direct naar inhoud van Regels
Plan: Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 van bijlage II Bor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BeleidsrAfwBor2014-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Begrippen en wijze van meten

Artikel 1 Begrippen

1.1 woonwijken

de woonwijken zoals aangegeven op de Kaart gebiedsindeling zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze beleidsregels;

1.2 Binnenstad en vestinggordel

de Binnenstad en vestinggordel (inclusief de IJsselkade) zoals aangegeven op de Kaart gebiedsindeling zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze beleidsregels;

1.3 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.4 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.5 aan huis gebonden bedrijf

een bedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.6 aan huis gebonden beroep:

een beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, (ontwerp)technisch of kunstzinnig gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.7 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.8 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.9 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.10 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.13 dakterras

een voor mensen toegankelijke buitenruimte op het dak van een gebouw;

1.14 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.15 erker

een bijbehorend bouwwerk in één bouwlaag aan de voor- of naar een openbare zijde gekeerde zijgevel van een woning, dat ondergeschikt is aan de gevel waarin het wordt geplaatst;

1.16 frontbreedte

de maat tussen de uiterste zijgevels van een hoofdgebouw;

1.17 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.18 kap

een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;

1.19 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.20 overkapping

een bouwwerk met een draagconstructie niet door wanden van zichzelf omsloten op een bouwperceel, dat strekt tot verhoging van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw;

1.21 peil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.22 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.23 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning alsmede het verlengde daarvan en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan de weg loopt.

1.24 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze beleidsregel wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, tenzij in de regels anders is vermeld;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

van de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeiboord of een gelijk daaraan te stellen constructiedeel, tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse. Indien op een gebouw een of meer dakkapellen voorkomen, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak, wordt gemeten vanaf de goothoogte van de dakkapel(len);

2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Afwijkingsmogelijkheden

Artikel 3 Bijbehorende bouwwerken

3.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 1:

een bijbehorend bouwwerk:

  • a. binnen de bebouwde kom,
  • b. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 1. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 150 m², en
    • 3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

3.2 Basisprincipes erfbebouwing bij de functie 'Wonen'
3.2.1 Algemeen
  • a. de beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op het geval als bedoeld in 3.1 lid 1 onder a, en;
  • b. de beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op bijbehorende bouwwerken bij woningen;

3.2.2 Situering

Uitgangspunt van de regeling voor bijbehorende bouwwerken is dat deze op het erf bij een woning opgericht mogen worden, op minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning. Daarnaast zijn in de zijtuinen (voor zover grenzend aan openbaar gebied) in principe geen bijbehorende bouwwerken toegestaan, uitgezonderd de in artikel 3.3 weergegeven situaties. Op figuur 1 is het gebied (erf) weergegeven waar het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BeleidsrAfwBor2014-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: basis situeringsvereisten

3.2.3 Maatvoering Binnenstad en vestinggordel

Bijbehorende bouwwerken in de Binnenstad en vestinggordel zoals aangegeven op de Kaart gebiedsindeling zoals opgenomen in Bijlage 1 dienen te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. over de gehele lengte van de achtergevel van het hoofdgebouw zijn aangebouwde bijbehorende bouwwerken toegestaan met een diepte van maximaal 3 m;
  • b. het erf zoals aangegeven in figuur 2 mag voor 50% bebouwd zijn met een maximum van 75 m², waarbij de onder a. genoemde toegestane uitbouw wordt meegerekend in het maximaal toegestane oppervlakte;
  • c. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken (voor overkappingen geldt het gestelde onder d) mag niet meer bedragen dan 3,5 m en niet meer dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BeleidsrAfwBor2014-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: maatvoering Binnenstad en vestinggordel

3.2.4 Maatvoering reguliere woongebieden

Bijbehorende bouwwerken in de reguliere woongebieden dienen te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken (voor overkappingen geldt het gestelde onder a) mag niet meer bedragen dan 3,5 m en niet meer dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;
  • d. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken (voor overkappingen geldt het gestelde onder b) mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • e. het bebouwingspercentage van het bouwperceel is maximaal 50.

3.3 Uitzonderingen situeringsvereisten

In aanvulling op het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2 geldt voor zowel de Binnenstad en vestinggordel als de woonwijken zoals aangegeven op de Kaart gebiedsindeling zoals opgenomen in Bijlage 1 het volgende:

3.3.1 Erkers, balkons en entreepartijen aan de voorgevel

Voor erkers, balkons of entreepartijen aan de voorgevel van de woning gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de breedte bedraagt maximaal 3/5 van de frontbreedte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
  • b. de diepte bedraagt maximaal 1,5 m met dien verstande dat er minimaal 3 meter resteert tussen de voorzijde van de erker of entreepartij en de perceelsgrens die evenwijdig aan de betreffende gevel aanwezig is;
  • c. indien een perceel zowel aan de voor- als zijkant grenst aan openbaar gebied, is het mogelijk om de erker aaneengesloten op zowel de voor- als zijgevel te realiseren, met dien verstande dat de totale breedte van de erker of entreepartij niet meer bedraagt dan 3/5 van de frontbreedte van de voor- en zijgevel van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 meter;
  • d. de bouwhoogte is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer vermeerderd met 30 cm met een maximum van 3,2 m;
  • e. tussen de zijkant van een erker of entreepartij en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt de afstand minimaal 1 m, met dien verstande dat er geen minimale afstand geldt indien het 2 aaneengesloten erkers betreft;
  • f. een balkon of dakterras op een erker of entreepartij is niet toegestaan.

3.3.2 Balkons en dakterrassen

Voor balkons en dakterrassen worden geen beleidsregels opgesteld.

3.3.3 Bijbehorende bouwwerken op voorerf

In aanvulling op het bepaalde in 3.3.1 geldt voor het bouwen van overige bijbehorende bouwwerken, waaronder ook carports en overkappingen, op het voorerf de volgende regel:

  • a. het bouwen van bijbehorende bouwwerken op het voorerf is uitsluitend toegestaan in de vorm van herbouw van een bestaand legaal bouwwerk.

3.3.4 Bijbehorende bouwwerken op zijerf

Onderstaande beleidsregel heeft betrekking op de situatie waarin sprake is van een breed zijerf of een zijerf dat grenst aan een openbare niet toegankelijke groenstrook van beiden minimaal 3 meter breed (zie figuur 3).

Voor hoeksituaties geldt dat op het zijerf bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan in de navolgende situaties:

  • a. Voor hoeksituaties geldt dat bijbehorende bouwwerken op het zijerf zijn toegestaan vanaf 3 m van de zijdelingse erfgrens en op minimaal 3 meter van de voorgevelrooilijn;
  • b. Indien de woning is gelegen aan een niet-openbaar toegankelijke groenstrook met een breedte van minimaal 3 meter, zijn op het gehele zijerf van minimaal 3 meter breed bijbehorende bouwwerken toegestaan op minimaal 3 meter van de voorgevelrooilijn;
  • c. In aanvulling op het bepaalde onder a en b mag het bijbehorende bouwwerk op niet meer dan 4 meter van de zijgevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BeleidsrAfwBor2014-VA01_0003.jpg" Figuur 3: hoeksituaties met ruime zij-erven en/of grenzend aan een openbare en niet-toegankelijke groenstrook

  • d. Indien aan de achterzijde van het perceel een ander hoofdgebouw is gelegen, geldt in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde onder a en b, het volgende:
    • 1. een bijbehorend bouwwerk dient op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het achtergelegen hoofdgebouw te worden gebouwd (zie figuur 4);

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BeleidsrAfwBor2014-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: hoeksituatie bouwvlak >3 m tot openbaar gebied met om de hoek liggend hoofdgebouw

  • e. Voorzover aan de zijgevel al een bijbehorend bouwwerk is gerealiseerd op een afstand kleiner dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens, geldt dat achter het verlengde van dit bijbehorend bouwwerk ook het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan (zie figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BeleidsrAfwBor2014-VA01_0005.jpg"

Figuur 5: hoeksituatie met bestaand bijgebouw <3m tot openbaar gebied

3.3.5 Toelichting beleidsregel

In de beleidsregels wordt aangesloten bij het begrip 'bijbehorend bouwwerk' uit het Bor. Hieronder wordt verstaan: 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Onder de definitie van een bijbehorend bouwwerk vallen zowel aan- en uitbouwen, bijgebouwen als overkappingen.

Voor de plaats van bijbehorende bouwwerken is de definitie van de begrippen 'voorgevel' en 'voorgevelrooilijn' van belang. Voor deze beleidsregels wordt dit onderscheid gemaakt door de definitie van 'voorgevel': "de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt”. In veel gevallen zal dit ook de gevel zijn waarin zich de hoofdtoegang (voordeur) bevindt.

In de bestemmingsplannen voor de woongebieden is een onderscheid gemaakt in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Tuinen betreft de voor- en zijerven (voor zover het hoekpercelen betreft) c.q. het gebied waar geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. De woonbestemming betreft dus dat deel van de percelen waar wel bebouwing mogelijk is. In de bestemmingsplannen is standaard opgenomen dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op minimaal 3 meter achter de voorgevel moeten zijn gelegen. Zodoende wordt het onderscheid tussen hoofdmassa en ondergeschikte bebouwing in stand gehouden en blijft de specifieke openheid van het straatbeeld gehandhaafd. Dit strikte onderscheid betekent echter ook dat kleinschalige toevoegingen zoals erkers niet toegestaan zijn volgens de bestemmingsregelingen. De gemeente is van mening dat dit te beperkend is en wil deze bouwwerken via de kruimelgevallenregeling onder voorwaarden toestaan.

Overigens biedt artikel 2 lid 3 van bijlage 2 bij het Bor de mogelijkheid om in de zone tussen 1 en 3 meter achter de voorgevelrooilijn vergunningsvrij bijbehorende bouwwerken te realiseren. De gemeente acht het ruimtelijk niet wenselijk en noodzakelijk om deze mogelijkheden, afgezien van de opgenomen afwijkingen, via het kruimelgevallenbeleid verder te verruimen. Voor deze zone wordt dan ook geen specifiek beleid opgesteld. Voor wat betreft de ligging van een bijbehorend bouwwerk is dan ook het uitgangspunt dat deze zijn toegestaan op minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning.

In de beleidsregels worden eerst enkele basisprincipes benoemd ten aanzien van situering en maatvoering, waarna enkele uitzonderingssituaties aan de orde komen. Deze principes sluiten in basis aan op de bestemmingsplannen, maar maken bijvoorbeeld ten aanzien van de goothoogte een betere aansluiting op de bestaande hoofdgebouwen mogelijk. Verder is in het deelgebied 'Binnenstad en vestinggordel' de bouwregeling ten aanzien van bijbehorende bouwwerken van toepassing op het in de afbeelding weergegeven 'erf', daar waar in het bestemmingsplan nog een maximaal bebouwingspercentage geldt voor het bouwperceel (dus inclusief het hoofdgebouw). Hierdoor ontstaat ook bij kleinere percelen enige uitbreidingsmogelijkheid, overigens zonder dat percelen volgebouwd kunnen worden. Tevens wordt hiermee de ongelijke situatie in het bestemmingsplan hersteld dat de maximale bouwmogelijkheden op een perceel afhankelijk zijn van de volgorde van aanvraag. Eerst een aanbouw en daarna een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of andersom geeft door de bestemmingsregeling verschillende mogelijkheden, terwijl dit vanuit ruimtelijk oogpunt niet noodzakelijk is.

De opgenomen uitzonderingen hebben voorts alleen betrekking op de situering, de basisprincipes ten aanzien van de maatvoering blijven onverkort van toepassing. Een uitzondering betreft bijvoorbeeld de realisatie van erkers of entreepartijen aan de voorgevel. Daarnaast is voor hoeksituaties in de geldende bestemmingsplannen de bestemmingsgrens tussen 'Tuin' en 'Wonen' gelegen op en in het verlengde van de zijgevels van de hoofdmassa's. Echter blijkt dat bij brede zijtuinen, mede afhankelijk van de 'om de hoek' gelegen woningen, het stedenbouwkundig geen bezwaar is om ook hier bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. In deze beleidsregels worden die situaties inzichtelijk gemaakt. De beleidsregels bieden dus extra mogelijkheden voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken, met behoud van overzichtelijke hoeksituaties. Daarnaast zorgen de situeringsvereisten dat het onderscheid tussen hoofdmassa en ondergeschikte bijbehorende bouwwerken blijft behouden. Artikel 3.3.4 biedt daarbij de mogelijkheid om onder voorwaarden bijbehorende bouwwerken tot op de zijdelingse perceelsgrens te realiseren. Dit is alleen mogelijk indien sprake is van een minimaal 3 meter brede openbaar en niet-toegankelijk groenstrook naast het perceel. Dit betekent dat de groenstrook beplant moet zijn (geen grasstrook) en niet voorzien van paden.

De gemeente heeft er verder voor gekozen om geen beleidsregels op te stellen voor balkons en dakterrassen. De realisatie van dergelijke bouwwerken kan direct impact hebben op het gevoel van privacy bij omwonenden. Derhalve wenst de gemeente een eventuele aanvraag separaat te kunnen behandelen.

Artikel 4 Gebouw ten behoeve van een infrastructurele voorziening of openbare voorziening

4.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 2:

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. niet hoger dan 5 m, en
  • b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

4.2 Beleidsregel

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

4.3 Toelichting

Gelet op de omvang en impact van dergelijke voorzieningen kiest de gemeente om maatwerk te kunnen leveren. Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan gekeken worden, alsmede naar de verkeerskundige situatie ter plaatse.

Artikel 5 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

5.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 3:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. niet hoger dan 10 m, en
  • b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

5.2 Beleidsregel

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

5.3 Toelichting beleidsregel

De bestemmingsplannen bieden reeds voldoende mogelijkheden voor dergelijke bouwwerken. Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan gekeken worden, alsmede naar de verkeerskundige situatie ter plaatse.

Artikel 6 Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

6.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 4:

een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

6.2 Beleidsregel dakopbouwen in reguliere woongebieden
  • a. deze beleidsregel geldt alleen in de woonwijken zoals aangegeven op de Kaart gebiedsindeling zoals opgenomen in Bijlage 1 ;
  • b. voor dakkapellen worden geen beleidsregel opgesteld;
  • c. dakopbouwen dienen te voldoen aan de volgende kenmerken (zie figuur 6):
  • 1. alleen mogelijk bij woningen met een bestaande kap met een hellingshoek van minimaal 10° en maximaal 40°, waarbij de noklijn evenwijdig aan de straat loopt;
  • 2. alleen toegestaan op een niet naar een openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijde van een woning;
  • 3. dakopbouwen worden éénzijdig naar achteren en over de volle breedte van de woning geplaatst;
  • 4. de afstand tussen de bestaande nok en de bovenzijde van dakopbouw, betreft maximaal 10% van de bestaande bouwhoogte (bh);
  • 5. platte afdekking is niet toegestaan;
  • 6. achterzijde dakopbouw is gelegen op een afstand van minimaal 1 meter ten opzichte van de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BeleidsrAfwBor2014-VA01_0006.jpg"

Figuur 6: dakopbouwen in de woonwijken

6.3 Toelichting beleidsregel
6.3.1 Dakopbouwen

De gemeente wil vanwege de hoge ruimtelijke kwaliteit in de Binnenstad en vestinggordel maatwerk kunnen leveren ten aanzien van dergelijke bouwwerken. Vandaar dat de toepassing van deze beleidsregel alleen mogelijk is in de woonwijken zoals aangegeven op de Kaart gebiedsindeling zoals opgenomen in Bijlage 1. In de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit Doesburg' zijn de volgende richtlijnen opgenomen ten aanzien van dakopbouwen:

  • dakopbouw ontwerpen als accessoire, verfraaiing van het hoofdvolume
  • gelijkvormig aan bestaande dakopbouwen (trendsetters)
  • eenduidige noklijn (verschillende verspringingen niet gewenst)
  • dakhelling afstemmen op bestaande dakhelling
  • indeling kozijnen uitlijnen /afstemmen bestaande gevelkozijnen
  • materiaal, kleur en detaillering samenhangend (als bestaand)
  • eenzijdig naar achteren en over volle breedte van woning

In deze beleidsregel zijn hier concrete (maximale) maatvoeringen aan toegevoegd. Indien sprake is van een zogenaamde trendsetter in de directe omgeving dan kunnen burgemeester en wethouders met behulp van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 13 afwijken van de beleidsregel.

Dakopbouwen hebben niet alleen invloed op het individuele woongenot, maar hebben ook direct invloed op de beleving vanuit de openbare ruimte en de omliggende woningen of zelfs voor de verschijningsvorm van een totale woonwijk.

Een belangrijk criterium om een dakopbouw wel of niet toe te staan wordt gezocht in de bestaande dakhelling van de woning. Als voorwaarde geldt dat de bestaande dakhelling maximaal 40° betreft. Woningen met een flauwe dakhelling zijn dikwijls kleinschalig van opzet. Bewoners zullen bij een dergelijke dakhelling eerder de behoefte voelen om de bruikbare ruimte uit te breiden. Woningen met een steile dakhelling hebben veelal voldoende ruimte beschikbaar onder de kap, waardoor een dakopbouw niet noodzakelijk is. Deze woningen kunnen veelal volstaan met de realisatie van een dakkapel om het woongenot verder te verruimen. Bovendien is de stedenbouwkundige impact van een dakopbouw op woningen met een ruime dakhelling groot door de extra massabeleving vanuit de openbare ruimte en is in een dergelijke situatie een separate afweging gewenst. Verder is een minimale dakhelling opgenomen van 10°. Bij woningen met dergelijke dakhellingen zal een dakopbouw de realisatie van een extra verdieping betekenen, wat een grotere stedenbouwkundige betekenis heeft. Ook in deze situaties is maatwerk gewenst.

6.3.2 Dakkapellen

Voor dakkapellen is geen beleidsregel opgenomen. In bestemmingsplannen wordt over het algemeen geen regeling opgenomen voor dakkapellen. Indien een dakkapel welstandshalve aanvaardbaar wordt geacht, dan is deze in de regel ondergeschikt van aard en vindt geen verhoging van goot- of bouwhoogte plaats. Het opnemen van een beleidsregel om af te kunnen wijken van het bestemmingsplan is voor die gevallen derhalve niet noodzakelijk. Wel is in de wijze van meten in de bestemmingsplannen ten aanzien van de goothoogte bepaald dat, indien op een gebouw een of meer dakkapellen voorkomen, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak, wordt gemeten vanaf de goothoogte van de dakkapel(len). In de gevallen waarbij een bouwplan in een dergelijke maatvoering voorziet zal per aanvraag worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan gekeken worden.

Artikel 7 Antenne-installatie

7.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 5:

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

7.2 Beleidsregel

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

7.3 Toelichting beleidsregel

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld. Veel antenne-installaties zijn immers reeds vergunningvrij op grond van het bepaalde in artikel 2 onderdeel 15, 16 en 17 van bijlage II bij het Bor. Per geval zal beoordeeld worden of medewerking mogelijk is. Hierbij zal primair moeten worden gekeken naar de mogelijkheden tot bundeling van bestaande masten ter voorkoming van wildgroei. Pas als bundeling niet mogelijk is, is de plaatsing van een nieuwe mast mogelijk. Voor deze antenne-installaties zal onder meer naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het initiatief gekeken worden.

Artikel 8 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

8.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 6:

een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

8.2 Beleidsregel

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

8.3 Toelichting beleidsregel

Zoals vermeld in Hoofdstuk 2 van de toelichting worden voor het buitengebied geen beleidsregels opgesteld. Dit betekent automatisch dat ook voor deze categorie geen beleidsregels worden opgenomen.

 

Artikel 9 Installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd

9.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 7:

een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

9.2 Beleidskader

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

9.3 Toelichting beleidskader

Zoals vermeld in Hoofdstuk 2 van de toelichting worden voor het buitengebied geen beleidsregels opgesteld. Dit betekent automatisch dat ook voor deze categorie geen beleidsregels worden opgenomen.

Artikel 10 Gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeven van evenementen

10.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 8:

het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

10.2 Beleidskader

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

10.3 Toelichting beleidskader

Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer worden gekeken naar:

  • de aard van de omgeving;
  • het karakter van het evenement. Het gaat hierbij onder andere om het bezoekersaantal, de geluidhinder, het duur van het evenement en de gevolgen van het evenement voor de directe omgeving;
  • verkeersaspecten, waaronder bereikbaarheid en de aanwezigheid van parkeervoorzieningen.

Artikel 11 Afwijking gebruik tot 1500 m²

11.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 9:

het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. binnen de bebouwde kom, en
  • b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

Op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 1 dient daarnaast het aantal woningen gelijk te blijven. Het is dus niet mogelijk om middels deze afwijking nieuwe woningen toe te staan.

11.2 Beleidskader

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

11.3 Toelichting beleidskader

De onderhavige beleidsregels hebben alleen betrekking op de woonfunctie. De aanvaardbaarheid van een dergelijke afwijking van het bestemmingsplan voor niet-woonfuncties vergt maatwerk. Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer naar de gevolgen van het plan voor de directe omgeving (verschillende relevante milieuaspecten), de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid alsmede de verkeerskundige situatie ter plaatse worden gekeken.

Artikel 12 Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

12.1 Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

lid 10:

het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
  • b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,
  • c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en
  • d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

12.2 Beleidsregel

Burgemeester en wethouders zullen geen gebruik maken van deze afwijkingsbevoegdheid.

12.3 Toelichting beleidsregel

Het gemeentelijke beleid, in aansluiting op het provinciaal beleid, staat het gebruik van recreatiewoningen voor bewoning niet toe.

Hoofdstuk 3 Afwijking van de beleidsregels, citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 13 Afwijken van de beleidsregels

13.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd zowel in positieve als in negatieve zin af te wijken van bovenstaande beleidsregels indien:

  • a. stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hiertoe aanleiding geven;
  • b. de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven.

13.2 Toelichting afwijking

Naast en aanvullend op de inherente afwijkingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, is in artikel 13.1 van deze beleidsregel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Ziet de inherente afwijkingsbevoegdheid op zogenaamde bijzondere gevallen die niet bij het opstellen van deze beleidsregel zijn betrokken, de afwijkingsbevoegdheid van 13.1 ziet op gevallen waarbij op basis van ruimtelijke en (in het bijzonder) stedenbouwkundige argumenten, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, van de beleidsregel wordt afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien er sprake is van een zogenaamde trendsetter. Een trendsetter betreffen binnen de gemeente Doesburg alleen verzoeken die gelijkwaardig zijn aan bestaande dakkapellen en dakopbouwen, waarbij het doorvoeren van de trendsetter vanuit een ruimtelijk / stedenbouwkundig oogpunt gewenst is.

Bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid zal een stedenbouwkundig advies worden ingewonnen. Indien een aanvrager beroep wil doen op de afwijkingsbevoegdheid, moet bij zijn aanvraag om afwijking van het bestemmingsplan, een stedenbouwkundige onderbouwing worden overlegd.

Een afwijking van de beleidsregel wordt voorbereid met de procedure van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat in principe binnen een redelijke termijn van 8 weken (artikel 4:13 Awb) op een aanvraag tot afwijken wordt besloten. Deze procedure(termijn) zal gelijk oplopen met de procedure(termijn) voor de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als "Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 van bijlage II Bor".

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op ...