direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aanpassing Dienstgebouw Het Nationale Park De Hoge Veluwe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0228.BP2015VELU0001-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In verband met de wens de monumentale waarde van het dienstgebouw van Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe aan de Apeldoornseweg te herstellen is het huidige gebruik van één van de drie woningen gewijzigd in een kantoorfunctie. Voor de wijziging van het gebruik van de woning op het perceel Apeldoornseweg 254 heeft de gemeente Ede een omgevingsvergunning verleend.

Na overleg met de Dienst Vastgoed Defensie, die ten noorden van de Apeldoornseweg haar oefenterrein (Infanterie Schietkamp) heeft, is tevens afgesproken dat ook de overige twee woningen Apeldoornseweg 252 en 256) qua functie zullen wijzigen. Hiermee kan worden voldaan aan de wens van Dienst Vastgoed Defensie om alle woonfuncties rondom het defensieterrein ruimtelijk-juridisch niet meer mogelijk te maken, zodat er meer oefenmogelijkheden op het defensieterrein ontstaan. Er is tussen partijen afgesproken om uit te gaan van omzetten van de nog 2 resterende woningen naar kantoor en logies/kort verblijf. De logiesfunctie is gewenst voor de tijdelijke huisvesting van onder andere (internationale) studenten, stagiaires en onderzoekers die (wetenschappelijk) onderzoek verrichten in het park.

Bij toetsing van de (verbouw)plannen is gebleken dat de gewenste kantoor- en logiesfunctie ter plaatse van het dienstgebouw met de inpandige woningen van Stichting Nationale Park De Hoge Veluwe niet passen binnen het bestemmingsplan 'Het Nationale Park de Hoge Veluwe' (vastgesteld 13-3-2103). Voor het opheffen van deze strijdigheid is de gemeente Ede bereid een bestemmingsplanprocedure te starten.

1.2 Ligging van het gebied

De locatie is ten westen van Hoenderloo en noordoosten van Otterlo gelegen, ten zuiden van de Apeldoornseweg N304 tussen hectometerpaal 14,4 en 14,5. In het vervolg zullen we dit het 'plangebied' noemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2015VELU0001-0301_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto van de ligging van de woningen aan de zuidzijde van het dienstgebouw (rood omlijnd) (bron: CycloMedia Globespotter).

Het plangebied omvat meer dan alleen de gronden van de 3 woningen met de bestemming 'Wonen'. Vanwege de onderlinge samenhang is er voor gekozen het gehele gebied met de bestemming 'Cultuur en ontspanning' waarbinnen de bestemming 'Wonen' is gelegen. Zie verder onder paragraaf 1.3.

1.3 Geldende planologische regeling

De gemeente Ede heeft op 13 maart 2013 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. In het bestemmingsplan 'Het Nationale Park De Hoge Veluwe' heeft de planlocatie de bestemming 'Wonen' met ter plaatse van de westelijke woningen de bouwaanduiding 'twee-aaneen' en 'Cultuur en ontspanning - 2'. Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het niet mogelijk een kantoor en logies/kort verblijf te realiseren en binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning - 2' is een logies/kort verblijf niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2015VELU0001-0301_0002.png"

afb. uitsnede verbeelding met in geel aangegeven de bestemming 'Wonen'

Tabel 1.1 geeft voor alle bovengenoemde bestemmingen weer wat de (on)mogelijkheden zijn voor de realisatie van kantoorruimte en logies verblijf.

Bestemming   Mogelijkheid voor
kantoorfunctie  
Mogelijkheid voor
logiesfunctie  
Bestemmingsplan Het Nationale Park De Hoge Veluwe      
Cultuur en ontspanning - 2
(artikel 5)  
ja   nee  
Wonen (artikel 14)   nee   nee  

Tabel 1.1 Bestemmingen en bijbehorende mogelijkheden voor de realisatie van kantoor- en logiesfunctie.

1.4 Onderdelen van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een aantal onderdelen. In de toelichting zal, na deze inleidende paragrafen, achtereenvolgens worden ingegaan op de planbeschrijving in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het vigerend rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het project aan de relevante milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het plan beschreven. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte de economische en uitvoerbaarheid van het plan behandeld.

Verder maken de regels en de verbeelding nog deel uit van dit bestemmingsplan. Deze laatste twee onderdelen hebben een juridisch bindende status.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevinden zich naast diverse kantoorfuncties in het dienstgebouw van Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe drie (dienst)woningen in de zuidzijde van het gebouw. De woningen zijn inmiddels al verlaten door de voormalige bewoners in afwachting van de uit te voeren verbouwing.

De drie woningen liggen op een rij, te weten: Apeldoornseweg 252, 254 en 256. Iedere woning heeft een eigen kelder. De woningen bestaand uit een begane grond met één verdieping. De voordeur van de woningen bevinden zich aan de zuidzijde (nummer 252 en 254) en de oostzijde (nummer 256). Alle woningen zijn voorzien van een achtertuin. De drie woningen hebben een oppervlak van circa 400 m².

De dienstwoningen 252 en 256 hebben een gezamenlijk oppervlak van circa 223,5 m², deze woningen zullen verbouwd worden naar kantoor en logies voor kort verblijf van (internationale) studenten die onderzoek verrichten in het Nationale Park de Hoge Veluwe.

2.2 Toekomstige situatie

Het totale pand (bestaande uit drie voormalige bedrijfwoningen) zal worden verbouwd en worden omgezet naar kantoorfunctie en logies. De volgende werkzaamheden en aanpassingen zullen worden doorgevoerd:

  • de woningen zullen een koppeling krijgen met elkaar middels een doorbraak ter plaatse van de huidige trap naar de kelder van woning 252;
  • alle ruimten worden aangepast en omgebouwd tot kantoor- en vergaderruimten;
  • de originele trap in woning 252 zal worden gehandhaafd en worden gebruikt om op de bovengelegenkantoorruimten te komen;
  • op de verdieping zal een volledige herindeling plaatsvinden:
    • 1. nieuwe wanden zullen worden opgetrokken m.b.v. kalkzandsteen lijmblokken;
    • 2. met name op de verdieping zal zoveel als mogelijk gebruik worden gemaakt van voorhanden zijnde, originele (Berlage) deuren.
  • de huidige woningen verliezen geheel de functie als woning en zullen worden omgebouwd tot kantoor en vergaderruimte;
  • in het voortraject is hierover reeds mondeling instemming verkregen van de gemeente Ede in het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Het Nationale Park de Hoge Veluwe';
  • de huidige schuiframen zijn voorzien van enkel glas. De schuiframen worden vervangen en voorzien van samengesteld, gelaagd glas met een dikte van 8mm en een verbeterde kierdichting. De originele kozijnen, met het katrolsysteem blijven ongewijzigd en zullen daar waar nodig hersteld worden.
  • in de vergaderzaal op de verdieping wordt een pantry (een kleine keuken) geplaatst met een klein aanrechtblad;
  • de voormalige GIS-kamer behoudt haar functie als kantoorruimte, maar zal worden gemoderniseerd.

De zachtboardplafonds op de verdieping zullen worden vervangen door gipsplafondplaten op nieuw regelwerk, de plafonds zullen worden gesausd. Alle wanden zullen afgewerkt (gesausd) worden opgeleverd. Omdat gelijktijdig met het vervangen van de dakbedekking het dak zal worden geïsoleerd, is het noodzakelijk, ter voorkoming van koudebruggen, een strook van ca. 1 meter van alle buitenwanden te isoleren aan de binnenzijde van de spouwmuur. Het hang- en sluitwerk van de buitenzijde zal worden vervangen zodat de toegangen voldoen aan de minimaal te stellen eisen volgens het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan.

Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.

De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de zoals hierboven beschreven AMvB Ruimte).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat de juridische kaders voor ondermeer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Rijksbelangen werken nu veel directer door in de ruimtelijke plannen van andere overheden, dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke druk. Daarnaast bevat het Barro de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur (hoofdwegen en hoofdspoorwegen), de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

In het Barro worden projecten benoemd die van Rijksbelang zijn. Een gemeente die een bestemmingsplan opstelt dat een belang van één van de projecten in het Barro raakt, zal het Barro op die punten moet volgen in het bestemmingsplan.

Het plangebied ligt binnen het Nationaal Natuurnetwerk (de Ecologische Hoofdstructuur). De realisering hiervan is in handen gesteld van de provincies. Zie verder onder paragraaf 3.3.

Andere rijksbelangen zijn niet in het geding.

Besluit ruimtelijke ordening

De ladder voor duurzame verstedelijking is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven nu er geen sprake is van extra ruimtebeslag.

Conclusie

De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan is niet strijdig met de voorschriften van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Om in het beleid flexibeler in te kunnen spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen wil de provincie Gelderland de nieuwe integrale structuurvisie, ter vervanging van de Structuurvisie Gelderland 2005, op een andere manier vorm en inhoud geven. Samen met onder meer gemeenten, Prorail, Kamers van Koophandel, waterschappen, maatschappelijke organisaties en ondernemers wil de provincie hier uitvoering aan geven. Dit proces om in 2013 via cocreatie een nieuwe structuurvisie klaar te hebben, ging op 15 februari 2012 van start met een bijeenkomst van genodigden uit alle Gelderse regio's.

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie is bepaald wat de maatschappelijke opgaven in Gelderland zijn. Deze opgaven zijn het resultaat van gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat onder andere over steden en dorpen, natuur, landbouw, water en energie.

De belangrijkste opgaven vinden deels een juridische vertaling in de nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Verordening.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Om zorg te dragen voor een goede ruimtelijke ordening gaat de provincie een zogenaamde duurzaamheidsladder hanteren, een processchema dat initiatieven met betrekking tot stedelijke functies, begeleidt naar een optimale locatiekeuze.

De Gelderse ladder omvat zes stappen en is verankerd in de omgevingsvisie. Het is een verbijzondering van de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. De wijziging van het gebruik van de gebouwen zonder extra ruimtebeslag betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toetsing aan de ladder kan daarom achterwege blijven.

Omgevingsverordening Gelderland

Na de vaststelling van de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten op 24 september 2014 besloten de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. De Omgevingsverordening integreert en vervangt een groot aantal provinciale verordeningen waaronder de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de Provinciale milieuverordening Gelderland, de Gelderse ontgrondingenverordening 1997, de Waterverordening provincie Gelderland, de Wegenverordening Gelderland 2010, het Besluit aanwijzing provinciaal wegennet vervoer gevaarlijke stoffen.

De belangrijkste maatschappelijke opgaven uit de Structuurvisie Gelderland vinden deels een juridische vertaling in deze nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Omgevingsverordening.

Het provinciale belang dat het voorliggende bestemmingsplan raakt is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2015VELU0001-0301_0003.png"

afb. globale ligging plangebied in GNN (donkergroene kleur) en GO (lichtgroene kleur)

Uitgangspunt is dat binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in beginsel geen nieuwe functies worden mogelijk gemaakt, tenzij (onder andere) de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied en de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt. Voor de Groene Ontwikkelingszone (GO) geldt dat er geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied.

De locatie binnen het plangebied - waar feitelijk het gebruik van de bestaande woningen wijzigt - ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone. De wijziging van het gebruik hiervan betreft geen grootschalige ontwikkeling en leidt niet tot extra bebouwing waardoor de kernkwaliteiten van het betreffende gebied aangetast zouden kunnen worden.

Natura 2000-gebied Veluwe en Nationaal Landschap Veluwe

De bestaande (woon)bebouwing ligt buiten deze aangewezen gebieden. Een nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie buitengebied 2011

De structuurvisie buitengebied van de gemeente Ede (2011) zet sterk in op ruimtelijke kwaliteit. Een sterke eigenheid van Ede is één van de beleidsdoelen. Alle nieuwe ontwikkelingen – zowel grootschalige ontwikkelingen, als kleine particuliere initiatieven – dienen voort te bouwen op de huidige kenmerkende kwaliteiten van het Edese buitengebied.

De ruimtelijke kwaliteit is verder uitgewerkt in ‘Beeldkwaliteitplan Buitengebied Ede’ en de 'Cultuurhistorische Waardenkaart Ede' (RAAP rapport 2500). Deze documenten zijn het toetsingskader en de inspiratiebron voor ontheffingen, wijzigingsbevoegdheden, vergunningsaanvragen en kleinschalige bestemmingsplanwijzingen.

Het Beeldkwaliteitplan heeft de status van welstandsnota voor het buitengebied. De voor het bestemmingsplan relevante hoofdelementen van het Beeldkwaliteitplan Buitengebied Ede zijn hierna samengevat.

De gemeente Ede is een mooie gemeente met een bijzonder en waardevol buitengebied. De ontwikkelingen in het buitengebied staan echter niet stil. Veranderingen bieden kansen om bestaande kwaliteiten te behouden en minder mooie plekken te verbeteren. Het Beeldkwaliteitplan Buitengebied Ede geeft randvoorwaarden voor vernieuwingen. Het geeft eigenaren en initiatiefnemers aanknopingspunten voor een zorgvuldige aanpak van de bebouwing en de inrichting van erf en landschap. Oftewel: het bestemmingsplan geeft aan WAT er mag; het beeldkwaliteitplan laat zien hoe het er uit moet zien. Het is de ambitie van het beeldkwaliteitplan om bij te dragen aan de leesbaarheid van het landschap en de landschappelijke kwaliteit te respecteren, behouden en/of te versterken. Uitgangspunt voor het beeldkwaliteitplan zijn de kenmerkende kwaliteiten van de bestaande landschappen in de gemeente Ede: bos- en heidelandschap, engenlandschap, kampenlandschap, broeken heideontginningenlandschap.

Karakteristiek voor het buitengebied van Ede, niet altijd gerelateerd aan bepaalde landschapstypen, zijn (ook) de oude, monumentale boerderijen, de bijzondere landschappelijke elementen, de landschappelijke dragers (laanbeplantingen en beken) en de zandwegen. Deze leveren een bijdrage aan het leesbaar en beleefbaar maken van het landschap en zijn het waard te behouden en waar mogelijk te herstellen of te versterken. Het kunnen aanknopingspunten zijn bij het maken van ruimtelijke plannen.

Ook het groenblauwe casco van de Veluwe, waar versterking van de ecologische waarden wordt nagestreefd, geeft aanknopingspunten.

Conclusie

De functieverandering van het dienstgebouw bevindt zich op een dermate laag schaalniveau dat er nauwelijks sprake is van enig raakvlak met de nationaal Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Duurzaam ruimte gebruik door hergebruik van de bestaande bebouwing past in elk geval wel binnen het ruimtelijk beleid dat het Rijk en de provincie Gelderland voorstaan.

Op basis van het gemeentelijk beleid is er geen specifiek beleid voor de invulling van het dienstgebouw aan de Apeldoornseweg. Wel past hergebruik van de bestaande bebouwing bij de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie Buitengebied Ede.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

De procedures die nodig zijn om medewerking te verlenen aan het project, vereisen een bestemmingsplan waaruit volgt dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Meer specifiek is het voorliggende bestemmingsplan noodzakelijk om aan te kunnen tonen dat de functieverandering van het dienstgebouw een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat. Derhalve volgt hieronder een beschrijving van diverse milieuaspecten. Ten slotte wordt daaruit een conclusie getrokken.

4.1 Flora- en faunawet

In het kader van de Flora- en faunawet wordt een groot scala aan dier- en plantensoorten beschermd. Vanuit de natuurwetgeving is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het plangebied, zodat hiermee rekening kan worden gehouden. Aangezien de functieverandering betrekking heeft op de bestaande bebouwing is er geen sprake van strijdigheden met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Omdat de gebouwen deels nog in gebruik zijn is de verwachting dat er bij het verbouwen van het gebouw geen beschermde diersoorten aanwezig zullen zijn. Uiteraard zal de zorgplicht in acht worden genomen bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor de functieverandering van de woningen naar kantoor en logies.

Zorgplicht

Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde algemene zorgplicht. (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

Werken buiten kwetsbare periode

De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien voorbereidende werkzaamheden, bijvoorbeeld bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.

Werken in kwetsbare periode 

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen worden verwijderd, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen.

4.2 Cultuurhistorische waarden

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie, oftewel cultureel erfgoed, is een thema die steeds belangrijker wordt in de ruimtelijke ordening. Het betreft historische sporen, objecten en patronen/structuren die wel of niet zichtbaar zijn en die deel uitmaken van de omgeving. Ze geven een indicatie weer van hoe het er vroeger was of is ontstaan. In Nederland zijn monumenten aangewezen vanuit het Rijk, provincie en gemeente. Aanwezige rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn niet opgenomen op de verbeelding (plankaart). Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten worden beschermd via de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening en behoeven geen verdere planologische bescherming. Cultuurhistorische kenmerken in het landschap bijvoorbeeld in de vorm van historische patronen/structuren worden zoveel mogelijk beschermd via de gebiedsbestemmingen en het daarmee samenhangende aanlegvergunningenstelsel.

Samenvattend:

  • Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn beschermd via de Monumentenwet en gemeentelijke monumentenverordening en behoeven geen verdere planologische bescherming.
  • Veranderen van cultuurhistorische kenmerken in het landschap wordt vergunningplichtig.
  • Voor bebouwing zonder beschermde monumentale status wordt geen regeling opgenomen in het bestemmingsplan.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Ede zijn alle in de gemeente Ede bekende en te verwachten cultuurhistorische waarden in kaart gebracht. De gegevens op de kaart zijn in dit bestemmingsplan betrokken, voor zover het archeologische informatie betreft (zie hoofdstuk 4.3). Cultuurlandschappelijke en historisch bouwkundige gegevens zijn alleen verankerd voor zover de gegevens overeenkomen met de door het Park uitgevoerde inventarisaties.

Waardevolle historisch bouwkundige elementen, niet zijnde beschermde monumenten, vertegenwoordigen in de regel onvoldoende waarde om als monument te kunnen worden beschermd, maar dragen door hun interactie met de omliggende bebouwing of hun plek in het straatbeeld of landschap in sterke mate bij aan de aantrekkelijkheid van de omgeving (beeldbepalende objecten).

4.3 Archeologische waarden

Europees beleid

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:

  • Het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ).
  • Het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt.
  • Het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
  • Het verbreden van het draagvlak voor de archeologie.
  • Het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.

De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In bestemmingsplannen, alsmede ten behoeve van omgevingsvergunningen voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, gemeenten aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en daarmee rekening houden bij de ruimtelijke ordeningsprocessen.

Gemeentelijk beleid

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Ede zijn alle in de gemeente Ede bekende en te verwachten cultuurhistorische (en dus ook archeologische) waarden in kaart gebracht. De uitkomst van de integrale cultuurhistorische inventarisatie en waardering is een gemeentelijke cultuurhistorische kaart met daarop vier categorieën cultuurhistorische zones (RAAP-rapport 2500, kaartbijlage 6). De zones met een hoge cultuurhistorische betekenis zijn bijzonder kenmerkend en cultuurlandschappelijk of historisch (steden)bouwkundig gaaf. Zij herbergen een grotere dichtheid aan relatief goed geconserveerde cultuurhistorisch waardevolle elementen, lijnen en gebieden dan de zones met minder hoge cultuurhistorische betekenis. In de cultuurhistorische zones zijn gebieden met bekende en te verwachten archeologische waarden geïntegreerd. Voor een afzonderlijke beschrijving van alle in het plangebied bekende en te verwachten archeologische vindplaatsen wordt verwezen naar RAAP-rapport 2500, inclusief de bijbehorende kaartbijlage 2. Alleen de hoogst gewaardeerde bekende en te verwachten archeologische waarden in gebieden met een hoge cultuurhistorische betekenis zijn in het bestemmingsplan 'Het Nationale Park de Hoge Veluwe' planologisch beschermd. Het gaat om de gebieden:

  • Reemsterveld
  • De Pampeld
  • Otterlosche Bosch
  • Siberië
  • Otterlosche Eng

Gebieden op de cultuurhistorische waarderingskaart waarvan de hoge cultuurhistorische betekenis alléén gebaseerd is op de aanwezigheid van bovengrondse cultuurhistorische waarden zijn niet archeologisch beschermd. De trefkans op belangrijke archeologische resten is hier dermate klein dat planologische bescherming niet noodzakelijk wordt geacht. Het belangrijkste argument om de planologische bescherming van ondergrondse archeologische waarden in het Nationale Park af te laten hangen van de aanwezigheid van waardevolle bovengrondse cultuurhistorische waarden (ensembles) heeft te maken met focus en herkenbaarheid. Een focus op zichtbaar cultuurhistorisch betekenisvolle gebieden maakt uitvoering van archeologische regelgeving in praktische zin beter mogelijk en daardoor meer succesvol. Bekende en te verwachten archeologische waarden in gebieden die niet planologisch zijn beschermd, worden daarnaast niet direct bedreigd, omdat het bestemmingsplan 'Het Nationale Park de Hoge Veluwe' hoofdzakelijk een conserverend plan is. Grootschalige ontwikkelingen die deze – minder hoog gewaardeerde – archeologische (verwachtings)waarden onevenredig kunnen aantasten, zullen een aparte ruimtelijke procedure moeten doorlopen waarbij archeologische verwachtingswaarden worden betrokken in de ruimtelijke onderbouwing/bestemmingsplan van deze ontwikkelingen. Ten behoeve van de planontwikkeling heeft geen archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Het plangebied heeft een middelmatige archeologische verwachting. Omdat het om de verbouwing van een bestaand gebouw gaat zullen er geen bodemingrepen plaatsvinden. De ontwikkeling is daarnaast niet groter dan de in de Edese archeologienota vastgestelde ondergrens van 5.000 m².

Toets en conclusie

Het plangebied is gelegen in een gebied met een middelmatige verwachtingswaarde. Er is verder geen vergunningstelsel ter plaatse van het plangebied opgenomen. Bij de functieverandering van de woningen naar kantoren en logies vindt er in elk geval geen bodemverstoring plaats. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de gevraagde functieverandering.

4.4 Verkeer en parkeren

parkeren

Ten behoeve van de verbouwing van dienstwoning 254 is reeds een aanvraag omgevingsvergunning ingediend (aanvraagnummer: 1079721, onder uw registratienummer: 2013W1246), waarbij specifiek is ingegaan op de parkeersituatie rondom het dienstgebouw. De verbouw van de dienstwoningen 252 en 256 zijn bij deze vergunningaanvraag reeds meegenomen bij de bepaling van de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen.

Op eigen terrein kan in voldoende mate worden voorzien in de parkeerbehoefte van de gebruikers.

4.5 Watertoets

Wettelijk kader

Europese KaderrichtlijnWater

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De Kaderrichtlijn Water gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie in 2015 in een “goede chemische toestand” en een “goede ecologische toestand” moet verkeren. De richtlijn biedt een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Unie, waarmee:

  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke waterrijke gebieden en terrestrische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu wordt beoogd;
  • wordt gezorgd voor de progressieve vermindering van de verontreiniging van de verontreiniging van grondwater en verder verontreiniging hiervan wordt voorkomen;
  • wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Waterwet

In de Waterwet zijn acht oude waterwetten samengebracht: de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Grondwaterwet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904), deWet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte'), de Waterstaatswet 1900 en de Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient tevens als paraplu om de KRW te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Toets

Ter plaatse van het dienstgebouw zal er geen sprake zijn van fysieke veranderingen in de buitenruimte die verandering aanbrengen in het watersysteem of verhard oppervlak. Er komen geen aspecten naar voren die de ontwikkeling in de weg staan. Vanuit het aspect water is er geen belemmering voor de functieverandering van het dienstgebouw.

4.6 Milieuhinder

De ontwikkelingen die met dit plan worden toegestaan hebben veroorzaken geen milieuhinder voor omliggende gevoelige bestemmingen. Daarnaast worden in dit plan ook geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt die hinder ondervinden van omliggende bedrijven/inrichtingen.

Er bestaan vanuit dit oogpunt geen belemmeringen voor het uitvoeren van dit plan.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Het omzetten van de geluidsgevoelige functie 'wonen' naar een niet-geluidsgevoelige functie 'kantoor' en 'logies' past in dit kader binnen de Wet geluidhinder. Naast woningen, worden in de Wgh ook de volgende bestemmingen als geluidsgevoelig aangewezen:

  • scholen voor basis- en voortgezet onderwijs;
  • instellingen voor hoger beroepsonderwijs;
  • algemene, categorale en academische ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • andere gezondheidszorggebouwen (zoals psychiatrische ziekenhuizen, kindertehuizen en dergelijke);
  • woonwagenstandplaatsen.

In het kader van goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is het echter noodzakelijk dat de functiewijziging ter plaatse in ogenschouw wordt genomen. Het omzetten van de kantoorfunctie zal gezien de aanwezigheid van kantoorfuncties in de huidige situatie ter plaatse goed mogelijk zijn. Het realiseren van de logiesfunctie ter plaatse behoeft een nadere onderbouwing in verband met de gewenste geluiduitbreidingsmogelijkheden van defensie. In de huidige situatie is de milieuvergunning met betrekking tot geluidshinder van het Infanterie Schietkamp/oefenterrein van de defensie afgestemd op de woonsituatie ter plaatse van de Apeldoornseweg 252 t/m 256. Door wijziging van de functie ter plaatse van het dienstgebouw zal er door defensie een aanvraag gedaan worden voor verkrijging van een ruimere milieuvergunning, waarbij ter plaatse van het dienstgebouw uitgegaan wordt van afwezigheid van geluidsgevoelige functies. De logiesfunctie ter plaatse zal in dat kader dan ook geen beperking hoeven op te leveren. Aangezien het verblijf te allen tijde een incidenteel karakter heeft en de eventuele geluidshinder van het oefenterrein zich overdag afspeelt en er een oefenbeperking is in de avond en nachtperiode van 23.00 tot 7.00 uur. De (internationale) onderzoekers en/of studenten die hun onderzoek in het park verrichten zijn juist gedurende de dagperiode afwezig. In het geval van de omzetting naar de kantoor- en logiesfunctie ter plaatse is het nog wel relevant om te beoordelen of een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen de grenswaarden voor geluid bij geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving overschrijdt. Hierbij is alleen verkeerslawaai relevant. De dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemming is op circa 2 kilometer afstand gelegen aan de Apeldoornsweg 127. De omzetting van de woningen naar kantoren zal nauwelijks effect hebben op de geluidsbelasting ter plaatse van de betreffende woning.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid bestaat er geen bezwaar voor het omzetten van de functie ter plaatse van het dienstgebouw.

4.8 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. De ontwikkeling de functieverandering op de locatie waar momenteel drie woningen zijn gevestigd valt binnen de NIBM categorieën. Er is dus geen verder noodzaak tot het uitvoeren van luchtkwaliteitsonderzoek.

De ontwikkeling van een kantoor en logies aan de Apeldoornseweg 252 en 256 te Hoenderloo valt binnen het besluit NIBM. Op basis hiervan is er geen belemmering voor vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

Het is zinvol ook de heersende luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Op basis van de landelijk beschikbare GCN-waarden (Grootschalige Concentratiekaarten Nederland) kan gesteld worden dat de jaargemiddelde achtergrondconcentratie in 2012 voor stikstofdioxide ongeveer 16,0 microgram per kubieke meter lucht bedraagt en voor fijn stof is dit ongeveer 20,5 microgram per kubieke meter.

Conclusie

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de luchtconcentraties ruim voldoen aan de normering Wet milieubeheer onderdeel luchtkwaliteit (grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof bedragen 40 microgram per kubieke meter, te bereiken in 2015 resp. in 2012).

4.9 Externe veiligheid

Beleidskader

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
  • Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
  • rond inrichtingen waarin opslag / verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico’s verbonden aan het transport gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit EV Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

In de provinciale risicokaart van Gelderland is voor het plangebied geen aandachtspunt geformuleerd voor externe veiligheid. De voor externe veiligheid relevante leiding van gevaarlijke stoffen en overige transportroutes op wegen liggen op meer dan 3 kilometer afstand van het plangebied. Op circa 400 meter afstand is een defensiezone A gelegen ten behoeve van de munitieopslag. De PR van de opslag reikt niet tot in het plangebied en heeft derhalve geen invloed op de functieverandering naar kantoren en logies ter plaatse van de Apeldoornseweg 252 en 256.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn inrichtingen, die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uitgesloten. Verder geldt dat externe veiligheidaspect rond overige bronnen (leidingen, inrichtingen en wegen) niet relevant is voor het voorliggende plan. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van voorliggend plan en de uitvoering daarvan niet in de weg.

4.10 Bodemkwaliteit

Op grond van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (1985) dient een bodemonderzoek verricht te worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is dit indirect geregeld in artikel 3.1.6. De gemeente moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden. Aangezien er geen sprake is van bodemverstoring zal er geen bodemonderzoek plaatst hoeven te vinden. Daarnaast geldt dat voor de functie wonen vanuit het bodembeleid striktere regels gelden voor de kwaliteit van de bodem dan voor de functie kantoren.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat vanuit het milieuaspect bodem geen belemmeringen bestaan voor de functieverandering van het bestaande gebouw.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen.

4.12 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

Beleidskader

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is de regel dat bij een m.e.r.-beoordelingsprocedure de toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst alleen niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld waarmee dat kan worden bepaald. Voor de daarbij horende toets van de activiteit wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd.

In het plangebied is sprake van een kleinschalige verandering in het gebruik van 3 woningen, zoals beschreven paragraaf 2. Het plangebied is gelegen in een Groene Ontwikkelingszone. Op basis van de beschrijvingen in paragraaf 3.3 en paragraaf 4.1 wordt dan ook geconcludeerd dat er geen negatieve effecten van de geplande functiewijziging op de natuur in de omgeving zijn te verwachten. In de paragrafen 4.1 tot en met 4.11 wordt aangetoond dat door de uitvoering van het bestemmingsplan geen nadelige (milieu)effecten optreden.

Conclusie

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten van deze ontwikkeling op het milieu zijn te verwachten.

Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving waardoor de ontwikkeling in het plangebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is, als bedoeld in het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridisch opzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het beleid en het plan zijn vertaald in de verbeelding en de regels. De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan, dat bindend is voor de burger en de overheid.

5.2 Planmethodiek

Het bestemmingsplan voorziet in de wijziging van het gebruik van de bestaande inpandige woningen in het dienstgebouw. De ruimten zullen worden gebruikt voor kantoor- en logiesfuncties. Bodemingrepen vinden niet plaats.

Duidelijk is voor welke doeleinden de grond en de gebouwen mogen worden gebruikt en wat er aan nieuwe bebouwing wordt toegestaan. Dit biedt rechtszekerheid aan de burger. Het plan is daarom opgezet als globaal bestemmingsplan daar waar dat mogelijk was en meer gedetailleerd waar dat nodig was. Het plan dient daarnaast enige flexibiliteit te bieden om op minder ingrijpende veranderingen in te kunnen spelen. Voor een deel is dat mogelijk. In het plan zijn daarvoor afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Daarmee kunnen (relatief kleinschalige) ontwikkelingen planologisch worden geregeld.

5.3 Toelichting op de digitale verbeelding

Bij dit plan hoort een verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van (bouw)plannen.

Verbeelding 

De verbeelding geeft de gronden van de geplande nieuwe ontwikkeling weer. De bestemmingen van de gronden en de aanduidingen zijn op de verbeelding opgenomen. De verbeelding is getekend op schaal 1:2000.

Op de verbeelding is de bestemming 'Cultuur en Ontspanning - 2' opgenomen. De bestemming is voorzien van een kleur en aangeduid met een hoofdletter.

5.4 Toelichting op de regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

hoofdstuk 1: inleidende regels;

hoofdstuk 2: bestemmingsregels;

hoofdstuk 3: algemene regels;

hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (art. 1) en de wijze van meten (art. 2).

Bestemmingsregels

In de artikelen zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsartikel is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave 2012), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving; een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • bouwregels; deze regels bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

In de hieronder genoemde bestemmingen komen overigens niet alle onderdelen terug.

De bestemming Cultuur en Ontspanning - 2

Binnen deze bestemming is een regeling opgenomen voor de bestaande gebouwen, die betrekking hebben op beheer en het gebruik van Het Nationaal Park De Hoge Veluwe alsmede het behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden vanwege de ligging van deze bestemming binnen de Ecologische Hoofdstructuur/Gelders Natuurnetwerk.

Voor deze bestemming geldt dat de gebouwen zijn toegelaten binnen het bouwvlak. De maximale toegelaten oppervlakten zijn opgenomen in de regels. Voor het gebruik van de (voormalige) woningen voor logies is op de verbeelding voor de betreffende gronden een aanduiding 'logies' opgenomen. Het begrip 'logies' is in artikel 1 gedefinieerd. In de bestemmingsomschrijving is tevens opgenomen dat kantoorgebouwen zijn toegestaan alsmede een GSM-mast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie'.

Binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning - 2 is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om het uitvoeren van werken en werkzaamheden nader te regelen. Nader omschreven werken en werkzaamheden mogen worden uitgevoerd indien burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. Werken en werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud zijn niet omgevingsvergunningplichtig.

Algemene regels

De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze algemene regels bestaan onder meer uit de anti-dubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings-, wijzigingsregels alsmede overige regels.

De algemene regel uit het gebruiksartikel luidt dat het verboden is om gebouwen te gebruiken voor een seksinrichting. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

De afwijkingsregels zien in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan.

In de wijzigingsregels is - naast de algemene wijzigingsbevoegdheden - ook nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de vorm van het bouwvlak te veranderen.

In de overige regels is een regeling opgenomen betreffende de verwijzing naar andere wettelijke regelingen en de buiten van toepassing verklaring van de Bouwverordening met enkele uitzonderingen daar gelaten.

Overgangs- en slotregel

In de loop van de tijd kan het gebruik van grond of een gebouw gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld tot hoeverre deze afwijkingen zijn toegestaan. De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische haalbaarheid en planexploitatie

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van Stichting NP De Hoge Veluwe. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de Stichting worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro).

De gemeente zal procedurele kosten maken voor de begeleiding en deze kosten zullen worden doorberekend in de leges.

Dit betekent dat er voor dit gebied geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld en dat de kosten voor de gemeente Ede voldoende zijn verzekerd.

De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.