Plan: | Zonnepark InnoFase (Gansenwoirt) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.BPINNOFASE006-VS01 |
Energie van Hollandsche bodem B.V. is voornemens op het bedrijventerrein InnoFase in Duiven twee percelen te gebruiken voor het opwekken van zonne-energie. Op onderstaande afbeelding zijn de betreffende percelen globaal weergegeven. Op InnoFase probeert de gemeente Duiven samen met het bedrijfsleven een duurzaamheidprogramma te realiseren dat gebaseerd is op de synergiewerking tussen bedrijven. Het programma is visie gedreven: InnoFase moet het meest duurzame industrieterrein van Nederland worden.
Doelstellingen hierbij zijn:
De speerpunten van het programma zijn:
Bron: Google Maps
De voorgenomen ontwikkeling is op basis van de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013' en 'Bedrijventerrein InnoFase' niet toegestaan. Het initiatief past wel binnen de duurzaamheidsambitie van de gemeente. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De plangebieden zijn gelegen aan de noordzijde van Duiven en de Rijksweg A12 op het bedrijventerrein Innofase van de gemeente Duiven. Onderstaande afbeelding toont de ligging van de betreffende percelen. Perceel Noord (Gansenwoirt I) is ca. 12.400 m2 en ligt tegen het bedrijventerrein InnoFase, in het buitengebied van Duiven. Perceel Zuid (Gansenwoirt II) is ca. 11.500 m2 en ligt binnen de grenzen van het Bedrijventerrein InnoFase.
![]() |
|
Bron: Bing Maps |
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
De plangebieden zijn verdeeld over twee percelen. Het noordelijke perceel (hierna Gansenwoirt I) ligt in het buitengebied van de gemeente Duiven. Het perceel maakte onderdeel uit van het gemeentelijk gronddepot en is al lange tijd niet meer agrarisch in gebruik.
Luchtfoto noordelijk perceel, Gansenwoirt I (Bron: Google Maps)
Het zuidelijke perceel (hierna Gansenwoirt II) is gelegen binnen de grenzen van het bedrijventerrein Innofase. Het ligt ten zuiden van het bedrijf Bruins & Kwast Biomass management en is in gebruik als zichtwal.
Luchtfoto zuidelijk perceel (tussen Bruins en Kwast en de waterberging), Gansenwoirt II (Bron: Google Maps
De twee percelen omvatten in totaal 2,39 ha. Het zonnepark zal bestaan uit circa 10.000 zonnepanelen met een vermogen van circa 2,5 MWp. Dit is genoeg stroom om tussen de 600 en 700 huishoudens te voorzien van energie. Dit leidt tot een reductie van CO2 uitstoot van tussen de 1.165 en 1.293 ton per jaar.
Naast de bouw van de zonnepanelen zal het perceel beperkt bebouwd worden met gebouwen. Zo zullen de percelen naast zonnepanelen voorzien worden van een gebouwtje van maximaal 10 m² waarin een omvormer wordt geplaatst. Beide percelen zullen naast het opwekken van energie ook benut worden voor het weiden van vee en natuurontwikkeling. Voor het vee zal een kleine schuilgelegenheid worden opgericht van maximaal 5 m².
De percelen zullen (gedeeltelijk) worden voorzien van een haag, zodat ze in het landschap worden ingepast. De bestaande watergang ten zuiden van Gansenwoirt II valt buiten het plangebied. Deze watergang heeft tot gevolg dat een onderhoudsstrook van 4 meter in het plangebied onbebouwd blijft.
Impressie nieuwe situatie
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing.
Het doel van de ladder is het voorkomen van overprogrammering. Dit betekent dat niet teveel van eenzelfde ontwikkeling dient te worden gerealiseerd, waardoor het aanbod de vraag overschiet en dus mogelijk ontwikkelingen zonder doel plaatsvinden. De eerste trede van de ladder is het bepalen van de regionale vraag naar de functie. Ten eerste dient hier gesteld te worden dat het energievraagstuk een kwestie is van nationaal en Europees belang, waardoor het de regionale vraag overstijgt. Wel is het zo dat het Rijk in de doorwerking van haar plannen de verantwoordelijkheid bij de provincies, gemeenten en de markt legt. Hierdoor wordt het mede een vraag van regionaal niveau. Antwoord op de vraag of dit plan in een actuele regionale behoefte voorziet wordt in dit specifieke geval door de initiatiefnemer(s) zelf gegeven. Het initiatief wordt deels in coöperatieverband met particulieren en bedrijven uitgevoerd. Deze partijen kopen de panelen via Energie van Hollandsche Bodem B.V.. De energie wordt in de postcodegebieden in en rondom (de regio) Duiven geleverd. Het initiatief wordt op die wijze rechtstreeks uit een actuele regionale vraag gefinancierd, waardoor met zekerheid kan worden gesteld dat er een actuele regionale vraag is.
De tweede trede ziet erop dat potentiële stedelijke ontwikkelingen die in een actuele regionale vraag voorzien binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Dit is het principe van "inbreiding voor uitbreiding". Bestaand stedelijk gebied is omschreven in het Besluit ruimtelijke ordening: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De provinciale omgevingsvisie kent dezelfde terminologie, maar stelt daarbij dat (individuele) gemeenten het bestaand stedelijk gebied juridisch op kaarten kunnen vastleggen, in overleg met de provincie.
Gansenwoirt I ligt direct grenzend aan het bedrijventerrein InnoFase. In overleg met de provincie Gelderland is naar aanleiding van de stelling uit het Bro over bestaand stedelijk gebied, gesteld dat de gronden ten noorden en oosten van het bedrijventerrein InnoFase aangeduid worden als "Groene economie". Een nadere uitwerking hiervan is gegeven in de gemeentelijke structuurvisie. "Groene economie" houdt in dat mits een goede landschappelijke inpassing, multifunctioneel ruimtegebruik mogelijk is. Multifunctioneel ruimtegebruik sluit, zeker direct aangrenzend aan een bedrijventerrein, geen stedelijke functies uit, maar juicht dit juist toe. Daarnaast dient, volgens de provincie, gekeken te worden naar de werkelijke situatie; de functie die de gronden op dit moment hebben. Afgezien van de bestemming die het terrein heeft volgens het bestemmingsplan en op welke wijze de gronden getypeerd wordt gesteld dat het terrein in gebruik is als gronddepot. De gemeente Duiven verwerkt en slaat hier grond op. Deze functie is niet aan het landelijk gebied gebonden. Gezien het feitelijk gebruik van de gronden kan eveneens gesteld worden dat Gansenwoirt I binnen bestaand stedelijk gebied valt.
Gansenwoirt II ligt binnen de grenzen van het bedrijventerrein InnoFase, binnen bestaand stedelijk gebied op een groenstrook. Hier is sprake van inbreiding.
Omdat sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan verdere toetsing (aan de derde trede) achterwege blijven.
Het plan is vanuit rijksbeleid en combinatie met de nadere uitwerking van de provincie Gelderland en de gemeente Duiven ruimtelijk inpasbaar.
Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Provinciale Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De inwerkingtreding van de visie is gelijk gesteld met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsverordening van Gelderland die op 24 september 2014 vastgesteld is.
De provinciale omgevingsvisie stelt doelen ten aanzien van de toekomst. Eén van de doelen is zorgen voor CO2-reductie en minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. Hiervoor is een energietransitie nodig, naar de inzet van meer hernieuwbare vormen van energie, zoals:
Deze vormen van energie-opwekking vragen veel ruimte en bieden kansen voor stedelijke en plattelandsontwikkeling. Daarnaast biedt ook de bio-based economy nieuwe kansen voor de toekomst. Innovaties en decentrale energieopwekking zijn voor Gelderland belangrijk. Vanwege de verantwoordelijkheid voor de leefomgeving, omwille van uitputtende grondstoffen, een goed ruimtegebruik, de potentie voor de Gelderse economie en de verminderde afhankelijkheid van andere (instabiele) energieproducerende landen. Duurzame energie is een graadmeter voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het decentraal opwekken van energie zou mensen en ondernemers extra inkomsten kunnen opleveren. Duurzaam opwekken van energie zou een economische activiteit kunnen zijn op vrijkomende agrarische bestemmingen. Het gezamenlijk opwekken van energie in buurt- of wijkverband kan de sociale cohesie vergroten.Een hernieuwbare energievoorziening vraagt om veel ruimte. Waar fossiele energie ver van huis uit de bodem wordt gehaald en minder zichtbaar is, wordt de meeste hernieuwbare energie ter plekke bovengronds opgewekt en moet zij een plaats krijgen in het landschap. De transitie naar een energieneutraal Gelderland zal dan ook steeds zichtbaarder worden in het landschap. Met betrekking tot zonne-energie wordt gesteld dat tot op heden zonne-energie vooral wordt toegepast op daken. Dit is een efficiënte toepassing waarbij ruimte meervoudig wordt gebruikt en de energie achter de meter kan worden verrekend. Voor een grote bijdrage van zonne-energie aan de energietransitie is echter meer nodig. Daarvoor moeten grote opstellingen worden gerealiseerd.
De provincie heeft als faciliterend instrument voor energietransitie de Energieatlas Gelderland ontwikkeld. De atlas is op verzoek van en in overleg met de Gelderse regio's opgesteld. De atlas bestaat uit een set breed digitale kaarten die Gelderland bedekken, waarin kansen voor de verschillende thema's, proces- en project informatie van initiatieven, en gerealiseerde projecten op het gebied van energietransitie op zijn weergegeven. In de Energieatlas staan mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie in de provincie Gelderland. Het Zonnepark Gansenwoirt staat ook vermeld in de Energieatlas waarbij is vermeld dat Burgemeester van Duiven een overeenkomst heeft gesloten met Energie van Hollandsche Bodem B.V. voor de realisatie van ten minste één zonnepark op het bedrijventerrein InnoFase in Duiven.
De provinciale omgevingsverordening geeft regels voor de wijze van en de locatie voor ontwikkeling waarbij een provinciaal belang speelt. Energietransitie speelt hierbij een rol. In de provinciale verordening zijn hiervoor regels opgenomen voor het ontwikkelen van locaties als het gaat om windturbines en biomassavergistingsinstallaties, omdat deze een grote impact hebben op de directe omgeving. Voor de realisatie van zonneparken zijn geen regels in de verordening opgenomen.
Planspecifiek
Ingevolge de provinciale omgevingsvisie en -verordening is ontwikkeling van een zonnepark in lijn met gestelde duurzaamheidsdoelstellingen. In de provinciale Energieatlas is reeds rekening gehouden met 10.000 m2 ontwikkeling op het bedrijventerrein InnoFase. De ontwikkeling draagt rechtstreeks bij aan de provinciale duurzaamheidsdoelstellingen.
Ter plaatse van Gansenwoirt I geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2013". Gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Duiven op 28 oktober 2013. De grond heeft ingevolge dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatige weidegang en agrarisch natuurbeheer. Daarnaast is extensief recreatief medegebruik toegestaan. Ter plaatse is geen bouwvlak opgenomen, zodoende zijn alleen erf- en perceelafscheidingen toegestaan met een maximale hoogte van 2 meter.
Gansenwoirt II ligt in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein InnoFase" dat gewijzigd is vastgesteld op 27 mei 2013. Deze grond heeft de bestemming 'Groen' en is aangewezen voor: groenvoorzieningen, bermen en beplanting, plantsoenen, parken, paden en water(voorzieningen) met bijbehorende bouwwerken zoals lichtmasten met een hoogte van 6 meter en overige bouwwerken tot een hoogte van 3 meter. Naast deze enkelbestemmingen is voor beide percelen ook een dubbelbestemming opgenomen ten aanzien van archeologie. Voor Gansenwoirt I geldt de 'Waarde - Lage archeologische verwachting'. Voor Gansenwoirt II geldt de 'Waarde - Archeologie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting 5'. De namen van de bestemmingen zijn verschillend, de inhoud is echter hetzelfde. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt een lage trefkans op het vinden van archeologische relicten. Het gevolg is dat bij bodemingrepen die een oppervlak hebben van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 0,50 m een archeologisch rapport overlegd moet worden.
Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de van toepassing zijnde bestemmingsplannen en de bestemmingen van beide percelen.
Uitsnede bestemmingsplannen "Buitengebied 2013" en "Bedrijvenpark InnoFase" met globaal beide te ontwikkelen percelen
Het gebruik van de gronden ten behoeve van het opwekken van energie door de realisatie van een zonnepark is niet toegestaan. De ontwikkeling is strijdig met beide bestemmingsplannen.
Op 14 december 2009 is door de raad van Duiven de Structuurvisie Duiven "omgevingsvisie op een duurzaam Duiven" vastgesteld. De gemeente Duiven kiest, rekening houdend met bovengemeentelijke plannen, voor een omgevingsvisie die integraal richting geeft aan de ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente Duiven. Deze omgevingsvisie verbetert en versterkt de integratie van milieu, volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, openbare ruimte, grondzaken en gebouwde omgeving onderling waardoor het onderwerp duurzaamheid integraal benaderd wordt en er een juiste balans ontstaat tussen het verbeteren van het sociaal en economisch functioneren en de afname van de milieubelasting (People, Planet, Profit). Door deze integrale benadering kunnen bestaande en nieuwe initiatieven elkaar duurzaam versterken.
Duurzaamheid is één van de pijlers waarop de structuurvisie steunt. Daarnaast is het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving door een geïntegreerde gebiedsgerichte benadering te hanteren van grote waarde. Ambities voor de deelgebieden in de gemeente zullen worden afgestemd op de functies, kenmerken en mogelijkheden van dat specifieke gebied. Uitgangspunt is dat de kwaliteiten van dat gebied beschermd of verbeterd worden.
In de structuurvisie is expliciet beleid opgesteld om duurzame energie per bedrijf en/of bedrijventerrein integraal mee te nemen in relatie tot ruimtelijke ordening, welstand, milieuhinder en parkmanagement. De mogelijkheid van het opwekken én gebruiken van duurzame energie binnen de gemeente wordt als bijzondere waarde beschouwd waarvan al bepaald is om deze als verdergaande opgave uit te werken, in het bijzonder op of nabij de bedrijventerreinen. Daarom heeft dit gebied de aanduiding 'Groene economie' gekregen. Groene economie in combinatie met agrarische natuurontwikkeling zorg voor een overgangsgebied van bedrijventerrein naar buitengebied. Daarbij biedt ook het recent gestarte project “Duurzaam Roelofshoeve” een aanknopingspunt.
Uitsnede structuurvisie Duiven deelgebied Bedrijventerrein
Het "Beleidsstandpunt duurzame energie" is opgesteld om te komen tot een door de gemeenteraad vastgesteld beleidsstandpunt over duurzame energie in Duiven. Het standpunt dient om duidelijkheid te verschaffen over de mogelijkheden voor duurzame energie productie binnen de gemeente Duiven aan initiatiefnemers (marktpartijen) en de gemeente zelf (bestuurlijk en ambtelijk). De gemeente staat in beginsel positief tegenover het opwekken van duurzame energie binnen haar gemeentegrenzen en het uitbreiden hiervan. Uitgangspunt is het "ja, tenzij" principe waarmee duidelijk gekozen wordt voor een benadering waarbij in principe toestemming wordt gegeven voor alle vormen van duurzame energie productie. In het bijzonder: zon-, bodem-, kleinschalige wind- en bio-energie, omdat deze landschappelijk goed zijn in te passen.
In het beleidsstandpunt zijn overwegingen gemaakt voor de diverse vormen voor het winnen van energie. Per locatie is beoordeeld welke vorm het beste past. Voor onderhavige locaties is specifiek gesteld dat in beginsel binnen het gebied, direct grenzend aan bedrijventerrein Roelofshoeve (dat de aanduiding "groene economie" in de structuurvisie heeft) zonnepanelen zijn toegestaan, mits er sprake is van meervoudig ruimtegebruik en op een agrarisch bouwperceel.
InnoFase is een bedrijventerrein met zware afval verwerkende industrie (milieucategorieën 4 en 5). Van de 60 ha uitgeefbaar terrein is nog circa 14 ha uitgeefbaar. Op 4 december 2009 hebben bedrijven en de gemeente Duiven de intentieverklaring ondertekend om samen te werken aan uitwerking van een duurzaameidsconcept waarin cascaderen en het opwekken van duurzame energie centraal staan.
In juli 2011 is InnoFase (onder de toenmalige naam Roelofshoeve) pilot geworden in het kader van het programma bedrijfsterreinen van de toekomst van de provincie Gelderland. Inmiddels werken de gemeente en provincie in nauwe samenwerking met de bedrijven het duurzaamheidsconcept verder uit, is er budget beschikbaar gesteld en zijn er ambtelijke uren gereserveerd.
Een van de voorwaarden om als nieuw bedrijf op InnoFase gevestigd te zijn, is dat het bedrijf daadwerkelijk een aanvulling moet zijn binnen de huidige bedrijfsketen.
Planspecifiek
Het gemeentelijk beleid is gericht duurzame ontwikkeling van de gemeente. Doelstellingen op het gebied van het opwekken van duurzame energie en nadere uitwerkingen binnen diverse kaders geven aan hoezeer de gemeente staat in het starten van nieuwe duurzame projecten. De onderhavige planlocaties sluiten zeer goed aan bij de standpunten van de gemeente. Gansenwoirt I ligt in het agrarisch gebied, maar is in de structuurvisie nader aangeduid als "groene economie". Dit houdt in dat ter plaatse multifunctioneel ruimtegebruik met agrarische activiteiten mogelijk is, mits dit landschappelijk wordt ingepast. Een project voor het opwekken van duurzame energie is een directe invulling van de gewenste ontwikkelingsrichting van de gemeentelijke visie. Gansenwoirt II, dat gelegen is op het bedrijventerrein past zonder meer in de doelstellingen van de gemeente, omdat het past binnen de huidige bedrijfsketens die allen voorzien in het opwekken van energie, zoals de reeds aanwezige vuilverbranding (AVR), de RWZI van waterschap Rijn en IJssel en de groencompostering van Bruins en Kwast biomass management.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
De bodemkwaliteit van de percelen is met eerder bodemonderzoek vastgesteld. Voor zover bekend zijn er geen feiten die erop wijzen dat de grond enige verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het gebruik van de gronden voor het beoogde gebruik (opwekken van energie door zonlicht). Het uitvoeren van verdere bodemonderzoeken is ter plaatse niet noodzakelijk.
Voor het plaatsen van de zonnepanelen en de gebouwen voor de omvormers dient een omgevingsvergunning (bouw) te worden aangevraagd. Noch de zonnepanelen, noch de gebouwen voor de omvormers worden beschouwd als “verblijfsruimte1". Een solarpark is niet aan te merken als een gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Het uitvoeren van een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is in dit geval niet noodzakelijk.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van Bodem.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Planspecifiek
Voorliggend plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een park voor het opwekken van zonne-energie. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt een overzicht gegeven waaruit blijkt of objecten als geluidsgevoelig beschouwd moeten worden. Het bedrijventerrein InnoFase is een regionaal industrieterrein dat is bedoeld voor zware, meer milieubelastende bedrijvigheid.
Industrielawaai
Op basis van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (Wgh) dient rondom een industrieterrein waarop bepaalde typen lawaaiproducerende bedrijven zijn gevestigd of kunnen worden gevestigd, een geluidszone te worden vastgesteld. Deze bedrijven zijn aangewezen in artikel 2.1. lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en werden voorheen aangeduid met het begrip A-inrichtingen.
De geluidszone vormt een bufferzone tussen de bedrijven op het industrieterrein en de geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege alle bedrijven op het industrieterrein tezamen niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen de zone gelden beperkingen voor geluidgevoelige bestemmingen. Binnen de geluidszone is de realisatie van nieuwe woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) niet mogelijk.
Planspecifiek
Een zonnepark is geen geluidsgevoelige functie. Daarnaast wordt in het voorliggende plan geen geluidsproducerende functie toegelaten die zorgt voor een wijziging in of overschrijding van het gezamenlijke maximale geluidsniveau van het gezoneerde industrieterrein.
De van toepassing zijnde is geluidszone in het kader van het besluit om InnoFase als gezoneerd terrein aan te wijzen in dit bestemmingsplan overgenomen, zodat dit besluit ongewijzigd kan blijven.
De eisen van de Wgh zijn geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige functies zoals 'wonen' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering". Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Planspecifiek
Het zonnepark vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Het aspect bedrijven en milieuzonering is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling. Het zonnepark vormt wel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het zonnepark is een type A-inrichting. De inrichting valt wel onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit maar er is geen melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu nodig.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in de weg staat.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Naar aanleiding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten plannen getoetst worden op de aspecten van externe veiligheid. Een Zonnepark is geen gevoelige functie in het kader van externe veiligheid. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan in het kader van het Bevi.
Daarnaast zal door onderhavig plan geen risicovolle functie worden toegelaten die, in het kader van het Bevi, een belemmering zal vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen oplevert ten aanzien van het Bevi.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Planspecifiek
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt. Een handig hulpmiddel voor het in beeld brengen van beleidsopgaven is de Wateratlas van de provincie Gelderland. Voor de waterschapsgerelateerde onderwerpen heeft u een kaart van uw contactpersoon bij het waterschap ontvangen.
Watertoetstabel
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit2 |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Ja |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? |
Nee |
1 |
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Verkorte watertoets
Voor dit plan geldt de verkorte watertoets, omdat er twee waterhuishoudkundige belangen (van categorie 1) van toepassing zijn. De reikwijdte van belangen in categorie is dermate beperkt dat de standaard waterparagraaf van toepassing is met een verantwoording op de twee waterhuishoudkundige belangen.
Het plangebied ligt nabij een Rioolwater zuiveringsinstallatie
Op iets meer dan 130 meter van Gansenwoirt I ligt een RWZI van het waterschap Rijn en IJssel. Gezien de aard en omvang van het te ontwikkelen zonnepark wordt echter gesteld dat het plan niet van invloed is op het functioneren of beperken van de bestaande RWZI.
Het plangebied ligt nabij water in eigendom van het waterschap
Gansenwoirt II ligt aan de rand van een water dat in beheer is van het waterschap. Het plan doet geen afbreuk aan de bestaande watergang, maar er dient wel een onderhoudsstrook van 4 meter aan weerszijden vrij te blijven, zodat onderhoud aan de watergang kan plaatsvinden. Dit plan houdt rekening met een onderhoudsstrook van 4 meter tussen het water en de geplande ontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
De verkeersontsluiting voor Gansenwoirt I zal plaatsvinden via de Roelofshoeveweg. Gansenwoirt II zal worden ontsloten via 'Segment'. Een zonnepark heeft geen dagelijkse bezetting met personeel. De verkeersontsluiting zal dan ook uitsluitend benut worden bij het uitvoeren van (periodieke) onderhoudswerkzaamheden.
Voor het functioneren van het zonnepark is geen parkeerruimte noodzakelijk. Hooguit zal er behoefte aan parkeerruimte bestaan in verband met het onderhoud van zonnepanelen. Parkeren zal in dat geval op het terrein zelf plaatsvinden.
Het aantal voertuigbewegingen zal door de voorgenomen ontwikkeling niet stijgen. Het plan zal dan ook niet leiden tot een toename van verkeer op de omliggende wegen, waardoor het plan op het gebied van 'Verkeer' uitvoerbaar is.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op ca. 620 meter afstand van het noordelijke perceel en op 1,2 km van het zuidelijke perceel ligt de IJssel. De IJssel is zowel een EHS als een Natura 2000 gebied. De "Uiterwaarden van de IJssel" is een deelgebied van het Natura 2000-gebied "Rijntakken". Voor het natura2000 gebied gelden een aantal doelstelling die geformuleerd staan in het beheerplan. Dit plan geeft tevens aan welke ontwikkelingen significant negatieve effecten kunnen hebben op het gebied. Dit zijn ontwikkelingen op het gebied van: oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verstoring door licht, verstoring door mechanische effecten, verandering in populatiedynamiek en bewuste verandering in soortensamenstelling. Met betrekking tot dit plan wordt gesteld dat de ontwikkling geen van deze effecten tot gevolg heeft.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het plan is een quick-scan flora en fauna uitgevoerd, door Ginkel Groep: Zonneparken Gansenwoirt I en II Bedrijventerrein InnoFase Duiven d.d. juli 2014. Deze quick-scan is als Bijlage bij dit plan gevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen beschermde soorten in de plangebieden aanwezig zijn. Het is wel waarschijnlijk dat broedende vogels in de plangebieden kunnen voor komen. Broedplaatsen/nesten van vogels zijn beschermd tijdens de broedperiode (in ruime zin). Dit heeft tot gevolg dat in de periode van 15 maart - 15 juli geen (bouw)activiteiten mogen plaatsvinden om verstoring te voorkomen. Er zijn geen nesten aangetroffen van jaarrond beschermde vogels en ook geen sporen of aanwijzingen daarvoor. De kans op aanwezigheid van een jaarrond beschermd nest is zo goed als uitgesloten. Het is niet uit te sluiten dat poelkikkers (ff-wet tabel 3, habitatrichtlijn Bijlage IV) de watergang naast het zuidelijk plangebied als voortplantingsgebied gebruiken. In dat geval zijn de wilgenstruwelen aan de overzijde van het plangebied mogelijk overwinteringsgebied en wordt het plangebied zelf wellicht gebruikt om door te trekken en de oeverlijn als leefgebied. Om deze reden is nader onderzoek verricht naar aanwezigheid van deze soort. Dit onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In de conclusie van het onderzoek is opgenomen dat het onwaarschijnlijk is dat in het plangebied de poelkikker voorkomt dan wel dat het gebied een essentiële functie vervult ten behoeve van het leefgebied van poelkikkers. De voorgenomen ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot een overtreding van de FF-wet ten aanzien van deze soort.
De uitvoerbaarheid van het initiatief in relatie tot het aspect 'ecologie' is daarmee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In dit plan zijn geen gronden of bouwwerken met een cultuurhistorische waarde.
Archeologie
Naast de enkelbestemmingen is ook (voor beide percelen) een dubbelbestemming opgenomen. Voor Gansenwoirt I geldt de 'Waarde - Lage archeologische verwachting'. Voor Gansenwoirt II geldt de 'Waarde - Archeologie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting 5'. De namen van de bestemmingen zijn verschillend, de inhoud is echter hetzelfde. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt een lage trefkans op het vinden van archeologische relicten. Het gevolg is dat bij bodemingrepen die een oppervlak hebben van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 0,50 m een archeologisch rapport overlegd moet worden.
Voor de uitvoering van dit plan is geen archeologisch onderzoek nodig, omdat niet meer dan 10.000 m2 in de grond geroerd wordt. De dubbelbestemming zoals opgenomen in het huidige bestemmingsplan "Bedrijventerrein InnoFase" zal overgenomen worden in dit plan. De beschermende waarde voor archeologische relicten wordt hiermee in stand gehouden. Mocht in de toekomst een bodemingreep plaatsvinden van meer dan 10.000 m2 dan zal vooraf archeologisch onderzoek gevraagd worden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met het opstellen van dit plan en de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Kosten van gemeentewege worden verhaald door het heffen van leges. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten waarin staat dat eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald.
Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat de vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven .
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent noemenswaardige bijzonderheden.
Multifunctioneel ruimtegebruik is een van de eisen van de gemeente die voortvloeit uit de gemeentelijke structuurvisie. Dit geldt met name voor Gansenwoirt I. Voor dit perceel wordt daarom in de planregels 'agrarisch nevengebruik' toegestaan, zodat schapen hier kunnen grazen en/of bijen kunnen worden gehouden.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Gelderland. De provincie kan zich vinden in dit plan.
Samen met het waterschap Rijn IJssel zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming zie hiervoor paragraaf 4.2.
De voorgenomen ontwikkeling is meegenomen in de task force InnoFase. Aangrenzende bedrijven zijn hierbij op de hoogte gesteld voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het bestemmingsplan heeft van 16 april tot en met 27 mei 2015 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.