direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groessen, Dorpstraat 54B
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.BPGROESSEN023-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Recent is de woning aan de Dorpstraat 54B te Groessen vrijgekomen. Initiatiefnemer wil graag op deze locatie wonen gezien de binding met de locatie. De woning aan de Dorpstraat 54B is echter sterk verouderd en voldoet niet meer aan de huidige maatstaven. Om de woning toekomstbestendig te maken, is een forse investering nodig. Na berekening blijkt dat het niet reëel is om de bestaande woning toekomstbestendig te maken. Om deze reden is ervoor gekozen een variantenstudie uit te voeren om te kijken naar de mogelijkheden op het kavel. Hieruit zijn een viertal varianten geschetst.

Uiteindelijk is er, in samenspraak met de gemeente, besloten om geen extra woningen bij te voegen aan het plangebied. Desalniettemin zal de woning aan de Dorpstraat 54B worden gesloopt en opnieuw worden opgebouwd. Hierbij worden de woningen, die nu twee-aaneen zijn gebouwd, beide vrijstaand.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013''. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie reeds bestemd als 'Wonen'. De nieuwe woning zal echter buiten het bouwvlak worden gesitueerd. Tevens is de bouwaanduiding 'twee-aaneen' opgenomen. Op grond van de ligging van het huidige bouwvlak en de bouwaanduiding is de ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig plan voorziet hierin.

Tot slot is een klein gedeelte van het weiland ten westen van de huidige woningen opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Dit is omdat er op deze gronden nog een tuin- en woonbestemming ligt welke niet op deze locatie gewenst is. Er bevindt zich hier namelijk een weiland waarop een schuilgelegenheid voor dieren staat. Het is dan ook logisch dat aan deze gronden de bestemming 'Agrarisch' zal worden gegeven. Er zullen geen fysieke wijzigingen plaatsvinden op deze locatie, behalve de bestemmingswijziging van 'Tuin' en 'Wonen' naar 'Agrarisch'. Om deze reden zal er in onderhavig bestemmingsplan niet verder worden uitgeweid over deze locatie.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Groessen, op circa 120m van de kern van Groessen. Het straatbeeld kenmerkt zich als kernrandzone waarin de bebouwing een steeds opener karakter kent en langzaam overgaat in het buitengebied. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de oostzijde bevinden zich woningen. De zuidzijde grenst aan de Dorpstraat, met aan de overzijde gronden die bestemd zijn voor een tuincentrum. In voorliggend plan wordt een twee-aaneengebouwde woning gesplitst in twee vrijstaande woningen.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rode stippellijn. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPGROESSEN023-VS01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPGROESSEN023-VS01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Voor het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' dat op 1 juni 2015 is vastgesteld door de raad van de gemeente Duiven. In 2018 is het 'Reparatieplan Buitengebied 2013' opgesteld, waarin de planregels iets zijn aangepast ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Enkele omissies en onduidelijkheden die gaandeweg in de bestaande planregels geconstateerd werden, zijn met het 'Reparatieplan Buitengebied 2013' hersteld, dan wel verduidelijkt.

Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Wonen - 1'. Er is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de bouwaanduiding 'twee-aaneen' is opgenomen. Daarnaast is aan de zuidzijde van het perceel de bestemming 'Tuin' opgenomen. Ter plaatse van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen.

In het plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. De voor ‘Waarde – Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Aan de achterzijde van de huidige woonbestemming geldt het bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017'. De gronden hebben op basis van dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen'. Gezien dit de achtertuin van de huidige woningen betreft vinden hier geen agrarische activiteiten plaats. Tevens is er geen speciale groenstructuur opgenomen binnen de bestemming 'Groen'.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen weergegeven. Het plangebied is hierop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPGROESSEN023-VS01_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en de gevolgde procedure. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de gevolgde procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

In de bestaande situatie bevinden zich twee twee-aaneengebouwde woningen in het plangebied. Tevens bevinden zich enkele schuren op het terrein. De woning die blijft bestaan bestaat uit drie bouwlagen, waarvan de bovenste bouwlaag zich onder een kap bevindt. De woning die zal worden gesloopt bestaat uit één bouwlaag met een kap. Beide woningen beschikken over een eigen oprit.

Navolgende afbeeldingen geven een weergave van de huidige situatie op het perceel en in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPGROESSEN023-VS01_0004.jpg"

Weergave huidige situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen zich twee vrijstaande woningen binnen het plangebied bevinden. De woning die blijft bestaan, zal op dezelfde locatie blijven staan als deze in de huidige situatie ook staat. Er zullen verder geen noemenswaardige wijzigingen aan het huis plaatsvinden, met uitzondering van eventuele verduurzaming.

De exacte vorm en locatie van de nieuwe woning is nog niet bekend. Het nieuwe bouwvlak voor de woning is in het plangebied ingetekend, waarbinnen de woning gerealiseerd mag worden. Om aan te sluiten bij de woningen in de omgeving, is gekozen voor een goothoogte van maximaal 4,5 m en een bouwhoogte van maximaal 9 m. Tussen de woningen zal een inheemse haag worden geplaatst, zodat er sprake is van afscheiding van de percelen. Beide woningen behouden een eigen oprit waarop ook geparkeerd zal worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In voorliggend plan worden twee twee-aaneengebouwde woningen gesplitst in twee vrijstaande woningen. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Onderhavige ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Met het initiatief zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en het woon- en leefklimaat van toepassing.

Woon- en leefklimaat

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Wonen, instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2)

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Voor de beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.

Toetsing provinciaal beleid

In voorliggend plan worden twee twee-aaneengebouwde woningen gesplitst in twee vrijstaande woningen. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Om deze reden hoeft er niet getoetst te worden aan artikel 2.2 van de omgevingsverordening. Wel draagt het plan bij aan een beter woon- en leefklimaat. De oude woningen zijn zeer slecht geïsoleerd. De nieuw te bouwen woning wordt volledig volgens de huidige standaarden gerealiseerd en zal dan ook gasloos worden uitgevoerd. Tevens zal de woning die blijft bestaan ook een kwaliteitsimpuls krijgen, waardoor ook deze woning toekomstbestendig wordt.

Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied lichte tot matige plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui, voornamelijk ter plaatse van de tuin. Dit zal geen verdere overlast veroorzaken. Daarnaast wordt er in paragraaf 4.9 uitgebreid ingegaan op het aspect water en hoe om te gaan met eventuele wateroverlast.
  • Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal tot koeler zal zijn op warme dagen. Dit komt omdat het plangebied zich bevind in het buitengebied, waar hittestress minder aanwezig is. De geplande nieuwbouwwoning is tevens goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee is de woning ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode.
  • Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige situatie ook zo is. In het plangebied zijn geen waterpartijen en beken aanwezig die stil kunnen komen te staan of droog kunnen vallen. Daarmee is geen sprake van een risico voor de volksgezondheid. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
  • Overstroming. Duiven ligt tussen de Nederrijn en de IJssel. Indien een dijk van de IJssel of Nederrijn bezwijkt, zal Duiven bijna volledig onder water te komen staan. De bijbehorende kaartbeelden tonen dat er ter plaatse van het plangebied één of meer droge verdiepingen zullen zijn bij overstromingen. Dit houdt in dat er voor de bewoners voldoende mogelijkheden zijn om bij een eventuele dijkdoorbraak zichzelf in veiligheid te brengen op hoger gelegen verdiepingen. De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat er een 'kleine kans' bestaat dat het plangebied zal overstromen. Dit betekent dat er een kans van 1/300 tot 1/3.000 bestaat dat het plangebied zal overstromen. Deze kansen gelden voor de hele gemeente Duiven en vormen daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en de regels op het gebied van 'wonen' en 'klimaatadaptatie'. Het initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld, waarmee de agenda onderdeel is van het provinciaal beleid. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.

In de nieuwe woningbehoefteprognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden-inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefteonderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

Toetsing regionaal beleid

In voorliggend plan worden twee twee-aaneengebouwde woningen gesplitst in twee vrijstaande woningen. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Om deze reden hoeft er niet getoetst te worden aan de Liemerse Woonagenda 2020-2025. Wel draagt het plan bij aan een beter woon- en leefklimaat. De oude woningen zijn zeer slecht geïsoleerd. De nieuw te bouwen woning wordt volledig volgens de huidige standaarden gerealiseerd en zal dan ook gasloos worden uitgevoerd. Tevens zal de woning die blijft bestaan ook een kwaliteitsimpuls krijgen, waardoor ook deze woning toekomstbestendig wordt.

3.5 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Duiven

Op 15 februari 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Duiven vastgesteld. De gemeente Duiven streeft naar het behouden en versterken van een gezonde, veilige, vitale, duurzame, leefbare en aantrekkelijke leefomgeving. Om dit te bereiken heeft de gemeente Duiven de Omgevingsvisie Duiven opgesteld. De omgevingsvisie sluit aan bij nationaal, regionaal en lokaal beleid. De inhoudelijke basis voor de omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:

  • Historie: de gemeente Duiven heeft een rijke geschiedenis waar op wordt voortgebouwd;
  • Richtinggevende waarden: belangrijk zijn onder andere de vitale, sterk onderling verbonden inclusieve gemeenschap, de aantrekkelijke leefomgeving en de voorzieningen van de gemeente Duiven;
  • Ruimtelijke kwaliteiten: de kenmerken van het landschap, het erfgoed en de manier van wonen in Duiven, Groessen en Loo dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente;
  • Ontwikkelingen & toekomstperspectief: leidraad voor de toekomst is dat de gemeente de ruimte wil bieden aan ontwikkelingen, recht doen aan ruimtelijke kwaliteiten, het maatwerk wil leveren op basis van de leefomgevingskwaliteiten en zorg wil dragen voor natuur en milieu. Dit gebeurt samen met alle gebruikers van de leefomgeving.

Daarbij zijn door de gemeente vijf ambities en doelen voor 2030-2040 opgesteld. De inhoudelijke ambities en doelen voor de leefomgeving bestaan uit de volgende vijf thema’s:

  • 1. Een duurzaam thuis;
  • 2. Gezonde, sociale en veilige leefomgeving;
  • 3. Vitale economie;
  • 4. Bereikbaarheid;
  • 5. Klaar voor de toekomst.

Eén van de ambities bij het thema 'een duurzaam thuis' is het 'realiseren van passende en betaalbare woningen aansluitend op de woonvraag van de groeiende groep één- en tweepersoonshuishoudens. Het accent voor de aanvullende woonbehoefte in Duiven ligt voor de inbreidingslocaties voornamelijk op één- en tweepersoonshuishoudens zo dicht mogelijk bij de (centrum)voorzieningen. Dit speelt in op de vraag naar betaalbare tot middeldure (nieuwbouw)woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens en betreft dus een ander type woningen dan de voornamelijk eengezinswoningen in de bestaande voorraad.

Het plangebied heeft op de bijbehorende kaarten geen specifieke aanduidingen.

Woonvisie Duiven 2021-2030

In 2021 is de Woonvisie Duiven 2021-2030 vastgesteld. De vorige woonvisie is vastgesteld in 2017. De daarin opgenomen visie op het wonen in de gemeente Duiven geldt grotendeels nog steeds met de onderwerpen betaalbaar wonen, passende huisvesting voor kwetsbare doelgroepen en duurzaamheid. De woningmarkt is sinds 2017 echter sterk veranderd. Er zijn nieuwe bevolkingsprognoses en berekeningen voor woningbehoefte beschikbaar gekomen. Daaruit blijkt een veel grotere woningbehoefte dan waarmee tot nu toe rekening mee gehouden is. Deze nieuwe inzichten waren ook aanleiding voor de afspraken van begin maart 2020 over onder meer woningbouwversnelling in de zogenaamde Woondeal tussen de regio Arnhem-Nijmegen, het rijk en de provincie. In de Woonvisie 2021-2030 houdt de gemeente rekening met de nieuwe ontwikkelingen en afspraken en gaan ze in het bijzonder in op de huisvesting van arbeidsmigranten, woonwagenbewoners en spoedzoekers.

De gemeente heeft de ambities voor wonen in overleg met inwoners en de bij het wonen betrokken partijen vastgelegd rondom drie thema’s. Het gaat op de eerste plaats om het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen en de leefbaarheid van wijken en dorpen. Verder zorgt de gemeente voor passende woonruimte voor diverse doelgroepen als starters, ouderen, zorgbehoevenden en eerder genoemde groepen. En uiteraard gaat de visie ook over het toevoegen van woningen.

De woningbouw wordt snel opgevoerd om aan de grote woningwens te kunnen voldoen. Tot 2025 wil de gemeente 520 woningen bouwen, tot 2030 in totaal 900 woningen en tot 2040 in totaal 1.200 woningen. De gemeente faciliteert de grotere woningbehoefte volgens het principe 'de juiste woning voor de juiste doelgroep, op de juiste plaats en op het juiste moment'. Duiven ziet de grotere aantallen woningbouw als een mogelijkheid om het woningtekort in te kunnen halen en zo de kans om te slagen voor een woning voor de eigen inwoners te vergroten. Dat betekent dat er voor deze grotere woningbehoefte gezocht wordt naar nieuwe woningbouwlocaties. Daarbij gaan inbreidingslocaties vóór nieuwe uitbreidingslocaties. Maar met alleen inbreidingslocaties heeft de gemeente onvoldoende mogelijkheden om te kunnen bouwen. De Woonvisie bevestigd dus dat er ook uitbreidingslocaties nodig zijn.

Notitie Woningbouwprogramma gemeente Duiven 2018-2027

In 2017 heeft de raad de Woonvisie 2025 vastgesteld. Daarbij is de volgende ambitie uitgesproken: “In de gemeente Duiven is er in 2025 voor iedereen die hier woont of wil wonen een passende woning in een vitaal, open, zorgzaam en duurzaam leefmilieu.”

Zoals gebruikelijk wordt het gemeentelijk nieuwbouwprogramma afgestemd op de verwachte woonbehoefte. Hiertoe worden in de regio Arnhem Nijmegen regelmatig bevolkings- en huishoudensprognoses uitgevoerd. Duiven maakt onderdeel van de sub regio De Liemers. Bij de laatste prognoses valt op dat het aantal huishoudens tot 2027 harder groeit dan eerder verwacht. De woonbehoefte is navenant groter geworden. Het huidige gemeentelijk woonprogramma is tot nu toe gebaseerd op eerdere prognoses, waarbij er geen noodzaak was om nieuwe plannen/nieuwe locaties in ontwikkeling te brengen.

De ruimtelijke opgave voor de gewenste nieuwbouw van 146 woningen is getalsmatig relatief beperkt. Ter vergelijk: de gemeente Duiven kent nu ca. 10.500 woningen. Eens te meer geldt daarvoor het adagium ‘de juiste woning op de juiste plaats’. De nieuwbouw dient goed aan te sluiten bij de kwalitatieve behoeften zoals in de Liemerse Woonagenda en de gemeentelijke Woonvisie. En in ruimtelijke zin moeten nieuwe locaties goed aansluiten bij de bestaande dan wel gewenste omgevingskwaliteit.

Vervolgnotitie versnelling woningbouw gemeente Duiven

Op 12 juni 2018 is door de gemeenteraad de notitie woningbouwprogramma gemeente Duiven 2018 – 2027 vastgesteld. Deze notitie is een vervolgnotitie en beschrijft de uitkomst van de analyse die is gemaakt van alle locaties die op dit moment in beeld zijn voor de versnellingsopgave woningbouw in de gemeente Duiven.

In de notitie woningbouwprogramma gemeente Duiven 2018 – 2027 is geconstateerd dat er in totaal 324 woningen in de gemeente Duiven gebouwd moeten worden om de behoefte aan woningen in te kunnen vullen. Er is een toenemend gevoel van urgentie om op korte termijn de versnellingsopgave op te pakken en deze opgave als prioriteit te zien.

De 15 locaties die genoemd zijn in de notitie woningbouwprogramma 2018-2027 zijn inmiddels aangevuld en geanalyseerd. Het doel is om de komende 10 jaar circa 150 extra woningen te bouwen (in totaal circa 325 woningen als je ook de bestaande plannen meerekent), waarvan 65% op korte termijn. Dit betekent dat er circa 100 woningen voor 2022 gerealiseerd dienen te worden. Deze woningen dienen op de juiste locatie (inbreiding voor uitbreiding), voor de juiste doelgroep (grotendeels betaalbare woningen voor 1- en 2-persoons huishoudens) en met draagvlak van omwonenden gebouwd te worden.

Beleidsnotitie woningsplitsing, kleinschalige woningbouwinitiatieven en functieverandering naar wonen

Op 12 juni 2018 is de Notitie Woningbouwprogramma gemeente Duiven 2018-2027 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze notitie is een denkrichting voor beleidsregels voor woningsplitsing opgenomen. In voorliggende beleidsnotitie is deze denkrichting verder uitgewerkt en vormgegeven tot een formeel beleidskader. Er bestaat behoefte aan een afwegingskader voor functieverandering naar wonen, anders dan Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB). Om die reden bevat de notitie ook beleidsregels voor kleinschalige woningbouwinitiatieven en functieverandering naar wonen.

Het doel van de beleidsnotitie is het vormen van een afwegingskader waarbinnen wordt aangegeven hoe het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven omgaat met initiatieven voor het toevoegen van één woning of enkele woningen. Zodoende kan er een heldere en eenduidige beoordeling van deze initiatieven plaatsvinden. Op basis van de afwegingskaders in deze notitie kan er een eerste beoordeling op hoofdlijnen worden uitgevoerd. Met dit afwegingskader wordt de initiatiefnemer in een vroeg stadium geïnformeerd over de haalbaarheid van een verzoek en de eventuele vervolgstappen. Op deze wijze wil de gemeente zorgdragen voor de realisatie van de functioneel en ruimtelijk meest gewenste ontwikkeling, waarbij het waarborgen en realiseren van ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt is.

Toetsing gemeentelijk beleid

Binnen de gemeente is er geen beleid dat specifiek op dit verzoek van toepassing is. Er is hier namelijk geen sprake van het toevoegen van een woning maar enkel het wijzigen van het type woning. Het plan stuit daarom niet op beleidsmatige bezwaren.

Wel draagt het plan bij aan een beter woon- en leefklimaat. De oude woningen zijn zeer slecht geïsoleerd. De nieuw te bouwen woning wordt volledig volgens de huidige standaarden gerealiseerd en zal dan ook gasloos worden uitgevoerd. Tevens zal de woning die blijft bestaan ook een kwaliteitsimpuls krijgen, waardoor ook deze woning toekomstbestendig wordt.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk is hoofdzakelijk gekeken naar de locatie van de woningbouw, gezien de rest van het plangebied beheersgericht wordt opgenomen. Hiervoor dienen dan ook geen onderzoeken uitgevoerd te worden of deze zijn reeds uitgevoerd bij de realisatie van de functies.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':

  • kenmerk van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, waaronder het realiseren van woningen, valt onder categorie D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Omdat er echter sprake is van ontwikkeling van minder dan 13 woningen, wordt dit niet gezien als stedelijke ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit mer, en hoeft er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling aangeleverd te worden. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.

De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.3 tot en met 4.14. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het initiatief belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Conclusie

Het bestemmingsplan kan zonder (vormvrije) m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

4.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in het omzetten van twee halfvrijstaande woningen naar twee vrijstaande woningen. De toekomstige functie van de reguliere woningen is even gevoelig als de huidige functie (wonen). Ter plaatse van het plangebied geldt dan ook de bestemming 'Wonen'. Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is. Om die reden kan een bodemonderzoek achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving in juni 2023 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1.

Selectie van geluidsbronnen

In de omgeving van de nieuwe woning bevinden zich wegen en spoorlijnen. Gezoneerde industrieterreinen zijn in de nabijheid van de nieuwe woning niet aanwezig. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde industrieterreinen is dan ook niet nodig.

De nieuwe woning ligt aan de Dorpstraat. De Dorpstraat heeft een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Dorpstraat is dusdanig dat een overschrijding van de voorkeurs-grenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de Dorpstraat.

De nieuwe woning ligt 800 meter ten noorden van de geplande doortrekking van de A15. De doortrekking van de A15 gaat bestaan uit 4 rijstroken. Akoestisch onderzoek naar de geluideffecten van de A15 op de nieuwe woning is derhalve niet nodig.

Ten zuiden van de nieuwe woning ligt de Betuwelijn op 825 meter. Het geluidsproductieplafond (GPP) van deze spoorlijn ter hoogte van de nieuwe woning bedraagt maximaal 57,0 dB, blijkt uit het geluidsregister. Deze spoorlijn heeft een zone van 600 meter. Hiermee ligt de nieuwe woning buiten de zone van de Betuwelijn.

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de Dorpstraat.

Resultaten

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Dorpstraat bedraagt 49 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De Dorpstraat heeft op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woning wordt de ambitiewaarde van 43 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid overschreden, echter aan de bovengrens van 53 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid wordt voldaan. Tevens wordt er voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh.

Onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen

Het doel van de Wgh is om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Een geluidsbelasting tot met de voorkeursgrenswaarde garandeert een goed woon-/leefklimaat op basis van de Wgh. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In voorliggend plan worden twee twee-aaneengebouwde woningen gesplitst in twee vrijstaande woningen. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Hiermee is er ook geen sprake van de realisatie van een nieuw geurgevoelig object.

De nieuwe woning wordt op circa 3 meter afstand van de huidige woning gebouwd, richting de kern Groessen. Hiermee komt deze woning niet dichterbij een veehouderij die eventueel geurhinder kan veroorzaken. Zowel de bestaande als de nieuwe woning zorgt dus niet voor een verdere beperking van de bedrijfsvoeringen van veehouderijen in de omgeving. Er is hiermee tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om twee halfvrijstaande woningen naar twee vrijstaande woningen om te zetten. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. Het CIMLK geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) in het plangebied tussen 2021 en 2030. Het CIMLK maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.    

Het rekenpunt (71235426_15467154) dat het dichtst bij het plangebied ligt kent de volgende gemeten waarden voor NO2, PM10 en PM2,5 in 2021:

  • NO2 : 15,9034 µg/m3 
  • PM10 : 17,2704 µg/m3 
  • PM2,5 : 10,1588 µg/m3 

Voor NO2 en PM10 verbindingen geldt een grenswaarde van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 20 µg/m3. De hoeveelheid NO2, PM10 en PM2,5 in het plangebied blijft ruimschoots onder de gestelde grenswaarden. De monitoringstool maakt dus duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.7 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt voorzien in nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is hierop aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPGROESSEN023-VS01_0005.jpg"

Kaart externe veiligheid

Stationaire bronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risico bronnen. Onder deze stationaire bronnen vallen alle risicobronnen, zoals Bevi-inrichtingen en LPG-tankstations die zijn beschreven toetsingskader, inclusief de inrichtingen die vallen onder de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Vuurwerkbesluit. Het vuurwerkverkooppunt dat op circa 70 meter van het plangebied ligt wordt behandeld in paragraaf 4.8.

Mobiele bronnen

Volgens de Risicokaart bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen mobiele risico bronnen. Ten noorden van het plangebied, op circa 3.100 meter, ligt de rijksweg A12. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd volgens de Regeling Basisnet. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A12 (= 4.000 m). Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de Betuweroute (= 4.000 m), waarbij hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd worden, zodat ten aanzien van deze risicobronnen een verantwoording van het groepsrisico opgesteld dient te worden. Tot slot is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de toekomstige rijksweg A15. Gelet op de afstand (circa 3.1000 m t.o.v. de rijksweg A12, circa 1.000 m t.o.v. de rijksweg A15 en circa 950 m t.o.v. de Betuweroute) kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Elektromagnetische straling

Er zijn geen bronnen van elektromagnetische straling -zoals hoogspanningslijnen of zendmasten- aanwezig met invloed op het plangebied. Nadere toetsing aan deze bronnen is dan ook niet noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

In voorliggend plan worden twee twee-aaneengebouwde woningen gesplitst in twee vrijstaande woningen. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Hiermee is er ook geen sprake van de realisatie van een nieuw kwetsbaar object. Tevens zal de personendichtheid ter plaatse niet toenemen in zowel de dag- als nachtperiode. Het groepsrisico zal dan ook niet toenemen.

Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de rijksweg A12 en A15 en geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Het plan ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de Betuweroute, de snelweg A12 en de toekomstige snelweg A15. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze transportroutes. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Conclusie

Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute, de snelweg A12 en de toekomstige snelweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt, gezien de aanwezige en toekomstige functies, deel uit van een 'gemengd gebied'. In het gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Bovendien ligt het gebied direct langs een drukke, doorgaande weg. De richtafstanden mogen daarom met één afstandsstap naar beneden worden bijgesteld, met uitzondering van het aspect gevaar. De nieuwe woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

In het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woningen kunnen worden aangeduid als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er zijn drie functies in de omgeving van het plangebied die eventuele hinder kunnen veroorzaken:

  • 1. Kinderdagverblijf "Pepeloentje", Dorpstraat 54C;
  • 2. Tuincentrum, Dorpstraat 55;
  • 3. Vuurwerk Outlet Gelderland, Dorpstraat 55.

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies tot een gemengd gebied:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
1. Kinderopvang   0   0   10   0   10   circa 40 m  
2. Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten   0   0   10   10   10   circa 20 m  
3. Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt   0   0   10   10   10   circa 20 m  

Ten noorden van het plangebied is een kinderopvang (milieucategorie 2) gevestigd op de Dorpstraat 54C. Deze ligt op meer dan 40 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand van 10 m (gemengd gebied) voldaan uit de VNG Handreiking bedrijven en milieuzonering. Er zijn daarnaast meerdere woningen op kortere afstand gelegen en daarmee maatgevend voor eventuele beperkingen voor de kinderdagopvang.

Ten zuiden van het plangebied is een tuincentrum (Dorpstraat 55,milieucategorie 2) gelegen, met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De bestemming detailhandel met functieaanduiding tuincentrum ligt op een afstand van circa 20 meter van de gevel van de beoogde woning. Dit voldoet aan de richtafstand. Gelet op de feitelijke situatie, er direct tegen de detailhandelbestemming van het tuincentrum reeds een andere woonbestemming ligt en de te verplaatsen nieuwe woning niet dichterbij komt, is geen onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het tuincentrum te verwachten of aan te nemen dat het ter plekke niet aanvaardbaar is om te wonen.

Volgens de Kamer van Koophandel is op het hetzelfde adres een vuurwerkverkooppunt aanwezig. Het gaat om een opslag van minder dan 10 ton. De richtafstand bedraagt 10 meter. Dit vormt geen belemmering.

Andere bedrijven liggen op ruim voldoende afstand, er zijn geen intensieve veehouderijen in de nabije omgeving. Bedrijven worden met de ontwikkeling niet belemmerd in de (toekomstige) bedrijfsvoering. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woningen goed ingepast kunnen worden in een gemengd gebied. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.9 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Situatie plangebied

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2023 een quickscan water uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit de analyse blijkt dat:

  • De bodem van onderhavig plangebied bestaat tot minimaal 1,5 m-mv en maximaal 1,9 m-mv uit klei. De diepere ondergrond bestaat tot circa 3,2 m-mv uit matig grof, zwak siltig zand bestaat, hieronder bevindt zich weer zwak siltige klei;
  • De kleilaag plaatselijk niet geschikt wordt geacht voor infiltratie, k-waarde betreft daar circa 0,4;
  • De zandlaag in de verzadigde zone niet geschikt wordt geacht voor infiltratie, k-waarde betreft daar circa 0,5;
  • Het maaiveld grotendeels gelegen is op een hoogte van circa 11 m + NAP;
  • De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied ingeschat wordt op circa 1,3 m-mv (circa 9,7 m +NAP);
  • Op basis van het beleid van het waterschap en de gemeente er circa 95 m3 water geborgen dient te worden;
  • Gezien er in de huidige situatie ook sprake is van twee woningen wordt geen toename van de DWA (droogweerafvoer) verwacht.

Te realiseren berging

Binnen het plangebied dient minimaal 95 m3 hemelwater geborgen te worden. De initiatiefnemer is voornemens hiervoor een wadi te realiseren op het achterterrein. De wadi wordt op de noordkant van het perceel over de gehele breedte van het perceel aangelegd. Bij een breedte van circa 2,4 meter van de bodem en 5,4 meter van de gehele wadi, een talud van 1:3 en een bergingsdiepte van 0,5 m kan circa 100 m3 water worden geborgen in de wadi. Er kan ook gekozen worden voor een talud van 1:1, een bodembreedte van 3,5 meter en een totale breedte van 4,5 meter. In de wadi kan dan ook circa 100 m3 geborgen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPGROESSEN023-VS01_0006.jpg"

De wadi wordt gedimensioneerd op de bergingseis van 60mm en 80mm. Om overstroming van de wadi tijdens sterkere regenval te voorkomen kan een noodoverloop worden gerealiseerd. De noodoverloop van de wadi mag, in overleg met de gemeente, worden aangesloten op de hemelwaterriool mits de maximale lozing vanuit de overloop van de berging 2 x de afvoernorm is (1,6 liter/seconde/ha). De koppeling van de overloop dient wel aan de particuliere zijde gerealiseerd te worden.

Conclusies en aanbevelingen

Gezien de resultaten van onderhavige analyse worden er met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied geen negatieve gevolgen verwacht voor de waterhuishouding ter plaatse. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

Het hemelwatersysteem dient in een latere fase verder gedimensioneerd en civieltechnisch uitgewerkt te worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de drain welke binnen het plangebied aanwezig is en de huisaansluitingen aan de voorzijde van de te handhaven woning.

Aanbevolen wordt om het vloerpeil circa 20 tot 30 cm hoger te realiseren dan de Dorpsstraat. Hiermee wordt voorkomen dat water de woning binnenstroomt als er bij heftige buien water-op-straat staat.

Digitale watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 8 juni 2023 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 3 bijgevoegd. Ten aanzien van wateradvies geldt er voor het initiatief een normale procedure.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen initiatief.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het belangrijkste doel van de Wamz is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Het plangebied ligt volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' in een zone met de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en indien deze dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden.

In voorliggend plan worden twee twee-aaneengebouwde woningen gesplitst in twee vrijstaande woningen. De nieuw te bouwen woning zal een vloeroppervlakte van circa 120 m2 krijgen. Hiermee wordt de grens van 500 m2 niet overschreden. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Het bestaande woonhuis heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. De ontwikkeling heeft eveneens geen negatief effect op eventuele cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving. Om deze reden is verdere toetsing aan het aspect cultuurhistorie niet noodzakelijk.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.11 Ecologie

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Buro Ontwerp & Omgeving in juli 2023 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de Rijntakken dat zich op circa 1,1 kilometer van het plangebied bevindt. Het enige andere Natura 2000-gebied dat zich binnen 10 kilometer vanaf het plangebied bevindt is de Veluwe (circa 8,1 kilometer).

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat drie Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van deze gebieden.

Er zijn een aantal factoren die meespelen bij de stikstofdepositie van woningen op Natura 2000-gebieden. Dit betreft de sloop en bouw van de woning, en in de gebruiksfase betreft dit voornamelijk de verkeersbewegingen en of een woning wel of niet gasgestookt is. Omdat er in de huidige situatie ook sprake is van stikstofdepositie, kan er gebruik worden gemaakt van intern salderen.

In paragraaf 4.12 wordt beschreven dat er per saldo sprake is van een toename van 0,8 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betreft een zeer kleine toename. Daarnaast zal de toekomstige woning niet langer gasgestookt zijn, terwijl de huidige woning dit nog wel is. Verwacht wordt dan ook dat in de gebruiksfase de stikstofdepositie afneemt.

Daarnaast is de sloop en bouw van een woning een zeer kleinschalige ontwikkeling waar niet veel bouwmaterieel voor noodzakelijk zal zijn. Mede door de interne saldering is de verwachting dat er geen sprake zal zijn van stikstofdepositie in de realisatiefase.

Kortom, gezien er sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling, namelijk de sloop en bouw van één woning, en er sprake is van interne saldering, zal er naar verwachting geen stikstofuitstoot plaatsvinden op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt op 1,1 km afstand van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en circa 850 meter van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het GNN en de GO bij de werkzaamheden niet aangetast.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.

Vleermuizen

Tijdens het veldbezoek werden potentiële invliegopeningen waargenomen in het woonhuis en de aanbouw bij de nokvorsten, kantpannen, loodslabben en boeiboorden. Deze openingen en ruimtes zouden kunnen dienen als potentiële verblijfplaats voor vleermuizen. De herontwikkeling van het woonhuis tot twee vrijstaande woonhuizen zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als de bebouwing als verblijfplaats fungeert voor vleermuizen. De aanwezigheid van vleermuizen moet daarom nader worden onderzocht.

Gierzwaluw

Tijdens het veldbezoek zijn potentiële invliegopeningen aangetroffen in het woonhuis. De herontwikkeling van het woonhuis tot twee vrijstaande woonhuizen zou daarom kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als het woonhuis als nestplaats fungeert voor de gierzwaluw. Daarom dienen de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen van de gierzwaluw (15 april t/m 30 augustus) plaats te vinden. Als deze maatregel niet gewaarborgd kan worden moet de aanwezigheid van de gierzwaluw nader worden onderzocht.

Huismus

In de bebouwing werden ruimtes onder de dakpannen aangetroffen die de huismus kan gebruiken als nestplaats. De herontwikkeling van het woonhuis tot twee vrijstaande woonhuizen zou daarom kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Hieruit volgt dat nader onderzocht moet worden of de huismus nestelt in het plangebied en of de levensbomenhagen tot het functioneel leefgebied van de huismus behoren.

Nader onderzoek

Gezien het aanvullend onderzoek pas afgerond zal zijn in juni 2024, zal in de regels behorende bij dit bestemmingsplan moeten worden geborgd dat er niet gesloopt kan worden, tenzij vaststaat dat uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn en/of voldoende gemitigeerd wordt op basis van een verleende ontheffing door het bevoegd gezag (provincie Gelderland). Om deze reden is een dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen over het gehele plangebied, met uitzondering van de gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch', gezien deze gronden consoliderend zijn opgenomen. Middels de regels behorende bij deze dubbelbestemming wordt dan voorkomen dat zonder omgevingsvergunning gestart mag worden met werkzaamheden, en de omgevingsvergunning voor bouwen pas verleend mag worden nadat uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn en/of voldoende gemitigeerd wordt op basis van een verleende ontheffing door het bevoegd gezag (provincie Gelderland). Hiermee worden beschermde diersoorten die zich mogelijk in het plangebied bevinden beschermd en wordt er niet in strijd met de Wnb gehandeld.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen initiatief.

4.12 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke initiatieven moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

In de huidige situatie is er sprake van twee twee-aaneengebouwde woningen. Volgens de kengetallen van het CROW is het aantal verkeersbewegingen, uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied', gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per woning. Dit komt voor de huidige situatie, uitgaande van twee woningen, neer op 15,6 verkeersbewegingen per dag.

In de toekomstige situatie is er sprake van twee vrijstaande woningen. Volgens de kengetallen van het CROW is het aantal verkeersbewegingen, uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied', gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per woning. Dit komt in de toekomstige situatie, uitgaande van twee woningen, neer op 16,4 verkeersbewegingen per dag.

Dit betekent dat met de ontwikkeling het aantal verkeersbewegingen per dag stijgt met 0,8. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze zeer beperkte stijging van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het initiatief voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is er gekeken naar de Parkeernormennota van de gemeente Duiven. Deze nota is vastgesteld op 3 februari 2018.

In de huidige situatie is er sprake van twee twee-aaneengebouwde woningen. Volgens de Parkeernormennota is het benodigde aantal parkeerplaatsen, uitgaande van 'woning midden (tussen 90 en 135 m2 gbo) in het buitengebied, 2,2 per woning. In de huidige situatie wordt er volledig op eigen terrein geparkeerd.

In de toekomstige situatie is er sprake van twee vrijstaande woningen. Volgens de Parkeernormennota is het benodigde aantal parkeerplaatsen, uitgaande van 'woning midden (tussen 90 en 135 m2 gbo) in het buitengebied, 2,2 per woning.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen neemt met de ontwikkeling niet toe. Zoals in de huidige situatie het geval is, zal ook in de toekomstige situatie het parkeren volledig op eigen terrein worden opgelost.

Conclusie 

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.13 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatie plannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het initiatief betreft geen ontwikkeling die exploitatieplanplichtig is.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.14 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn de direct omwonenden op de hoogte gesteld van de plannen. De direct omwonenden zijn op 15 juni 2023 via een huis-aan-huis brief geïnformeerd over het voornemen van de initiatiefnemer om een planologische procedure te starten. In die informatiebrief is het plan toegelicht alsmede de voorgestelde bebouwingsmogelijkheden. Om dit te verduidelijken is een schetstekening en de concept verbeelding van het bestemmingsplan bij de brief bijgevoegd. Omwonenden zijn tot uiterlijk zondag 25 juni 2023 in de mogelijkheid gesteld om eventueel vragen te stellen en/of opmerkingen te maken.

De reacties zijn samengevat in een memo, bijgevoegd als Bijlage 5. Hiermee is de maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Opbouw regels

De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.

5.3 Verbeelding

In deze paragraaf worden de op de verbeelding voorkomende bestemmingen benoemd en wordt kort toegelicht wat hiervoor in de regels vastgelegd is.

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) is toegekend aan de gronden van het weiland ten westen van de huidige woningen. Dit is omdat er op deze gronden nog een tuin- en woonbestemming ligt welke niet op deze locatie gewenst is. Er bevindt zich hier namelijk een weiland waarop een schuilgelegenheid voor dieren staat. Het is dan ook logisch dat aan deze gronden de bestemming 'Agrarisch' zal worden gegeven. Er zullen geen fysieke wijzigingen plaatsvinden op deze locatie, behalve de bestemmingswijziging van 'Tuin' en 'Wonen' naar 'Agrarisch'.

In de regels is bepaald dat de gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of grondgebonden veehouderij, agrarisch natuurbeheer, extensief recreatief medegebruik, onverharde paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Voor de schuilgelegenheid is een bouwvlak opgenomen, met daarbij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilgelegenheid'. Op deze manier is alleen het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren mogelijk. Tevens zijn voor dit bouwwerk maatvoeringen opgenomen.

Artikel 4 Tuin

De bestemming 'Tuin' (artikel 4) is toegekend aan de gronden gelegen bij de woonbestemming, het gedeelte tussen de bouwvlakken en de Dorpstraat, zoals deze in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' ook is vastgelegd. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen in de vorm van erkers (behorende bij de aangrenzende woningen in de bestemming ‘Wonen - 1’) toegestaan. Bij omgevingsvergunning kunnen via een afwijkingsbevoegdheid meer bouwmogelijkheden worden toegestaan.

Artikel 5 Wonen - 1

De bestemming 'Wonen - 1' (artikel 5) is van toepassing op de woonpercelen, met uitzondering van de gronden voor de woningen die als ‘Tuin’ zijn bestemd. Woningen kunnen alleen vrijstaand worden gebouwd.

Artikel 6 Waarde - Ecologie

De dubbelbestemming Waarde - Ecologie (artikel 6) is opgenomen zodat wordt voorkomen dat zonder omgevingsvergunning gestart mag worden met werkzaamheden, en de omgevingsvergunning voor bouwen pas verleend mag worden nadat uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn en/of voldoende gemitigeerd wordt op basis van een verleende ontheffing door het bevoegd gezag (provincie Gelderland). Hiermee worden beschermde diersoorten die zich mogelijk in het plangebied bevinden beschermd en wordt er niet in strijd met de Wnb gehandeld.

Artikel 7 Waarde - Hoge archeologische verwachting

De dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' (artikel 7) regelt dat bij een verstoringsoppervlakte groter dan 500 m2 een omgevingsvergunning vereist is. Het is verboden om zonder deze vergunning werkzaamheden (met een oppervlakte van meer dan 500 m2) uit te voeren die dieper de bodem ingaan dan 50 cm.

Overig

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende de periode van 23 november 2023 tot en met 3 januari 2024 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad van de gemeente Duiven. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Tevens zijn er geen ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd.