Ontwikkeling en beleid
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Malta. Daarmee werd op Europees niveau besloten het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, de archeologische waarden, beter te beschermen. Het Verdrag van Malta werd op 1 september 2007 geïmplementeerd met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg, een wijziging van de Monumentenwet 1988. Met deze wetswijziging heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij het bestemmen van de in het plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
De drie belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming (a), het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) (b) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe' (c). Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van Malta zijn overgenomen in de gemeentelijke archeologische beleidsnota ‘Verleden, heden en toekomst, Archeologiebeleid in Ede’ (2003).
Situatie
Bij de inventarisatie van bekende en te verwachten archeologische waarden in het onderhavige bestemmingsplangebied is gebruikt gemaakt van de (landelijke) Archeologische Monumentenkaart (AMK), het Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS 2, de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Ede en de resultaten van het bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van verkennende boringen in het bestemmingsplangebied
1.
Resultaten archeologisch onderzoek
Om uit te sluiten of in het bestemmingsplangebied archeologische waarden aanwezig zijn, is door een gekwalificeerd archeologisch onderzoeksbureau in september 2009 een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van verkennende boringen uitgevoerd.
Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodemopbouw, bestaande uit gordeldekzanden met enkeerdgronden, in het gehele plangebied intact is. Het potentiële archeologische niveau bevindt zich op een diepte van 55 tot 100 cm onder het huidige maaiveld en is afgedekt door een plaggendek.
Eventuele archeologische resten kunnen bij de nieuwbouw worden verstoord. De intentie is de nieuwbouw 80 cm onder het huidige maaiveld te funderen.
Een marge van minimaal 20 cm moet hierbij echter in acht worden genomen. Concluderend kan worden gesteld dat bij de realisatie van de geplande nieuwbouw in het bestemmingsplangebied eventuele archeologische resten verstoord worden.
Deze marge is onder meer noodzakelijk omdat bij de aanleg van de fundering dieper dan de funderingsdiepte wordt verstoord, de diepte van het eventuele archeologisch niveau op basis van de boringen niet met zekerheid kan worden vastgesteld, de funderingsdiepte bij de verdere ontwikkeling van de plannen nog kan wijzigen en de waarde van het gehele plangebied in het kader van de bestemmingsplanwijziging bekend dient te zijn.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de directe mogelijkheid tot realisatie van woningbouw. Woningbouw kan mogelijk in het plangebied aanwezige archeologische waarden verstoren. In het plangebied uitgevoerd waarderend archeologisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat eventuele archeologische resten nog intact in de bodem aanwezig kunnen zijn.
Vervolgonderzoek in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek is in het plangebied praktisch gezien niet mogelijk, daar op het moment van opstellen van het bestemmingsplan de grond nog niet eigendom is van de uitvoerder, het terrein nog in gebruik is als jeugdherberg en nog begroeiing aanwezig is, waarvoor een kapvergunning noodzakelijk is. Daarom is aan de gronden met een hoge archeologische verwachting een dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ toegekend.
De in het plangebied aanwezige archeologische (verwachtings)waarden worden beschermd met behulp van een medebestemming ‘Waarde-Archeologie’ met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel. Beoogde ontwikkelingen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld kunnen alleen doorgang vinden onder de voorwaarde van aanvullend archeologisch onderzoek. Dit archeologisch onderzoek moet voldoen aan de richtlijnen in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders van de gemeente Ede gestelde voorwaarden.
Aanvullend archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk wanneer op basis van archeologisch onderzoek, of naar het oordeel van een archeologisch deskundige namens de gemeente, is aangetoond dat archeologische (verwachtings)waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Dit geldt bijvoorbeeld indien aantoonbare technische maatregelen worden getroffen waardoor de archeologische (verwachtings)waarden in de bodem (in situ) kunnen worden behouden.