direct naar inhoud van Artikel 6 Waarde - Archeologie
Plan: Lunteren De Molenpol, gedeeltelijke herziening A
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0228.BP2009LUNO0002-0401

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwregels

Op de gronden bedoeld in 6.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² of een diepte minder dan 0,5 m ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd. Deze bouwregels gelden niet voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bouwwerken niet worden uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt benut.

6.2.2 Uitzondering

In afwijking van het bepaalde in 6.2.1 mogen bouwwerken worden opgericht met een oppervlakte van meer dan 100 m², danwel tot een diepte van meer dan 0,5 m, indien aan de bouwvergunning het voorschrift wordt verbonden dat de bouwwerkzaamheden dienen te worden begeleid door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Begeleiding door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is niet vereist indien uit overleg met deze deskundige blijkt dat in deze gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

6.2.3 Onevenredige afbreuk

Bouwen is uitsluitend toegestaan indien de directe of indirecte gevolgen van het bouwen geen onevenredige afbreuk doen aan de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

6.3 Aanlegvergunning
6.3.1 Aanlegvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders op de in 6.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, vanaf een diepte van 0,5 m onder het maaiveld met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 100 m²:

  • a. het aanleggen van aarden wallen;
  • b. het ophogen of afgraven van de bodem;
  • c. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers, poelen en andere wateren;
  • e. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • h. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • l. het verwijderen van funderingen.
6.3.2 Uitzonderingen

Het onder 6.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende bouwvergunning op grond van het bepaalde in 6.2.2.
6.3.3 Onevenredige afbreuk

De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de onder 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het belang van het doel 'bescherming en veiligstelling van archeologische waarden'.

6.3.4 Regels aan vergunning

Bij het verlenen van een vergunning kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), of
  • c. de verplichting de activiteit die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.