direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Nieuwe Haven
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de havenkom van de historische vestingstad Elburg vormen de vervallen bedrijfspanden achter de botterwerf al geruime tijd een doorn in het oog. In 2011 heeft de gemeenteraad een stedenbouwkundige visie vastgesteld om de ruimtelijke kwaliteit van het havengebied te verbeteren. Naar aanleiding van de stedenbouwkundige visie is middels een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Kruismaten 2012' de mogelijkheid opgenomen om dit deel van het havengebied te transformeren naar een woon-, werk- en recreatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0001.jpg"

Gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied

Initiatiefnemer is voornemens de voormalige palingrokerij en de bebouwing op de aangrenzende percelen tot aan de Slenk te slopen en hier 50 appartementen voorzien van commerciële voorzieningen in de plint terug te bouwen. Binnen de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Kruismaten 2012 is deze ontwikkeling grotendeels mogelijk. Om de ontwikkeling geheel mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de havenkom van Elburg, de havenkom staat in verbinding met het Drontermeer. Tevens is het plangebied gelegen aan de Vesting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0002.jpg"

Ligging in Elburg

Het plangebied grenst aan de Havenkade en de J.P. Broekhovenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0003.jpg"

Luchtfoto van plangebied en omgeving

Kadastrale gegevens

Kadastrale gemeente : Elburg

Sectie : A

Nummers : 2123, 2124, 2125, 2632, 2633, 2634, 2824, 2825 en 4372(deels).

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0004.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Kruismaten 2012'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Elburg op 27 mei 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0005.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen: 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer - Verblijfsgebied', de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3 en 'Waterstaat - Waterkering'. De maximum goothoogte is 5,5 meter en de maximale bouwhoogte 8 meter. Voor een deel geldt functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' en een deel 'bedrijf tot en met categorie 4.2'. Tevens geldt voor het gehele plangebied 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Dit houdt in dat Burgemeester en wethouders, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd zijn het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming 'Gemengd' met inachtneming van diverse wijzigingsregels.

Een aantal van deze wijzigingsregels zijn:

  • bedrijfsactiviteiten tot categorie 1 en 2;
  • gestapelde woningen;
  • ondergeschikte horeca;
  • kleinschalige detailhandel in food en non-food producten, met dien verstande dat dit enkel is toegestaan op de begane grond van gestapelde woningen;
  • leisure-activiteiten, die aansluiten op de recreatie- en watersportfunctie;
  • kantoren.

Onderhavig initiatief is voor een groot deel passend binnen deze wijzigingsregels. Om het plan mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied. De gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 behandelt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Historische ontwikkeling Elburg

De eerste sporen van bewoning in Elburg dateren van 750 na Christus. Wanneer de Zuiderzee (voorheen Flevomeer genoemd) echt ontstaat, rond 1170 na Christus, krijgt Elburg meer vaste vorm. In 1233 worden stadsrechten aan de stad toegekend. Om de vesting tegen de ruwe Zuiderzee te beschermen wordt de stad tussen 1392 en 1396 in zijn geheel verplaatst naar de huidige locatie en wordt ommuurd. De stad binnen de vesting is volgens een vooraf vastgesteld orthogonaal stramien gebouwd en neemt daarmee een unieke plaats in de Nederlands stedenbouw in. Het bestaande stratenplan binnen de vesting dateert van de veertiende eeuw.

De hoofdstructuur binnen de vesting bestaat uit een symmetrisch grid. Dit wordt in sterke mate bepaald door de aanwezige bebouwing. Zowel de meer kleinschalige, als de meer grootschalige bebouwing (zoals de Nederlands Hervormde Kerk, de synagoge en het voormalig klooster) zijn nauwkeurig in het grid gepast. Alle bebouwing verschilt in maatvoering van elkaar. Niet alleen in bouwhoogtes, maar ook in oppervlakte, kapvorm, kaprichting en architectuur.

De typerende rechthoekige vestingwerken, zoals deze nu nog rond de "Stad Elburg" aanwezig zijn, komen in de 16e eeuw tot stand. Omdat de vestingwerken aan het begin van de 19e eeuw geen functie meer hebben, worden ze vergraven, beplant en tot parkgebied ingericht. Het park rond de vesting bestaat uit grasland, struweel en boombeplanting.

De hele vesting is omgeven door een gracht, welke niet bevaarbaar is met grote boten en schepen. Binnen de vesting, langs de Beekstraat, ligt een gracht. Deze is niet (meer) bevaarbaar en staat door middel van duikers in contact met de gracht om de vesting heen. Binnen de vesting is weinig openbaar groen. Er is wel sprake van enkele binnentuinen, maar deze zijn niet overvloedig aanwezig. Alleen rond de Nederlands Hervormde Kerk is een grotere groenstructuur aanwezig.

De oude haven lag aan de noordoostkand van het stadje, bij de monding van de Puttenerbeek, waar de schepen voor anker gingen. Na de gehele verplaatsing van de stad groeven de Elburgers een nieuwe haven en een havenkanaal. Dat was rond 1443, bijna een halve eeuw na de verplaatsing. Op een plattegrond uit 1649 staat de havenkom met het kanaal voor het eerst afgebeeld. Vele jaren vormde de bereikbaarheid van de haven een probleem. Tijdens de 17e en 18e eeuw werd er voortdurend geklaagd bij het Elburger gemeentebestuur. Grotere schepen moesten op de rede (buiten het havenkanaal) voor anker gaan. Zogenaamde “bootschuivers” zorgden voor het laden en lossen van de schepen door middel van kleine, open platbodems met een geringe diepgang. In het verleden werden er talloze pogingen ondernomen om de verzanding van de haven tegen te gaan. Echter, zonder succes.

Het voormalige havenhoofd wordt in Elburg Kop van ’t Ende genoemd. Het ligt aan het eind van het ongeveer anderhalve kilometer lange havenkanaal. Voor de aanleg van de stenen havendammen werd in de vorige eeuw puin gebruikt, dat beschikbaar was door de afbraak van de verdedigingswerken van de stad. Op de zogenaamde Westkop bevond zich een havenlicht dat bij nacht en ontij samen met de lantaarn op de Vischpoort een markering vormde voor de vissers op zee. De havenmeester moest tegen het vallen van de avond het havenlicht ontsteken. Ook tijdens noodweer moest dit werk worden gedaan. Bij de inpoldering van de Zuiderzee nam de visserij in betekenis af. Toch heeft men na de inpoldering van Oostelijk-Flevoland het havenhoofd als monument in ere gehouden. De provincie Flevoland heeft in 1988 het initiatief genomen om te komen tot herstel van de situatie vóór 1956, waardoor er weer een stukje geschiedenis zichtbaar wordt gemaakt

In navolgende afbeeldingen (bron: topotijdreis.nl) is de historische ontwikkeling van Elburg goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0006.jpg"

Elburg rond 1850

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0007.jpg"

Elburg rond het jaar 1900

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0008.jpg"

Elburg rond het jaar 1960

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0009.jpg"

Elburg in 2020

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit een aantal opstallen, thans in gebruik als woning, palingrokerij, autobedrijf of anderszins wat op een industrieterrein verwacht kan worden. De verschillende opstallen kennen een mengeling van bouwaard. Navolgende foto’s geven een beeld van de staat van de opstallen

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0010.jpg"

Recente ontwikkelingen in de nabije omgeving zijn parkeerplaats De oude Vos, de uitbreiding van de haven en het nieuwe havenkantoor. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de Havenvisie, deze visie vormt ook de basis voor de ontwikkeling van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0011.jpg"

Havenkantoor

2.3 Toekomstige situatie

Er worden in totaal 50 wooneenheden gerealiseerd. Op de begane grond van de complexen aan de Havenkade worden commerciële voorzieningen gerealiseerd (zo'n 820 m2 VVO).

Hierna wordt de inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0012.jpg"

Inrichtingstekening

Het ontwerp met de inrichting is door diverse instanties beoordeeld en door de gemeente goedgekeurd. Het ontwerp heeft aansluiting gezocht met de bebouwing van de 'Vesting'. Er worden duurzame materialen gebruikt en wordt voldaan aan de geldende eisen. Het parkeren vindt deels overdekt op het achterterrein plaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 5, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.

3.1 Rijksbeleid

Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als een van de NOVI-gebieden. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • De Omgevingsagenda. Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • De NOVI-gebieden. Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten.

Regio Zwolle betreft een regio die snel sterk groeit, waardoor de woningmarkt oververhit is geraakt en het mobiliteitssysteem onder druk komt te staan. Als gevolg van klimaatverandering en de ligging in een Delta loopt het watersysteem van de regio tegen grenzen aan. In de regio Zwolle is klimaatbestendige groei een hoofdopgave. De ambitie is om groeiregio Zwolle verder te ontwikkelen tot een blijvend aantrekkelijke, klimaatbestendige en economisch vitale regio.

In de samenwerkingsafspraken voor de uitvoering van de Novi is ander andere vastgelegd dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan kwetsbaarheden in de fysieke leefomgeving, zoals gezondheid, natuurlijke systemen (bv bodem, ondergrond, water, lucht), natuur (bv biodiversiteit, natuurgebieden, habitats) evenals landschap en openbare ruimte (bv waardevolle landschappen, erfgoed)

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang. Vanuit het Barro is voor het plangebied alleen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct van toepassing.

Het rijk heeft voor het NNN aangegeven dat de begrenzing ervan een verantwoordelijkheid is van de provincies. De regels voor deze gebieden moeten dan ook in de provinciale verordening worden vastgelegd. Daarbij gaat het om het aanwijzen van wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden en de regeling voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling daarvan. Het planbebied ligt niet in het NNN, dus is er geen belemmering.

3.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In september 2021 is door 'bureau Stedelijke Planning' onderzoek uitgevoerd naar de behoefte van commerciële ruimte en woningen (zie Bijlage 1 Ladderonderbouwing).

Uit het rapport blijkt dat in zowel de regio als de gemeente genoeg kwalitatieve en kwantitatieve Ladderruimte is voor de ontwikkeling van 50-60 woningen.

Gezien zowel het detailhandelsbeleid, alsmede de ligging en functie van de jachthaven als bronpunt voor toeristen die De Vesting bezoeken is er een (beperkte) mogelijkheid tot het toevoegen van commerciële voorzieningen in ‘De Nieuwe Haven’. Hierbij moet vooral gedacht worden aan watergebonden detailhandel, kleinschalige dienstverlening gericht op lokale producten/waterrecreatie, kleinschalige toeristische horeca (ijssalon, koffiezaak) of een kleinschalige werkplek in de vorm van bijvoorbeeld een marketingbureau. Van belang is dat het aanbod complementair aan De Vesting is en er combinatiebezoek en levendigheid wordt gestimuleerd zodat het initiatief structuurversterkend werkt. Voor voorgenoemde ontwikkelingen is Ladderruimte en deze kunnen goed landen in ‘De Nieuwe Haven’.

Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan. De ontwikkeling versterkt de relatie met de Vesting en draagt bij aan een levendige woonomgeving.

3.2 Provinciaal beleid

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.

Actieplan wonen

Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden. De urgentie is zo hoog, dat provincie Gelderland met een Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:

  • 1. versnelling van de woningbouw (sneller);
  • 2. meer betaalbare woningen (betaalbaar);
  • 3. meer flexibele woonvormen (flexibel).

Het Actieplan Wonen versnelt de komende vijf jaar de bouwproductie van 43.000 woningen met vijftig doorbraakprojecten. Daarnaast zorgen de acties ervoor dat overal in Gelderland in bestemmingsplannen voldoende bouwplannen zijn opgenomen die uitgevoerd kunnen worden.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Algemeen

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie is per 1 maart 2019 in werking getreden. De visie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan.

Wonen

De kwaliteit van de leefomgeving wordt in de visie van groot belang geacht. Een goede kwaliteit van de leefomgeving draagt bij aan gezondheid. Hier hoort goed wonen bij, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De visie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Er wordt uitgegaan van concentratie van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Het streven is naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen. Gelderland moet een aanbod van woningtypen en woonmilieus hebben dat past bij de diversiteit van de woningvraag. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. Er worden regionale afspraken gemaakt over een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen.

Natuur en landschap

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.

Wonen

In artikel 2.2.1.1 (Wonen) is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.

Toetsing

Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig plan betreft een functiewijziging van de bestemming 'Bedrijventerrein' naar de bestemming 'Gemengd' waarvan de bebouwing zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda 2019-2022 Samenwerking Noord-Veluwe (februari 2019)

Binnen de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV) werken de deelnemende gemeenten samen op de thema's Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Op basis van deze samenwerking maken de deelnemende gemeenten en de provincie afspraken ten aanzien van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het woningbouwprogramma. Dit maakt onderdeel uit van de Regionale Woonagenda 2019-2022 Samenwerking Noord-Veluwe.

De regio signaleert dat er sinds het einde van de crisis een oplopend tekort is aan woningen. Starters op de woningmarkt zoeken een betaalbare plek om te wonen, mensen met een zorgvraag zijn naarstig op zoek naar een beschutte omgeving en er is vraag naar nieuwe woonvormen. De woningbouw blijft fors achter bij de behoefte. Tekort aan bouwmaterialen en personeel, met stijgende prijzen tot gevolg, spelen de productie parten. Daarnaast vraag de energietransitie de aandacht. In regionaal verband en met de provincie is de afspraak gemaakt dat de afzonderlijke woningbehoefte per gemeente bij elkaar wordt opgeteld; dit is de regionale behoefte. Dit wordt beschreven in afzonderlijke woonvisies. De woonbehoefte komt voort uit woningbehoefteonderzoek. De monitoring van de kwantitatieve behoefte gebeurt nu achteraf om zo flexibeler te kunnen inspelen op veranderingen in de woningmarkt.

De voorgestane ontwikkeling van 50 woningen voorziet in de woningbehoefte en zal naar verwachting zorgen voor doorstroming.

3.3.2 Mobiliteitsvisie en -agenda

In de Mobiliteitsagenda worden de plannen en projecten van de regio en de provincie weergegeven op de terreinen van onder andere openbaar vervoer, fietsvoorzieningen, het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De Mobiliteitsagenda is afgeleid van de Mobiliteitsvisie.

Deze agenda zet vooral in op een goede bereikbaarheid van de regio. Daarbij hoort een goede en veilige bereikbaarheid op de fiets en met het openbaar vervoer. Daarnaast is een verbetering van de regionale verkeersveiligheid van belang, om zo het aantal verkeersongevallen te verminderen. Het is daarom van belang dat het plangebied goed en veilig bereikbaar is voor alle soorten verkeer.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Elburg 2018

De Omgevingsvisie is vastgesteld op 30 januari 2019. Het document geeft een integrale toekomstvisie voor de hele gemeente tot 2030. De visie van de gemeente is ‘samen naar een gezonde, veilige en duurzame balans tussen mens, ruimte en gebruik.’

Een deel van de beschreven keuzen in de visie is een herbevestiging en bestendiging van het al ingezette beleid en voor een deel wordt een nieuwe richting ingeslagen. Bij ontwikkelingen en investeringen staan de kernwaarden van de gemeente voorop. De kernwaarden zijn onderverdeeld in vijf thema’s:

  • 1. leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving;
  • 2. aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit;
  • 3. vitaal economisch klimaat;
  • 4. duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  • 5. bereikbaar, nabij en toegankelijk.

Vanuit het thema 'Leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving' wordt onder meer ingestoken op wonen voor iedereen. Alle leeftijdsgroepen moeten aangenaam kunnen wonen in Elburg. Uitgegaan dient te worden van duurzame, energieneutrale en levensloopbestendige ontwikkelingen, waarbij indien mogelijk direct de zorgcomponent wordt meegenomen. Nieuwbouwprogramma's worden ingezet voor aantrekkelijke woonmilieus voor jong en oud.

Een ander thema is het streven naar een aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit. De groene parels van de gemeente moet worden versterkt. Er moet respectvol met de waarden in de gemeente worden omgegaan. Voor de verschillende deelgebieden in de gemeente zijn zogenoemde Idee-kaarten ontwikkeld. Deze kaarten benoemen de ambitie voor het gebied en de uitgangspunten voor behoud en versterking van de omgevingskwaliteit en de identiteit van het gebied.

Voor het plangebied geldt IDeekaart: Vesting.

Ambitie:

De Vesting is de cultuurhistorische parel van Elburg en beschermd stadsgezicht, inclusief de schootsvelden. De toeristische- en recreatieve aantrekkingskracht wordt verder versterkt door diversificeren van het aanbod, zoals een slechtweervoorziening en ontwikkelingen rondom de haven en op Kruismaten. Spreiding van het toeristische- en het recreatieve bezoek wordt nagestreefd, om de overlast te beperken. Kruismaten wordt een broedplaats voor startende watergerelateerde kennisintensieve bedrijfjes en er zijn mogelijkheden voor verkleuring naar recreatie- en leisure. De detailhandel in de Vesting moet afgestemd worden op het toerisme, maar ook op het totaalaanbod in Elburg. Detailhandel concentreert zich in ‘het kruis’, gericht op een aantrekkelijk en goed beloopbaar kernwinkelgebied.

Voor de supermarkten wordt onderzocht of concentratie wenselijk is. Voor horeca geldt een restrictief beleid. Een belangrijke kans ligt in het versterken van de relatie tussen de Vesting, de Haven en Kruismaten. Met als doel de kwaliteit van het gehele gebied te versterken en goed op elkaar af te stemmen.

De bereikbaarheid van de Vesting voor de verschillende vervoersmodaliteiten moet gegarandeerd blijven. Gedacht kan worden aan een parkeergelegenheid voor fietsen. De verkeersbelasting kan beperkt worden door een overslag van pakketdiensten van busjes naar elektrisch vervoer. De inrichting van de openbare ruimte krijgt een kwaliteitsimpuls, waarbij de toegankelijkheid voor ouderen in het oog wordt gehouden. Ruimte voor nieuwe woningen in de vesting is minimaal, hiervoor is buiten de Vesting ruimte. In verband met de beperkte ruimte vormen klimaatbestendigheid (hittestress) en de aanwezigheid van voldoende groen en water (ook als blusvoorziening) aandachtspunten.

Uitgangspunten kwaliteit: 

  • zorgvuldige afweging tussen behoud en gebruik van cultuurhistorische gebouwen structuren;
  • de recreatieve ontwikkeling naast vesting richten op de mogelijkheden in de omgeving (zandverstuiving, randmeerzone, Kruismaten);
  • relatie vesting en buitengebied versterken;
  • relatie vesting en Veluwemeer versterken;
  • relatie vesting en haven versterken;
  • Kruismaten transformeren en beter bereikbaar maken, daarbij aandacht voor meerlaagse veiligheidsaspecte.

Toetsing aan de omgevingsvisie

Het plan draagt positief bij aan het versterken van de relatie tussen de vesting en de haven, de recreatieve ontwikkeling en het transformeren van Kruismaten.

Aansluitend op de kernwaarde vitale kernen worden de woningen levensloopbestendig ontworpen. De omgevingskwaliteit wordt versterkt doordat de vervallen bedrijfspanden plaats maken voor passende woningbouw, de achterliggende oude bedrijfspanden worden hiermee aan het zicht onttrokken. Door de commerciële invulling van de plint en de herinrichting van het openbaar gebied aan de Havenkade wordt deze zijde van de havenkom aantrekkelijk om te verblijven en wordt het aanbod diverser.

In de huidige situatie zijn de bedrijfspanden en -woningen voorzien van een gasaansluiting en is er vrijwel geen sprake van infiltratie van hemelwater. De te realiseren complexen worden duurzaam en gasloos ontworpen, voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen. Hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd en de niet-overdekte parkeerplaatsen op het binnenterrein worden voorzien van halfopen verharding. De gevels worden voorzien van ruim voldoende nestgelegenheden voor de aanwezige fauna. De parkeerplaatsen worden deels overdekt en waar mogelijk worden de platte daken bedekt met groen.

3.4.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeenteraad heeft op 28 september 2020 de Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025 vastgesteld. De Woonvisie is voor de komende jaren de leidraad bij vraagstukken over de toenemende vraag naar woningen, een krappe woningmarkt en het bouwen van (passende) woningen. De komende tien jaar zijn ongeveer 800 woningen nodig, waarvan een deel uit de ‘ombouw’ van het huidige woningaanbod moet komen. Het Klimaatakkoord, de vergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente in de toekomst een andere inrichting van de leefomgeving krijgt. Grote uitdaging is om wonen voor iedereen betaalbaar te houden.

Nieuwe woonvormen, verduurzaming en transformatie van de bestaande bebouwde omgeving vormen de fundamenten onder het nieuwe beleid. Dat moet onder andere jongeren, ouderen en mensen met een specifieke vraag voldoende perspectief bieden op passende huisvesting binnen de gemeentegrenzen. De gemeente gaat uit van een versnelde verantwoorde groei met 810 woningen tot 2030, gelet op de achterstand in de woningbouw en de druk op de woningmarkt (oplopende wachttijden in de huur, snellere verkooptijden van woningen en oplopende koopprijzen).

Er is behoefte aan een gedifferentieerd programma, met daarbinnen een aantal belangrijke accenten:

  • Sociale huur: gelijkvloers, met name klein en betaalbaar (onder de eerste aftoppingsgrens). Orde van grootte 15-20% van het totale programma in de periode tot 2030;
  • Koop goedkoop/betaalbaar onder € 200.000,- en tussen € 200.000,- en € 265.000,-): 15-20%.

Daarbij staat de gemeente open voor meer variatie: kleinere woningen, met een evenwichtige prijskwaliteitsverhouding. De gemeente wil hierbij voorkomen dat woningen onder de marktprijs verkocht worden en de eerste koper bij verkoop grote winsten maakt. Een goede prijs-kwaliteitsverhouding is dan belangrijk;

Middeldure huur: beperkt, met name tot € 950. Orde van grootte is op basis van onderzoek lastig aan te geven. Is maatwerk op geschikte locaties, in nauwe afstemming met ontwikkelaars;

Daarnaast twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen aan de voorraad toevoegen. Een deel daarvan zal gerealiseerd moeten worden onder € 365.000,-. De uitbreidingsbehoefte op langere termijn voor het duurdere segment is beperkt.

Al met al is de opgave om 30-40% van het nieuwbouwprogramma te realiseren in de sociale huursector, goedkope koop en betaalbare koopwoningen tot € 265.000,-. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen als starters, jonge gezinnen en bijvoorbeeld mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.

Aanvullend:

De gemeente heeft oog voor de toename van kleine huishoudens, voor met name alleenstaanden. Door 11 appartementen voor de sociale sector te realiseren houdt initiatiefnemer rekening met dit gemeentelijk aandachtspunt. Daarnaast is het de doelstelling om de woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig te bouwen (zeker in nabijheid van voorzieningen). Inbreiding gaat in principe voor uitbreiding, tenzij dit ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit in wijken en kernen. Belangrijke randvoorwaarde met het oog op klimaatadaptatie is, dat er voldoende groen en water aanwezig is. Onzorgvuldige inbreiding kan dat belemmeren. Daarnaast waar mogelijk inzetten op transformatie van leegstaand/-komend vastgoed. Specifiek voor wonen met zorg en ondersteuning zet de gemeente in op:

  • focus op huisvestingsbehoefte van de snel groeiende groep mensen met dementie;
  • toevoegen kwalitatief goede, levensloopbestendige woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn (zowel appartementen als grondgebonden, met name nabij voorzieningen). Hierbij besteedt de gemeente expliciet aandacht aan betaalbaarheid voor mensen die qua inkomen net niet voor een sociale huurwoningen in aanmerking komen. Dit signaal van de Adviesraad Sociaal Domein Elburg (ASDE) wordt serieus genomen;
  • inspelen op behoefte aan meer en verschillende vormen van geclusterd wonen met en zonder zorg (in iedere kern);
  • omvorming bestaand vastgoed;
  • faciliteren individuele woningaanpassingen;
  • waarborgen spoedige uitstroom uit beschermde woonvormen.

Met de woonvisie wordt aangesloten op de Motie betaalbaar wonen. Hierin wordt het college verzocht om er naar te streven dat minimaal 40% van de reguliere nieuwbouwwoningen wordt gerealiseerd in de sociale huursector, in de goedkope koopsector (tot € 200.000,-- v.o.n.) en in de betaalbare koopsector (tot € 265.000,-- v.o.n.). In de woonvisie is wel aangegeven dat woningen onder € 200.000 realiseren lastig is. In Elburg slaagt de gemeente er wel in woningen rond € 230.000 te bouwen met Nul-op-de-meter. Dat zorgt alsnog voor beperkte maandlasten.

Dit plan behelst de realisatie van o.a. 50 appartementen, waarvan 11 als sociale huur, goedkope koop en betaalbare koopwoningen. Dit is 22% van het totale aanbod. De opgave vanuit de woonvisie is 30 - 40%. Gezien de gedane investeringen en gestegen bouwkosten is dit percentage vanuit financieel oogpunt niet haalbaar.

Toetsing aan de woonvisie:

De Nieuwe Haven omvat de realisatie van onder andere 50 appartementen, waarvan 11 appartementen voor de sociale sector. Dit is minder dan de opgave vanuit de woonvisie. Gezien de locatie en de gedane investeringen is het percentage uit de woonvisie vanuit financieel oogpunt niet haalbaar. Deze verdeling is gepresenteerd aan de gemeenteraad en positief ontvangen. Gezien de grote belangstelling onder inwoners van Elburg voor dit plan ontstaat de nodige doorstroom waardoor bestaande woningen in de gemeente vrij komen. Indirect wordt hierdoor aan de gemeentelijke doelstelling voldaan.

Aansluitend op de woonvisie worden de appartementen kwalitatief goed en levensloopbestendig ontworpen. De appartementen zijn bereikbaar voor diverse doelgroepen en bevinden zich nabij voorzieningen.

3.4.3 Welstandsnota

In de Woningwet is geregeld dat elk bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een aanvraag om bouwvergunning wordt daarom voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Elburg. Deze commissie van deskundigen, waaronder ook burgerleden, kunnen niet zelf bepalen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hiervoor wordt verwezen naar de welstandsnota. In de welstandnota wordt aangegeven aan welke architectonische eisen bouwplannen moeten voldoen en waar bij de beoordeling van een bouwplan op wordt gelet. Voor het plangebied wordt welstandsniveau 1 (zware toetsing) aangehouden. Dit houdt in dat alle plannen voorgelegd worden voor advies aan de welstandscommissie/stadsbouwmeester. Er hebben diverse overlegmomenten met de welstandscommissie plaatsgevonden op de projectlocatie om een goed beeld van het plangebied en de omgeving te krijgen. Een korte samenvatting van de conclusies uit deze overlegmomenten:

De welstandstoets is uitgevoerd door Het Oversticht aan de hand van het voorlopig ontwerp passend binnen het voorliggende bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft het voornemen om een complex voor de sociale sector aan de J.P. Broekhovenstraat te realiseren genaamd 'De Rokerij', dit complex is helder in haar architectuur en goed inpasbaar qua bouwmassa en architectuur. De verwijzing naar de voormalige palingrokerij is goed ontvangen. Aandacht wordt gevraagd voor de uitstraling van de zijgevels die zichtbaar zijn vanuit het openbaar gebied. Geadviseerd wordt om de 'schoorsteen' in zijn geheel functioneel te maken ten behoeve van het trappenhuis en de entree, waarbij verbreding denkbaar zou kunnen zijn.

De morfologie en bouwmassa's van de complexen aan de Havenkade zijn goed denkbaar en passen qua maat en schaal goed in de context. De gevelindeling, detaillering en dakvormen vragen echter om extra aandacht, hiervoor wordt separaat aan de bestemmingsplanprocedure een beeldkwaliteitsplan met een stedenbouwkundige verantwoording opgesteld die de kaders voor het definitieve ontwerp schetsen.

Ten aanzien van het openbaar gebied is geadviseerd om meer groen toe te voegen, zowel aan de voor- als achterzijde van de complexen. Deels overdekt parkeren is goed mogelijk, de vormgeving van een kapschuur is vreemd in deze omgeving. Het ontwerp van de overkapping moet beter worden afgestemd op de nieuwbouw en kan bijvoorbeeld worden voorzien van een sedumdak, dit is eveneens een idee voor complex 'De Rokerij'.

Deze ontwerptechnische input naar aanleiding van de diverse sessies met Het Oversticht is uitgebreid uitgewerkt in het participatieverslag en verwerkt in het concept ontwerp. Het geoptimaliseerde concept ontwerp is vervolgens gepresenteerd aan omwonden en belanghebbenden. De verkregen input van Het Oversticht wordt op een later moment verwerkt in het beeldkwaliteitsplan.

3.4.4 Parkeernota

Voor de gemeentelijke parkeerregeling gelden de in september 2014 vastgestelde (inter)gemeentelijke Parkeernota en de door burgemeester en wethouders vastgestelde ‘Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde’.

Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat op eigen erf geparkeerd moet worden. Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels, waarin de eis is opgenomen voor voldoende parkeervoorzieningen. Het parkeerbeleid is in veel bestemmingsplannen geregeld met een verwijzing naar het Programma van Eisen voor de inrichting van de openbare ruimte van de gemeente Elburg. Op die manier beschikt(e) de gemeente Elburg over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen eisen te stellen aan het parkeren.

3.5 Conclusie beleid

Het planvoornemen is in overeenstemming met het beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.1.2 Onderzoek

Door Boluwa zijn in het plangebied diverse verkennende bodemonderzoeken, verkennende bodemonderzoeken asbest en een afperkend onderzoek uitgevoerd.

In november 2020 is een onderzoek uitgevoerd voor de Havenkade 42 (zie Bijlage 2). Hieruit blijkt dat er geen belemmering is voor de realisatie van de plannen. Na beoordeling van het rapport door de Omgevingsdienst Noord Veluwe blijkt echter dat het ingediende bodemonderzoek onvoldoende is om vast te stellen of de bodemkwaliteit een beletsel of beperking vormt voor de bestemmingsplanwijziging op de locatie. Er moet eerst een aanvullend bodemonderzoek worden uitgevoerd voordat tot een bestemmingsplanwijziging overgegaan kan worden.

In november 2020 is een onderzoek uitgevoerd voor de J.P. Broekhovenstraat 1(zie Bijlage 3).

In januari 2021 is door Boluwa, voor J.P. Broekhovenstraat 1 een afperkend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4) .

Na beoordeling van de 2 bovenstaande rapporten (verkennend bodemonderzoek en afperkend onderzoek) door de Omgevingsdienst Noord Veluwe blijkt echter dan het ingediende bodemonderzoek onvoldoende is om vast te stellen of de bodemkwaliteit een beletsel of beperking vormt voor de bestemmingsplanwijziging op de locatie.

In februari 2021 is door Boluwa, een onderzoek uitgevoerd voor de Havenkade 42a, 42b en 42c (zie Bijlage 5).

Na beoordeling van het rapport door de Omgevingsdienst Noord Veluwe blijkt echter dat het ingediende bodemonderzoek onvoldoende is om vast te stellen of de bodemkwaliteit een beletsel of beperking vormt voor de bestemmingsplanwijziging op de locatie.

In augustus 2021 is door Boluwa een briefrapportage opgesteld met daarin de resultaten van de uitsplitsing van grondmengmonster MM5 op de parameter PAK (zie Bijlage 6).

Uit het onderzoek blijkt dat het in het verkennend onderzoek aangetroffen matig verhoogde gehalte PAK (10-VROM) na uitsplitsing in de separate monsters niet meer wordt aangetroffen. Waarschijnlijk is dit destijds een toevalstreffer geweest.

4.1.2.1 Aanvullende onderzoeken

Naar aanleiding van de beoordeling door de Omgevingsdienst Noord Veluwe zijn er diverse aanvullende onderzoeken uitgevoerd. De conclusies hieruit worden per rapportage kort beschreven.

Havenkade 42: (zie Bijlage 7)

Op basis van de onderzoeksresultaten van onderliggend aanvullend onderzoek en het voorgaand verkennend bodemonderzoek is de chemische kwaliteit van de bodem voldoende vastgelegd. Ten opzichte van het voorgaand verkennend bodemonderzoek hebben zich geen significante wijzigingen voorgedaan. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek

J.P. Broekhovenstraat 1: (zie Bijlage 8)

Naast de bekende bodemsanering (minerale olie) rond B02 dient nog een nader onderzoek te worden uitgevoerd op het voorterrein. Ten opzichte van het voorgaand verkennend bodemonderzoek wordt na separate analyse van de (puinhoudende) grond in B12 een matig [>tussenwaarde] verhoogde gehalte PAK (10- VROM) aangetoond. In de overige boringen (zowel op het buitenterrein als inpandig) worden maximaal licht [>achtergrondwaarde] verhoogde gehalten aangetoond.

Havenkade 42a, 42b en 42c: (zie Bijlage 9)

Op basis van de onderzoeksresultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat er op dit moment mogelijk milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de herontwikkeling van de locatie. Inpandig zijn op de locatie Havenkade 42a in B25 te hoge gehalten nikkel en zink aangetroffen. Dit dient nader te worden onderzocht. Daarnaast is in inspectiegat G14 een gehalte asbest aangetroffen wat de norm voor nader onderzoek overschrijdt. Eveneens is hiervoor nader onderzoek benodigd.

Aangezien de diverse percelen nog in gebruik zijn is het niet haalbaar om de vervolgonderzoeken voorafgaand aan de bestemmingsplanwijziging uit te voeren. De vervolgonderzoeken moeten bij aanvraag van de diverse omgevingsvergunningen zijn uitgevoerd.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem is naar verwachting na het uitvoeren van de in 4.1.2.1 genoemde onderzoeken en eventueel bijbehorende saneringen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.2 Water

4.2.1 Algemeen

Het waterbeleid is op verschillende bestuurslagen vormgegeven. Op Europees niveau de Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG), op rijksniveau is het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 met doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Op provinciaalniveau zijn 3 speerpunten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor water.
  • 2. Regionale berging.
  • 3. Voldoende en kwalitatief goed drinkwater.

Het waterschap Vallei en Veluwe heeft tenslotte haar beleidsuitgangspunten in haar Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgelegd. In de Keur en legger zijn regels opgenomen.

Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:

  • 1. We beschermen het gebied tegen overstromingen.
  • 2. We zorgen voor de juiste hoeveelheid water.
  • 3. We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit.
  • 4. Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden.
  • 5. We halen de hoogst mogelijke waarde uit water.
  • 6. We beheren de waterketen en watersysteem als één systeem, samen met partners.

Waterparagraaf

In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.2.2 Onderzoek

Het waterschap Vallei en Veluwe is in juni 2021 door EDOK-RO, geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

Uit de watertoets blijkt:

Binnen het plangebied liggen één of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In het specifieke geval van het plan "Bestemmingsplan De Nieuwe Haven Elburg" gaat het om de belangen:

  • Waterkeringen met beschermingszones

Over de hierboven genoemde primaire belangen wil het waterschap graag in gesprek met de initiatiefnemer van het plan. Het waterschap zal hiervoor de initiatiefnemer benaderen.

Aandachtspunten

Naast de primaire waterbelangen, zullen in het overleg ook een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water aan de orde komen, zoals hoe rekening wordt gehouden met waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Aangezien er buiten de kernzone en voor een deel in een beschermingszone A bouwwerkzaamheden plaatsvinden is het nodig om een watervergunning aan te vragen.

lgemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.

4.2.3 Conclusie

Er is geen sprake van toename verhard oppervlak en er wordt buiten de kernzone van de waterkering gebouwd. water zal geen belemmering zijn voor de realisatie van het plan. Het waterschap wordt bij de verdere uitwerking van het plan betrokken. De watertoets is als Bijlage 10 Watertoets toegevoegd aan dit plan.

Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt er ondanks dat er geen sprake is van een toename van verhard oppervlak, nagedacht over hoe om te gaan met verdroging, klimaatadaptatie, biodiversiteit en hittestress.

4.3 Erfgoed

4.3.1 Archeologie

Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

In mei 2021 is door Lycens een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het doel van het bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden om en in de omgeving (onderzoeksgebied) van het plangebied. Op basis van de verkregen informatie wordt een archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Hierin wordt beschreven of er archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn in het plangebied, wat de potentiële aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van de gespecificeerde verwachting.

Op basis van de resultaten van het onderzoek is geadviseerd om gedurende de grondwerkzaamheden in het meest oostelijke deel van het plangebied tussen boring 1 en 2 aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren gericht op het documenteren van het dijklichaam. Hierbij dient een profiel gedocumenteerd te worden in oost-westelijke richting haaks op de dijk. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt geadviseerd om de rest van het plangebied vrij te geven voor de geplande ingreep.

Ook voor het vrijgegeven deel van het plangebied bestaat de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Over de bevindingen en aanbevelingen uit dit onderzoek dient contact opgenomen te worden met de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Elburg.

Conclusie

In overleg met het bevoegd gezag wordt het aanvullend onderzoek tussen boring 1 en 2 tijdens de sloopwerkzaamheden uitgevoerd, omdat de panden op de betreffende percelen momenteel nog in gebruik zijn en aanvullend onderzoek voorafgaand aan de ruimtelijke procedure niet mogelijk is.

4.3.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland

De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.

Onderzoek

Conform het visiedocument 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) is een analyse gemaakt van de cultuurhistorische waarden in het plangebied en zijn periferie. Cultureel erfgoed dat van bijzondere betekenis is, dient benoemd te worden. Zo kan er op voorhand rekening mee worden gehouden in ruimtelijke plannen en ontwikkelprocessen.

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het historische stadje Elburg, waarvan de cultuurhistorische waarden zijn geborgd middels een beschermd stadsgezicht. In de toelichting bij het aanwijsbesluit hiervan is te lezen dat het stadje in ons land één van de zeer weinige voorbeelden is, waarvan de plattegrond volgens een plan tot stand is gekomen. De plattegrond van Elburg kenmerkt zich door een rechthoekig stratenschema, dat door de beide elkaar loodrecht kruisende hoofdstraten in vier kwadranten wordt verdeeld. De Vischpoortstraat-Jufferenstraat wordt aan de havenzijde afgesloten middels de Vischpoort, welke zich op een bijzondere wijze in het huidige stadsbeeld doet gelden. De Vischpoort is onderdeel van de middeleeuwse ommuring van het stadje, waar belangrijke restanten van zijn overgebleven. Naast de ommuring is de binnenstad nog geheel omgeven door de aarden fortificaties, welke in de jaren 1580 - '90 zijn aangelegd. De gaafheid van de stadskern en omringende omwalling mag in zijn totaliteit als een architectonisch-stedenbouwkundig monument van de eerste orde worden aangemerkt. De waarde hiervan rechtvaardigt tevens dat diverse gebieden buiten de stadsbuitengracht binnen de omlijning van het te beschermen stadgezicht worden betrokken. Van bijzonder belang worden in dit opzicht de weilanden ten oosten en ten noordoosten van het stadje beschouwd. Ook de oude havenkom is conform de toelichting van het aanwijsbesluit onderdeel van het beschermde stadsgezicht.

Deze oude havenkom word aan de zuid- en oostzijde afgesloten middels een bebouwinglint van historische panden, waar het centrale middelpunt de Vischpoort is. Op de noordelijke kop van de havenkom is de 'nieuwe' botterwerf gelegen. Ten westen bestaat de watergang naar de 'oude Zuiderzee' en een grondwal met daartussen de 'Visafslag'.

Het plangebied is gelegen ten noorden van de 'nieuwe' botterwerf en valt buiten de omlijning van het beschermd stadsgezicht. De bebouwing hier is dan ook beduidend jonger dan de bebouwing welke binnen de omlijning van het beschermd stadsgezicht valt. Dit onderscheid is in de architectuur dan ook duidelijk afleesbaar. Binnen het beschermd stadsgezicht bestaat een historisch karakter, in een architectuur voortbordurend op de architectuur van de "binnenstad". Buiten het beschermd stadsgezicht, ten noorden van de haven, is een industrieel karakter herkenbaar. De bebouwing binnen het plangebied dateert van 1938 tot 1985 en is het begin geweest van het industrieterrein ten noorden van de haven hetgeen we kennen als Kruismaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0013.jpg"

Uit bovenstaande kaart uit 1910 is op te maken dat het gebied ter plaatse van het plangebied in het verleden onbebouwd was. Aan de zijde van het havenkanaal, waar het huidig Kruismaten gelegen is, bevond zich vanuit de Mheen evenwijdig aan het havenkanaal een weg de richting de kalkoven. Begin 20ste eeuw is een uitbreiding van de haven gerealiseerd voor het huidige plangebied. Dit deel van de haven werd in de volksmond 'De Nieuwe Haven' genoemd. Sinds midden 20e eeuw is er bebouwing zichtbaar ter plaatse van het plangebied. De bebouwing volgt langs het gehele havenkanaal de kadewand, conform de contouren van de weg richting de voormalige kalkoven.

De huidige panden ter plaatse van het plangebied dateren van 1938 tot 1985. Deze panden functioneerden als onder andere werkplaats, scheepswerf, opslag, groente- en fruithandel en palingrokerij. Het roken van paling was één van de aanverwante bedrijvigheden van de visserij, waartoe ook mandenmakerijen, touwslagers en scheepswerven gerekend mogen worden.

De visserij had een belangrijke plek in de gemeente Elburg. In Elburg bevonden zich vele rokerijen, waarvan één nog volledig intact in de vesting. De voormalige rokerij binnen het plangebied is ontmanteld vanwege bedrijfsbeëindiging en heeft een rommelige en verloederde uitstraling. Het pand is relatief jong, sterk aangetast door diverse aanpassingen en niet historisch beeldbepalend. De voormalige palingrokerij aan de Havenkade maakte van 1938 tot 1987 deel uit van diverse aan de Zuiderzee gerelateerde gebouwen aan de oude havenkom, met de gemeentelijke Visafslag uit 1916 (in 1987 verplaatst naar de overzijde van de historische haven, Havenkade 1A) en de in schaalgrootte kleine scheepswerf Balk die plaats heeft gemaakt voor de vergrote Botterwerf (gebouwd in 2010, Havenkade 39). Gezien de huidige vervallen staat van de panden binnen het plangebied is de ontwikkeling van onderhavige percelen passend. Geadviseerd wordt om de historie architectonisch in het ontwerp te verwerken, hierdoor wordt het trotse karakter van de havenstad Elburg benadrukt.

Conclusie

Het is evident dat het projectplan is gelegen in de periferie van een monument van significante waarde, te weten het historische stadje Elburg. Het is daarom belangrijk, in lijn met het visiedocument 'Kiezen voor karakter', na te denken over hoe de hieraan toegekende waarden kunnen worden behouden en mogelijk zelfs versterkt. Zoals te lezen in de toelichting van het aanwijsbesluit 'beschermd stadsgezicht' zijn mede hierom diverse gebieden rondom het stadje als beschermd aangewezen. Dit omwille het zicht op het oude stadje niet te vertroebelen. Ter plaatse van het projectgebied dient hierbij in het bijzonder aandacht te zijn voor een landmark als 'de Vischpoort', maar ook het Rijksmonument 'Bastion iii' als onderdeel van de aarden fortificaties. De bebouwing op de projectlocatie mag het zicht hierop niet wegnemen of buitensporig doen afleiden. De toekomstige bebouwing biedt een kans om de 'wand' ten noorden van de jachthaven een beter passende uitstraling te geven dan de huidige industriële bebouwing in een vervallen staat. Anderzijds is er geen zichtlijn vanuit de Vischpoort op de huidige bebouwing binnen het plangebied. Vanaf Bastion iii is er een beperkt zicht op de huidige bebouwing binnen het plangebied. Omwille een goede aansluiting op de historische bebouwing langs de oude havenkom te realiseren, is een lagere bouwhoogte achter de botterwerf gewenst. Deze hoogte kan richting het Veluwemeer oplopen. Dit geeft tevens een juiste balans in aandacht tussen de nieuwe bebouwing en de karakteristieke 'nieuwe' botterwerf bezien vanuit de 'oude havenkom' en het zicht vanaf de wal aan de zijde van Bastion iii.

4.4 Flora en fauna

4.4.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.4.2 Onderzoek

In januari 2021 is door Bureau Natuurlijk een QuickScan Wet Natuurbescherming uitgevoerd om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming (zie Bijlage 12 Quickscan natuurtoets)..

Gebiedsbescherming

Natura 2000

  • Verstoring: Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen verstoring verwacht.
  • Stikstofdepositie: Het plangebied ligt op circa 4,2 kilometer verwijderd van het Natura2000 gebied de Veluwe en op circa 0,43 kilometer ten opzichte van de Veluwerandmeren. Gezien de afstand tot het Natura-2000 gebied de Veluwe, wat stikstof gevoelig is, is in januari 2022 door Bureau Natuurlijk is stikstofonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 13 Stikstof onderzoek). Uit de Aerius berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op het omliggende Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dat in de nieuwe gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr niet wordt overschreden. Er is met de nieuwe gebruiksfase geen sprake van een significante verslechtering. Belangrijk is om te melden dat hier is uitgegaan van het worse case scenario t.a.v. uitstoot van de commerciële ruimten.

Natuur Netwerk Nederland

Het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) is het eerder genoemde Natura2000 gebied de Veluwerandmeren. Aangezien het Natuurnetwerk in Gelderland geen externe werking kent is verdere toetsing niet aan de orde. Het plangebied is gelegen buiten het Natuurnetwerk in Gelderland of de Groene Ontwikkelingszone hiervan. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk.

Soortbescherming

Flora

Het terrein is nauwkeurig onderzocht op inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Hier zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Ook de geraadpleegde databanken geven geen aanwijzingen naar beschermde soorten. Het terrein bestaat uit overheersend verharding en bebouwing. Er is geen overtreding wet natuurbescherming.

Vleermuizen

De bebouwing is onderworpen aan een visuele inspectie. Bij deze ronde tijdens het veldbezoek zijn er holten en spleten waargenomen die mogelijkheden verschaffen voor vleermuizen om in het gebouw te komen. Een nader onderzoek gebouw bewonende vleermuizen is noodzakelijk.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van overige zoogdieren die zijn opgenomen op Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen. Er is geen overtreding wet natuurbescherming.

Vogels

Vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen zijn binnen het plangebied op moment van onderzoek niet aangetroffen. In de aanwezige, te slopen opstallen, zijn holten waargenomen welke toegang kunnen verschaffen tot de opstallen om daar een nestplaats te maken Het gaat hierbij om de palingrokerij gevestigd op Havenkade 42C. De opstallen daar zijn gedekt met golfplaten welke toegankelijk zijn voor soorten. In potentie zijn dit nestplaatsen voor bijvoorbeeld de huismus of de gierzwaluw welke menselijke bebouwing gebruiken als nestplaats. Er is nader onderzoek noodzakelijk naar de huismus en de gierzwaluw.

Houtopstanden

Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de wet natuurbescherming.

Algemene zorgplicht

Heb respect voor alle wilde flora en fauna en tracht het doden, verontrusten en beschadigen van aanwezige soorten te voorkomen of, indien voorkomen in redelijkheid niet mogelijk is, dit zo veel mogelijk te beperken.

Zorgvuldig handelen

Deze vorm van soortbescherming is gekoppeld aan soorten met een juridisch beschermde status. Er dient invulling te worden gegeven aan zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van werken die vallen onder ruimtelijke ontwikkeling.

Zorgvuldig handelen betreft:

  • 1. Voorkomen dat schade optreedt aan beschermde planten en dieren (bijvoorbeeld andere projectlocatie kiezen).
  • 2. Beperken van schade aan beschermde planten en dieren (bijvoorbeeld beschermingszone hanteren rondom een bewoond vogelnest of verplaatsen beschermde planten).
  • 3. Ongedaan maken van schade aan beschermde planten en dieren.
4.4.3 Aanvullend onderzoek
4.4.3.1 Huismus

In mei 2021 is door Bureau Natuurlijk een huismusonderzoek uitgevoerd. Het doel hiervan is inzicht te kunnen verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de soortbescherming huismus binnen de Wet Natuurbescherming.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Huismus niet aanwezig is.
  • Plangebied is niet functioneel in gebruik
  • Er zijn geen schadelijke effecten voor de functionaliteit van het leefgebied
  • Geen effect gunstige staat van instandhouding
  • Er is geen wettelijk belang.
  • Er zijn geen maatregelen noodzakelijk
  • Er is geen ontheffing noodzakelijk (art. 3.1 lid 2 en 4)

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 14 toegevoegd aan dit plan.

4.4.3.2 Gierzwaluw

In oktober 2021 is door Bureau natuurlijk een gierzwaluwonderzoek uitgevoerd. Het doel hiervan is inzicht te kunnen verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de soortbescherming gierzwaluw binnen de Wet Natuurbescherming.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Gierzwaluw niet aanwezig is.
  • Plangebied is niet functioneel in gebruik.
  • Er zijn geen schadelijke effecten voor de functionaliteit van het leefgebied.
  • Geen effect gunstige staat van instandhouding.
  • Er zijn geen maatregelen noodzakelijk.
  • Er is geen ontheffing noodzakelijk (art. 3.1 lid 2 en 4).

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 15 toegevoegd aan dit plan.

4.4.3.3 Vleermuis

In november 2021 is door Bureau natuurlijk een nader onderzoek vleermuis uitgevoerd (zie Bijlage 16). Het doel hiervan is inzicht te kunnen verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de soortbescherming vleermuizen binnen de Wet Natuurbescherming.

Uit het onderzoek blijkt dat de wet natuurbescherming ten aanzien van de vleermuis wordt overtreden bij de geplande ingreep. Een ontheffing wet Natuurbescherming is noodzakelijk.

4.4.4 Conclusie

Stikstof is geen belemmering voor de realisatie van het plan. Er is een ontheffing wet Natuurbescherming vanwege de aanwezigheid van vleermuizen aangevraagd.

4.5 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.5.2 Onderzoek

In juni 2022 is door bureau Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen.

De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van N309 (80 km/h). De Havenkade is een 30 km/h weg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km/uur-wegen in de directe nabijheid meegenomen.

Gezien de ligging nabij een parkeerterrein c.q. een viertal parkeerplaatsen aan de Havenkade kan ten gevolge van verkeersbewegingen en aanverwante activiteiten een mogelijke relevante geluidbelasting optreden. De maatgevende (kortste) afstand tot de woningen bedraagt 8,5 meter (grens parkeervak gevel appartementen). Bij een bronsterkte van 100 dB(A), maximaal (representatief voor een dichtslaand autoportier, kan een geluidbelasting LAmax 71 dB(A) optreden.

Door de minimale eisen aan de gevelwering (vanwege de geluidbelasting wegverkeerslawaai) en de dientengevolge optredende geluidniveaus in de appartementen (LAmax ruim minder dan 55 dB(A), de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer) er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de appartementen. Mede gezien het relatief beperkt gebruik (de parkeerplaatsen zijn enkel ten behoeve van de nabijgelegen Botterstichting zijn) kan gesteld worden dat het gebruik van de parkeerplaatsen voor de appartementen niet leidt tot onoverkomelijke bezwaren.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Wet geluidhinder

De berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de N309 bedraagt ten hoogste voor gebouw G-1, G-2, G4 en G-5 meer dan 48 dB. De voorkeurswaarde uit Wet geluidhinder wordt niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt wel gerespecteerd. De geluidbelasting voor de overige gebouwen voldoet wel aan de voorkeurswaarde uit Wet geluidhinder.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de 30 km/h-wegen, de Havenkade, de Slenk en J.P. Broekhovenstraat berekend. De geluidbelasting van de Slenk, Havenkade en J.P. Broekhovenstraat bedraagt meer dan 48 dB (inclusief aftrek) voor gebouw G-1, G-2, G-4, G-5, G-6 en G-7. De voorkeurswaarde uit Wet geluidhinder wordt niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn zowel zoneplichtige als de niet-zoneplichtige wegen beschouwd. De cumulatieve geluidbelastingen (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) per gebouw bedragen ten hoogste:

  • 57 dB(A) voor gebouw 1
  • 56 dB(A) voor gebouw 2
  • 55 dB(A) voor gebouw 3
  • 57 dB(A) voor gebouw 4
  • 57 dB(A) voor gebouw 5
  • 67 dB(A) voor gebouw 6
  • 67 dB(A) voor gebouw 7

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0014.jpg"

De gecumuleerde geluidbelasting Lcum vanwege wegverkeer en industrielawaai is bepaald overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en bedraagt ten hoogste 68 dB (rekenpunt T42_B, ter plaatse van de oostgevel van gebouw G-7). De toename door cumulatie is grotendeels beperkt (0 tot 1 dB). Enkel ter plaatse van de westgevel van gebouw G-1 neemt de geluidbelasting maximaal 3 dB toe ten opzichte van de afzonderlijke maatgevende geluidbelasting vanwege weg- of industrielawaai

Maatregelen voor het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren. Geadviseerd wordt om middels een aanvullend akoestisch onderzoek aan te tonen dat de gevels met een gecumuleerde geluidbelasting van meer dan 53 dB wel een voldoende geluidwering (GA;k) hebben zodat een binnen niveau van 33 dB gerespecteerd blijft.

Hogere waarden

In verband met de geconstateerde overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde zijn mogelijke maatregelen onderzocht. Deze stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of financiële aard. Nieuwbouw is alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Elburg hogere grenswaarden vastgesteld worden voor het nieuwbouwplan. In het gemeentelijk beleid zijn voorwaarden opgenomen, zoals een geluidsluwe gevel. Bij de verdere uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met deze voorwaarden.

Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012.

4.5.3 Conclusie

Realisatie van het plan is mogelijk als er een besluit hogere grenswaarde wordt gevoerd. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 17 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd aan dit plan. In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt geadviseerd voor de berekening van de geluidwering van de gevel uit te gaan van deze gecumuleerde geluidbelasting.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.6.2 Onderzoek

Er is een Worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit. Hierbij is alleen gekeken naar de woningen en niet naar de commerciele functies aangezien er in de bestaande situatie ook sprake is van bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0015.jpg"

In de tabel is er uitgegaan van 8 verkeersbewegingen per woning per etmaal. Dit resulteert in 400 extra voertuigbewegingen per etmaal.

Er is op basis van de uitkomsten geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

Regels en grenswaarden voor luchtkwaliteit

Fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving. De regels en grenswaarden voor luchtkwaliteit staan in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2: luchtkwaliteitseisen(opent in nieuw venster)(verwijst naar een andere website).

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard het principe van een goede ruimtelijke ordening. Voor luchtkwaliteit kan dit betekenen: de meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek.

Fijnstof (PM10) grenswaarde 40 µg/m3

Fijnstof (PM2,5) grenswaarde 20 µg/m3

Stikstofdioxide (NO2) grenswaarde 40 µg/m3

Fijnstof (PM10)

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0016.jpg"

Uitvorengaande afbeelding blijkt dat de waarde < 15 is en dus ruimschoots onder grenswaarde 40 µg/m3 blijft.

Fijnstof (PM2,5)

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0017.jpg"

Uit voren gaande afbeelding blijkt dat de waarde 7-8 is en dus ruimschoots onder grenswaarde 20 µg/m3 blijft.

Stikstofdioxide (NO2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0018.jpg"

Uit voren gaande afbeelding blijkt dat de waarde 10-12 is en dus ruimschoots onder grenswaarde 40 µg/m3 blijft.

4.6.3 Conclusie

Het aspect lucht is geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.7.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1_0019.jpg"

Uitsnede risicokaart

Stationaire risicobron

Op ongeveer 185 meter van het plangebied bevindt zich LPG-tankstation Autobedrijf Jansen. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour van het LPG-tankstation. Het plangebied bevindt zich ook buiten de effectafstand van 60 meter van de circulaire effectafstanden LPG tankstations. Er is geen wettelijke belemmering voor het realiseren van de woningen.

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (150 meter) van het LPG-tankstation. Het groepsrisico hoeft niet verder verantwoord te worden. Omdat sprake is van een kwetsbaar object is de effectafstand van 160 meter voor bijzonder kwetsbare objecten van de circulaire niet van toepassing.

Mobiele risicobronnen

Nabij het plangebied liggen de mobiele risicobronnen buisleiding A-570-01 en de provinciale weg N309.

In de onderstaande tabel zijn contouren van de risicobronnen en de afstanden tot het plangebied weergegeven.

risicobron   Pr contour   Belemmeringen strook   Plasbrandaandachtsgebied   invloedsgebied   Afstand tot plangebied  
N-570-01   n.v.t.   5 m weerszijden buisleiding   n.v.t.   170 m   200 m  
N309   0 m   n.v.t.   Niet aanwezig   355 m   180 m  

Ten aanzien van de buisleiding A-570-01

De ontwikkeling bevindt zich buiten de belemmeringenstrook. Hiermee vormt de buisleiding geen directe belemmering voor de planontwikkeling. Ook ligt de ontwikkeling buiten het invloedsgebied van de buisleiding. Het groepsrisico behoeft niet verantwoord te worden.

Ten aanzien van de provinciale weg N 309

Uit de risico inventarisatie van de gemeente Elburg blijkt dat over de N309 transport plaatsvindt van Pentaan (LF2) 300 en propaan (GF3) 300. Voor deze weg geldt dat voor ontwikkelingen binnen 200 meter afstand van de weg een standaard verantwoording van het groepsrisico opgesteld moet worden. Dit is vastgelegd in de beleidsvisie.

Het plangebied ligt op circa 206 meter afstand van de N309, en is dus niet relevant voor de ontwikkeling. Hiermee vormt de N309 geen directe belemmering voor de planontwikkeling. Op basis hiervan hoeft het groepsrisico voor de N309 niet nader onderzocht te worden.

Verantwoording groepsrisico bij standaardverantwoording

Inleiding

Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich binnen het invloedsgebied van een provinciale weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daarmee gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag (zie beleidsvisie externe veiligheid Veluwe-Noord). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen.

Het groepsrisico

Het groepsrisico van de provinciale weg is relatief laag, zoals berekend door de provincie Gelderland (Externe veiligheid provinciale wegen, provincie Gelderland, januari 2011). Omdat de ontwikkeling op meer dan 30 meter van de weg ligt reikt het invloedsgebied van een plasbrand (nauwelijks tot het plangebied). De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal dus nauwelijks tot niet significant zijn. Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling niet of nauwelijks toenemen.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van een plasbrand ligt.

Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

In gevolg van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de beleidsvisie externe veiligheid Veluwe-Noord en de daarin gemaakte keuzes.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft z.g.n. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn

4.8.2 Onderzoek

Door Kragten is een onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van de planologische inpassing van de herbestemming van een deel van het bedrijventerrein Kruismaten. Op basis van de richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is in het onderzoek beoordeeld of voldaan wordt aan de richtafstanden voor inpassing.

Middels de uitgevoerde beoordeling is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. De omgeving van het plangebied is getypeerd als gemengd gebied.

Uit de uitgevoerde beoordeling blijkt dat de richtafstanden van de aangrenzende bedrijfspercelen reiken tot over de geprojecteerde woningen binnen het plangebied. Er is derhalve niet zonder meer sprake van voldoende ruimtelijke scheiding en een goed woon- en leefklimaat.

Uit een nadere beschouwing van de planologische en huidige feitelijke situatie blijkt dat de bedrijven die zijn gevestigd op de aangrenzende percelen een te verwaarlozen milieubelasting naar de omgeving hebben. Voor de panden aan de Slenk 8 t/m 8f en de panden aan de J.P. Broekhovenstraat 3, 5 en 9 t/m 11 geldt dat deze planologisch reeds zijn begrensd door planologisch toegestane bedrijfswoningen. Uit een nadere beschouwing van de huidige situatie blijkt dat de omliggende bedrijven hun huidige activiteiten kunnen voorzetten zonder hierin belemmerd te worden.

De nieuwe appartementen dienen te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Op basis daarvan is een minimale gevelgeluidwering van 20 dB vereist en wordt daarmee een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) in de appartementen gewaarborgd. Voor de omliggende bedrijfslocaties leidt de planvorming niet tot een aanvullende beperking van de bedrijven. Aangezien deze reeds beperkt worden door aanwezige (bedrijfs)woningen.

4.8.3 Conclusie

Bedrijven- en milieuzonering is geen belemmering voor de realisatie van het plan. Ten aanzien van de nieuwe appartementen moet worden aangetoond dat deze voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de minimale gevelgeluidwering en de etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) in de appartementen. Er kan worden geconcludeerd dat er ten aanzien van dit plan wordt voldaan aan de eisen voor een goed woon- en leefklimaat. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 15 Bedrijven- en Milieuzonering toegevoegd aan dit plan.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, worden in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.

4.9.2 Onderzoek

In april 2022 is de memo verkeer en parkeren door onderzoeksbureau Kragten geschreven (zie Bijlage 19). De projectlocatie en het omliggende wegennet is beoordeeld op bereikbaarheid en verkeersgeneratie en -afwikkeling. De verkeerstoename als gevolg van de planontwikkeling is dermate laag dat deze naar verwachting niet zorgt voor afwikkelingsproblemen op het omliggend wegennet.

De parkeerbehoefte als gevolg van het plan kan worden opgevangen op de parkeervoorziening op eigen terrein en in de openbare ruimte. De exacte invulling van de commerciële ruimten is nog niet bekend. Daarmee kan de daadwerkelijke parkeerbehoefte anders uitvallen dan waarmee in bijgevoegde memo rekening is gehouden. De werkelijke parkeerbehoefte wordt berekend als de exacte invulling van de plint bekend is. Bij een tekort aan parkeerplaatsen bestaat de mogelijkheid om een storting in het parkeerfonds te doen. Hierover worden nadere afspraken met de gemeente Elburg gemaakt.

4.9.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren is geen belemmering voor dit plan. de memo is als Bijlage 19 Memo verkeer en parkeren toegevoegd aan dit plan.

4.10 Kabels en leidingen

4.10.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.10.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.10.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.11 MER-toets

4.11.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11.2 Onderzoek
4.11.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van 50 woningen, welke circa 400 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt (commerciele functie is vergelijkbaar met bestaande situatie). Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Veluwe' op een afstand van circa 4,2 kilometer. Uit 4.4.2 blijkt dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden.

4.11.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De wijze van bestemmen is gebaseerd op de uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012', die wordt beheerd door GeoNovum. De verbeelding is IMRO-gecodeerd volgens IMRO2102.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens). Deze zijn daarom opgenomen bij de ‘verklaringen’.

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3, 4 en 5) bevat de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 6 tot en met 9) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 10 en 11) bevatten het overgangsrecht en de slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. De bouwregels zijn gerelateerd aan deze omschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving, inleidende, algemene en overgangs- en slotregels

De inleidende (hoofdstuk 1), algemene (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn de gebruikelijke bestemmingsregels en worden hier verder niet toegelicht.

5.3 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen: 'Gemengd', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'.

5.3.1 Gemengd

De gronden met de bestemming 'Gemengd', zijn bestemd voor wonen met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, andere werken, tuinen en erven. Op de begane grond mogen commerciële functies worden gerealiseerd. Binnen het plangebied zijn appartementen toegestaan.

Gebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak met maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goot- en bouwhoogte.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van de bouw van een erker of luifel, het overschrijden van de toegelaten maximum bouwhoogte, de bouw van een aan de woning aangebouwde praktijkruimte, niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, een ander bouwwerk met een grondoppervlakte van maximaal 25 m2 , het veranderen van de in het plan voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 10% en het in geringe mate afwijken van het plan waarbij de grenzen met maximaal 2 meter mogen worden verschoven en wonen op de begane grond wordt toegestaan.

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels voor het medegebruik van woningen en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.

5.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is bedoeld voor wegen van niet doorgaande aard, zoals woonstraten, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en water en andere verkeersvoorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overdekte parkeerplaatsen' mag een gebouw t.b.v. parkeren worden gerealiseerd meet een maximum goot van 3 meter en een bouwhoogte van 4,5 meter.

Verder zijn de bijbehorende gebouwen, bouwwerken en andere werken, zoals lichtmasten en ander straatmeubilair, bruggen en duikers toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn alleen gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud en nutsvoorzieningen toegestaan, met een inhoud van maximaal 25 m3 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

Overige andere bouwwerken mogen een maximale bouwhoogte van 3 meter hebben, met uitzondering van lichtmasten en verwijsborden, waarvoor een maximum bouwhoogte van 10 meter geldt. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels, voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen, een ander bouwwerk met een grondoppervlakte van maximaal 25 m2 dat niet hoger is dan 3 meter en het veranderen van de voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 10%.

5.3.3 Wonen

Het doel van de bestemming 'Wonen' is vastlegging van de woonfunctie en daarbij aan het wonen verbonden functies mogelijk te maken.

Functionele mogelijkheden

De hoofdfunctie van de bestemming is wonen. Daarnaast worden aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Deze moeten echter voldoen aan de in de specifieke gebruiksregels opgenomen voorwaarden.

5.4 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan. Binnen het hoofdstuk algemene regels is binnen het artikel algemene bouwregels een parkeerregeling opgenomen. Hierin wordt bepaald dat indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's of het laden en lossen van goederen, dat op het eigen terrein moet worden voorzien in die behoefte. Daarnaast is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 50 woningen en op de begane grond commerciële functies (circa 820m2 BVO). Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het plan wordt door de gemeente toegezonden naar voorgenoemde instanties.

Participatie

De initiatiefnemer heeft belangstellenden en direct betrokkenen vroegtijdig meegenomen in de planontwikkeling. Door middel van de projectwebsite is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorliggende plannen, tevens zijn er diverse fysieke sessies georganiseerd. De direct omwonenden zijn per brief persoonlijk geïnformeerd, waarna er mogelijkheid was om via de projectwebsite op de plannen te reageren. Naast de direct omwonenden is de Klankbordgroep Haven Elburg gedurende de planvorming betrokken bij het proces.

Samen met de Klankbordgroep Haven Elburg is kritisch naar de opbouw van bouwmassa gekeken, met als doel de botterwerf te respecteren en prominent aanwezig te laten zijn in de gehele ontwikkeling. Aan de hand hiervan is een ontwerpvariant uitgewerkt, in nader overleg met de afdeling welstand is de huidige massa tot stand gekomen. Daarnaast heeft een ondernemer uit de directe omgeving zich gemeld bij initiatiefnemer met vragen ten aanzien van milieuzonering en mogelijke beperkingen ten aanzien van eigen bedrijfsvoering. Middels aanvullingen op de oorspronkelijke rapportage is aangetoond dat de betreffende ondernemer niet wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering door plan De Nieuwe Haven Elburg, hierover zijn ondernemer en initiatiefnemer in gesprek gegaan. Omwonenden hebben initiatiefnemer voorzien van input op het voorlopig ontwerp, deze input is verzameld en is meegenomen in het vervolg van het ontwerptraject.

Van de participatieprocedure is een verslag gemaakt welke als Bijlage 20 Participatieverslag is toegevoegd aan dit plan.

Vooroverleg

Het voorontwerp is voor een reactie en advies toegestuurd aan:

  • 1. Provincie Gelderland.
  • 2. Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV).
  • 3. Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland.
  • 4. Welstandscommissie, Het Oversticht.
  • 5. Waterschap Vallei en Veluwe.

Naar aanleiding hiervan is het plan op een aantal onderdelen aangepast. De reacties en adviezen zijn verwerkt in een Nota van vooroverleg. Deze is als Bijlage 21 Nota van vooroverleg toegevoegd aan dit plan.