Plan: | Pastoor Blaisseweg 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0221.BPL22003HBU-VA01 |
Aan de Pastoor Blaisseweg 4 bevindt zich een woning met een bijgebouw en een oude paardenstal. De huidige bewoners zijn voornemens aan het erf een levensloopbestendige schuurwoning toe te voegen en hier zelf te gaan wonen. De bestaande woning komt daarmee vrij ten behoeve van de woningvoorraad van de gemeente Doesburg.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Pastoor Blaisseweg 4 in het buitengebied van Doesburg. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Doesburg, ten noordoosten van de kern Doesburg. Het betreffende perceel ligt aan Pastoor Blaisseweg in een vrij rechtlijnig en open landschap waarin verspreid enkele erven liggen. Langs de Pastoor Blaisseweg staan een aantal grote bomen die de weg begeleiden. Aan de oostzijde ligt een watergang met verderop in het landschap enkele wilgen.
In vergelijking met de erven in de omgeving is het plangebied relatief ondiep en breed opgezet. Het erf ligt daarmee minder ver in het landschap en wordt begrensd door het bijgebouw aan de noordzijde. Aan de wegzijde staat een oude paardenstal die nu als opslagruimte wordt gebruikt en een overkapping voor de caravan. De inrit van het erf loopt ligt aan de oostkant van de woning en komt uit op een centrale plek tussen de bijgebouwen. Achter op het erf ligt aan de noordzijde van het perceel een moestuin. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto van het plangebied, plangebied rood omkaderd.
Het ontwerp is gericht op het inpassen van de nieuwe woning op het erf en in het landschap. Hiervoor is een schetsontwerp gemaakt. Hieronder worden per onderdeel de uitgangspunten van het ontwerp toegelicht.
Schetsontwerp Pastoor Blaisseweg 4, Doesburg (Ontwerp: Buro SRO)
Een heldere erfinrichting
Het erf wordt opnieuw ingericht. De momenteel diverse losse bijgebouwen zorgen voor een rommelig aanzicht aan de straatzijde. Met het slopen van de bijgebouwen aan de straatzijde wordt het erf opgeruimd en opener. Met een duidelijke verdeling tussen hoofd- en bijgebouw(en) wordt verwezen naar de traditionele opzet van een agrarische erf. Dit bestaat uit een woon- en een werkgedeelte. Het voorerf; het representatieve 'woongedeelte' rond de bestaande boerderij. Het achtererf; het 'werkgedeelte' met de nieuw te bouwen schuurwoning. Deze woning wordt gebouwd met het archetype van schuur en is in vorm ondergeschikt aan het hoofdgebouw en wordt in uitstraling wat soberder.
De huidige ontsluiting van de bestaande woning blijft bestaan als ware de entree voor het 'woongedeelte'. De nieuwe woning wordt ontsloten via een nieuwe inrit, de entree voor het 'werkgedeelte'. Beide inritten zijn met elkaar verbonden via de centrale plaats (het erf) waaraan de woningen liggen.
Het erf verankeren in het landschap
Het erf krijgt een groen aanzicht vanaf de weg. De schuurwoning staat op enige afstand van de weg waarmee er een open groene ruimte wordt gecreëerd met enkele opgaande beplanting. De centrale plek (het erf) wordt begrensd door het struweel. De solitaire boom op het erf verwijst naar een vroegere functie als bliksemafleider en zorgt voor groen aan het erf. De rij knotwilgen langs de watergang wordt doorgezet. Hiermee wordt de watergang als lijn in het landschap zichtbaarder en begrenzen de knotwilgen aan deze zijde het perceel. Met deze landschappelijke inpassingen wordt het erf verankerd in het landschap.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Op circa 180 meter afstand ten oosten van het plangebied ligt een gasleiding van nationaal belang. In paragraaf 4.1.6 wordt hier nader op ingegaan.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft het toevoegen van één nieuwe woning. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 15 december 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende regels uit de omgevingsverordening van toepassing:
Verwevingsgebied niet grondgebonden veehouderij
Deze regels hebben betrekking op niet grondgebonden veehouderijbedrijven. Hiervan is in voorliggend plan geen sprake.
Glastuinbouw: tijdelijk verbod hervestiging / nieuwvestiging / uitbreiding
De provincie zet in op de herstructurering van de glastuinbouw sector. Voorliggend initiatief heeft geen betrekking op glastuinbouw.
Met dit initiatief wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt op een gezamenlijk erf met de bestaande woning. Het geheel wordt landschappelijk ingepast door de aanleg van groen met een solitaire boom op het erf en knotwilgen langs de waterkant.
Het initiatief is past binnen het provinciaal beleid.
De ruimtelijke hoofdstructuren binnen de gemeente Doesburg zijn reeds uitgekristalliseerd. Hierin zullen tot 2030 geen grote wijzigingen plaatsvinden. Binnen de hoofdstructuur liggen echter nog diverse mogelijkheden en opgaven voor verbetering en verduurzaming. Kern van de structuurvisie is dan ook het verbeteren en verduurzamen van locaties in en om de stad Doesburg rond de thema's wonen, werken, voorzieningen en recreëren. De structuurvisie richt zich voornamelijk op een tiental specifieke locaties, waarvoor specifieke doelen zijn benoemd.
Het toekomstige buitengebied van Doesburg biedt verschillende gebruiksmogelijkheden en gaat met de tijd mee. Passend in de schaal en eigenschappen van het gebied is er plek voor nieuwe functies. Bestaande functies krijgen een kwaliteitsimpuls. Alle ontwikkelingen gaan samen met een hoogwaardige inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt in het buitengebied een nieuwe (levensloopbestendige) woning gerealiseerd. Deze vormt een gezamenlijk erf met de reeds aanwezige woning. Dit is passend in het buitengebied. De ruimtelijke kwaliteit verbeterd door de sloop van het bijgebouw aan de weg en de te nemen landschappelijke inpassingsmaatregelen.
Liemerse Woonagenda
De samenwerkende gemeenten Doesburg, Duiven, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben op 3 oktober 2017 de 'Liemerse Woonagenda 2017-2027' vastgesteld.
In de Woonagenda voor de Liemers zijn de gemeenschappelijke behoefte en doelstellingen met betrekking tot het kwalitatieve en kwantitatieve woningaanbod geformuleerd. De doelstellingen worden concreter gemaakt in zeven uitgangspunten, te weten:
1. Meer en meer nadruk op transformatie;
2. Prioriteit bij inbreiding en afbouwen van de capaciteit op uitleglocaties;
3. Inzetten op verduurzaming en vernieuwing van de woningvoorraad;
4. Inzetten op flexibiliteit en kleinschalige invullingen;
5. Maatwerk per kern bij het aanvullend woningaanbod;
6. Inspelen op veranderingen met flexibel en tijdelijk woningaanbod;
7. Ruimte bieden aan goede woningbouwplannen.
De regionale woonagenda is geactualiseerd in de 'Liemerse woonagenda: de koers voor 2020-2025'. Bovengenoemde uitgangspunten zijn nog steeds relevant, maar op een aantal punten vindt een accentverschuiving plaats. Er moet sterker worden ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief). De vraag naar woningen blijkt veel groter dan eerder was voorzien. Er wordt daarom afgestapt van harde afspraken over gelimiteerde woningbouwaantallen en ingezet op een versnelling van de woningbouwplannen.
Woonvisie Doesburg
In de Woonvisie 2017 - 2022 heeft de gemeente Doesburg de prioriteiten van het lokale woonbeleid voor de komende jaren vastgelegd. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen op de woningmarkt. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar 2030. De gemeente ziet de woonvisie als een 'kompas' dat aangeeft hoe zij aankijkt tegen de opgaven in het woonbeleid en de doelen die de gemeente wil bereiken. De woonvisie geeft richting en zet een bestendige lijn uit voor de toekomst, maar biedt tevens de mogelijkheid om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen.
De gemeente Doesburg zet de woningbouwprogrammering zoals anno 2017 voorzien voort. Daarbij houdt zij rekening met het regionale perspectief van de gemeente Doesburg in het aantrekken van nieuwe huishoudens van buitenaf. Ten opzichte van het geschetste beeld van de kwalitatieve vraag gaat de gemeente Doesburg uit van een additionele vraag die zich manifesteert in de volgende segmenten:
De additionele vraag in het middeldure en dure koopsegment richt zich met name op het aantrekken van nieuwe huishoudens van buiten de gemeente. Doesburg heeft een aantrekkelijk woonmilieu voor mensen vanuit de omliggende regio en zelfs uit andere delen van Nederland die georiënteerd zijn op het hogere segment in de koopsector. De gemeente heeft immers veel te bieden in de rust aan de rand van de Veluwezoom, nabij het water en met een mooie kleinschalige historische stadskern met goede voorzieningen en dicht bij Arnhem en Nijmegen. In het verleden is gebleken dat kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw met een bovenlokale uitstraling mensen aantrekt van buiten de gemeente (o.a. het project IJsselkade). Dit soort ontwikkelingen kunnen een additionele migratiestroom op gang brengen waardoor, in relatie tot de beperkte behoefte in het duurdere koopsegment, er sprake is van een additionele woningbehoefte van maximaal 100 koopwoningen in de komende tien jaar. Het gaat hier om woningen in het prijssegment vanaf €300.000.
Planspecifiek
Als gevolg van een particulier initiatief wordt er met dit plan één levensloopbestendige woning in de duurdere prijscategorie toegevoegd aan de lokale woningvoorraad. Het plan draagt daarmee in enige mate bij aan het gemeentelijke beleidsdoel om de komende 10 jaar maximaal 100 woningen in deze prijscategorie toe te voegen.
Het initiatief past binnen de Liemerse Woonagenda 2017-2027 en de Woonvisie Doesburg 2017-2022.
Met de nieuwe Nota Ruimtelijke Kwaliteit geeft de gemeente Doesburg invulling aan het behouden, versterken en uitbreiden van de ruimtelijke kwaliteit. Er is sprake van een aantal elementen:
- integratie van beleid op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie;
- digitalisering waardoor de (online) toegankelijkheid van de nota is geregeld;
- (waar mogelijk) een uitsplitsing van beleid naar bijvoorbeeld landschap, stedenbouw en duurzaamheid.
In de nota zijn een aantal spelregels / uitgangspunten voor monumenten en cultuurhistorie opgesteld:
Planspecifiek
Met het plan wordt een nieuwe levensloopbestendige woning gerealiseerd op een gezamenlijk erf met de bestaande woning. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit staan spelregels voor bebouwing in het landelijk gebied. Hierin staat vermeld dat de erfopzet een duidelijk hiërarchie moet hebben en dat de overige bebouwing op het erf een uitstraling moeten hebben van een 'bijgebouw'. De nieuwe woning zal worden vormgegeven als een 'schuurwoning'. In het landschappelijk inrichtingsplan is rekening gehouden met deze gestelde richtlijnen en het ontwerp van de nieuwe woning wordt ook aan deze spelregels getoetst.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Doesburg", vastgesteld op 22 juli 2010. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch'.
Ter plaatse van het plangebied geldt ook het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009', vastgesteld op 28 januari 2010. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde historische ijssellopen', 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde hoog', 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden buitengebied hoog'. Op de locatie geldt tevens het 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld op 28 juni 2018.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg', plangebied rood omkaderd. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is wonen niet toegestaan. Het bouwen van een nieuwe woning binnen dit gedeelte van het plangebied en het gebruiken van het perceel als zodanig is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om de woning te kunnen realiseren is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als Bijlage 1. De conclusie uit het onderzoek is dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor wonen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15555160 (aan de N317 ten zuiden van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 13,7 µg/m3 | 15,2 µg/m3 | 8,5 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realiseren van een levensloopbestendige woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woning ten gevolge van wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt aan de Pastoor Blaisseweg. Dit is een rustige landweg met uitsluitend bestemmingsverkeer naar de aanliggende percelen. De verkeersintensiteit is dermate laag dat gesteld kan worden dat de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen. Ten noordwesten van het plangebied ligt op circa 180 meter afstand boerderij Groot Nijhof aan de Eekstraat 12a. Op circa 640 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf aan de Zomerweg 11 in Drempt. Verder ligt er een rundveehouderij op 790 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied aan de Veenweg 10 te Drempt. Dit zijn geen van allen intensieve veehouderijbedrijven. Allen zijn bedrijven met vaste afstandsdieren waarvoor een afstand van 50 meter tot woningen buiten de bebouwde kom geldt. Aan deze norm wordt ruimschoots voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een rustig landelijk gebied. Rondom het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden. Het plangebied ligt op ruim 370 meter afstand van een sportcomplex. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG geeft voor een sportcomplex een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De in voorgaande paragraaf genoemde agrarische bedrijven liggen ook op ruim voldoende afstand om geen hinder te geven als gevolg van geluid of stof. Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woning. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart.nl
Hogedruk aardgasleidingen (Bevb1) | Het plangebied ligt op ca. 160 meter van een aantal hogedruk aardgasleidingen, A-662, A-522 en A-511. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze leidingen. |
Inrichtingen (Bevi2) | Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een BEVI inrichting |
Transport gevaarlijke stoffen over de weg (Bevt3) | Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een snelweg |
Transport gevaarlijke stoffen over het water (Bevt) | Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg |
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor (Bevt) | Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoorroute |
De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Daarmee wordt geen grens- of richtwaarde overschreden en is er geen sprake van een directe of harde belemmering voor realisatie van het project.
Groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van drie aardgastransportleidingen. Wijzigingen in het invloedsgebied kunnen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.
Gezien de beperkte toename van het aantal aanwezigen in het plangebied (1 woning) en daarmee de beperkte toename van het groepsrisico, heeft de wetgever conform onderdeel Bevb artikel 12 lid 3 aangegeven dat het groepsrisico beperkt verantwoord kan worden. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden verricht worden:
Het advies van de VGGM is opgenomen in bijlage 5.
Verantwoording groepsrisico
De planlocatie ligt in het buitengebied van Doesburg. In de omgeving van het plangebied liggen verspreid een beperkt aantal woningen en agrarische bedrijven. De personendichtheid is hier lager dan 1 persoon per hectare. Met het toevoegen van een nieuwe woning neemt de personendichtheid niet noemenswaardig toe. Daarmee is aannemelijk dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft, niet met meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. De woning is tevens geen zeer kwetsbare object. Er kan daarom worden volstaan met een standaard verantwoordingsplicht.
Bestrijdbaarheid
Bij een incident kunnen de scenario's explosie en fakkelbrand optreden als gevolg van een leidingbreuk door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden. Door de hoge leidingdruk ontstaat bij ontsteking van uitstromend aardgas een verticale fakkel van tientallen meters hoog met een zeer grote hittestraling waardoor secundaire branden in de omgeving kunnen ontstaan. De bestrijding van het scenario fakkelbrand bestaat vooral uit effectbestrijding in de omgeving van het incident, daar waar het vanwege de hittestraling veilig kan. Bronbestrijding is uitsluitend mogelijk door het afsluiten van de getroffen leiding door de Gasunie. Het duurt enige tijd voordat het effect hiervan merkbaar zal zijn.
Handelingsperspectief
Bij een fakkelbrand is het handelingsperspectief beperkt en zal de afstand tot de fakkel bepalend zijn voor de overlevingskans. Hier geldt hoe groter de afstand, hoe groter de kans van overleven.
Zolang uitstromend aardgas nog niet ontstoken is zal vluchten het aan te bevelen handelingsperspectief zijn.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen. Met voorliggend plan kan dat in de te realiseren woning. Het ligt in de verwachting dat de aanwezigen zichzelf in veiligheid kunnen brengen door te vluchten of bescherming te zoeken.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Bij het telen van bollen-, bomen en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel.
Planspecifiek
De agrarische gronden in de omgeving van het plangebied zijn in gebruik bij veeteelt- en akkerbouwbedrijven en als grasland of bouwland. Bollenteelt komt in de wijde regio niet voor en ook boom- of fruitteelt is in de omgeving niet aanwezig. Derhalve is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en mogelijke drift als gevolg daarvan niet aan de orde. Het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat het agrarisch gebruik in de omgeving gaat wijzigen. Vanuit het aspect spuitzonering is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect spuitzonering.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2022-2027 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het realiseren van een nieuwe woning. Met het plan neemt het verhard oppervlak niet meer dan 500m2 toe. Het hemelwater wordt lokaal geïnfiltreerd. Het plan heeft geen effecten op de waterhuishouding binnen en rondom het plangebied. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Het resultaat is opgenomen in bijlage 2.
Voor het plan dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen. Het plangebied grenst aan een A-watergang. De bouw van de woning heeft echter geen invloed op de watergang of negatieve waterhuishoudkundige gevolgen. Voor de aanplant van een rij knotwilgen, zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan, moet een vergunning worden aangevraagd bij het waterschap. De wilgenrij moet op ten minste 1 meter vanaf de insteek van de watergang gepoot worden. Deze bepaling zal worden opgenomen in de watervergunning.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op ruim 800 meter afstand van het plangebied. Gezien de omvang van de ontwikkeling (toevoegen 1 woning) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. De afstand is ook dermate groot dat er geen sprake zal zijn van een toename van stikstofdepositie als gevolg van de bouw en het gebruik van één woning.
Het plangebied maakt evenmin deel uit van provinciaal aangewezen beschermd gebied, zoals het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, weidevolgebied, ganzenrustgebied of beschermingszone natte landnatuur.
Soortenbescherming
Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als Bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Nader onderzoek is daarom niet nodig. Wel dient er ten alle tijden rekening gehouden te worden met de Algemene zorgplicht en algemene broedvogels.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De nieuwe woning krijgt een eigen ontsluiting op de Pastoor Blaisseweg. De Pastoor Blaisseweg heeft voldoende capaciteit om het verkeer van één extra woning te verwerken.
Op grond van het 'Parapluplan parkeren' (2018) worden de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 'toekomstbestendig parkeren' als norm gehanteerd. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een vrijstaande woning in het buitengebied. Een vrijstaande woning heeft een parkeernorm van 2,4. Op het erf moet voor beide woningen samen ruimte zijn voor 5 geparkeerde auto's. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Met een duidelijke verdeling tussen hoofd- en bijgebouw(en) wordt verwezen naar de traditionele opzet van een agrarische erf. De nieuwe woning wordt gebouwd met het archetype van schuur en is ondergeschikt aan het hoofdgebouw en wordt in uitstraling wat soberder. Hiermee blijft het beeld van een erf intact.
Archeologie
In het plangebied geldt het bestemmingsplan "Archeologie Doesburg 2009". Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde historische ijssellopen' en 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde hoog'. Voor de historische ijssellopen geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 7,5 +NAP. Voor een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter.
In het kader van het bestemmingsplan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 4. De conclusie is dat voor de periode Neolithicum - Late Middeleeuwen de verwachting op archeologische resten hoog is, de top van het rivierduin is in tact.
Omdat de voorgenomen ingrepen archeologische resten binnen het plangebied kunnen verstoren, wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Voor een dergelijk gravend onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) nodig dat door de gemeente wordt goedgekeurd.
Ter bescherming van de archeologische waarden is in voorliggend plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De opzet en regels van voorliggend plan zijn gebaseerd op de systematiek van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' van de gemeente Doesburg. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009' van de gemeente Doesburg.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In het plan is het realiseren van de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de betrokken instanties, waaronder het Waterschap Rijn en IJssel, de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, de Omgevingsdienst Regio Arnhem en het Gelders Genootschap. Een verslag van het vooroverleg is opgenomen in bijlage 5.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. Omwonenden zijn geïnformeerd over het initiatief.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 oktober tot en met 24 november 2022 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.