Plan: | Flora 23 - Prunusstraat, Ribesstraat en Van Tuyllplein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0221.BPL22002WMO-VA01 |
De gemeente Doesburg is samen met Woonservice IJsselland bezig met een herstructurering van de wijk De Ooi in Doesburg. Drie locaties in de wijk worden geherstructureerd omdat de woningen verouderd zijn. In de reeds vastgestelde 'Partiële herziening Molenveld en De Ooi' is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd aan het vigerende bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi', waarmee de herstructurering planologisch mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de locatie 'Prunusstraat, Ribesstraat en Van Tuyllplein'. Het voornemen is om de bestaande woningen te slopen en nieuwe grondgebonden woningen en appartementen terug te bouwen. Naast deze locatie heeft de herstructurering ook betrekking op de locaties 'Notenstraat' en 'Betulastraat'. Voor die twee locaties wordt een aparte procedure doorlopen.
De herstructurering van de locatie 'Prunusstraat, Ribesstraat en Van Tuyllplein' is niet mogelijk binnen het bestaande bestemmingsplan. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom het bestemmingsplan kan worden gewijzigd volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De herstructurering in De Ooi bestaat uit drie deellocaties. Het gaat om de deelgebieden:
Voorliggend initiatief richt zich op de herstructurering van de Prunusstraat - Ribbestraat - Van Tuyllplein (3). Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied en de omgeving.
De ligging van de deelgebieden in Doesburg (bron: openstreetmaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
De wijk de Ooi is de tweede uitbreidingswijk van Doesburg na de tweede wereldoorlog. De Ooi ligt op een eiland tussen de kronkelende oude tak van de Oude IJssel en de nieuwe, gekanaliseerde Oude IJssel. Het water en het groen in de omgeving geven kwaliteit aan het wonen in De Ooi. De Ooi is een typische jaren '60 wijk met gelijkvormige woonblokken (stempels) en ruime straten. Het winkelcentrum en de voorzieningen liggen centraal in de wijk. Het woningaanbod is gevarieerd. Naast de typische rijtjeshuizen en flatgebouwen zijn er ook vrijstaande woningen en woningen voor starters en ouderen.
Prunusstraat - Ribesstraat - Van Tuyllplein
Het plangebied ligt iets ten noorden van het winkelcentrum van de Ooi en redelijk centraal in de wijk. Het is een, in verhouding tot andere blokken in de wijk, ruim opgezet bouwblok. Veel van de bestaande woningen hebben daardoor relatief diepe achtertuinen. Verder grenst het gebied aan een groenstructuur bij het Van Tuyllplein die in zuidelijke richting de verbinding legt naar het winkelcentrum en de te herontwikkelen locatie van basisschool De Horizon. Deze herontwikkeling maakt echter geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan.
Luchtfoto van de deellocatie Prunusstraat e.o. (bron: googlemaps)
In de toekomstige situatie vindt er een herstructurering plaats binnen De Ooi. De herstructurering van de deelgebieden heeft gemeen dat de bestaande woonfunctie niet wijzigt. Voor de toekomstige inrichting heeft de raad van de gemeente Doesburg een stedenbouwkundig kader 'Ruimtelijke verkenning Herstructureringslocaties De Ooi' vastgesteld. In dat kader zijn de ruimtelijke- en stedenbouwkundige uitgangspunten van de drie herstructureringslocaties uitgewerkt. Het kader is toegevoegd als bijlage 1 en wordt in navolgende tekst op hoofdlijnen toegelicht. Voor het plangebied, de locatie Prunusstraat, Ribesstraat, Van Tuyllplein, is naar aanleiding van gesprekken tussen gemeente en bewoners een aangepast schetsontwerp opgesteld. Dat schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 2 en vormt het uitgangspunt voor de herstructurering van het plangebied.
Prunusstraat - Ribesstraat - Van Tuyllplein
Vanwege de aanzienlijke omvang van het plangebied is voor deze locatie gekozen voor een andere inrichting dan nu het geval is. De ligging centraal in de wijk aan de groenstructuur biedt tevens aanknopingspunten voor een verbijzondering. De denkrichting voor deze locatie sluit aan op de karakteristiek van de wijk. Wel wordt ingezet op een bredere differentiatie van woningtypen waarbij naast grondgebonden woningen ook gestapelde woningen zijn beoogd. Dit heeft tot gevolg dat het aantal woningen binnen deze deellocatie toeneemt naar maximaal 58 woningen in totaal. Aan de Prunusstraat komt een compacter bouwblok dan nu. Hierdoor ontstaat er ruimte voor de aanleg van een nieuwe robuuste groenstructuur langs deze weg aansluitend op de bestaande groenstructuur langs het Van Tuyllplein. Aan het groen komen, langs zowel de Prunusstraat als het Van Tuyllplein, appartementen met 3 lagen. De rest van de nieuwbouw bestaat uit blokken met rijwoningen van twee lagen met kap. Voor de extra benodigde parkeerplaatsen wordt ruimte ingericht parallel aan de Prunusstraat en het Van Tuyllplein. Mogelijk ook in het groen op het Van Tuyllplein. In overleg met de bewoners en omwonenden wordt de inrichting van de openbare ruimte ingevuld.
Beoogde stedenbouwkundige inrichting Prunusstraat e.o. (bron: Schetsontwerp Herstructureringslocaties De Ooi, Buro SRO)
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 is deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Alle nieuwe gebouwen moeten voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
In relatie tot de herstructurering vindt er een aanzienlijke verduurzaming plaats van de woningen en de buitenruimte. De nieuwe woningen worden straks gasloos verwarmd. Ten opzichte van de bestaande verouderde woningen worden daarnaast duurzame technieken toegepast bij de bouw waardoor de woningen een stuk energiezuiniger zijn dan nu het geval is. Verder maakt de herstructurering een toename van (openbaar)groen mogelijk. Langs de Prunusstraat komt een nieuwe brede groenstructuur aansluitend op het Van Tuyllplein. De toename van groen en bomen zorgt voor een verkoelend effect op warme dagen. Verder heeft het plan geen toename van verharding tot gevolg. Voor het plangebied is vanwege het beoogde programma (o.a. gestapeld) en een efficiënte indeling van de ruimte sprake van een aanzienlijke afname van verharding (zie verder 4.2). Desondanks zijn er kansen om aan de zuidzijde van de Prunusstraat water te bergen via een verlaging in de groenvoorziening. Een nadere uitwerking van de toepassing van duurzame technieken en bergingsvoorzieningen volgt bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het plan raakt daarmee op voorhand niet aan één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan heeft tot gevolg dat het aantal woningen binnen het plangebied toeneemt met maximaal 22 woningen ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voorziet naast een toename van het aantal woningen ook voor een meer gedifferentieerd aanbod van woningen. Onder het regionaal- (3.3) en gemeentelijk beleid (3.4) is nader gemotiveerd dat er zowel vanuit kwantitatief- als kwalitatief oogpunt behoefte is aan de woningen uit voorliggend plan. Bij voorliggend plan is daarnaast sprake van sloop-herbouw. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, midden in een woonwijk waarbij het plangebied in de bestaande situatie ook al een woonfunctie hebben (inbreidingslocatie). Dit sluit aan bij de voorkeur om woningen binnenstedelijk te bouwen. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 1 februari 2022 voor het laatst geactualiseerd (geconsolideerde versie) op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie en -verordening zijn ter plaatse van het plangebied geen specifieke beleidsuitgangspunten of regels opgenomen. In algemene zin kan worden gesteld dat voorliggend plan voorziet in een verduurzaming van de woningvoorraad en tevens voorziet in een klimaatbestendige inrichting van de nieuwe woonlocatie met een aanzienlijke toename van groen. Daarmee komt het plan tegemoet aan verschillende ambities uit de omgevingsvisie, waaronder ambities en aandacht voor biodiversiteit en een duurzaam en divers woon- en leefklimaat voor de inwoners van de provincie.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
In 2020 is de subregionale woonagenda geactualiseerd. De uitgangspunten uit de Liemerse Woonagenda zijn
nog steeds relevant, al is er op een aantal punten een accentverschuiving. Zo wordt nu vooral gekeken naar de kwaliteiten van het plan en naar de toegevoegde waarden van het plan op lokale en/of (sub)regionale
behoefte en is afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Bovendien is de afgelopen
jaren gewerkt aan een beter inzicht in vraag en aanbod in de Liemers. Op basis van het regionale
woningmarktonderzoek 2019 Arnhem- Nijmegen zijn de belangrijkste opgaven:
Door de accentverschuiving zijn de uitgangspunten herijkt en zijn er zes punten geformuleerd in plaats van
zeven. Parallel aan de Liemerse Woonagenda wordt in de Regio Arnhem Nijmegen ook samengewerkt aan de
Woondeal. Die zal op een aantal punten helpen bij het uitvoeren van de opgaven en uitgangspunten die in de
Liemerse Woonagenda zijn geformuleerd.
De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als
gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren. Ten opzichte van 2017 ligt het
accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor
middeninkomensgroepen. Volgens het woningbehoefteonderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het
woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. Daarnaast geeft het onderzoek aan
dat er vanuit de middeninkomens ook behoefte is aan vrije sector huurwoningen in de middenhuur.
Woondeal
Op 4 maart 2020 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. Aanleiding hiervoor zijn de
toenemende woningtekorten en de complexiteit van de stedelijke vraagstukken. De woondeal is een pakket
met afspraken met het ministerie van BZK, de regio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland. Doel van
deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op
de woningmarkt op te pakken. De woondeal bevat een zestal kernafspraken, waar onder woningbouwopgave
en versnelling en betaalbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een toename van 22 woningen ten opzichte van het bestaande aantal woningen binnen het plangebied. Gelet op de harde plancapaciteit is er nog ruimte voor nieuwe woningen in Doesburg. Voorliggend plan draagt direct bij aan het behalen van de doelstelling uit de Woonagenda om de aankomende jaren extra woningen bij te bouwen in de regio. Het plan voorziet in rijwoningen en gestapelde woningen, waarmee goed wordt aangesloten bij de woningbehoefte voor lagere- en middeninkomens. Verder sluit het plan aan bij één van de afspraken uit de Woonagenda om nieuwbouw bij voorkeur binnen bestaande woonkernen te realiseren. Door te kiezen voor nieuwbouw wordt er daarnaast een belangrijke slag geslagen om de woningvoorraad van Doesburg te verduurzamen.
Het initiatief is uitvoerbaar binnen de Liemerse Woonagenda 2020-2025.
De Woondeal regio Arnhem - Nijmegen is een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregio en door de 18 gemeenten in de regio ondertekend. Reden om een woondeal te sluiten zijn o.a. de snel oplopende woningtekorten en de complexe leefbaarheidspolitiek. Met de woondeal worden de krachten van de verschillende overheidslagen gebundeld met als doek het functioneren van de woningmarkt in de regio structureel te verbeteren. Er zijn Kernafspraken gemaakt rond de volgende thema's:
In de periode 2020-2030 is er een behoefte aan 35.000 nieuwe woningen in de regio. Het grootste deel van de woningbouwopgave zal door de steden Arnhem en Nijmegen worden opgevangen, maar ook wordt naar mogelijkheden in andere gemeenten gekeken. Binnenstedelijke/binnendorpse verdichting en transformatie geven het beste invulling aan de ambities met betrekking tot het groene profiel en de circulaire regio. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar een (beperkt) aantal uitbreidingslocaties.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in een gewenste kwantitatieve toename van het aantal woningen. Er is sprake van een gevarieerd aanbod met verschillende woningtypen en betaalbare woningen.
Het plan past binnen de Woondeal regio Arnhem - Nijmegen.
In de Structuurvisie "Doesburg 2030' zet Doesburg de koers uit voor de toekomst. De hoofdstructuur van Doesburg ligt vast, maar nieuwe initiatieven borrelen op en op diverse plekken zijn ontwikkelingen gaande.
Planspecifiek
In de Structuurvisie Doesburg 2030 geeft de gemeente aan dat de toekomstige ruimtelijke opgave de aankomende jaren ligt in het verbeteren en verduurzamen van de bestaande ruimtelijke structuur. In de visie heeft de gemeente 10 locaties aangewezen die daarvoor het meest representatief zijn. De wijk De Ooi behoort niet tot één van deze locaties. Wel kan in algemene worden gezegd dat de herstructurering van voorliggend plan voorziet in een verduurzaming van de woningvoorraad van Doesburg. De nieuwe inrichting binnen het plangebied en met name het uitbreiding van de groenstructuur langs de Prunusstraat zorgt daarnaast voor een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke structuur en kwaliteit ter plaatse.
Het initiatief past binnen de Structuurvisie Doesburg 2030.
De Nota ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Doesburg vormt de basis voor het kwaliteitsbeeld van de gemeente voor de publieke ruimte. Binnen deze Nota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden in de kern. Het plangebied valt in het deelgebied "De Ooi". Hieronder worden de algemene ambities en ambities voor de straten en bebouwing opgesomd.
In de nota wordt aangegeven dat wordt gestreefd naar het behoud van de samenhang in stedenbouw en architectuurbeeld. Het monotone beeld kan worden opengebroken door individuele toevoegingen.
Het centrum van De Ooi vormt ruimtelijk en functioneel het hart van de wijk. Dit vraagt om een hoog kwaliteitsniveau van bebouwing en openbare ruimte. Het architectuurbeeld moet aansluiten bij het zakelijke beeld van de wijk en in de openbare ruimte neemt groen een belangrijke plaats in.
Planspecifiek
De herstructurering van De Ooi is afgestemd op de ambities uit de nota. Binnen het plangebied zijn er vanwege de omvang mogelijkheden voor een andere richting dan bestaand. In lijn met de ambitie uit de nota wordt er langs de Prunusstraat gekozen voor een compact woonblok (gestapeld) waardoor er ruimte ontstaat voor een uitbreiding van de groenstructuur in dit centrale deel van de wijk. Een uitgebreidere toelichting van de nieuwe stedenbouwkundige opzet is te raadplegen in 'Ruimtelijke verkenning herstructureringslocaties De Ooi' uit bijlage 1 en het definitieve schetsontwerp uit bijlage 2.
Het initiatief past binnen de Nota ruimtelijke kwaliteit Doesburg 2017.
Ter plaatse van de drie deelgebieden geldt het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi', vastgesteld op 30 maart 2017. Navolgende afbeeldingen tonen de vigerende planologische situaties binnen de drie deelgebieden op basis van het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi'.
Uitsnede van de deellocatie 'Prunusstraat e.o.' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' is een consoliderend bestemmingsplan waarin de feitelijke situatie van woonwijk De Ooi planologisch is vastgelegd. Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Ter plaatse van de woonblokken zijn bouwvlakken opgenomen. Voor alle woningen binnen het plangebied geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m en 10 m.
Recent is ter plaatse van het plangebied (en de andere deelgebieden van de herstructurering) ook het bestemmingsplan 'Partiële herziening Molenveld en De Ooi' vastgesteld. In die herziening is de wijzigingsbevoegdheid toegevoegd aan het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' die de basis vormt van voorliggend wijzigingsplan. Meer daarover in het vervolg van deze paragraaf. Tenslotte is het 'Parapluplan parkeren', zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 13 juni 2018, van toepassing en geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Archeologie', vastgesteld op 29 oktober 2009. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
In het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' is bepaald dat alleen de bestaande woningen zijn toegestaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op het tijdstip van het van kracht worden van het plan aanwezige aantal dan wel het op de verbeelding als zodanig aangeduide aantal. Voorliggend plan voorziet in een toename van het aantal woningen. Ook voorziet het plan in de oprichting van woningen deels buiten de contouren van bestaande bouwvlakken en wordt een woningtype (gestapeld) toegevoegd. Daarmee is het plan in strijd met het bepaalde in het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi'.
In de 'Partiële herziening Molenveld en De Ooi' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de herstructurering uit voorliggend plan mogelijk maakt. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden. In het vervolg van deze paragraaf is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen en is gemotiveerd waarom voorliggend wijzigingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Wijzigingsbevoegdheid 26.2 Herstructurering De Ooi
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' te wijzigen ten behoeve van herstructurering van woningen, waarbij in de nieuwe situatie zowel grondgebonden als gestapelde woningen zijn toegestaan. De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet daarbij zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
Ad.
Op basis van voorgaande motivering luidt de conclusie dan voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid 'Herstructurering De Ooi' uit de Partiële herziening Molenveld en De Ooi.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Vanwege de herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is te raadplegen in bijlage 3. De belangrijkste conclusie is dat er binnen het onderzoeksgebied geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen zijn geconstateerd en dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het bestaande en toekomstig gebruik (wonen met tuin). Nader bodemonderzoek is in het kader van deze bestemmingsplanwijziging niet nodig. Wel dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen een verkennend onderzoek te worden ingediend naar de aanwezigheid van asbest ter plaatse van de druppelzone op twee locaties (Prunusstraat 11 en Van Tuyllplein 12).
Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15556844 (aan de De Drempter Dijk ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 14,2 µg/m3 | 15,3 µg/m3 | 8,7 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal woningen en de daarmee samenhangende verkeersbewegingen beperkt toe, zie verder 4.4 Verkeer. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen, 3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied ligt midden in woonwijk De Ooi. In de Ooi geldt een 30 km/u regime. De nieuwe woningen liggen niet in een geluidzone van een gezoneerde weg zoals bedoeld in de Wgh. In het kader van de Wgh is geen akoestisch onderzoek nodig. De nieuwe grondgebonden woningen binnen het plangebied worden op een vergelijkbare afstand tot de weg gebouwd als in de bestaande situatie. Daarbij staan de woningen langs rustige wegen die voornamelijk door licht verkeer (regulier autoverkeer) worden gebruikt. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat in het kader van wegverkeerlawaai voor deze woningen op voorhand zekergesteld.
Om te kunnen bepalen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is er voor de appartementen wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd, omdat deze (uitgaande van een voorheen beoogde vierde bouwlaag) hoger zijn dan de omliggende bebouwing en daardoor mogelijk een hogere geluidsbelasting door verkeerslawaai kennen dan de grondgebonden woningen. Nu de vierde bouwlaag uit het plan is verwijderd na de omgevingsdialoog is het akoestisch onderzoek in principe overbodig. Het akoestisch onderzoek is voor de volledigheid opgenomen in bijlage 4 en heeft als belangrijkste conclusie dat de geluidbelasting door wegverkeer op alle 30 km wegen samen ten hoogste 38 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van wegverkeer in de omgeving van de appartementengebouwen wordt niet overschreden. Ook ter plaatse van de appartementengebouwen is sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van geluid.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een herstructurering van een inbreidingslocatie in een bestaande woonwijk. Het plangebied heeft en behoud de woonfunctie. In De Ooi zijn enkele detailhandels- en maatschappelijke voorzieningen gelegen die passend zijn binnen een woonwijk. De toekomstige bouwvlakken maken de oprichting van woningen dichter bij bestaande bedrijven en inrichtingen niet mogelijk. Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat bestaande bedrijven en inrichtingen ook niet worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.
Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een beperkte toename van het aantal kwetsbare objecten. Op basis van de website risicokaart.nl is bekeken of er in de omgeving risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes liggen. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
Uitsnede van de risicokaart met de ligging van de deelgebieden ter plaatse van de zwarte pijlen (bron: risicokaart.nl)
In de wijde omgeving van het plangebied liggen enkele risicovolle inrichtingen, rivier de IJssel (vervoer gevaarlijke stoffen) en enkele aardgasleidingen ten oosten van Doesburg. Gelet op de ruime feitelijke afstanden tussen het plangebied en de risicobronnen (dichtstbij gelegen inrichting 0,5 km, IJssel 1 km en aardgastransportleidingen ca 900 m) kunnen risico's op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar in het kader van externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
De totale herstructurering van De Ooi, die naast het plangebied bestaat uit nog twee locaties (zie 1.2), bestaat uit de oprichting van 85 woningen. Daarmee blijft de herstructurering (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D.11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste conclusie is dat belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel. Voor het plan is een waterparagraaf gemaakt. Daarin is voor het plangebied (en de twee andere locaties die onderdeel uitmaken van de herstructurering) aangegeven hoe er met water wordt omgegaan. De waterparagraaf is toegevoegd als bijlage 6. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van voorliggende paragraaf opgenomen.
Hemelwater en riolering
Voor het afkoppelen van de volledige wijk De Ooi is voldoende berging in het oppervlaktewater in en rondom de wijk aanwezig. In de Watervisie De Ooi is een voorstel gedaan voor de toekomstige afwatering naar het bestaande oppervlaktewater, voorliggend plan sluit hierop aan. Voor het plangebied geldt dat sprake is van een (aanzienlijke) afname van het verhard oppervlak. Watercompensatie vanuit het waterschap is daarmee niet vereist. Voor dit initiatief geldt dat er aan de zuidzijde van het plangebied mogelijkheden zijn om water te bergen in een verlaging in de groenvoorziening. Deze mogelijkheid is nader uitgewerkt op pagina's 7 en 8 van de waterparagraaf.
Vuilwater
Voor de afvoer van vuilwater afkomstig van de verschillende woonblokken worden aansluitingen gemaakt op de bestaande gemengde of gescheiden rioleringen onder de aangrenzende wegen. Doordat in de huidige situatie ook bebouwing aanwezig was, neemt de vuilwaterbelasting naar verwachting niet of beperkt toe (door de het overgaan van woningen naar appartementen). Doordat de nieuwbouw in de toekomst volledig afgekoppeld wordt, wordt geen hemelwater meer afgevoerd op het vuilwaterstelsel.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterstand is over het algemeen op ruim voldoende afstand onder het maaiveld aanwezig. Hierdoor hoeven geen mitigerende maatregelen of ophogingen gerealiseerd te worden.
Oppervlaktewater
Door het afkoppelen van het hemelwater naar het oppervlaktewater neemt de belasting op het oppervlaktewatersysteem toe. Echter is hiervoor voor de volledige wijk De Ooi een plan opgesteld, waardoor geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving worden veroorzaakt.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt niet in de beschermingszone van een waterkering.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Omdat op basis van kennis en ervaring bekend is welke soortengroepen er te verwachten zijn in een dergelijk plangebied is voor het initiatief direct aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd voor gebouwbewonende vleermuizen, gierzwaluw, huismus en steenmarter. De initiatiefnemer heeft dit aanvullend onderzoek in oktober 2021 voor het plangebied uitgevoerd in samenhang met een grootschalig onderhoud van bestaand vastgoed in De Ooi (o.a. vervangen van bestaande daken). Het aanvullend onderzoek is toegevoegd als bijlage 7. Het plangebied maakt daarin als deelgebied onderdeel uit van 'complex 31'. Ook is voor het initiatief een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, welke is toegevoegd als bijlage 9. De belangrijkste uitkomsten van het aanvullend onderzoek soortenbescherming en de voortoets stikstofdepositie zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ca 800 m ten westen van het plangebied. Vanwege het beperkte ruimtelijke effect als gevolg van de herstructurering in relatie tot de afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten ten aanzien van geluid, trilling, lawaai en lichthinder op voorhand worden uitgesloten. Voor de beoordeling van mogelijke effecten ten aanzien van stikstof is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (bijlage 9). In de voortoets is de conclusie opgenomen dat als gevolg van de ontwikkelingen van het plangebied de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is geen sprake van mogelijke effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is niet nodig.
Soortenbescherming
In het aanvullend ecologisch onderzoek soortenbescherming is de conclusie opgenomen dat een ontheffing van het bevoegd gezag (provincie Gelderland) nodig is voor verschillende beschermde soorten. Ook is een projectplan (activiteitenplan) nodig, welke inmiddels is opgesteld en is toegevoegd als bijlage 8. De benodigde ontheffing is aangevraagd en het bevoegd gezag (provincie Gelderland) heeft de ontheffing reeds verleend. Negatieve effecten ten aanzien van soortenbescherming kunnen daarmee worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersaantrekkende werking
Het plan gaat uit van 19 woningen en 39 appartementen waardoor het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie circa ca 350 zal bedragen (bron: Parapluplan Parkeren / CROW). Deze verkeersbewegingen bestaan enkel uit licht verkeer. Binnen het plangebied neemt het aantal woningen toe met 22. De nieuwe rijwoningen aan de zuidkant van deze locatie worden net als in de bestaande situatie ontsloten op de Ribesstraat. De noordelijk gelegen rijwoningen en de appartementen krijgen een ontsluiting op de Prunusstraat. De Prunusstraat en aangrenzende wegen kunnen een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan.
Parkeren
Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied is voor het onderdeel parkeren in een eerder stadium afgestemd met de gemeente. Het aantal woningen op deze locatie neemt toe met 22 (van 36 nu naar 58 straks). Om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid geldt er per extra woning in de toekomstige situatie een norm van 1,8 parkeerplaats per woning. De totale toename van het aantal parkeerplaatsen in de toekomstige situatie komt daarmee uit op 40 parkeerplaatsen (22*1,8). Deze parkeerbehoefte wordt straks opgevangen door nieuwe en bestaande parkeerplaatsen (langsparkeren) aan de Prunusstraat en het Van Tuyllplein.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een woonwijk uit de jaren 50 / 60. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten zoals (rijks)monumenten gelegen. Ook ligt het plangebied niet in een landschap dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming geniet. Het plan heeft geen negatieve effecten ten aanzien van cultuurhistorie.
Archeologie
Op basis van het bestemmingsplan 'Archeologie' geldt er voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting (specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde middelhoog). Archeologisch onderzoek binnen deze gebieden is nodig indien bodemingrepen worden uitgevoerd met een oppervlak groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m onder maaiveld. Ter plaatse van het plangebied (en de twee andere locaties die onderdeel uitmaken van de herstructurering) is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 10. De belangrijkste conclusie is dat de archeologische verwachtingswaarde van de het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek is niet nodig. Omdat als gevolg van voorliggend plan alle gronden binnen het plangebied zijn onderzocht en is gebleken dat geen aanvullend onderzoek nodig is, is het 'Parapluplan Archeologie' bewust niet van toepassing verklaard.
Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de privaatrechtelijke overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan sluit qua systematiek aan op het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' en bevat de volgende bestemmingen:
Het 'Parapluplan Parkeren' is van toepassing verklaard. Het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009' is bewust niet van toepassing verklaard, zie verder 4.5.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het wijzigingsplan wordt toegezonden aan de relevante instanties.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure doorlopen. De omgeving is over de plannen geïnformeerd. Het plan is direct als ontwerpplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er enkele zienswijzen op het wijzigingsplan ingediend. De zienswijzen hebben niet geleid tot wezenlijke veranderingen van het plan. Wel zijn er drie beperkte aanpassingen in voorliggend wijzigingsplan doorgevoerd. De zienswijzen en de beantwoording van de zienswijzen namens de gemeente Doesburg zijn uitgewerkt in de Nota van zienswijzen. Deze nota is toegevoegd als bijlage 11.