direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eekstraat 4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL22005WBU-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het perceel aan de Eekstraat 4 te Doesburg ligt een woning met een aangebouwd bijgebouw, dat tot voor kort in gebruik was als atelier. Dit gebruik is beëindigd en de initiatiefnemer heeft de wens om het pand om te zetten in een tweede woning op het perceel.

Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Conform artikel 18.5 van het bestemmingsplan Buitengebied Doesburg kan in dit geval gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor woningsplitsing. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Eekstraat 4, in het buitengebied ten oosten van de stad Doesburg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL22005WBU-VA01_0002.png"

Ligging plangebied (bron: Open Topo)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Doesburg. Het betreffende perceel ligt in een vrij open landschap met een afwisseling van graslanden, akkers en erven. Rond de planlocatie zijn een aantal erven geconcentreerd. Direct aan de rotonde met de Zomerweg is een Pannenkoekenhuis gevestigd. De bedrijven in de omgeving bestaan uit (naastgelegen) een groothandel en (nabij de Zomerweg) een loonbedrijf. Voorts liggen er meerder woningen in de omgeving. Aan de Eekstraat 3A is een melkveebedrijf gevestigd op ca. 200 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL22005WBU-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood weergegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het erf is op enige afstand van de weg gelegen en is via een inrit op de Eekstraat ontsloten. De bebouwing op het erf bestaat uit twee gebouwen die door een tussenbouw met elkaar zijn verbonden. Het pand links op de luchtfoto is het huidige woonhuis. Het andere gebouw, met een inhoud van 1250 m3, werd gebruikt als atelier- en praktijkruimte. De wens is om deze af te splitsen en als afzonderlijke woonruimte in gebruik te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL22005WBU-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL22005WBU-VA01_0005.png" Bestaande bebouwing met woonhuis (rode steen) en voormalige atelierruimte (wit gekeimd)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid en Provinciaal beleid

Onderhavig plan maakt het splitsen van een woonbestemming mogelijk. Dit plan is dusdanig gering van omvang en niet gelegen in een bijzonder of waardevol gebied, zodat er geen rijks- of provinciale belangen in het geding zijn. Nadere toetsing aan het rijks- en provinciaal beleid is om die reden niet nodig.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Doesburg 2030

De ruimtelijke hoofdstructuren binnen de gemeente Doesburg zijn reeds uitgekristalliseerd. Hierin zullen tot 2030 geen grote wijzigingen plaatsvinden. Binnen de hoofdstructuur liggen echter nog diverse mogelijkheden en opgaven voor verbetering en verduurzaming. Kern van de structuurvisie is dan ook het verbeteren en verduurzamen van locaties in en om de stad Doesburg rond de thema's wonen, werken, voorzieningen en recreëren. De structuurvisie richt zich voornamelijk op een tiental specifieke locaties, waarvoor specifieke doelen zijn benoemd.  
Het toekomstige buitengebied van Doesburg biedt verschillende gebruiksmogelijkheden en gaat met de tijd mee. Passend in de schaal en eigenschappen van het gebied is er plek voor nieuwe functies. Bestaande functies krijgen een kwaliteitsimpuls. Alle ontwikkelingen gaan samen met een hoogwaardige inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap.

Planspecifiek

Met het splitsen van de woning wordt een duurzame invulling aan een bestaand pand gegeven. In de structuurvisie wordt geen specifiek beleid benoemd dat van invloed is op dit plan.

3.2.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' vastgesteld op 22 juli 2010. Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming zijn de bestaande woningen toegelaten, in dit geval is dat dus één woning.

Op het plangebied zijn tevens de bestemmingsplannen 'Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden ogv artikel 4 van bijlage II bor' en 'Parapluplan 'parkeren' van toepassing. Het laatste betekent dat een vergunning voor een wijziging van het gebruik pas wordt verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij gelden de parkeernormen van gemeente Doesburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL22005WBU-VA01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Doesburg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wijzigingsbevoegdheid

Ten behoeve van het splitsen van de woning kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 18.5.1 van het vigerende bestemmingsplan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de te splitsen woning, met eventueel bestaande voormalige inpandige bedrijfsruimten, een inhoud heeft van minimaal 900 m3;
  • b. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 450 m3;
  • c. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen niet wordt vergroot;
  • d. maximale totale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen 150 m2;
  • e. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Planspecifiek

Het plangebied heeft reeds een woonbestemming. Er kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid omdat er wordt voldaan aan de voorwaarden van wijzigingsbevoegdheid:

  • a. de bestaande bebouwing heeft een inhoud van ca. 2000 m3;
  • b. het te splitsen gebouw dat nu als atelier in gebruik is, heeft een inhoud van 1250 m3, beide woningen zijn dus groter dan 450 m3;
  • c. het betreft alleen een planologische splitsing, er is geen sprake van uitbreiding van de gebouwen;
  • d. zie c;
  • e. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan in de de omgeving gelegen functies niet schaadt in haar ontwikkelingsmogelijkheden;
  • f. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Het initiatief betreft het splitsen van een bestaande woonbestemming. Er worden geen bodemactiviteiten uitgevoerd om dit mogelijk te maken. Een bodemonderzoek is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15568653 (aan de Rijksweg (ter hoogte van de rotonde naar de Zomerweg) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   14,7 µg/m3   15,3 µg/m3   8,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (het splitsen van een bestaande woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De toekomstige woning ligt op ca. 70 meter uit de as van de weg. Voor de Eekstraat geldt een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Er is een geluidberekening uitgevoerd op basis van het verwachte verkeersaanbod in 2030 (zie bijlage 1). Hieruit blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Eekstraat ten hoogste 46 dB bedraagt (na aftrek van 5 dB ex art. 110-g Wgh). De woning valt hiermee binnen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Een woning is een geurgevoelig object en kan hinder ondervinden van agrarische bedrijven in de omgeving. De dichtstbijzijnde melkveehouderijen liggen op > 200 meter afstand, aan de Eekstraat 3 en Zomerweg 8. Het betreft in dit geval vaste afstandsdieren (melk- en kalfkoeien, jongvee en paarden). Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter. Gelet op de afstand van de veehouderij tot de te splitsen woning (ca. 200 meter) zal er geen sprake zijn van geurhinder. Verder liggen er geen veehouderijen in de directe omgeving van het plangebied.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met het initiatief wordt het splitsen van een milieugevoelige functie mogelijk gemaakt. Ten noorden, zuiden en westen van het perceel liggen diverse bedrijven.

Bedrijf   Adres   Aard bedrijvigheid   Richtafstand
volgens VNG  
Afstand tot gevoelig object  
Melkveehouderij (vaste afstandsdieren)   Eekstraat 3   Veehouderij   100 meter (geur)
30 meter* (geluid)  
> 200 meter  
Melkveehouderij (vaste afstandsdieren)   Zomerweg 8   Veehouderij   100 meter (geur)
30 meter* (geluid)  
> 200 meter  
Pannenkoekenrestaurant   Zomerweg 7   Horeca   10 meter   > 200 meter  
Loonbedrijf (agrarisch loonwerk en grondverzet)   Zomerweg 5   Loonbedrijf   50 meter   > 200 meter  
Opslag goederen   Eekstraat 2a   Opslag en handel in goederen   30 meter   > 70 meter  

*30 meter is de afstand voor geluid. Het aspect geur is reeds behandeld in par. 4.1.4.

Bovenstaande tabel laat zien dat de omliggende bedrijven een ruim voldoende afstand hebben tot de te splitsen woning. Hiermee is een goed en veilig leefklimaat aangetoond ten behoeve van de te splitsen woning.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL22005WBU-VA01_0007.png"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Onderstaande tabel toont een overzicht van aanwezige inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes welke aanwezig zijn in de directe omgeving van het plangebied.

Hogedruk aardgasleidingen (Bevb1)   Het plangebied ligt op ca. 200 meter van een aantal hogedruk aardgasleidingen, A-662, A-522 en A-511. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze leidingen.  
Inrichtingen (Bevi2)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een BEVI inrichting  
Transport gevaarlijke stoffen over de weg (Bevt3)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een snelweg  
Transport gevaarlijke stoffen over het water (Bevt)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg  
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor (Bevt)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoorroute  

De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Daarmee wordt geen grens- of richtwaarde overschreden en is er geen sprake van een directe of harde belemmering voor realisatie van het project.

Groepsrisico

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van drie aardgastransportleidingen. Wijzigingen in het invloedsgebied kunnen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.

Gezien de beperkte toename van het aantal aanwezigen in het plangebied (door het toevoegen van 1 woning) en daarmee de beperkte toename van het groepsrisico, heeft de wetgever conform onderdeel Bevb artikel 12 lid 3 aangegeven dat het groepsrisico beperkt verantwoord kan worden. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden verricht worden:

  • op kwalitatieve wijze moet de verandering van de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt worden voor de aanwezige aardgastransportleidingen;
  • conform de motivatie onderdelen van het Bevb artikel 12 moet het groepsrisico beperkt verantwoord worden;
  • en er moet een advies worden aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM).

Verantwoording groepsrisico

De planlocatie ligt in het buitengebied van Doesburg. In de omgeving van het plangebied liggen verspreid een beperkt aantal woningen en agrarische bedrijven. De personendichtheid is hier lager dan 1 persoon per hectare. Met het toevoegen van een nieuwe woning neemt de personendichtheid niet noemenswaardig toe. Daarmee is aannemelijk dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft, niet met meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. De woning is tevens geen zeer kwetsbaar object. Er kan daarom worden volstaan met een standaard verantwoordingsplicht.

Bestrijdbaarheid

Bij een incident kunnen de scenario's explosie en fakkelbrand optreden als gevolg van een leidingbreuk door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden. Door de hoge leidingdruk ontstaat bij ontsteking van uitstromend aardgas een verticale fakkel van tientallen meters hoog met een zeer grote hittestraling waardoor secundaire branden in de omgeving kunnen ontstaan. De bestrijding van het scenario fakkelbrand bestaat vooral uit effectbestrijding in de omgeving van het incident, daar waar het vanwege de hittestraling veilig kan. Bronbestrijding is uitsluitend mogelijk door het afsluiten van de getroffen leiding door de Gasunie. Het duurt enige tijd voordat het effect hiervan merkbaar zal zijn.

Handelingsperspectief

Bij een fakkelbrand is het handelingsperspectief beperkt en zal de afstand tot de fakkel bepalend zijn voor de overlevingskans. Hier geldt hoe groter de afstand, hoe groter de kans van overleven.

Zolang uitstromend aardgas nog niet ontstoken is, zal vluchten het aan te bevelen handelingsperspectief zijn.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen. Met voorliggend plan kan dat in de te realiseren woning. Het ligt in de verwachting dat de aanwezigen zichzelf in veiligheid kunnen brengen door te vluchten of bescherming te zoeken.

Het initiatief is besproken met de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden. Zij ziet geen aanleiding om aanvullende maatregelen te adviseren in het kader van rampbestrijding en zelfredzaamheid.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2022-2027 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken.

Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.


Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. In het waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied: het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied: het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar kan worden ingespeeld op ontwikkelingen, het beheer op een duurzame wijze wordt uitgevoerd en wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie: het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin onze taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving: het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.

Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:

 

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04

Watertoetstabel

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee

2. Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Nee
 
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Ja

2. Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee

4. Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee  

Planspecifiek

Het plan is besproken met het Waterschap Rijn en IJssel. Zij geeft aan dat ten westen en noorden van het plangebied een watergang in het beheer bij het waterschap Rijn en IJssel ligt. Tot 5,0 meter uit de insteek van de watergang ligt een beschermingszone. Activiteiten en werkzaamheden in deze zone zijn vergunningplichtig.

Verder ligt het plangebied binnen het stroomgebied van de Grote beek, waaraan een Specifieke Ecologisch Doelstelling is toegekend. In dit gebied mag niet worden gedraineerd zonder watervergunning.

Het gaat hier slechts om het splitsen van een bestaande woonbestemming. Er vinden verder geen ruimtelijke ingrepen plaats. De oppervlakte verharding neemt ook niet toe als gevolg van dit plan. Verder overleg met het waterschap is hierdoor niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief betreft slechts een splitsing van een bestaande woning. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats en er wordt geen beplanting verwijderd. Het plan heeft geen gevolgen voor beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het plan zal zeer beperkt leiden tot een merkbare verandering in het aantal verkeersbewegingen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ca. 800 meter. Van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de omgeving als gevolg van het plan zal dan ook geen sprake zijn. Omdat het hier een planologische wijziging betreft en er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden, geldt dat ook voor de aanlegfase.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met dit initiatief wordt een bestaande woonbestemming gesplitst. Dit zal zeer beperkt leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van het gebruik als een woning.

Conform het Parapluplan parkeren dat op dit gebied van toepassing is, dient er voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn op eigen terrein. De gemeente hanteert een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per vrijstaande woning in het buitengebied. Op het erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren zodat kan worden voldaan aan deze parkeernorm.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Op het perceel zijn geen gebouwen of objecten met een cultuurhistorische waarde aanwezig. Het gaat hier om het in gebruik nemen van een bestaand gebouw als woning. Er vinden geen bodemingrepen plaats. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor eventuele archeologische waarden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Met voorliggend plan blijft de vigerende woonbestemming in stand. De wijziging betreft het toestaan van een tweede woning binnen de woonbestemming. Bij dit wijzigingsplan is geen eigen set regels opgenomen, maar wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' met identificatienummer NL.IMRO.0221.BPL09001HBU-VA01.

Aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen' wordt in artikel 18.1 onder a. de in cursief aangegeven tekst toegevoegd:

18.1 bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de bestaande woningen, waarbij inwoning is toegestaan tot het maximum aantal zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum wooneenheden';

b. (...)

etc.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Inspraak en overleg

Inspraak

De initiatiefnemer heeft de naaste buren op de hoogte gesteld van dit plan.

Overleg

Onderhavig initiatief is vooraf besproken met Waterschap Rijn en IJssel en de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden. De adviezen zijn verwerkt in hoofdstuk 4.2 Water en hoofdstuk 4.1.6 Externe veiligheid.

6.2 Van ontwerp naar vaststelling

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 26 januari tot en met 9 maart 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.