3.1.1 Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (2006)
De Nota Ruimte1 geeft de hoofdlijnen aan van het nationaal ruimtelijke beleid voor de komende decennia. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’.
De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zoveel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota’s. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.
In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
- Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- Borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waar aan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen.
De gebieden en netwerken die het Rijk van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Onderhavig plangebied maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur Economie, infrastructuur en verstedelijking. Op de PKB-kaarten is het gebied aangemerkt als Economisch kerngebied Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal (WERV) en is nauw verbonden met het Nationaal stedelijk netwerk ‘Arnhem-Nijmegen’. Het knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) is centraal gelegen tussen de Randstad Hollend en het Duitse Rijn/Roergebied. Binnen een brede economische structuur zijn in dit gebied met name de industrie en daaraan gelieerde logistiek relatief sterk vertegenwoordigd. Het wordt gekenmerkt door een brede economische structuur, gebaseerd op kernkwaliteiten als: een groot aanbod aan internationale vervoersmodaliteiten (weg, spoor, water en de nabijheid van het Duitse vliegveld Niederrhein), aanwezigheid van kenniscentra met een breed scala aan onderwijs- en culturele voorzieningen en een gevarieerd aanbod aan woon-, werk- en landschappelijke milieus. De totstandkoming van transferhal en kantoren van het nieuwe sleutelproject Arnhem-Centraal is van groot belang voor de verdere doorgroei van zakelijke dienstverlening. Voor de versterking van de economische structuur is het van belang het kennis- en gezondheidszorgcluster (Health Valley) verder te benutten. WERV kent een soortgelijke brede economische structuur als het nationaal stedelijk netwerk Arnhem-Nijmegen, met een relatief sterke vertegenwoordiging van industrie en daaraan gelieerde logisitiek. Het is bovendien een kenniscentrum van betekenis (Food Valley). De HST-oost is belangrijk voor de internationale positionering van het KAN-gebied. Het gebied kent verder een aantal majeure opgaven op het gebied van waterberging, stedelijke herstructurering en infrastructuur, die binnen de kansrijke internationale concurrentiepositie om een oplossing vragen.
Conclusie
Door het nationale karakter van de Nota Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met het nationaal beleid. Toch kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Nota Ruimte, doordat het in zeer bescheiden mate bijdraagt aan de stedelijke herstructurering van het WERV gebied.
1 Ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ (mei 2006) Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling
3.1.2 Vierde Nota Waterhuishouding (1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding2 zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
Conclusie
Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak binnen het plangebied zal toenemen, waardoor er minder water in de grond zal infiltreren. Het plan heeft derhalve een beperkt negatief effect op de waterhuishouding. Op het aspect water wordt in de waterparagraaf (paragraaf 4.8) nog verder ingegaan.
2Ministerie van V&W (1998) Vierde nota waterhuishouding 1998-2006
3.1.3 Nota Belvedere
In 1999 is de Nota Belvedère3 verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte en het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen (Algemeen ruimtelijk beleid). Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd, zie ook paragraaf 4.9).
Conclusie
Onderhavig plangebied ligt niet binnen de Belvedèregebieden en is daarmee niet in strijd met de Nota Belvedère.
3Ministeries van VROM, OC&W, LNV en V&W (juli 1999) Nota Belvedère
3.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan 3 & 4 (2001)
Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor op de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen. Op 13 juni 2001 is het NMP 4 ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 kijkt vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat het NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn.
Conclusie
Onderhavig plan veroorzaakt geen wijzigingen op het vlak van milieu ten opzichte van het huidige gebruik van het gebied. Bovendien valt de bestemming wonen niet binnen de genoemde doelgroepen. Het NMP 4 geeft geen concrete maatregelen of criteria waaraan het plan moet voldoen. Vanuit het perspectief van het nationaal milieubeleidsplan 3 en 4 bestaat er dan ook geen bezwaar ten aanzien van het plan.