direct naar inhoud van Regels
Plan: De Nieuwe Haven
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Nieuwe Haven met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPDENIEUWEHAVEN-ONT1 van de gemeente Elburg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk grenzend aan, dan wel rechtstreeks toegankelijk vanuit een woning of het hoofdgebouw;

1.6 aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.7 aan huis verbonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.8 achtererf:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 achtergevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan de van de wegzijde afgekeerde bebouwingsgrens van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.11 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 atelier

een werkplaats, in het bijzonder die van een beeldend kunstenaar;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.14 bebouwingsgrenzen:

de op de verbeelding blijkens een daarop voorkomende verklaring als zodanig aangegeven lijnen, welke bij het bouwen niet mogen worden overschreden, behoudens overschrijdingen welke krachtens deze voorschriften zijn of kunnen worden toegestaan;

1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bestaand:
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw, dat zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.21 blok:

twee of meer aaneengesloten woningen en/of andere hoofdgebouwen;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak of bouwstrook;

1.24 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwvlak of -strook:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; tenzij in deze regels anders is bepaald;

1.27 bouwwerk:

elke bouwconstructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.28 commerciële plint

begane grond met commerciële functie, met daarboven appartementen;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 groenvoorzieningen:

het geheel van de aanplant van onder meer gazon, bomen, hagen, struiken en planten;

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.33 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;

1.34 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/ het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.35 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;

1.36 lichte horeca:

bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken:

  • a. automatiek;
  • b. broodjeszaak;
  • c. cafetaria;
  • d. croissanterie;
  • e. koffiebar;
  • f. lunchroom;
  • g. ijssalon;
  • h. snackbar;
  • i. tearoom;
  • j. traiteur.
1.37 ligplaats:

als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, dat bestemd is voor het permanent afmeren van een vaartuig;

1.38 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

1.39 onderkomen:

een voor verblijf geschikt bouwwerk, waaronder begrepen een al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, chalet, voor zover geen bouwwerk zijnde, alsmede een tent;

1.40 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;

1.41 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand;

1.42 peil:

de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;

1.43 perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut;

1.44 praktijkruimte:

bedrijfsruimte ten behoeve van beoefenaren van vrije beroepen, zoals artsen, tandartsen, architecten, accountants en daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.46 prostitutiedoeleinden:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.47 schijngevel:

een schijngevel is een gevel die constructief niet de werkelijke gevel is, maar er meestal vóór staat;

1.48 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  • een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een privé-huis of een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een seksautomatenhal;
  • een sekstheater, seksclub of parenclub,

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

1.49 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.50 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatief nachtverblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig;

1.51 voorerf:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);

1.52 voorgevel:
  • a. de gevel aan de voorzijde van een gebouw;
  • b. de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.53 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan de naar de wegzijde toegekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

1.54 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van maximaal één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.55 zij-erf:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen naast de zijgevel, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voorerf.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.2 de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:

wordt gemeten buitenwerks en 1 meter boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de breedte van een gebouw:

wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.8 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens:
  • wordt gemeten tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens; luifels, balkons en dakoverstekken tot maximaal 1 meter uit de gevel niet meegerekend;
  • indien er sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.9 de bruto-vloeroppervlakte:

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren of bedrijven of andere functies, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, wordt opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. op de begane grond (maximaal milieucategorie 2):
    • 1. detailhandel en daaraan ondergeschikte bedrijvigheid;
    • 2. kantoren;
    • 3. leisure (max. 3.500 m2);
    • 4. bedrijf (max. 1.500 m2);
    • 5. ateliers en praktijkruimten;
    • 6. maatschappelijke voorzieningen;
    • 7. lichte horeca;
    • 8. botenloods;
    • 9. hotel;

met de bij deze bestemming behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of -stroken;
  • b. maximaal 39 wooneenheden;
  • c. de basis bestaat uit maximaal 4 bouwlagen met een maximale goot van 11 meter en een maximale bouwhoogte van 14,5 meter;
  • d. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte' mag maximaal 40% van het bouwvlak uit 5 bouwlagen bestaan met een maximale goothoogte van 14,5 meter en een maximale bouwhoogte van 17,5 meter;
  • e. maximaal 20 % van het bouwvlak mag bestaan uit een schijngevel met een maximale hoogte van 16 meter.
3.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 0,8 meter hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter hebben.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de eerste en hogere verdiepingen ten behoeve van een functie, niet zijnde wonen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting.
3.4 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:
    • 1. de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke ingevolge deze regels mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat afhankelijk van de situering en het doel een hoogte kan worden geëist tussen 0,20 meter en 3,00 meter;
    • 2. de situering van nutsgebouwen, waarbij geëist kan worden dat de gebouwen inpandig in (bedrijfs)bebouwing gerealiseerd worden.
  • b. De genoemde eisen in lid 3.4 onder a mogen uitsluitend worden gesteld na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen:
    • 1. het voorkomen van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. planologisch-stedenbouwkundige belangen, met inbegrip van beeldkwaliteit;
    • 3. verkeersveiligheidsbelangen;
    • 4. het voorkomen van onevenredige aantasting van de na te streven beeldkwaliteit.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 3.1 en het bepaalde in Artikel 8;
  • b. het bepaalde in lid 3.1 en Artikel 8 is niet van toepassing op het medegebruik van woningen en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken als praktijkruimte voor beroepsmatige activiteiten, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de bruto-vloeroppervlakte maximaal 35% van de woning mag bedragen, met een maximum van 50 m2;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
    • 4. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
    • 5. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene(n) die op het perceel woonachtig is of zijn;er,
    • 6. behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de beroepsmatige activiteiten, geen detailhandel plaatsvindt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.5 onder a voor het medegebruik van woningen en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de bruto- vloeroppervlakte maximaal 35% van de woning mag bedragen, met een maximum van 50 m2;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • c. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • d. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  • e. de bedrijfsuitoefening geschiedt door degene die op het perceel woonachtig is;
  • f. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel plaatsvindt;
  • g. er geen activiteiten mogen plaatsvinden waarvoor een omgevingsvergunning milieu nodig is.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 onder b bepaalde en 6 woningen op de begane grond in de westelijke helft van het bouwblok toestaan mits:

  • 1. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • 2. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • 3. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten van niet doorgaande aard, zoals woonstraten;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het bestemmingsverkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;
  • e. evenementen;

met de daarbijbehorende:

  • f. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  • g. gebouwen, zoals een openbaar toilet, lichtmasten; overkappingen,straatmeubilair alsmede bruggen en duikers, andere bouwwerken, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken noodzakelijk voor de onder lid 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. als gebouwen uitsluitend gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud en nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de inhoud van een gebouw maximaal 25 m3 mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overdekte parkeerplaatsen' mag een gebouw gerealiseerd worden ten behoeve van parkeren waarbij:
    • 1. de maximum goothoogte 3 meter mag bedragen;
    • 2. de maximum bouwhoogte 4,5 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten en verwijsborden maximaal 10 meter en de overige andere bouwwerken maximaal 3 meter mag bedragen;
  • d. hekwerken zijn niet toegestaan, tenzij aangrenzend gebouw een woning betreft met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte maximaal 0,8 meter bedraagt.
4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:
    • 1. de afmetingen van de bouwwerken geen gebouwen zijnde welke ingevolge deze regels mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat afhankelijk van de situering en het doel een hoogte kan worden geëist tussen 0,20 meter en 3 meter;
    • 2. de situering van nutsgebouwen, waarbij geëist kan worden dat de gebouwen inpandig in (bedrijfs)bebouwing gerealiseerd worden.
  • b. De bovengenoemde eisen mogen uitsluitend worden gesteld na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen:
    • 1. het voorkomen van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. planologisch-stedenbouwkundige belangen, met inbegrip van beeldkwaliteit;
    • 3. verkeersveiligheidsbelangen;
    • 4. het voorkomen van onevenredige aantasting van de na te streven beeldkwaliteit;
    • 5. waarborging van ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerder bepaalde ten behoeve van:

  • a. de bouw van:
    • 1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, met een grondoppervlakte van maximaal 25 m2 dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet hoger is dan 3 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare nutsvoorziening, met een maximale bouwhoogte van 15 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
    • 2. een ander bouwwerk met een grondoppervlakte van maximaal 25 m2 dat niet hoger is dan 3 meter;
  • b. het veranderen van de in het plan voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 10%, indien zulks verband houdt met de bouwaanvragen waarvan de realisering gewenst of noodzakelijk is.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, met een grondoppervlakte van maximaal 50 m2 dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en waarvan de goothoogte niet hoger is dan 4 meter, voor zover deze op grond van lid 4.4 niet kunnen worden gebouwd;
  • b. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 10%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn;
  • c. het wijzigen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen met maximaal 5 meter.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, toegangspaden en parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven.
5.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.

5.2.1 Hoofdgebouwen

een hoofdgebouw mag:

  • a. niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. er zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. het aantal woningen niet meer dan 11 mag bedragen;
  • d. de maximum goothoogte bedraagt 9,5 meter;
  • e. de maximum bouwhoogte bedraagt 11 meter;
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen in de perceelgrens worden gebouwd;
  • b. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
  • c. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte/boeiboordhoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 meter;
5.2.3 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 0,8 meter hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter hebben.
5.3 Nadere eisen

bij een omgevingsvergunning is het in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter bescherming van de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De gronden en bouwwerken mogen niet:

  • a. worden gebruikt voor detailhandel;
  • b. worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf waarbij wordt afgeweken van de volgende voorwaarden
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m², al dan niet in combinatie met een aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
    • 2. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
    • 3. geen gebruik plaats vindt dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt;
    • 5. niet wordt gebruikt voor kapperszaken en seksinrichtingen;
    • 6. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
    • 7. geen reclame uitingen worden aangebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen
7.1.1 Ondergeschikte bouwdelen

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens maximaal 12 cm bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelbouwgrens met maximaal 2 meter overschrijden, ongeacht de onderliggende bestemming;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met maximaal 1 meter overschrijden;
  • e. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 meter overschrijden.
7.1.2 Afwijken van de algemene bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met maximaal 1,50 meter, indien het betreft:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken;
  • b. toegangen van bouwwerken;
  • c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • e. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • f. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  • g. kelderingangen en kelderkoekoeken.
7.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan met dien verstande dat:

  • a. dit plaatsvindt binnen de contouren van het hoofdgebouw;
  • b. de bouwdiepte maximaal 4,00 meter bedraagt;
  • c. specifieke gebiedskenmerken zich hier niet tegen verzetten (bijvoorbeeld in verband met geohydrologie of in historisch- / archeologisch belangrijke gebieden).
7.3 Parkeer-, laad- en losruimte
7.3.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota 2014 waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
7.3.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

7.3.3 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota 2014 worden afgeweken van het bepaalde in 7.3.1 en 7.3.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
7.3.4 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 7.3.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig Bijlage 1 Parkeernota 2014. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

7.3.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming.

8.2 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van prostitutiedoeleinden.
8.3 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  • c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, of (het laten uitoefenen van) prostitutiedoeleinden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen; gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 2. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen; mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3

Lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4

Lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Nieuwe Haven.