| Type plan: |
bestemmingsplan |
| Naam van het plan: |
Peppelensteeg |
| Status: |
vastgesteld |
| Plan identificatie: |
NL.IMRO.0228.BP2009PEPP0001-0301 |
Paragraaf 4.10 Externe veiligheid
De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) schrijft voor hoe overheden dienen om te gaan met risico’s als gevolg van transportassen zoals wegen en spoorwegen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico’s voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe leggen beide besluiten het plaatsgebonden risico vast en geven de besluiten een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
inrichtingen;
vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Save heeft de externe veiligheidsrisico’s in kaart gebracht vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en via buisleidingen die invloed kunnen hebben op de ontwikkeling op het Peppelensteeggebied (090013-HA42, 8 januari 2009). Deze rapportage is gebruikt voor onderstaande beschrijving.
Paragraaf 4.10.1 Inrichtingen
De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
In het invloedsgebied van de locatie zijn geen inrichtingen aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Paragraaf 4.10.2 Buisleidingen
In de grond kunnen buisleidingen aanwezig zijn, bijvoorbeeld grote gasleidingen of kerosineleidingen, die een risico voor de veiligheid van burgers met zich mee brengen. Bij de aanwezigheid van een buisleiding moet beoordeeld worden hoe groot het risico is dat er dodelijke slachtoffers vallen bij het optreden van een calamiteit.
Conclusie
In het plangebied lopen hogedrukaardgasleidingen van en naar het gasverdeelstation. Het bijbehorende plaatsgebonden risico overschrijdt de wettelijke normen niet. De leidingen zijn in het plan opgenomen met een dubbelbestemming ‘Leiding-gas’ om aanvullende eisen te kunnen stellen. Voor deze dubbelbestemming geldt een bebouwingsvrije zone van minimaal 4 meter vanaf het hart van de leidingen.
Paragraaf 4.10.3 Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Hierover is vervolgens een circulaire verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.
Bij de toetsing van een bestemmingsplan moet worden bezien of de kans per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan de oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde geldt in alle situaties, dus voor zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten en in zowel bestaande als nieuwe situaties. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico, moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het vervoersbesluit of omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening.
Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de tot-standkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Daarbij moet steeds in overleg worden getreden met andere betrokken overheden over de te volgen aanpak. De regionale brandweer moet voor het aanstaande besluit om advies gevraagd worden in verband met de zelfredzaamheid en de beheersbaarheid.
Volgens de “Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico” dient de gemeente de verantwoording van het groepsrisico zo veel mogelijk direct of indirect vast te leggen in het betreffende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet een ‘stille’ toename van het groepsrisico zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit is nodig om ook in de toekomstige situatie de veiligheid te kunnen waarborgen en het ontstaan van knelpunten te voorkomen. Eén en ander kan worden vastgelegd door kwetsbare objecten uit te sluiten of indirect bijvoorbeeld door het bepalen van bebouwingshoogten. Voor het groepsrisico is het tevens van belang of het plan voorziet in een zorginstelling, woningen, appartementen of kantoren en waar deze functies in het plan zijn gelegen.
Weg
In onderhavig plan wordt niet voorzien in verkeersbewegingen welke onder de noemer "vervoer gevaarlijke stoffen" vallen. In de bebouwde kom van Ede zijn geen routes aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In principe vindt alleen bestemmingsverkeer plaats. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van de autosnelweg A30, de N224 en de Dr. W. Dreeslaan, waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Water
Vervoer per water is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
Spoor
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Utrecht-Arnhem waar transport van gevaarlij-ke stoffen plaatsvindt. De resultaten van het nader onderzoek naar de externe veiligheidsrisico’s ter plaatse van het plan zijn hieronder weergegeven. De onderstaande informatie is hiervoor gebruikt:
- De publicatie “Prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor” d.d. december 2003;
- Eealisatiegegevens van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor 2008;
- De “Inventarisatie van EV-risico’s bij het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;
- DG Transport en Luchtvaart d.d. november 2005”;
- rapportage externe veiligheid, Save januari 2009.
Uit het vorenstaande blijkt dat:
- op het spoortraject thans goederentransport (400 wagons brandbare gassen) plaatsvindt;
- in de toekomst het spoortransport komt te vervallen (o.a als gevolg van de ingebruikname van de Betuwelijn)
- van een 10-6-contour van het plaatsgebonden risico geen sprake is (het plan ligt buiten de contour);
- bij gelijkblijvende gevarenbronnen het groepsrisico tgv vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg ongewijzigd blijft;
- het groepsrisico langs het traject lager dan de oriënterende waarde is;
- het plangebied niet in een potentieel aandachtsgebied ligt.
De regionale brandweer heeft in haar brief 22 juni 2009 het volgende geadviseerd:
- om haar vroegtijdig te betrekken;
- de rapportage externe veiligheid te actualiseren en aan te vullen met groepsrisicoberekeningen en het - groeprisico te verantwoorden;
- om in overleg het borgen van de brandveiligheidsvoorzieningen te bekijken;
- om in overleg met de brandweer Ede de bluswatervoorzieningen te bekijken;
- de bluswatervoorziening nabij het spoor en de weg te optimaliseren om daarmee het maatgevend sce-nario voor wat betreft de blusvoorzieningen voldoende te kunnen bestrijden;
Conclusie
Het voorgaande in acht genomen is de gemeente Ede tot de volgende afweging gekomen:
De kans op een ongeval ter plaatse van het plangebied is erg klein. De recentelijk door Prorail afgegeven toekomstprognose (2008) geeft aan dat het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Utrecht-Arnhem niet meer plaatsvindt. Uit de wettelijke systematiek voor het bepalen van de toe- of afname van het groepsrisico volgt dat het groepsrisico afneemt door het wegvallen van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De conclusie uit het rapport van Save is daarop gebaseerd en is nog steeds actueel. Het actualiseren van de rapportage heeft ons inziens daarom geen meerwaarde.
Evenwel voert Hulpverlening Gelderland Midden terecht aan dat het vervoer thans nog immer plaatsvindt. De kans op een incident, hoe klein dan ook, valt niet uit te sluiten. Het is dus zaak om voor het maatgevende scenario de blusmiddelen te beschouwen. Overleg met Hulpverlening heeft plaatsgevonden. Uit het overleg is de omvang van het zogenaamde overgebleven ‘restrisico’ gebleken en dat het groepsrisico acceptabel is, mede omdat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico.