Plan: | Rijksweg 62, Duiven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD009-VS01 |
Voorliggend initiatief betreft de herontwikkeling van de monumentale boerderij ‘t Hoge Veld aan de Rijksweg 62 in Duiven. Het rijksmonument gelegen in de kern van Duiven verkeerd in slechte staat en restauratie is noodzakelijk om te voorkomen dat het pand verloren gaat. De eigenaar wil het perceel omvormen tot een woon-zorglocatie door ter plaatse 12 appartementen te realiseren voor jongeren met een stoornis in hoofdzakelijk het autistisch spectrum en een ruimte voor een atelier.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Rijksweg 62, ten westen van het centrum van Duiven. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Aan de Rijksweg 62 bevindt zich de T-vormige boerderij ‘t Hoge Veld. De boerderij betreft een rijksmonument gebouwd in de 16e eeuw. Het gebouw verkeerd in slechte staat en is deels vervallen. Oorspronkelijk bestaat de boerderij uit een voorhuis, deel en varkensschuur. Het huis en de deel worden niet meer gebruikt. De varkensstal heeft een nieuwe functie gekregen en wordt gebruikt als atelier/werkplaats door een plaatselijke kunstenaar. De voormalige varkensschuur vormt samen met de boerderij een agrarisch ensemble. De stal zelf is echter niet zeldzaam en heeft een beperkte historische waarde. Daarnaast is mede door de overwoekering door struiken en bomen de historische indeling en inrichting van het erf is verdwenen. Op navolgende afbeeldingen is de huidige situatie weergegeven.
Luchtfoto van het plangebied (bron: LENGKEEK architecten en ingenieurs bv)
Archiefbeeld van de boerderij ‘t Hoge Veld (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed/LENGKEEK architecten en ingenieurs bv)
Huidige staat van de boerderij ‘t Hoge Veld (bron: LENGKEEK architecten en ingenieurs bv)
Indeling van de boerderij en voormalige varkensschuur (bron: LENGKEEK architecten en ingenieurs bv)
De locatie wordt ontsloten via een inrit op de Rijksweg. Aan de zuidzijde wordt de locatie begrenst door de Wilgenlaan. Het perceel ligt geheel in het groen en is beperkt zichtbaar vanaf de omliggende wegen.
De eigenaar van het perceel is voornemens op de locatie aan de Rijksweg 62 een woon-zorglocatie te realiseren voor jongeren met een stoornis in hoofdzakelijk het autistisch spectrum. De boerderij dient hiervoor geheel te worden gerestaureerd en de varkensschuur wordt gesloopt. Op het perceel worden in totaal 12 appartementen gerealiseerd, deels in de boerderij en deels in een nieuwe aanbouw. Daarnaast wordt een atelier gerealiseerd voor de plaatselijke kunstenaar.
De buitengevel van het rijksmonument (de boerderij) wordt zo veel mogelijk in oorspronkelijke staat hersteld. Om er voor te zorgen dat het gebouw geschikt wordt om in te wonen bestaat de noodzaak om meer glas toe te voegen zodat er voldoende daglicht naar binnen kan komen. Dit wordt gerealiseerd door o.a. het toevoegen van meer glas ter plaatse van de luiken en een glazen pui. Om recht te doen aan de (reeds verdwenen) historische opzet van het perceel is er daarnaast voor gekozen het bijgebouw ter plaatse van de voormalige varkensschuur compact te ontwerpen om ervoor te zorgen dat het een bijgebouw blijft en het monument niet wordt overschaduwt. De nieuwbouw bestaat uit één bouwlaag met een kap in tegenstelling tot het woonhuis van de boerderij die bestaat uit twee bouwlagen en een kap.
Programma
De hoofdingang voor de appartementen is gelokaliseerd aan de zuidzijde van het gebouw, waar men binnenkomt bij de gemeenschappelijke huiskamer. In het voormalige huis en deel worden 8 appartementen gerealiseerd. De appartementen bestaan uit een woonkamer, slaapkamer en een badkamer. De bewoners kunnen waar nodig 24-uurs-zorg krijgen.
Aan de oostkant van de boerderij zal ter plaatse van de voormalige varkensschuur een transparante verbindingsgang komen naar een uitbouw waar 4 appartementen in worden gecreëerd. Twee van deze appartementen zijn gekoppeld met het rijksmonument, de andere twee appartementen hebben een ingang vanuit de tuin. De grootte van de 12 appartementen liggen tussen de 32 tot en met 42 m².
De bebouwing is landschappelijk ingepast. Op diverse plekken rond de woningen worden kleinschalige terrassen aangelegd. Aan de noord- en oostzijde van de bebouwing is ruimte voor een spelweide, beeldentuin, plantvakken en waterinfiltratie. Ten westen van de bebouwing wordt een moestuin aangelegd. Nabij de hoofdingang komt een groot terras en meerdere plantenvakken en nieuwe bomen. De zichtbaarheid van de boerderij en uitbouw vanaf de Rijksweg is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van voorliggend bestemmingsplan.
Navolgende afbeeldingen geven de toekomstige situatie weer.
Plattegrond toekomstige situatie. (Bron: Studio Nico Wissing)
Aanzicht (noord en zuid) boerderij in de toekomstige situatie (bron: LENGKEEK architecten en ingenieurs bv)
Voor- en zijaanzicht aanbouw aan de boerderij ter plaatse van de voormalige varkensschuur (bron: LENGKEEK architecten en ingenieurs bv)
Het atelier wat gevestigd was in de voormalige varkensschuur wordt verplaatst naar een losstaand bijgebouw uiterst oostelijk op het perceel. Het atelier bestaat uit een expositieruimte van 60 m² en een overkapte werkplaats. Aan de zuidkant van het atelier komt een berging van 30 m² voor de bewoners van de appartementen. In de toekomst zou dit nieuwe atelier dienst kunnen doen als een activiteitenruimte voor de bewoners. De uitbouw tegen het monument en het atelier krijgen dezelfde materialisering.
Aanzichten op de noord- en westgevel van het atelier (bron: LENGKEEK architecten en ingenieurs bv)
De bezoekers van het atelier houden toegang tot het perceel vanaf de Rijksweg. Ook is er voor de bewoners een achteruitgang naar de Rijksweg. Het parkeren vindt plaats nabij de hoofdingang aan de zuidzijde van het perceel.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen of onderwerpen die worden benoemd in de NOVI en die directe doorvertaling in het bestemmingsplan behoeven.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 12 appartementen. Het plangebied heeft in de bestaande situatie reeds de bestemming 'Wonen' waarbinnen een vrijstaande woning met bijgebouw is toegestaan. Voorliggend initiatief heeft een kleinschalige functiewijziging tot gevolg waarbij de woning wordt opgesplitst in meerdere appartementen. De functiewijziging is van een dusdanige kleinschalige aard en omvang dat volgens vaste jurisprudentie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toets aan de ladder is daarom niet van toepassing is.
Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen stedelijk gebied. Door het toevoegen van 12 appartementen wordt direct ingespeeld op een provinciaal (alsook een nationaal- en gemeentelijk) streven om vormen van wonen en zorg te stimuleren. In voorliggend initiatief wordt optimaal gebruik gemaakt van de binnenstedelijke ruimte door de deels niet in gebruik zijnde locatie te herontwikkelen. De omgevingsverordening stelt daarnaast voor de locatie van de nieuwe woning geen nadere regels.
Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.
Op 4 maart 2020 is de 'Woondeal regio Arnhem Nijmegen' ondertekend door het Rijk, de provincie Gelderland en de 18 gemeenten uit de regio. Een groot aantal ontwikkelaars en woningcorporaties hebben gelijktijdig een steunverklaring afgegeven, waarin ze uitspreken om – in nauwe samenwerking met de overheden – zich in te spannen voor de realisatie van de in de Woondeal vastgelegde afspraken. Het gaat om een langjarige samenwerking om versneld meer woningen te bouwen, de excessen op de woningmarkt aan te pakken en de leefbaarheid in de wijken te verbeteren.
Planspecifiek
Het toevoegen van 12 appartementen draagt bij aan het versneld bouwen van meer woningen. Samen met het nieuwe atelier wordt het plangebied ontwikkeld tot een aantrekkelijke en levendige woonlocatie waardoor de leefbaarheid van de wijk wordt verbeterd. Daarmee sluit het plan aan op de afspraken uit de Woondeal regio Arnhem Nijmegen.
Het initiatief past binnen de Woondeal regio Arnhem Nijmegen.
In 2020 is een nieuwe Liemerse Woonagenda: de koers voor 2020-2025 geven de gemeenten in de Liemers (Doesburg, Duiven, Montferland, Westervoort en Zevenaar) vastgesteld door gemeenten en de provincie. Met de nieuwe Woonagenda geven de samenwerkende gemeenten uitvoering aan de Woondeal regio Arnhem Nijmegen en zijn er actuele regionale afspraken over woningbouw. Die zijn nodig voor de ruimtelijke onderbouwing als er een nieuw bestemmingsplan of omgevingsvergunning met woningbouw in procedure wordt gebracht. De belangrijkste opgaven voor de komende jaren in de Liemers zijn: voorkomen dat het woningtekort in de Liemers verder oploopt, ruimte voor nieuwe woningbouwlocaties en behoefte aan betaalbaar wonen. De focus ligt meer op de kwaliteit dan de kwantiteit.
Wel is door nieuw regionaal woningmarktonderzoek het beeld voor de Liemers veranderd. De woningvraag in de Liemers concentreert zich in de kernen langs de A12. Hoe dichter bij Arnhem hoe groter de extra woningvraag uit de woningmarkt Arnhem, daar is de druk op de woningmarkt groter dan in de Liemers. De gemeenten kiezen er in de Liemerse Woonagenda 2020-2025 dan ook voor om in de kernen langs de A12 en de spoorlijn, Westervoort, Duiven, Zevenaar en Didam de bouwopgave in de komende jaren te concentreren. Daarmee zijn er naast inbreiding en transformatielocaties ook nieuwe uitbreidingslocaties noodzakelijk om de extra woningvraag te kunnen accommoderen. De provincie Gelderland heeft de Liemerse Woonagenda 2020 mede ondertekend.
De Liemerse woonagenda: de koers voor 2020-2025 bestaat uit 6 basisafspraken die gelden voor de gehele Liemers en vormen kaders voor de woonvisie:
*Afgesproken is dat in de Liemers, in afwijking van de Woondeal en in aansluiting met de regionale woningbehoefte, wordt ingezet op een woningbouwprogramma waarin 2/3 deel van de woningen behoort tot de betaalbare categorie. Het gaat om sociale huurwoningen, betaalbare koopwoningen met bovengrens van €250.000,- en middeldure huurwoning met een bovengrens van € 850,-.
planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de herontwikkeling van een inbreidingslocatie binnen de kern Duiven. De woningvoorraad van Duiven wordt vernieuwd door het toevoegen van een uniek woonconcept. De bestaande rijksmonumentale boerderij krijgt daardoor een nieuwe toekomstbestendige functie. Samen met de herstelwerkzaamheden aan de buitengevel van de boerderij ontstaat daardoor een unieke duurzame woonlocatie met behoud van de cultuurhistorische betekenis van het plangebied. Het initiatief sluit daarmee aan op de zes basisafspraken uit de Liemerse Woonagenda: de koers voor 2020 - 2025.
Het initiatief past binnen de Liemerse Woonagenda: de koers voor 2020 - 2025.
De Omgevingsvisie Duiven is op 15 februari 2022 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld. De gemeente Duiven streeft naar het behouden en versterken van een gezonde, veilige, vitale, duurzame, leefbare en aantrekkelijke leefomgeving. Voor nu én voor de toekomst. Om dit te bereiken heeft de gemeente de omgevingsvisie opgesteld als stip op de horizon voor de fysieke leefomgeving van Duiven, Groessen en
Loo in 2040. Dit heeft de gemeente niet alleen gedaan. De visie is tot stand gekomen in samenwerking met diverse gebruikers van de leefomgeving, waaronder inwoners, maatschappelijke instellingen, bedrijven en verenigingen.
De omgevingsvisie sluit aan bij nationaal, regionaal en lokaal beleid. De inhoudelijke basis voor de omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
Wonen
De gemeente Duiven is een bewuste keuze voor gezinnen die de stad verlaten om in de gemeente rust, ruimte en gemeenschapszin te zoeken. In de kern Duiven kunnen inwoners dorps wonen met een levendig en vitaal centrum met een divers aanbod aan voorzieningen (kaart 6). Alle inwoners van de gemeente hebben het gemak van de steden Arnhem en Zevenaar in de buurt, de pracht van de natuur binnen handbereik en het geluk van de robuuste werkgelegenheid in de gemeente en in de regio Arnhem Nijmegen. Duiven is daarmee aantrekkelijk voor huishoudens in de gezinsvormende fase en dus van complementerende waarde voor de woningmarkt in de regio Arnhem.
Erfgoed
Het erfgoed in de gemeente Duiven is onlosmakelijk verbonden met de landschappelijke waarden. Nu is nog veel herkenbaar en herleidbaar van de oudste (natuurlijke) structuren. Het historische wegenpatroon is hier een belangrijk voorbeeld van. De situatie die omstreeks 1735 bestond is nog goed herkenbaar met wegen zoals de Rijksweg. In Duiven bijvoorbeeld de Remigiuskerk met kerkhof, De Woerd en De Eng. Kenmerkend voor het centrum is de diversiteit in bouwwerken (woningen, villa's, boerderijen, bedrijven en bijzondere bouwwerken) die omgeven zijn door bomen en hagen. Ook staan langs de Rijksweg enkele waardevolle panden.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de basiskaart Wonen weer uit de omgevingsvisie. Voorliggend plan is op deze kaart aangeduid met nummer 4 'Rijksweg 62'. De locatie maakt onderdeel uit van een woningbouwlocatie van een lopend project in voorbereiding.
Uitsnede basiskaart Wonen (Omgevingsvisie Duiven)
Onderhavig initiatief betreft de renovatie van de monumentale boerderij ‘t Hoge Veld en de realisatie van 11 appartementen op een inbreidingslocatie binnen bestaand bebouwd gebied. Hiermee draagt het plan bij aan de kwantitatieve behoefte aan woningen voor kleine (eenpersoons) huishoudens in de gemeente Duiven.
Door de buitengevel van de rijksmonumentale boerderij in ere te herstellen versterkt het initiatief de cultuurhistorische waarden van een locatie gelegen aan één van de historische linten van Duiven en blijft een beeldbepalend pand aan de Rijksweg in Duiven behouden.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Duiven.
De Woonvisie 2021-2030 geeft weer wat de visie van de gemeente Duiven is ten aanzien van het onderwerp wonen. In 2030 kent de gemeente een meer vitaal, open, zorgzaam en duurzaam woon- en leefmilieu.
De gemeente ziet dorpen voor zich, waarin mensen graag willen verblijven en wonen ongeacht hun leeftijd, mobiliteit of gezondheid. Er zijn geschikte woningen voor jongeren die in hun eigen dorp willen blijven wonen. De vergrijzing is op een goede manier gefaciliteerd, waardoor mensen die te maken krijgen met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen in hun eigen woning en woonomgeving. Voor mensen die zich willen verbeteren op de woningmarkt zijn er doorstroommogelijkheden.
Voor de Liemers wordt op basis van het regionale woningmarktonderzoek 2019 tot 2030 een woningbehoefte berekend van ca 4.300 woningen en tot 2040 van ca 4.850 woningen. Dat is een groei van de woningvoorraad met 8,4%. De verwachting op basis van het regionale woningmarktonderzoek 2019 (gebaseerd op Primos 2019) is dat ook het aantal huishoudens in Duiven zal blijven groeien. Om aan het Duivense deel van deze Liemerse woningbehoefte te kunnen voldoen en om het woningtekort (waar in Duiven vanwege de nabijheid van Arnhem wel sprake van is) te kunnen inlopen, wordt uitgegaan van een gecorrigeerde woningbehoefte waarbij de groei van de woningvoorraad gelijk is aan berekende woningbehoefte voor de Liemers als geheel. Dat betekent dat er tot 2040 een woningbehoefte is van 900 woningen. Rekening houdend met 30% planuitval betekent dat, dat er voor bijna 1.200 woningen plannen moeten komen, waarbij volgens het principe juiste woning op de juiste plek op het juiste moment, veruit de grootste opgave ligt in de kern Duiven. Het gaat daarbij om zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties.
In de Woonvisie zijn drie thema's benoemd die de kern vormen van de woonvisie. De gemeente heeft bij deze thema's de volgende ambities.
1. Kwaliteit bestaande woningen en leefbaarheid wijken
De gemeente heeft in eerste instantie aandacht voor de huidige woningvoorraad en de bestaande wijken. Immers het aantal nieuw te bouwen woningen is in verhouding tot de bestaande voorraad beperkt. De gemeente wil de huidige woningvoorraad energetisch en kwalitatief verbeteren en niet alleen voorwaarden stellen aan nieuwe woningen. Daarnaast wil de gemeente ruimte bieden voor bijzondere woonconcepten als flexwonen en tijdelijke huurcontracten. Er wordt gewerkt aan de leefbaarheid van wijken en dorpen en er wordt aangesloten bij de aanpak in de transitievisie warmte.
2. Huisvesten van specifieke doelgroepen
De gemeente wil de huisvestingsvraag van doelgroepen die zich niet altijd zelfstandig redden op de woningmarkt faciliteren. Het gaat om jongeren/starters, groepen met een zorgvraag, arbeidsmigranten, woonwagenbewoners, vergunninghouders en mensen die met spoed op zoek zijn naar woonruimte (spoedzoekers).
3. Meer en passende woningen.
De gemeente wil de woningbouw versnellen om aan de behoefte te voldoen en tot 2025 570 woningen bouwen, tot 2030 in totaal 900 woningen en tot 2040 in totaal 1.200 woningen. De gemeente heeft daarvoor zowel de al bekende locaties als één of mogelijke meerdere uitbreidingslocaties nodig. De gemeente wil de juiste woningen realiseren rekening houdend met de geconstateerde woningbehoefte en met doorstroming uit de bestaande voorraad. De grootste opgave ligt in de kern Duiven. Nieuwbouw wordt daarom vooral in en bij de kern Duiven gerealiseerd. In Loo en Groessen wordt naar behoefte gebouwd met extra aandacht voor lokale kenmerken als woonmilieus en sociale binding. De gemeente wil de betaalbare woningen die gerealiseerd worden ook betaalbaar houden. Er worden eisen gesteld op het gebied van energie, duurzaamheid, klimaatadaptatie en levensloopbestendigheid.
Planspecifiek
Als gevolg van voorliggend plan worden 12 appartementen toegevoegd aan de woningvoorraad van Duiven. In deze kern ligt de grootste woningbouwopgave van de gemeente Duiven. De nieuwe appartementen maken deel uit van de nieuwe woonzorglocatie gericht op jongeren met een stoornis in hoofdzakelijk het autistisch spectrum. Daarmee wordt een specifieke doelgroep gehuisvest. Door het toevoegen van de appartementen, het atelier, de herinrichting van de buitenruimte en de
herstelwerkzaamheden die worden verricht aan de rijksmonumentale boerderij, ontstaat een unieke en levendige locatie met een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van de wijk. Daarmee voorziet het initiatief aan op de kwantitatieve- en kwalitatieve behoeften en sluit het plan aan op ambities van de drie thema's uit de Woonvisie 2021 - 2030.
Het initiatief past binnen de Woonvisie 2021 - 2030.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Duiven-Noord", vastgesteld op 1 november 2010. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen'. In het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan "Archeologie", vastgesteld op 31 mei 2009. Hierin heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting 3' en 'specifieke vorm van waarde – middelmatige archeologische verwachting 4'.
Uitsnede bestemmingsplan "Duiven-Noord" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voorgenomen realisatie van 12 appartementen en een atelier passen niet binnen de geldende regels van de alhier opgenomen bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen' in het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat het overgrote deel van de bodem geschikt is voor de beoogde functie wonen en zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingsplanherziening. Ter plaatse van de entree vanaf de Rijksweg voldoet de grond plaatselijk niet aan kwaliteit benodigd voor wonen. Gezien het perceel op deze locatie bestemd is en blijft als tuin en hier het toegangspad met verhard terras wordt aangelegd is er geen belemmering voor voorliggend initiatief. Bij gebruiksverandering naar wonen en/of grondverzet dient hier rekening mee te worden gehouden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10, PM2,5) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een afstand van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10, PM2,5 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15566781 (aan de Oostsingel ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 24,0 µg/m3 | 19,6 µg/m3 | 12,1 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie van 12 appartementen en een atelier) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Duiven op 25 meter uit de as van de Rijksweg. Dit is een 30 km weg zonder geluidzone. Daar de gemeente Duiven een duurzaam woonklimaat voorstaat kiest de gemeente ervoor om bij ontwikkelingen langs 30 km wegen uitdrukkelijk aandacht te besteden aan het geluidaspect van deze wegen. Er is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. In het onderzoek is opgenomen dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Rijksweg (30 km/u) ten hoogste 59 dB bedraagt op de noordgevel van de boerderij en 57 dB op de noordgevel van de nieuwbouw op de plaats van het atelier. De achtergevels (zuidgevels) zijn geluidluw. Omdat 30 km wegen geen geluidzone kennen voor de Wet geluidhinder wordt deze geluidbelasting niet getoetst aan de Wgh. Er hoeft voor de geluidbelasting door wegverkeer geen hogere waarde te worden aangevraagd.
In voorliggend plan is aangesloten bij het gemeentelijke toetsingsregime voor gezoneerde wegen uit de Nota hogere grenswaarden. De geluidbelasting door de Rijksweg ligt in de klasse “zeer onrustig” voor verkeerslawaai (53 – 58 dB). Een ontwikkeling binnen de klasse “zeer onrustig” is toegestaan bij het opvullen
van een open plaats, bij vervangende nieuwbouw en bij nieuwbouw langs hoofdstructuur. Er dient daarbij bij appartementen en seniorenwoningen ten minste één verblijfsruimte aan de geluidluwe zijde te zijn gesitueerd en de buitenruimtes worden bij voorkeur aan de geluidluwe zijde gesitueerd. Omdat wordt voldaan aan deze criteria is er sprake van een goede ruimtelijke ordening, als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen nabij het centrum van Duiven in een rustige woonwijk. De percelen ten noorden, oosten en zuiden bestaan uitsluitend uit woningen. Ten westen van het plangebied bevinden zich een aantal voorzieningen. De navolgende richtafstanden gelden in een rustige woonwijk:
Activiteit | SBI | categorie | geur | stof | geluid | gevaar |
feitelijke afstand tot plangebied |
Detailhandel (Rijksweg 60-60d) | 47 | 1 | 0 | 0 | 10 | 0 | 11 meter |
Fitnesscentrum (Rijksweg 60b) | 9313 | 2 | 10 | 0 | 30 | 0 | 20 meter |
Makelaarskantoor (Rijksweg 58) | 461 | 1 | 0 | 0 | 10 | 0 | 39 meter |
De nieuwe appartementen bevinden zich buiten de hierboven genoemde contouren, behalve de geluidscontour van het fitnesscentrum. Het is aannemelijk dat milieuhinder van het fitnesscentrum op het plangebied kan worden uitgesloten. Geluid afkomstig van het fitnesscentrum wordt geweerd door het pand aan de Rijksweg 60 - 60d, dat tussen het fitnesscentrum en het plangebied instaat. Redelijkerwijs kan daarom worden aangenomen dat het maximale geluidseffect van het fitnesscentrum in de praktijk aanzienlijk minder ver reikt dan de 30 m (geluid) uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daar komt bij dat de appartementen zijn beoogd binnen de bestaande boerderij. Deze boerderij staat op minimaal 25 m vanaf het fitnesscentrum. Alleen de meest zuidwestelijk georiënteerde appartementen liggen binnen de contour van 30 m, de overige appartementen liggen daarbuiten. Door deze afstanden en de geluidwerende werking van het pand aan de Rijksweg 60-60d kan daarom worden aangenomen dat het fitnesscentrum geen milieuhinder binnen het plangebied tot gevolg heeft. Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied vanuit het aspect milieuzonering sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden daarbij niet gehinderd in hun bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwe woningen.
Omgekeerd betreffen de appartementen een functie die vergelijkbaar is met wonen. Het atelier op het perceel betreft een ondergeschikte functie bij de appartementen en is in de huidige situatie reeds aanwezig. De omliggende woningen in de directe omgeving zullen in hun woon- en leefklimaat geen hinder ondervinden door voorliggend initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Het onderhavige plan behelst het toevoegen van 12 appartementen binnen het plangebied en blijft daarmee (ver) onder de drempel van het toevoegen van 2000 of meer woningen uit categorie D11.2 bijlage Besluit m.e.r. De nieuwe appartementen worden daarnaast voor een groot deel binnen bestaande bebouwing opgericht. 4 appartementen worden nieuw gebouwd, maar komen wel in de plaats van bestaande bebouwing. Uit jurisprudentie blijkt bovendien dat de ontwikkeling van de maximaal 12 appartementen die in het plan is voorzien, gelet op de omvang ervan, niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. (o.a. ABRvS 15 januari 2020, 201901439/1/R1). Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Nu de voorziening ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, hoeft geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de realisatie van 12 appartementen en een atelier. Voorliggend initiatief heeft tot gevolg het aantal aanwezige personen binnen het plangebied toeneemt. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op de maken dat het plangebied is gelegen op circa 640 tot een aardgasleiding en op circa 1 km van de rijksweg A12.
Aardgasbuisleiding
Op de risicokaart is vastgelegd dat er sprake is van een buisleiding (aardgas) met een diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 40 bar (4000 kPa). Voor een buisleiding met deze diameter en werkdruk geldt een toetsafstand van 95 meter uit het hart van de leiding. Deze aardgasleiding ligt op ruim 640 meter van het plangebied en daarmee ruim buiten de 1% letaliteitsgrens. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is daarmee dan ook niet nodig. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico ligt het plangebied buiten de 10-6 risicocontour van deze buisleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg en spoor
De rijksweg A12 ligt op circa 1 km ten noorden van het plangebied. Het plangebied valt gezien de grote afstand buiten de plaatsgebonden risico contour. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone).
Het plangebied ligt ca. 2.600 ten noorden van de Betuweroute. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied bedraagt 4.000 m en is gelegen over het plangebied.
In het kader van het groepsrisico is voor de snelweg A12 en de Betuweroute een beperkte verantwoording groepsrisico nodig. Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt is de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) om advies gevraagd. Dit advies van 24 maart 2021 is als bijlage 3 toegevoegd en in navolgende tekst overgenomen.
In de omgeving van het plangebied liggen risicobronnen en transportroutes met gevaarlijke stoffen: tankstation met LPG, Rijksweg A12 en aardgastransportleidingen. Er kunnen daarbij incident scenario's als explosie, plasbrand, fakkelbrand en toxische wolk optreden. Het plangebied ligt binnen de effectafstand van het relevante scenario toxische wolk. Het plan leidt tot een toename van het aantal aanwezigen die beperkt zelfredzaam zijn. Bij het benoemde scenario zullen zij zich onder begeleiding van een Bedrijfshulpverlening in veiligheid brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.
Zelfredzaamheid en bestrijding:
Als het gaat om het verbeteren van de zelfredzaamheid en rampbestrijding dan luidt het advies om bij de uitwerking van de plannen rekening te houden met:
Er zijn voldoende mogelijkheden om de adviezen van de VGGM op te volgen. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap.
Het waterbeheerprogramma van waterschap Rijn en IJssel geeft richting aan de plannen van het waterschap tot en met 2027. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit* |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
1. Nee 2. Nee |
2 2 |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
1. Nee 2. Ja 3. Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Nee 2. Nee 3. Ja 4. Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | 1. Nee |
1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | 1. Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Nee 2. Nee |
1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | 1. Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | 1. Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | 1. Nee | 1 |
De thema's uit de watertoetstabel zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Voorliggend plan betreft het renoveren en herbestemmen van de boerderij en het realiseren van een uitbouw (ter plaatse van de huidige varkensschuur) en atelier (circa 100 m²). Rond de bebouwing worden kleinschalige terrassen aangelegd. Het verhard oppervlak neemt toe ter plaatse van het atelier en de terrassen maar blijft onder de vrijstellingsgrens van 500 m² toename verharding. Het plangebied blijft daarnaast ook in de toekomstige situatie voor een groot gedeelte groen ingericht met een gemeenschappelijke tuin met een moestuin, een beeldentuin en een plek voor waterinfiltratie bijvoorbeeld in de vorm van een wadi. In de groenstrook in het oosten van het plangebied ligt een persleiding van het waterschap. De leiding ondervindt geen hinder als gevolg van voorliggend plan. Er zijn kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak. De hemelwaterafvoeren van zowel de bestaande- als de nieuwbouw worden niet aangesloten op de riolering maar wateren af in de wadi. Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishoudkundige situatie in en rondom het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Gelders Natuurnetwerk. De planlocatie is gelegen op een afstand van 3,5 kilometer tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en een weidevogelgebied en op een afstand van circa 3,5 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Rijntakken. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot beschermd gebied is het redelijkerwijs te verwachten dat de voorgenomen ontwikkeling zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Negatieve effecten zijn daarom niet te verwachten. Er is geen Wbv-vergunning noodzakelijk.
Soortenbescherming
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied mogelijk fungeert als vaste rust- en/of verblijfplaats voor kleine marterachtigen (bunzing en steenmarter) en vleermuizen. Hiertoe is een nader onderzoek ecologie uitgevoerd, zie bijlage 5. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het initiatief geen negatieve effecten heeft ten aanzien van kleine marterachtigen. Ten aanzien van vleermuizen kunnen negatieve effecten niet worden uitgesloten. Ter bescherming van deze soort worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Na uitvoering van bovenstaande aanbevelingen is voorliggend initiatief uitvoerbaar zoals is bepaald in de
Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plan betreft de realisatie van 12 appartementen.
Verkeersaantrekkende werking
Het plangebied krijgt een nieuwe ontsluiting aan de Wilgenlaan. Op basis van de Parkeernormennota van de gemeente Duiven valt het plangebied onder 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Voor de appartementen (vergelijkbaar met een aanleunwoning en serviceflat ) kan worden uitgegaan van de verkeersgeneratie voor een kengetal van gemiddeld 2,45 verkeersbewegingen per dag. De gemiddelde verkeersgeneratie bedraagt daarmee met onderhavig plan 29,4 verkeersbewegingen per dag (12 * 2,45). In vergelijking met het gebruik zal het aantal verkeersbewegingen beperkt toenemen. De Wilgenlaan sluit aan op de Kastanjelaan en de Vergertlaan, twee 50 km/uur-wegen met voldoende capaciteit om de beperkte verkeerstoename op de vangen.
Parkeren
Wat betreft parkeren dient te worden voldaan aan de parkeernormen van de Parkeernormennota (2018) van de gemeente Duiven. Deze parkeernormen zijn afgeleid van de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers. Voor de 12 zorgappartementen wordt uitgegaan van de parkeernorm uit de Parkeernormennota voor een studio (kleiner dan 50 m2 gbo). Per appartement is de gemiddelde parkeernorm dan 0,7 pp/woning. De totale parkeerbehoefte komt hiermee op 0,7 * 12 = 8,4 plaatsen. Met inachtneming van het feit dat de meeste bewoners gezien hun doelgroep niet over een eigen auto beschikken, kan worden volstaan met 8 parkeerplaatsen.
Op eigen terrein worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor de overige twee parkeerplaatsen kan gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande openbare parkeerplaatsen aan de Wilgenlaan. Uit parkeeronderzoek is gebleken dat er in de directe omgeving van de ontwikkeling nog voldoende parkeercapaciteit aanwezig is in de openbare ruimte om de 2 extra parkeerplaatsen op te vangen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm van 8.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied staat boerderij ‘t Hoge Veld. De boerderij betreft een rijksmonument gebouwd in de 16e eeuw. Zoals ook uit paragraaf 2.1 blijkt verkeerd het gebouw in slechte staat en is de historische indeling en inrichting van het erf grotendeels verdwenen. Met de herontwikkeling van het perceel wordt het monument gerestaureerd en daardoor voor de toekomst bewaard. Het monument is daarnaast gelegen aan de Rijksweg, wat een historische weg in Duiven betreft. Het initiatief heeft geen effect op deze cultuurhistorisch waarde omdat de ontwikkeling geheel plaatsvindt op het bestaande perceel en de loop van de weg niet wordt aangepast.
Archeologie
Binnen het plangebied liggen gronden met een hoge- en middelhoge archeologische verwachtingen. De bouwwerkzaamheden vinden plaats binnen de gronden met een hoge archeologische verwachting. Hierbij geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld. Voorgenomen ontwikkeling beslaat een kleiner oppervlakte dan 500 m², waardoor geen archeologisch onderzoek benodigd is. De archeologische dubbelbestemmingen worden overgenomen in voorliggend plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De uitvoering van de ontwikkeling is volledig voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Om het plan economisch haalbaar te maken is door de provincie en de gemeente een subsidie beschikbaar gesteld ten behoeve van het behoud van het rijksmonument.
Met deze initiatiefnemer heeft de gemeente tevens een anterieure grondexploitatieovereenkomst
gesloten zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro juncto artikel 6.24 Wro. Met die overeenkomst is verzekerd
dat alle wettelijk te verhalen kosten die de gemeente maakt, zoals mogelijke planschade, worden verhaald op de initiatiefnemer. Eventuele kosten voor de inrichting en overige voorzieningen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Op grond daarvan kan de gemeenteraad afzien van het vaststellen van een exploitatieplan, omdat het verhaal van de kosten anderszins is verzekerd.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor dit bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Duiven-Noord", vastgesteld op 1 november 2010.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het ontwerpbestemmingsplan is toegestuurd naar de relevante instanties. Het waterschap Rijn en IJssel heeft per mail enkele vragen gesteld over het bestemmingsplan, hetgeen heeft geleid tot een aanpassing van de watertoetstabel. Het Waterschap kan voor het overige instemmen met het bestemmingsplan en heeft geen zienswijze ingediend.
Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft van donderdag 17 februari tot en met woensdag 30 maart 2022 ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is iedereen in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Van de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze is geen gebruik gemaakt.