Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wellinghoeve Groessen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED23-VS01
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De eigenaren van de Wellinghoeve in Groessen, een woonboerderij met een aantal dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, willen graag hun activiteiten legaliseren. Daarbij ligt het accent op verblijfsrecreatie (kampeerterrein en camperparkeerplaatsen). Ondergeschikt daaraan zijn kleinschalige recreatievoorzieningen en horeca voorzien (zie toelichting paragraaf 2.2 voor een exacte omschrijving van de toekomstige situatie).
   
De voorliggende toelichting omvat de noodzakelijke ruimtelijke onderbouwing voor de gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is het bestemmingsplan 'Wellinghoeve Groessen' opgesteld.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt aan de Rijnstrangenweg 15 in het buitengebied van de gemeente Duiven, even ten zuidwesten van de kern Groessen, nabij de uiterwaarden van de Nederrijn en direct ten zuiden van de Betuweroute (goederenspoorlijn).
 
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl) 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.bing.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', vastgesteld op 28 oktober 2013 en na een bestuurlijke lus op onderdelen opnieuw vastgesteld op 1 juni 2015. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Wonen - 1 (artikel 21)', met de functieaanduiding 'agrarisch' en de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Een ander deel van de gronden heeft de bestemming 'Tuin (artikel 16)'. De omliggende agrarische gronden zijn bestemd als 'Agrarisch (artikel 3)' en 'Natuur' (artikel 13).
 
Daarnaast heeft het plangebied grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. Alleen het zuidelijke deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Oude dijken en historische dorpslinten'. De gronden ter plaatse zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale plangrens (rode omkadering)
 
Omdat de gewenste verblijfsrecreatieve functies met daaraan ondergeschikte kleinschalige recreatievoorzieningen en horeca (zie toelichting paragraaf 2.2 voor een overzicht) niet passen binnen de regels van de geldende bestemmingen, zal het geldende bestemmingsplan deels moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Initiatief
 
2.1 Huidige situatie
De Wellinghoeve is een woonboerderij met een aantal dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen waar op dit moment de volgende functies onder vallen:
  • een theetuin met circa 95 m² binnenruimte/ activiteitenruimte in het hoofdgebouw en een kleinschalig buitenterras van circa 50 m² tussen het hoofdgebouw en het bestaande bijgebouw ten westen daarvan voor fietsers en wandelaars; Er is een horecavergunning voor de theetuin voor zowel de binnen- als de buitenruimte (circa 145 m²); 
  • een extra terras aan de zijde van het bestaande bijgebouw van circa 150 m² in afwijking van het bestemmingsplan. Daarvoor is geen horecavergunning aanwezig; over een oppervlakte van circa 70 m² van dit extra terras is een overkapping gerealiseerd in afwijking van het bestemmingsplan. In totaal is er hiermee 200 m² aan terras;
  • een minicamping met maximaal 10 kampeermiddelen en 50 m² aan gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen. De minicamping is alleen in gebruik ten behoeve van campers;
  • een bed & breakfast met twee kamers (vier personen) op de 2e verdieping van het hoofdgebouw;
  • een tekenburo op de 1e verdieping van het hoofdgebouw;
  • een dierenverblijf (circa 21 m²) dat al jaren (sinds de aankoop door initiatiefnemer) als zodanig in gebruik is; Dit dierenverblijf is al die tijd in gebruik in afwijking van het bestemmingsplan;
  • 19 parkeerplaatsen.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de indeling van het erf in de bestaande situatie waarbij de cijfers staan voor de volgende onderdelen:
 
 
  1. Hoofdgebouw 'Wellinghoeve';
  2. Bijgebouw;
  3. Terras met overkapping;
  4. Parkeerplaatsen;
  5. Boomgaard met camperplaatsen;
  6. Dierenweide;
  7. Dierenverblijf;
  8. Hobbykas;
  9. Groentetuin;
  10. Toegangspad naar fietspad op het dijkpad (op de dijk);
  11. Stalling voor fietsen;
  12. Weide.
2.2 Toekomstige situatie
2.2.1 Nieuwe gebruiksfuncties
In de toekomstige situatie wil de Wellinghoeve de volgende functies/ voorzieningen planologisch mogelijk maken/ legaliseren:
  1. twee bedrijfswoningen
  2. een minicamping (kampeerterrein) met maximaal 25 kampeerplaatsen (niet permanent);
  3. een camperparkeerplaats specifiek voor campers met maximaal 10 standplaatsen en een maximale standduur van 48 uur;
  4. agrarische medegebruik in de vorm van een groentetuin, hobbymatige kleinfruitteelt, tunnelkas en hobbykas;
  5. ondergeschikte horeca met een terras van maximaal 200 m², waaronder een buitenbar en een overdekt gedeelte (veranda) van circa 70 m²;
  6. de functie van het bestaande bijgebouw waarin nu opslag plaatsvindt, wordt (deels) gewijzigd in een keuken, een koeling, bergruimte, dames- en herentoiletten en dames- en herendouches (ook voor geschikt voor invaliden) mede ten behoeve van de minicamping;
  7. een buitenzwembad;
  8. bijbehorende bouwwerken (dierenverblijf, schuilgelegenheid, fietsenstalling, was- en/of afwasplaats en een overkapping aan het bijgebouw);
  9. een tekenburo van circa 90 m² op de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  10. 36 parkeerplaatsen.
Op navolgende afbeelding een impressie van de toekomstige indeling van het erf (bron: Tekenburo Welling, 18 december 2018):
  
Renvooi:
  • A) hoofdgebouw 'Wellinghoeve';
  • A1) aanbouw toiletruimte (14 m²);
  • B) bijgebouw: keuken, toiletten en douches;
  • C) terrasoverkapping (70 m²: totaal terras inclusief 'M' is 200 m²);
  • E) dierenverblijf (21 m²);
  • F) parkeerplaatsen (6 stuks: verhard);
  • G) dierenweide;
  • H) parkeerplaatsen (12 stuks: halfverharding in grasbetonstenen);
  • I) parkeerplaatsen (18 stuks: onverhard);
  • J) kampeerterrein met boomgaard;
  • K) weg (200 m² halfverharding in grasbetonstenen);
  • L) privé-erf met parkeerplaatsen;
  • M) terras (200 m² inclusief overkapping 'C');
  • N) hobbykas (40 m²);
  • O) groentetuin;
  • P) stalling voor fietsen;
  • Q) toerit naar fietspad op de dijk;
  • R) weide (tuin);
  • S) overkapping fietsenstalling (e-bike);
  • T) privétuin;
  • U) afvalcontainers;
  • W) kleinfruitteelt;
  • X1 en X2) overkapping was- en/of afwasplaats;
  • Y) ondergrondse rioolzuivering;
  • Z) zwembad;
  • AA) overkapping;
  • BB) houthok;
  • CC) jeu-de-boulesbaan;
  • DD) schuilgelegenheid voor dieren;
  • EE) teelondersteunende overkapping;
  • FF) camperkampeerplaatsen.
Alle verharding in het plangebied is in het verleden al gerealiseerd.
 
Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing van het bebouwingsensemble en het bijbehorende erf heeft in het verleden al plaatsgevonden in het kader van de verleende ‘gebruiksontheffing voor het uitoefenen van aan de woonfunctie ondergeschikte nevenactiviteiten’ d.d. 23 februari 2010. Dit beplantingsplan is inmiddels vrijwel helemaal uitgevoerd. Nadien is een landschapsplan opgesteld waarin ook de aangrenzende gronden zijn betrokken (zie navolgende afbeelding). In toelichting paragraaf 3.2.2 wordt dit landschapsplan nader toegelicht en gerelateerd aan de Groene ontwikkelingszone 'De Liemers west'.  
 
Landschapsplan (bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland, oktober 2017)
 
2.2.2 Verkeer
De verblijfsrecreatie met daaraan ondergeschikt kleinschalige recreatievoorzieningen en horeca leiden tot extra voertuigen die van en naar het plangebied rijden. Daarom is beschouwd of de Rijnstrangenweg wel voldoende capaciteit heeft om deze extra voertuigen te kunnen faciliteren.
 
De grenzen voor het toepassen van autoverkeersintensiteiten in combinatie met verkeersoplossingen en andere gebruikers van de ruimte zijn echter niet wettelijk vastgelegd. De beoordeling vindt plaats op basis van ervaringscijfers en kentallen uit de verkeerskundige praktijk. De grenswaarde voor wegen zonder voetgangersvoorzieningen zijn niet hard vastgelegd in de verkeerskundige handboeken van het CROW. Een grens kan wel worden afgeleid uit de volgende gegevens:
  • in het buitengebied kunnen erftoegangswegen, zonder fietsvoorzieningen (en in het algemeen geen voetgangersvoorzieningen) tot circa 2.000 motorvoertuigen/etmaal worden belast (Handleiding Startprogramma Duurzaam Veilig);
De wegbreedte van de weg heeft direct een relatie met de capaciteit van de weg. Hoe breder een weg hoe hoger de capaciteit kan zijn. Op basis van CROW-normen (CROW publicatie 164d, Handboek Wegontwerp - Erftoegangswegen, tabel 7-4, maximale intensiteiten ter voorkoming van bermschade, thans vervangen door het Handboek wegontwerp 2013) kan gesteld worden dat een erftoegangsweg (60 km/ uur) met een breedte van 3,5 tot 4,0 m, zoals de Rijnstrangenweg, een capaciteit heeft van 450 - 550 motorvoertuigen/ etmaal (zie ook onderstaande grafiek). Op de Rijnstrangenweg zal de intensiteit in de huidige situatie relatief laag zijn, omdat ter hoogte van het plangebied sprake is van het uiteinde van een doodlopende weg.
   
    
Planspecifiek
De voertuigaantrekkende werking ten gevolge van het initiatief is uiteengezet in de navolgende tabel. Hiervoor zijn de gemiddelde CROW-normen (CROW-publicatie 317, Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, oktober 2012) gebruikt. In de tabel is bij de huidige situatie uitgegaan van wat is toegestaan op basis van het bestemmingsplan en de horecavergunning. De functies die geen verkeersaantrekkende werking hebben en het tekenburo, waarvoor de situatie gelijk blijft, zijn buiten beschouwing gelaten. Omdat de CROW-publicatie geen specifieke normen bevat voor een aantal functies, is in die gevallen een logische norm gehanteerd die in het vervolg wordt toegelicht. De CROW-publicatie bevat wel kencijfers voor een camping. Deze worden gebruikt voor het kampeerterrein en de camperparkeerplaatsen.
 
Bij de ondergeschikte horeca is uitgegaan van een eenvoudig restaurant met 13 tafels en 50 stoelen per 100 m² bvo. De maximale verkeersaantrekkende werking op zomerse dagen wanneer alle gasten per auto reizen, gemiddeld 2,7 personen in één auto zitten en alle tafels 3 x per dag bezet zijn, is 111,1 voertuigbewegingen per 100 m² bvo per dag. Gezien de voor auto's geïsoleerde ligging en het feit dat fietsers vanwege de ligging aan een recreatieve fietsroute de belangrijkste doelgroep van de horecavoorziening vormen, wordt ervan uitgegaan dat maximaal 30 % van de recreanten per auto reist. In dat geval is de maximale voertuigaantrekkende werking 33,3 voertuigbewegingen per 100 m² bvo. Het terras (200 m²) is bij het bepalen van het bvo (in totaal 295 m² aan horeca) ook meegenomen, omdat het terras bij dit plan een belangrijke functie vervult.
 
Functie
Verkeersgeneratie (verkeersbewegingen)
Huidige situatie (verkeersbewegingen) in pieksituatie
Toekomstige situatie (verkeersbewegingen) in pieksituatie
ondergeschikte horeca
33,3 per 100 m² bvo
1,45 x 33,3 = 48,29
2,95 x 33,3 = 98,2
kampeerterrein en camperparkeerplaatsen
0,4 per standplaats
10 x 0,4 = 4,0
35 x 0,4 = 14,0
Totaal (afgerond)
 
52,3
112,2
 
In de toekomstige situatie is de voertuigaantrekkende werking 112,2 voertuigbewegingen per etmaal. Dat komt overeen met een extra voertuigaantrekkende werking van 112,2 - 52,3 = 59,9 voertuigbewegingen per etmaal bij een maximale bezetting van de Wellinghoeve. Dit zal alleen het geval zijn op zomerse dagen in de weekenden of in de vakantieperiodes. Gezien de aanwezige wegcapaciteit van 450 tot 550 motorvoertuigen/ etmaal is de extra belasting prima op te vangen op de bestaande weginfrastructuur.
 
2.2.3 Parkeren
De piekbelasting qua parkeren zal plaatsvinden in de zomer, het voorjaar en het najaar. Op die momenten is bezettingsgraad op de camping, de logies en de groepsaccommodatie logischerwijs het hoogst. Tevens zullen de ondergeschikte horeca en het bijbehorende terras dan de meeste bezoekers verwelkomen. Deze laatste groep zal voor een aanzienlijk deel bestaan uit bezoekers die per fiets de locatie bereiken.
 
De maximum parkeerbehoefte is op basis van CROW-publicatie 317 bepaald. Bij de ondergeschikte horeca is het gemiddelde van de categorieën 'café/bar/cafetaria' en 'restaurant' genomen. Vervolgens is 30 % van deze parkeernorm genomen, omdat slechts een deel van de bezoekers per auto de locatie bereikt.
 
De parkeerbehoefte vanwege de camperparkeerplaatsen is bepaald op 0, omdat een camperparkeerplaats naast de standplaats zelf geen parkeerbehoefte heeft. Voor het kampeerterrein wordt uitgegaan van 75 % van de parkeernorm uit CROW-publicatie 317 voor een camping, omdat het ook mogelijk is dat campers (zonder parkeerbehoefte) gebruik maken van het kampeerterrein en het kampeerterrein niet permanent bezet mag worden.
 
Functie
Parkeernorm
Parkeerbehoefte (parkeerplaatsen)
ondergeschikte horeca
3,3 pp per 100 m² bvo
3 x 3,3 = 9,9
kampeerterrein
0,3 pp per standplaats
25 x 0,9 = 22,5
Totaal (afgerond)
 
32,4
 
De maximum parkeerbehoefte is op basis van de CROW publicatie 317 circa 32,4 parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt 36. Dat aantal biedt ruimte om een piekbelasting op te vangen. Dit aantal is voldoende gezien de werkelijke parkeerbehoefte van de toekomstige functies. Daarnaast kan er in pieksituaties ook nog geparkeerd worden op het privé-erf en de halfverharde weg ten behoeve van het kampeerterrein (zie de letters 'L' en 'K' op de impressie van de toekomstige indeling van het erf in toelichting paragraaf 2.2.1). Verder is in het plan voorzien in een fietsenstalling. 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is, behoudens de ligging van het plangebied in de indicatieve zone van de Romeinse Limes, niet specifiek van toepassing op het plangebied. Op de Romeinse Limes wordt nader ingegaan in toelichting paragraaf 3.1.2.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek 
Voor het plangebied is alleen nationaal belang 13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' van belang. Het plangebied valt namelijk binnen de indicatieve zone voor de 'Romeinse Limes' (Voorlopige Lijst). De categorie 'Voorlopige Lijst' bevat erfgoederen die het Rijk op verzoek van de betrokken medeoverheden de komende jaren gaat voordragen voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Het rijksbelang heeft betrekking op het behoud en de versterking van de uitzonderlijke universele waarde van de erfgoederen. De kernkwaliteiten die bepalend zijn voor deze waarde zijn in het Barro als volgt omschreven:
 
'De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
  • forten (castella);
  • burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.'
De in het besluit omschreven kernkwaliteiten dienen door het provinciaal bestuur te worden uitgewerkt. De uitwerking moet dusdanig zijn, dat de uitgewerkte kernkwaliteiten sturend kunnen zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen op het niveau van bestemmingsplannen. Het uitgangspunt is, dat ruimtelijke ontwikkelingen in erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde mogelijk zijn, mits de uitgewerkte kernkwaliteiten van de erfgoederen worden behouden of versterkt («ja, mits»-principe). Ontwikkelingen die de uitgewerkte kernkwaliteiten niet aantasten zijn dus in beginsel toegestaan. Maatvoering, schaal en ontwerp van ruimtelijke projecten bepalen sterk het effect van het project op de kernkwaliteiten.
 
In toelichting paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de uitspraak van ECLI:NL:RVS:2016:2508 van 21 september 2016 blijkt dat de aard van de functiewijziging, in samenhang bezien met de geringe bouwmogelijkheden waarin is voorzien binnen een recreatiebestemming, bepalend zijn voor het feit of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De beoogde verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein met 25 kampeerplaatsen en een camperparkeerplaats met 10 standplaatsen, met daaraan ondergeschikt kleinschalige recreatievoorzieningen en horeca, worden beschouwd als een functiewijziging van kleinschalige aard. De bouwmogelijkheden zijn vrijwel gelijk aan de bestaande planologische situatie. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en om die reden hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. Het Actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2017) is vastgesteld op 13 december 2017. Op 1 januari 2018 is de geconsolideerde versie in werking getreden.
 
De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via co-creatie tot stand gekomen.
 
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Vrijetijdseconomie
De provincie en haar partners zien meerdere opgaven voor een gezonde vrijetijdseconomie waarvan de volgende relevant kunnen zijn voor het plangebied:
  1. voorzien in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte voor vrijetijdsbesteding in Gelderland en een verhoging van de kwaliteit van het toeristisch product;
  2. vergroten van de bijdrage van vrijetijdseconomie aan de werkgelegenheid en het inkomen van de mensen in Gelderland;
  3. de vrijetijdseconomie ondersteunen bij het aanpassen aan de eisen van deze tijd (duurzaam, maatschappelijk verantwoord ondernemen, ruimtelijke kwaliteit);
  4. ondersteunen van de vrijetijdseconomie als nieuwe economische drager op het platteland.
In de recreatiesector is aan de ene kant grote behoefte aan kwaliteitsverbeteringen en innovatie en de daaruit vaak voortvloeiende behoefte aan meer fysieke ruimte. Aan de andere kant is er sprake van overaanbod. Daaruit vloeit de opgave voor om aan de ene kant ruimte te bieden voor de noodzakelijke kwaliteitsverbetering van de sector, maar aan de andere kant het probleem van de overcapaciteit aan te pakken.
 
De provincie wil dat bedrijven invulling kunnen geven aan de kwaliteitsverbetering en innovatie van de recreatiebedrijven. De bijzondere natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in Gelderland staan daarbij centraal. De overcapaciteit betreft in belangrijke mate aanbod aan verouderde –in een aantal gevallen – uitgeponde (stacaravan)bedrijven, die het risico lopen langzaam te verpauperen en die bijdragen aan de verrommeling van de Gelderse natuur. Het oplossen van deze overaanbodsituatie kan dus ook bijdragen aan het tegengaan van verrommeling en verpaupering van de Gelderse natuur.
 
De provincie wil het bedrijfsleven ondersteunen bij het verbeteren van die kwaliteit. Verder wil de provincie de huidige kwaliteit van de dagrecreatieterreinen en routestructuren behouden of verbeteren. Voor de sector zijn er mogelijkheden om mee te liften met gebiedsprocessen en om vanuit die dynamiek kansen te grijpen. Er zijn goede afwegingen nodig voor het bieden van ruimte voor ontwikkelingen in de sector. Er moet daarbij een relatie worden gelegd tussen de kwaliteit van 'nieuwe' ontwikkelingen en de kwaliteit van het bestaande. Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw.
 
Planspecifiek
In de omgevingsvisie is verwoord dat ten aanzien van toeristische bedrijven geldt dat het ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen de voorkeur verdient boven nieuwbouw. Uitbreiding van bedrijven of nieuwvestiging in de recreatiesector hoeft echter niet te leiden tot overcapaciteit op provinciaal niveau. Door de ontwikkeling van een nevenactiviteit naar een hoofdactiviteit ontstaat er wel een nieuw recreatiebedrijf. In aansluiting op het bovenstaande kan wel vermeld worden dat er sprake is van het gebruik van bestaande gebouwen op het terrein, waaraan deels een nieuwe recreatieve invulling wordt gegeven die aansluit op de behoefte en de beleving van recreanten. Daarnaast wordt het huidige goedlopende terras uitgebreid. Circa 400 m ten westen van de locatie is een toeristische routestructuur (wandel- en fietspaden) gelegen. Die is middels de Rijnstrangenweg en een pad vanaf de dijk (zie letter 'Q' in de tekening in toelichting paragraaf 2.2.1) eenvoudig te bereiken. Het initiatief benut en versterkt deze structuur. De voorgenomen ontwikkeling wordt passend geacht binnen het beleid uit de omgevingsvisie.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. Het Actualisatieplan 6 van de Omgevingsverordening is vastgesteld op 19 december 2018, waarna op 19 december 2018 de geconsolideerde versie in werking is getreden.
 
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart
 
Planspecifiek
 
Werklocaties 
Het voorgenomen plan betreft geen werklocatie als bedoeld in paragraaf 2.3 van de Omgevingsverordening. Aan nieuwvestiging van recreatieve functies worden in de Omgevingsverordening geen specifieke eisen gesteld.
 
Landschap
Het plangebied valt op de kaart 'landschap' binnen de aanduiding 'Romeinse Limes'. Voor de Limes zijn de begrenzingen van de gebieden indicatief aangegeven. De desbetreffende Provinciale Staten zijn in medebewind geroepen om de begrenzing nauwkeuriger vast te stellen (tweede lid). Het gaat om een nadere begrenzing waarbij de indicatief vastgestelde begrenzing leidend is. De nadere begrenzing heeft tot doel te bewerkstelligen dat op lokaal niveau alle onderdelen van het gebied van cultuurhistorisch belang onder het erfgoed vallen. Ten aanzien van de nadere begrenzing van de Limes is binnen het Samenwerkingsverband Limes, waarin de provincies Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland alsmede de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed samenwerken, afgesproken welke terreinen de kernkwaliteiten van de Limes bevatten en welke worden opgenomen in het nominatiedossier voor de voordracht als Werelderfgoed.
 
In artikel 2.13.3 Barro zijn voor elk erfgoed de kernkwaliteiten globaal beschreven. In het Samenwerkingsverband Limes is besloten de definitie uit het Barro te blijven hanteren. Dit is bestuurlijk afgestemd met de gemeenten die (een deel van) de Limes op hun grondgebied hebben.
 
Op grond van artikel 2.13.4 Barro dienen bij provinciale verordening ten behoeve van de bescherming van de kernkwaliteiten van de erfgoederen regels gesteld te worden voor bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Voor de erfgoederen bewerkstelligen de regels in ieder geval het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen bij wijziging van een desbetreffend bestemmingsplan. Artikel 2.7.6.3 bevat enkele regels die gemeenten bij hun ruimtelijke planvorming in acht dienen te nemen. Er mogen ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk gemaakt worden die de kernkwaliteiten zoals bedoeld in artikel 2.7.6.2, eerste en tweede lid, aantasten. Aangezien er geen nieuwbouw gepleegd wordt, is daar geen sprake van. In toelichting paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
 
Natuur
Het plangebied valt binnen de aanduiding 'Groene ontwikkelingszone'. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone is uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk als dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in het bestemmingsplan. In het voorgenomen plan worden bestaande functies met meer dan 30 procent uitgebreid. Het plangebied behoort tot het gebied 'De Liemers west'. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn:
  • vanouds open komlandschap van de Rijn en de IJssel, nu het zuidelijk deel sterk verstedelijkt; ten zuiden van Zevenaar kleinschaliger landschap met tuinbouw;
  • Hondsbroekse Pleij: ontpolderde uiterwaard;
  • leefgebied steenuil;
  • leefgebied kamsalamander;
  • cultuurhistorische waarden van oude ontginningen en kavelpatronen, singels en boerderijen;
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir;
  • ecosysteemdiensten: recreatie, drinkwater, waterberging.
De omgeving van het plangebied kan aangemerkt worden als een open komlandschap. Dit open komlandschap kan door de aanwezigheid van de Betuwelijn in het plangebied beperkt ervaren worden. De steenuil komt voor in een landschap met (bloemrijke) weilanden, knotwilgen, fruitbomen en oude schuurtjes. Het habitat van de kamsalamander bestaat uit kleinschalige landschappen met bospercelen, heggen en struwelen in de buurt van water.
 
In het landschapsplan van Stichting Landschapsbeheer Gelderland uit oktober 2017 (zie toelichting paragraaf 2.2.1) zijn verschillende landschapselementen opgenomen die de kernkwaliteiten van het gebied versterken. Deze landschapselementen worden ten noorden en oosten van het plangebied aangelegd en betreffen bomen (laanbomen, solitaire bomen, fruitbomen en knotbomen), struiken, hagen (vrij uitgroeiende haag, knip- en scheerheg en blokhaag), bloemenstroken, poelen, moestuinen en geriefbosjes/vogelbosjes. Deze inrichting is passend binnen het komlandschap. De plantensoorten die toepast worden bieden leefgebied aan de steenuil en kamsalamander. Het landschapsplan respecteert en versterkt het bestaande kavelpatroon. Het voorgenomen plan heeft een functie voor het ecosysteem ten aanzien van recreatie, drinkwater en waterberging door de landschapselementen zoals de poelen.
 
Gezien het voorgaande worden de kernkwaliteiten van 'De Liemers west' versterkt. Deze versterking is voldoende substantieel in verhouding tot de uitbreiding van de bestaande functies, die op en rond het bestaande erf wordt uitgevoerd. Middels een voorwaardelijke verplichting is juridisch-planologisch geborgd dat het landschapsplan aangelegd en in stand gehouden wordt.
     
Conclusie
Afgezien van het voorgaande worden er in de Omgevingsverordening geen eisen gesteld aan het voorgenomen plan. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Duiven 2015
De Structuurvisie 2015, vastgesteld op 28 september 2015, geeft duidelijkheid over de koers voor het gemeentelijk handelen en de ruimtelijke kaders die de gemeente Duiven hanteert bij het afwegen van initiatieven. Dit kan ook bijdragen aan het sneller doorlopen van procedures. Deze structuurvisie biedt ook een inspiratiefunctie voor partijen in de samenleving om initiatieven te doen ontplooien.
 
Op de visiekaart is het plangebied gelegen in agrarisch gebied met de nadere aanduiding 'oeverwallengebied'.
 
Impressie oeverwalgebied met globale aanduiding plangebied (rode omcirkeling)
 
Landschap
Het oeverwallengebied kan getypeerd worden als een kleinschalig cultuurlandschap en reliëfrijk stroomruggenlandschap. Het kleinschalige karakter wordt onderbroken door het polderlandschap van het Looveld. Samen met de polders Groessche Weide en Looveld, vormt het kleinschalige oeverwallenlandschap een goed bewaard gebleven uniek ensemble. Het unieke van dit gebied is de combinatie van het reliëfrijke rivierenlandschap (gevormd door oeverwallen, stroomgordels en natuurlijke laagten) en de menselijke invulling van dit landschap(bedijking, bewoning, cultivering). Het resultaat is een cultuurlandschap met een mozaïekvormige verkaveling, afgewisseld door het open slagenlandschap van de polder. De ontstaansgeschiedenis is nog steeds goed af te lezen: de bebouwing van Loo en Groessen ligt nog overwegend op de hogere (en drogere) plekken in het landschap. Landschapselementen zoals afwateringsgeulen en verkavelingspatronen markeren nog steeds oude stroomgeulen van de Rijn.
 
In het gebied zijn er veel kansen en mogelijkheden voor extensieve recreatie. De gemeente wil hierbij werken aan de versterking van de padenstructuur en het mogelijk maken van kleinschalige recreatieve voorzieningen in de vorm van nevenactiviteiten (zoals een kleinschalig kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf of woning).
 
Vrijetijdseconomie
Het gebied is aantrekkelijk voor recreatieve activiteiten, door de afwisseling van natuurgebieden, cultuurhistorische elementen en in het algemeen de rust en de ruimte. In eerste instantie kan hierbij gedacht worden aan het extensieve recreatieve medegebruik van wegen en uiterwaarden. Er zijn diverse fiets- en wandelroutes. In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' heeft de gemeente extensief recreatief medegebruik binnen de diverse bestemmingen mogelijk gemaakt. De gemeente hecht veel waarde aan het versterken van de recreatieve routestructuren. De kwaliteiten die er zijn moeten ook goed beleefd kunnen worden. Voorwaarde is wel dat dit niet ten koste gaat van die kwaliteiten. Onder diezelfde voorwaarde ziet de gemeente daarnaast mogelijkheden om de wandel- en fietsroutes te ondersteunen met kleinschalige ontwikkelingen in de vorm van ondergeschikte nevenactiviteiten bij landbouwbedrijven.
 
Het is de gemeentelijke ambitie om het buitengebied beter beleefbaar te maken voor iedereen. Noodzakelijke voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid voor voetgangers en fietsers vanuit de kernen.
 
Planspecifiek
In het plangebied is sprake van het doorontwikkelen van de extensief recreatieve nevenactiviteit bij de woonbestemming die de Wellinghoeve op dit moment heeft. Dit sluit aan op het beleid uit de structuurvisie. Hierbij krijgen de bestaande gebouwen op het terrein een nieuwe recreatieve invulling (zie toelichting paragraaf 2.2 voor meer uitleg hierover). Daarnaast wordt het huidige terras aan een recreatieve fietsroute uitgebreid. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de structuurvisie.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien de ontwikkeling plaatsvindt op het huidige perceel van de Wellinghoeve en dit reeds grotendeels in gebruik is ten behoeve van recreatieve functies, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De effecten, die in de huidige situatie reeds optreden, hebben met name te maken met verkeer en geluidhinder die daardoor veroorzaakt wordt. Deze effecten worden beperkt doordat verkeersbewegingen alleen tijdens daguren plaatsvinden. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om een opzichzelfstaande ontwikkeling. De ligging in het buitengebied maakt niet aannemelijk dat er in de omgeving in de toekomst andere ontwikkelingen uitgevoerd zullen worden.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
  
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, dient gepubliceerd te worden. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Het initiatief heeft slechts betrekking op een inpandige verbouwing en het anders inrichten van de buitenruimte ten behoeve van verblijfsrecreatie en daaraan ondergeschikte recreatievoorzieningen en horeca. Aangezien de bebouwing zich bevindt binnen het huidige bestemmingsvlak 'Wonen - 1' en deze reeds bestemd zijn voor een gevoelige functie, leidt de functiewijziging niet tot een gevoeliger bodemgebruik.
 
Uit de resultaten van het bodemonderzoek dat in 1998 is uitgevoerd (zie memo in de bijlage bij de toelichting) in het kader van de aanleg van de Betuweroute blijkt dat de grond ter plaatse van het kadastrale perceel gemeente Groessen en Loo, sectie F, nr. 1738 (thans kadastraal herverkaveld naar gemeente Duiven, sectie H, nr’s 521 en 522), waarop de minicamping met camperplaatsen is geprojecteerd, licht verontreinigd was met zink, PAK en minerale olie. Het grondwater ter plaatse is licht tot sterk verontreinigd met arseen, wat waarschijnlijk een natuurlijke oorzaak heeft. Gezien de aangetoonde gehalten en de toekomstige woonbestemming van de locatie was er toen geen aanleiding voor vervolgonderzoek. Er werd geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen belemmering vormde voor het gebruik als woonlocatie.
 
Het overnachten in campers vindt, in vergelijking met kamperen in tenten, niet plaats in direct contact met de grond. In de periode na het uitgevoerde bodemonderzoek uit 1998 heeft dit deel van het plangebied gefungeerd als weiland. Er staan verder weliswaar enkele hobbymatige fruitbomen, maar er is geen sprake geweest van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Daarmee kan geconcludeerd worden dat er voor het initiatief geen belemmeringen ten aanzien van de bodem gelden.
4.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
De gronden binnen het plangebied vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
In dit geval wordt er geen bebouwing toegevoegd (uitsluitend interne verbouwingen) en hoeft er derhalve geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Aangezien aan de zuidzijde van de Betuweroute binnen een straal van circa 500 m geen andere woningen voorkomen, de meest nabijgelegen woning aan de noordzijde van de Betuweroute ook op meer dan 100 m is gelegen en het plangebied zich bevindt aan het einde van de doodlopende Rijnstrangenweg hoeft er geen akoestisch onderzoek industrielawaai plaats te vinden vanwege de verkeersaantrekkende werking van de Wellinghoeve.
 
Wel ligt het plangebied binnen de geluidszone van de Betuweroute (goederenspoorlijn) en de nieuwe (nog aan te leggen) doorgetrokken A15. Omdat er echter geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt worden, horeca en een minicamping vallen niet binnen de limitatieve opsomming van gevoelige bestemmingen uit de Wet geluidhinder, hoeft er geen nader onderzoek plaats te vinden naar de aspecten railverkeerslawaai respectievelijk wegverkeerslawaai. Alleen de bestaande vrijstaande woning (hoofdgebouw) in het plangebied is een gevoelige bestemming, maar hieraan verandert planologisch gezien niets.
 
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling leidt tot maximaal 62,4 extra voertuigbewegingen per etmaal (zie toelichting paragraaf 2.2.2 voor de achtergrond van dit aantal), is een berekening gemaakt met de NIBM-tool (versie 18 mei 2018):
 
 
Uit deze berekening blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling ruimschoots onder de normen voor stikstofdioxide en fijnstof blijft. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Er zijn geen bedrijven in de directe omgeving die van invloed zijn op het plangebied. De dichtstbijzijnde bebouwing aan de zuidzijde van de Betuweroute bevindt zich op circa 500 m. Ook de voertuigaantrekkende werking (zie toelichting paragraaf 2.2.2 voor de berekening van dit aantal voertuigen) is dusdanig beperkt, dat geen sprake is van overlast ter hoogte van bestaande woningen aan de Rijnstrangenweg. Bovendien staan deze woningen op circa 10 à 20 m van de rand van de weg. Een landelijke weg als de Rijnstrangenweg kan deze voertuigintensiteit zondermeer aan.
 
Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
    
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
  
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
 
Uit de risicokaart blijkt dat er enkele aardgastransportleidingen van Gasunie liggen op 350 m of meer ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt op circa 30 m van de Betuweroute. De vaarroute over het Pannerdensch kanaal ligt op bijna een kilometer van het plangebied en is daarmee niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Er is in het kader van externe veiligheid een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige aardgastransportleidingen en naar transportroutes over weg en spoor. Uit het onderzoek naar de aardgastransportleidingen (Windmill, P16.315.01-01, 16 februari 2017) komt naar voren dat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour. Voor de buisleidingen geldt dat de 0,1 x oriëntatiewaarde van de hoogte van het groepsrisico zowel voor als na planrealisatie niet wordt overschreden. Tevens blijkt dat het plan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico voor de buisleidingen.
 
Het onderzoek naar de geprojecteerde A15 en de Betuweroute (Windmill, P16.315.02-01, 23 februari 2017) toont aan dat het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied van de geprojecteerde A15 geen aandachtspunt vormen. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico vanwege de A15 wordt in de toekomstige situatie niet overschreden en is minder dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
 
Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico als gevolg van de Betuweroute een belangrijk aandachtspunt vormt. De plaatsgebonden risicocontour reikt echter niet over het plangebied. Het plasbrandaandachtsgebied vormt geen belemmering voor de planvorming. Het hoogte van het groepsrisico neemt toe als gevolg van het initiatief. In de toekomstige situatie bedraagt de hoogte van het groepsrisico ten aanzien van de spoorlijn echter onveranderd, minder dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
 
Als gevolg van de planontwikkeling neemt de personendichtheid binnen het plangebied toe met maximaal 171 personen in de dagperiode en 109 personen in de avond- en nachtperiode (= worstcase-scenario: de te hanteren rekenmethode schrijft voor dat de nachtperiode duurt van 18.30 uur tot 08.00 uur). Door de ligging nabij buisleidingen en transportroutes is zodoende op basis van het Bevb en het Bevt een verantwoording van het groepsrisico vereist. De uitgevoerde verantwoording van het groepsrisico (Windmill, P16.315.03-01, 23 februari 2017) toont aan dat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
 
Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het Gelders Natuurnetwerk (GN) van belang. Het NNN en GN vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN en GN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek 
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een wettelijk beschermd natuurgebied en maakt ook geen onderdeel uit van het NNN of het GN. Aan de andere zijde van de dijk, in de uiterwaarden, ligt het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' dat tevens onderdeel uitmaakt van het NNN en het GN. In principe zou wat betreft het geluid veroorzaakt door de recreatieve activiteiten (met name het terras) rekening gehouden moeten worden met het Natura 2000-gebied. Gezien het spoorweglawaai van de goederentreinen die 24 uur per dag en 7 dagen per week in en uit de tunnel onder het Pannerdensch kanaal rijden zal dit geluid echter wegvallen tegen het geluid van de goederentreinen. Bovendien is in de huidige situatie al een terras vergund. Dit terras wordt alleen qua oppervlakte uitgebreid.
 
Bovendien blijkt de extra voertuigaantrekkende werking (zie toelichting paragraaf 2.2.2) dusdanig laag dat er geen sprake is van een significante toename van de stikstofdepositie. Alleen op zomerse dagen in het weekend en tijdens vakantieperiodes zal er sprake zijn van een piek in de voertuigaantrekkende werking (+62,4) zoals eerder berekend, maar uitgesmeerd over het hele jaar zal dit slechts leiden tot een gemiddelde toename per dag van circa 15 voertuigbewegingen per etmaal.
 
Soortenbescherming
De voorgenomen planologische wijziging betreft alleen een wijziging van het gebruik en een interne verbouwing van beide gebouwen. Het hoofdgebouw en het bestaande bijgebouw worden in de huidige situatie zo intensief gebruikt door mensen dat er geen natuurwaarden aanwezig zijn in deze gebouwen.
 
Wel geldt altijd de zorgplicht, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Hier wordt voor gezorgd door buiten kwetsbare periodes (het broedseizoen) te starten met werkzaamheden (interne verbouwing) en gefaseerd te werken om dieren te kans te geven om te vluchten.
4.9 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Het waterschap Rijn en IJssel laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met zijn partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden: 
  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer
In het waterbeheerplan geeft waterschap aan hoe het waterschap aankijkt tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het beheersgebied, om de wateropgaven waarvoor we staan duurzaam op te lossen. Er moet daartoe een betere afstemming worden gevonden tussen de waterwensen van de verschillende grondgebruiksvormen en het watersysteem zelf.
 
Omdat ruimtelijke oplossingen op langere termijn duurzamer zijn, krijgen deze de voorkeur boven technische oplossingen. Bij het zoeken naar ruimtelijke oplossingen geldt het natuurlijk watersysteem als ideaalbeeld. Zo'n watersysteem heeft onder meer de mogelijkheid om (in geval van veel neerslag) voldoende water op te vangen en water (in geval van te zware belasting) voldoende te reinigen. Water moet richtinggevend zijn bij toekomstige uitbreidingen. Bij overschot wordt regenwater in de bodem geïnfiltreerd of via een zuiverende voorziening naar het oppervlaktewater geleid. Het waterschap streeft ernaar regenwater niet meer via de riolering af te voeren. Het rioleringsstelsel wordt aldus minder zwaar belast, waardoor de kans op overstorten van rioolwater op oppervlaktewater kleiner wordt.
 
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In kader van een watertoetsproces moet de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig.
 
Planspecifiek
Aangezien het verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie nauwelijks toeneemt en hoogstens uit enkele kleinschalige bijgebouwen bestaat, hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden, omdat ruimschoots onder de drempelwaarde van 500 m² wordt gebleven. De bestaande verharding was reeds aanwezig toen de Wellinghoeve nog een boerderij was.
 
Qua afvoer van afvalwater wordt gebruik gemaakt van de SBR-installatie die in 2013 gerealiseerd is ter plaatse. Het betreft een biologische waterzuivering, waarbij qua dimensionering al in 2013 rekening is gehouden met de toekomstige ontwikkelingen qua horeca en recreatie op de Wellinghoeve.
5 Juridisch plan
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
 
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken: 
  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
  • In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelregel en de algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
5.2 Bestemmingen
In hoofdstuk 2 van de planregels zijn de enkelbestemmingen en de dubbelbestemmingen opgenomen. Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen met een kleur weergegeven. De dubbelbestemmingen zijn middels een arcering opgenomen. Met de enkelbestemmingen wordt het gebruik en de mogelijkheden voor bebouwing bepaald. De dubbelbestemmingen voorzien vanuit een bepaald aandachtspunt, bijvoorbeeld archeologie, in een juridische regeling. De regeling kan tot gevolg hebben dat gebruik- of bebouwingsmogelijkheden, zoals deze opgenomen zijn in de enkelbestemmingen, beperkt worden.
 
De bestemmingen zijn zo opgebouwd dat in het eerste lid de bestemmingsomschrijving is opgenomen. Hiermee wordt in hoofdlijnen het gebruik van de gronden geregeld. In veel gevallen wordt dit nader ingevuld middels een specifieke gebruiksbepaling. Het kan zijn dat het gebruik (bijvoorbeeld in oppervlakte) wordt begrensd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. In de bestemmingsomschrijving worden in veel gevallen specifieke termen genoemd, die in artikel 1 van de regels, de begripsbepalingen, nader worden omschreven. Voor een goed begrip van de bestemmingen zal meer dan uitsluitend het specifieke bestemmingsartikel gelezen moeten worden.
 
In het tweede lid zijn de bouwregels opgenomen en in het derde lid van de enkelbestemmingen zijn veelal de afwijkingsmogelijkheden voor bebouwing opgenomen. Omschreven staat in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college kan afwijken van de regels, zoals opgenomen in het tweede lid.
 
Dit bestemmingsplan kent diverse enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen.
 
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Het hele plangebied is voorzien van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' waarbij de volgende voorzieningen zijn toegestaan:
  • bedrijfswoningen;
  • aan huis verbonden beroepen;
  • een kampeerterrein;
  • een camperparkeerplaats;
  • ondergeschikte horeca;
  • kleinschalige detailhandel;
  • agrarisch medegebruik;
  • een buitenzwembad;
  • kleinschalige recreatievoorzieningen ondergeschikt aan verblijfsrecreatie;
  • waterstaatkundige doeleinden;
  • met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en (fiets)paden, detailhandel, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. 
 
Waarde - Hoge archeologische verwachting / Oude dijken en historische dorpslinten
De dubbelbestemming voor archeologie is in dit bestemmingsplan onderverdeeld in twee bestemmingen (hoge archeologische verwachting en oude dijken en historische dorpslinten). Hiermee wordt aangesloten bij de bestemmingsregeling, zoals voorzien in het parapluplan voor archeologie. De uitgangspunten qua verstoringsoppervlak en -diepte zijn overgenomen, alsmede de specifieke gebieden. Voor alle bestemmingen geldt dat bij een bepaalde verstoringsoppervlakte of -diepte een omgevingsvergunning vereist is. Middels de bouwregels is bepaald in welke gevallen archeologisch onderzoek is vereist.
5.3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de planregels zijn de algemene regels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor het gehele plangebied.
 
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor bestaande maten en afstanden. Indien bestaande maten of afstanden afwijken van hetgeen in dit bestemmingsplan is bepaald (dat wil zeggen dat er meer staat dan is toegestaan), en deze bestaande maten of afstanden zijn in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, dan gelden deze als maximaal toegestaan.
 
Algemene gebruiksregels
 
Aan huis verbonden beroepen
Bij alle bestemmingen met een (bedrijfs)woning is ook het uitoefenen van een beroep aan huis toegestaan. Wat hieronder wordt verstaan, is bepaald in artikel 1 van de planregels. Middels algemene gebruiksregels is voorzien in een nadere invulling van de omvang en invulling van de toegestane activiteiten.
 
Mantelzorg
Bij alle bestemmingen met een (bedrijfs)woning is mantelzorg toegestaan. Ten hoogste 40 % van de voetprint van de woning tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor mantelzorg.
 
Parkeren
In de planregels is vastgelegd dat een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of een ander soort verblijf van mensen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat ten minste wordt of zal worden voldaan aan de gemiddelde parkeernormen uit de geldende parkeerbeleidsnota.
 
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn bevoegdheden opgenomen om af te wijken van de regels in verschillende bestemmingen. Deze worden hieronder toegelicht. Het hierbij om bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders.
 
Algemene afwijkingen
Er is een bevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden beperkt te mogen afwijken van regels ten aanzien van maten en grenzen in de verschillende bestemmingen.
 
Herbouw van het hoofdgebouw
Voor alle woningen geldt dat deze uitsluitend op hun bestaande locatie zijn toegestaan. Via een afwijking kan herbouw op een andere locatie binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak worden toegestaan mits die leidt tot een verbetering in milieu hygiënisch of verkeerstechnisch opzicht en voldaan kan worden aan regelgeving ten aanzien van verkeersgeluid.
 
Aan huis verbonden beroep
Via een afwijking kan de toegestane oppervlakte voor aan huis verbonden beroepen onder voorwaarden worden vergroot van 30 m² naar 60 m². De gezamenlijke oppervlakte aan huis verbonden beroepen en bedrijven mag niet groter zijn dan 60 m² per woning.
 
Aan huis verbonden bedrijf
Via een afwijking kunnen bij woningen aan huis verbonden bedrijven worden toegestaan. In artikel 1 is beschreven wat onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan. in totaal gaat het om een oppervlakte van maximaal 40 % van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m². De gezamenlijke oppervlakte aan huis verbonden beroepen en bedrijven mag echter niet groter zijn dan 60 m².
 
Algemene wijzigingsregels
In dit lid is de bevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden geringe veranderingen toe te staan in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Tevens kunnen kleine gebouwen voor openbare nut en overige openbare dienstverlening worden toegestaan. Het hierbij om bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders.
5.4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. In artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze zijn, zoals voorgeschreven door de wetgever, overgenomen en maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In het laatste artikel is de slotregel opgenomen. Dit betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
6 Economische uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
7.1 Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Bro voorgelegd aan de vooroverlegpartners (provincie Gelderland, Waterschap Rijn & IJssel en gemeente Zevenaar). In de Nota vooroverleg zijn de ingebrachte vooroverlegreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 6 juni 2019 tot en met woensdag 17 juli 2019 ter inzage geleden. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.