direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eekstraat 13 te Doesburg
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Eekstraat 13 te Doesburg is een boerenerf met (voormalige) bedrijfswoning inclusief bedrijfsbebouwing gelegen. Aangezien er geen bedrijvigheid meer plaatsvindt, is de initiatiefnemer voornemens de aanwezige bedrijfsbebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een nieuwe woning te realiseren.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken, kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 18.5.3 uit het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op circa 1,7 km ten noordoosten van de bebouwde kom van Doesburg. De directe omgeving van het plangebied betreft agrarisch gebied. Op circa 220 m ten noorden van het plangebied is restaurant & partijboerderij 'De IJsselhoeve' gelegen met op enige afstand ten noorden daarvan 'Camping IJsselstrand'. Ten westen van het plangebied is een oude meander van de IJssel met een jachthaven ('Het Zwarte Schaar') aanwezig.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, behorend bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De bij het plangebied betrokken gronden vallen onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg', vastgesteld op 22 juli 2010 door de gemeenteraad van de gemeente Doesburg.

De betrokken gronden zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Wonen'. Volgens artikel 18 van de planregels zijn de gronden die zijn bestemd als 'Wonen' hoofdzakelijk bestemd voor de bestaande woningen, waarbij inwoning is toegestaan en, onder voorwaarden, voor bepaalde nevenactiviteiten zoals recreatieve nevenactiviteiten en eventuele bestaande paardenbakken.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rood kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' zijn onderstaande bestemmingsplannen van toepassing:

  • 'Parapluplan parkeren' (vaststelling op 28 juni 2018). In dit bestemmingsplan is het gemeentelijke parkeerbeleid juridisch planologisch geborgd;
  • 'Archeologie Doesburg 2009' (vaststelling 29 oktober 2009). In dit bestemmingsplan is het gemeentelijke archeologisch beleid juridisch planologisch geborgd;
  • Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 van bijlage II Bor (vastgesteld op 9 september 2014). In deze beleidsregels is vastgesteld waaraan de gemeente toekomstige aanvragen om afwijkingen van het bestemmingsplan voor kruimelgevallen zullen worden getoetst.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' is voor de bestemming 'Wonen' in het plangebied in artikel 18.5.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het plan te wijzigen voor de bouw van één of meerdere extra woningen, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing. In de wijzigingsbevoegdheid is hiervoor een aantal voorwaarden opgenomen.

Dit wijzigingsplan maakt de realisatie van één vrijstaande woning met bijgebouw mogelijk, na sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing. In paragraaf 3.1.3 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft in de huidige situatie een deel van een (voormalig) boerenerf. Op het erf zijn een viertal bedrijfsgebouwen en een (voormalige) bedrijfswoning aanwezig (met een totaal te slopen oppervlakte van circa 952 m2) aanwezig. De oude rundveestal stamt uit 1861. Op navolgende afbeelding zijn de gebouwen met hun (voormalige) functies weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0004.png"

Functies (voormalige) bebouwing met daarbij de te slopen oppervlaktes aan voormalige bedrijfsgebouwen.

Het erf wordt ontsloten door een tweetal toegangswegen. Het erf valt op te delen in twee delen. Op het noordwestelijk deel van het plangebied is rondom de bedrijfsgebouwen de locatie functioneel ingericht ten behoeve van de bedrijfsvoering. Het zuidoostelijk deel van het plangebied, nabij de bedrijfswoning, was en is nog steeds in gebruik als siertuin en moestuin.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0005.png"

Huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Eekstraat richting de bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0006.png"

Huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Eekstraat richting de bedrijfsbebouwing

2.2 Toekomstige situatie

Algemeen

Aangezien er geen bedrijvigheid meer op het erf plaatsvindt, is de initiatiefnemer voornemens de aanwezige bedrijfsbebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een nieuwe woning te realiseren. Hierdoor wordt het erf onder andere opgeschoond van ontsierende bebouwing en verharding. Het plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning met één laag met kap en twee bijgebouwen van circa 40 m2. De maximale bouw en goothoogte zijn respectievelijk 3 en 7 meter.

Landschappelijke inpassing en stedenbouw

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het initiatief is in 2019 door Buro Ontwerp & Omgeving een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen als Bijlage 1. Navolgende afbeelding geeft een sfeerimpressie weer van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0007.png"

Sfeerimpressie toekomstige situatie

De vierkante vorm van het huidige erf vormt de basis voor de nieuwe opzet van het erf. De opzet van het erf is compact en wordt groen ingekaderd met de bestaande houtsingels aan twee zijden. Deze kwaliteiten worden daarmee behouden en versterkt in de toekomstige situatie.

De nieuwe woning wordt achter de rooilijn van de bestaande woning, vrij centraal binnen het het plangebied, gesitueerd. Ten opzichte van de bestaande woning staat de nieuwe woning gedraaid op het perceel en vormt zo een verwijzing naar de positionering van de oude aardappelopslag. Het bijgebouw vormt de verbinding tussen de woningen. De bouwhoogtes van de schuurwoning sluiten aan op de bestaande bouwhoogtes. Voor wat betreft materiaalgebruik is gebruik gemaakt van ondergeschikte materialen zoals hout.

Het bestaande woonhuis en de nieuwe woning krijgen, net als in de huidige situatie een eigen oprit. De opritten komen uit op twee bijgebouwen (schuren) voor opslag en parkeren. Het betreft twee schuren die in het midden verbonden zijn met een lamellendak. Op de perceelgrens zal een meidoornhaag worden aangelegd die het erf in twee delen splitst. De bijgebouwen zijn zo geplaatst dat je vanaf de zuidelijke oprit tegen de schuur aankijkt en zicht hebt op het compacte erf. Vanaf de noordelijke oprit is er een doorkijk gemaakt richting het achterliggende landschap.

De nieuwe woning is tegen het erf geplaatst en vormt de begeleiding van de zichtlijn richting het achterliggende landschap. De verschijningsvorm van de nieuwe woning zal een verwijzing zijn naar de voormalige agrarische bebouwing op het erf. De plaatsing van de bijgebouwen tussen de twee woningen vormt de verbinding tussen deze twee woningen en zorgt voor een omsloten en compact erf. Tussen de twee opritten zal een geriefhoutbosje van krentenbomen op een verhoogd talud worden aangelegd. Dit als verwijzing naar de footprint van de oude schuur uit 1861 die daar in de huidige situatie staat. De groene massa van het geriefhoutbosje zorgt voor meer privacy tussen de twee woningen en draagt bij aan het omsloten en compacte erf.

Hoogstamfruitboomgaarden kwamen in de omgeving van oudsher veel voor op en nabij de erven. Hiervan zijn er echter veel van verloren gegaan. Aan het terugbrengen van deze landschapselementen wordt daarom veel waarde gehecht. Door het terugbrengen van een, door een meidoornhaag omsloten, hoogstamfruitboomgaard wordt de groene opzet van het compacte erf in een open landschap hersteld. De boomgaard zet tevens de karakteristieke verdeling van voor en achter op het erf kracht bij. Het behoud en de versterking van de reeds aanwezige houtsingels draagt hier ook aan bij. Op de hoeken van de aanwezige houtsingels staan twee opvallende rode esdoorns, deze zullen behouden blijven en de ruimte krijgen. Aan beide kanten van de opritten zal een nieuwe rode esdoorn aangeplant worden om de entrees te markeren zoals dat van oudsher vaak gedaan werd bij erven.

Een natuurlijk en bloemrijke strook zal de rand van het erf markeren. Door achter de bijgebouwen een strook bestaande uit een fruitboomgaard van solitaire bomen aan te planten, tussen de twee kavels, ontstaat er een minder strenge scheiding tussen de twee kavels. Het geeft meer privacy en een groener aanzicht van het erf. De bestaande fruitbomen zijn hier in opgenomen.

Een pad zal zorgen voor de verbinding tussen de moestuin en het erf. Om enige geborgenheid te creëren in de moestuin, zal het reeds aanwezige kleinfruit gehandhaafd blijven en waar nodig aangevuld worden. Achter de nieuwe woning kan een speelweide, die omsloten is met een houten hekwerk en zal daarmee ideaal zijn voor een gezin met jonge kinderen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

In voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' van de gemeente Doesburg. Aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt in paragraaf 3.1.3 getoetst. Voorliggend plan wordt in overeenstemming geacht te zijn met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, omdat de wijzigingsbevoegdheid reeds in het kader van het 'moederplan' is getoetst aan dit beleid. Wel wordt het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6, lid 2)

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als de ontwikkeling van een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie1 blijkt dat de realisatie van één woning niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Het initiatief wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met het initiatief zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.1.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg'

In artikel 18.5.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van één of meerdere extra woningen, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. ter compensatie van de sloop van minimaal 500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, niet zijnde karakteristieke bebouwing, mogen:
    • 1. twee woningen in één bestaand bijgebouw of
    • 2. twee woningen in één nieuw gebouw worden opgericht;
  • b. ter compensatie van de sloop van minimaal 1.500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mogen:
    • 1. maximaal drie woningen in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw of
    • 2. één woning in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw en maximaal twee woningen in één nieuw woongebouw of
    • 3. maximaal drie woningen in één nieuw woongebouw of
    • 4. maximaal twee vrijstaande woningen worden opgericht;
  • c. alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen dienen gesloopt te worden met uitzondering van de karakteristieke bijgebouwen;
  • d. de oppervlakte van de nieuw te bouwen woongebouwen en/of woningen bedraagt maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte;
  • e. de nieuw te realiseren woningen mag een inhoud van minimaal 400 m3 en maximaal 600 m3;
  • f. bijgebouwen bij de nieuw te realiseren woningen voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. oppervlakte maximaal 75 m2 per woning;
    • 2. gebouwd op maximaal 25 m afstand van de nieuw te realiseren woning;
    • 3. indien er meerdere nieuwe woningen worden gerealiseerd dienen de bijgebouwen in één gebouw te worden ondergebracht;
  • g. oppervlakte bijgebouw voormalige bedrijfswoning bedraagt maximaal 150 m2;
  • h. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • i. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • j. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • k. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Toetsing

Hierna wordt het initiatief per voorwaarde uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' getoetst.

Ad 18.5.3 sub a

In het plangebied wordt circa 945 m2 aan niet karakteristieke voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning gebouwd.

Ad 18.5.3 sub b

Het betreffende lid is niet van toepassing op onderhavig initiatief.

Ad 18.5.3 sub c

Alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Overigens blijkt uit paragraaf 3.2.8 dat er in het plangebied geen karakteristieke bijgebouwen aanwezig zijn.

Ad 18.5.3 sub d

In het plangebied is een bouwvlak opgenomen van maximaal 180 m2. De oppervlakte blijft daarmee onder de 50 % van de gesloopte oppervlakte.

Ad 18.5.3 sub e

In de regels van dit wijzigingsplan is opgenomen dat de nieuwe woning een minimale inhoud van 400 m3 en maximale inhoud van 600 m3 moet hebben.

Ad 18.5.3 sub f

In de regels is opgenomen dat het bijgebouw van een nieuw te bouwen woning een maximale oppervlakte mag hebben van 75 m2 en dat deze niet verder dan een afstand van 20 meter van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd. Op basis van het landschappelijk inpassingsplan is een bijgebouw van ± 40 m² op een afstand van ± 3,5 m van de nieuw te realiseren woning beoogd.

Ad 18.5.3 sub g

In de regels is opgenomen dat het bijgebouw van de bestaande woning eveneens maximaal 75 m2 mag zijn. De oppervlakte van het bijgebouw behorende bij de voormalige bedrijfswoning bedraagt ± 40 m². Op basis van het landschappelijk inpassingsplan is een bijgebouw van ± 40 m² beoogd

Ad 18.5.3 sub h

Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Ad 18.5.3 sub i

De ontwikkeling is landschappelijk ingepast waartoe een landschapsplan is opgesteld. Het landschapsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Het landschapsplan is tevens opgenomen als voorwaardelijke verplichting.

Ad 18.5.3 sub j

In de paragrafen 3.2.5 Bedrijven en milieuzonering en 3.2.6 geur wordt in gegaan op de in de nabijheid gelegen functies en waarden waaruit blijkt dat deze niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad.

Ad 18.5.3 sub k

Uit paragraaf 3.2 blijkt dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in januari 2019 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. Op de locatie zijn een aantal deellocaties onderzocht. De conclusies uit het onderzoek worden per deellocatie en onderzoeksdiscipline hierna kort behandeld.

Deellocatie A t/m C: druppelzones onverharde bodem asbestdaken

Asbestonderzoek in bodem (NEN 5707): Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In het opgegraven materiaal afkomstig van de sleuven A02, A03 en B01 is asbesthoudend materiaal aangetoond in de fractie > 20 mm. In de overige sleuven zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de sleuven A02, C01 en C02 is een gewogen asbestconcentratie aangetoond boven de 100 mg/kg d.s.. Hiermee is ter plaatse sprake van een ernstige verontreiniging met asbest in de bodem. In de sleuven A03, A04 en B01 is een gewogen asbestconcentratie aangetoond tussen de 50 en 100 mg/kg d.s. Vanwege deze asbestgehalten dient nader onderzoek naar asbest in bodem plaats te vinden. In de overige sleuven is ten hoogste sprake van een gewogen asbestconcentratie onder de 50 mg/kg d.s. Ter plaatse hoeft, op basis van de huidige informatie, geen nader onderzoek naar asbest in bodem plaats te vinden.

Deellocatie D: overig terrein met puinpad

Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740): De bovengrond is plaatselijk resten metselpuin- en sporen baksteenhoudend. Voor het overige zijn in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De toegangsweg en ter plaatse van 1 boring ten westen van de noordelijke schuur betreft een puinpad en is lokaal asfalthoudend. De resten metselpuin en sporen baksteenhoudende bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK. In de sporen baksteenhoudende bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. In de zintuiglijk schone ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie als verdacht dient te worden aangemerkt wordt met onderhavig onderzoek gedeeltelijk bevestigd. Op basis van de aangetoonde gehalten en concentratie hoeft er geen nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Uit een indicatieve toetsing van de analyseresultaten aan het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) blijkt dat de te verwachten bodemkwaliteitsklasse over het algemeen AW (overal toepasbaar) betreft en voor de zintuiglijk schone bovengrond Niet toepasbaar op basis van minerale olie.

Verkennend onderzoek asbest in bodem (NEN 5707) en puin (NEN 5798): Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de fractie > 20 mm van het opgegraven materiaal zijn ook geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de fractie < 20 mm is analytisch lokaal (in het puinpad) ten hoogste een gewogen asbestgehalte van 35 mg/kg d.s. en 42 mg/kg d.s. in de grond aangetoond. Derhalve is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met asbest en hoeft er geen nader onderzoek naar asbest in bodem plaats te vinden.

Deellocatie E: bovengrondse diesel-olietank met tankplaats

Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740): De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig grindig, zwak siltig, matig fijn zand en bevat lokaal brokken klei en sporen roest. De bovengrond is (tot maximaal 1,0 m -mv) zwak tot matig humeus. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is ten hoogste licht verontreinigd met cadmium, zink en PAK. Aangezien er geen grondwater binnen 5,5 m -mv is aangetroffen is grondwateronderzoek, conform de NEN 5740, achterwege gelaten. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie als verdacht dient te worden aangemerkt, vanwege de verwachting met minerale olie, wordt met onderhavig onderzoek niet bevestigd. De indicatie van de te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft Wonen.

Nader onderzoek asbest in bodem

Uit het verkennend onderzoek asbest in bodem komt naar voren dat nader onderzoek asbest in bodem noodzakelijk is. Door Buro Ontwerp & Omgeving is vervolgens in juli 2019 een nader onderzoek asbest in bodem uitgevoerd3. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. Op de locatie zijn een aantal deellocaties onderzocht. De conclusies uit het onderzoek worden per deellocatie en onderzoeksdiscipline hierna kort behandeld.

Erf

Uit de separate analyses blijkt dat op het erf ten hoogste een asbestconcentratie van 0,8 mg/kg ds gewogen is aangetoond.

Druppelzones

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de interventiewaarde van 100 mg/kg ds gewogen ter plaatse van (gedeelten van ) bijna alle druppelzones wordt overschreden. De oorzaak hiervan is de aanwezigheid van asbest > 20 mm, asbest in de fractie van 5 tot 20 mm en/of asbest in de fractie < 0,5mm. Alleen aan de westkant van schuur B en C zijn geen gehalten boven de interventiewaarde aangetoond. Daar waar de gehalten zich in de toplaag onder de 100 mg/kg ds gewogen bevinden is over het algemeen wel sprake van de aanwezigheid van vezels in de fractie < 0,5 mm. De aanwezigheid van deze vezels is niet analytisch afgeperkt. Er wordt vanuit gegaan dat de verontreiniging in de fractie < 0,5 mm veroorzaakt is als gevolg van de aanwezigheid van de druppelzone en aanwezig is in de bovenste 10 cm grond onder de dakrand en een meter uit de dakrand. De asbestverontreiniging in de fractie groter dan 20 mm en tussen de 0,5 en 20 mm is voldoende afgeperkt. Over het algemeen bevindt de verontreiniging zich in de bovenste 10 cm grond.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt verwacht dat circa 20 m3 sterk met asbest verontreinigde grond aanwezig is welke voorafgaande aan de ontwikkeling gesaneerd dient te worden.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, na sanering van de met asbest verontreinigde grond, geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

De Eekstraat is een 60 km/u weg met één rijstrook gelegen in het buitengebied. Voor deze wegen geldt een geluidszone van 250 m. De nieuwe woning valt binnen deze zone waardoor de Wgh van toepassing is en er een onderzoeksplicht geldt. Op 9 januari 2019 is door Buro Ontwerp en Omgeving een akoestisch onderzoek uitgevoerd4 conform de standaardrekenmethode I van bijlage III uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4. Met behulp van rekenmethode is de geluidsbelasting ten gevolge van de Eekstraat voor het toekomstige peiljaar 2029 bepaald. Na aftrek van 5 dB conform artikel 110 Wgh is de geluidsbelasting op de gevel 47 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

Voor de toetsing van mogelijke geluidhinder van de bedrijvigheid wordt verwezen naar de toetsing bedrijven en milieuzonering (paragraaf 3.2.5).

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
In het plangebied bestaat het voornemen om een nieuwe woning te realiseren. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool5 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2017 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2017, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.4 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

De gemeente Doesburg beschikt over een eigen beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie externe veiligheid is vastgesteld op 16 augustus 2011. De gemeente streeft ernaar risicobronnen en (beperkt) kwetsbare bestemmingen zoveel mogelijk te scheiden. In de hele gemeente worden geen nieuwe risicobronnen geïntroduceerd. De komst van inrichtingen met beperkte risicobelasting op de omgeving (zg. drempelwaardenlijstbedrijven) is onder voorwaarden mogelijk. In gevallen waarin de gemeente niet het bevoegd gezag is, zal zij zich inspannen om de externe veiligheidsrisico’s zo beperkt mogelijk te houden. Daartoe treedt zij in overleg met de initiatiefnemer en eventueel het bevoegd gezag om dit standpunt uit te dragen. Waar zich externe veiligheidsknelpunten voor (kunnen) doen, hebben maatregelen, die de kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verlagen, de voorkeur boven maatregelen, die het effect daarvan beperken. Verder hanteert de gemeente het principe “de veroorzaker betaalt”. Dit betekent dat degene die de externe veiligheidssituatie verandert, ook betaalt en zorgt voor een veilige omgeving.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een nieuwe woning. Er is daarmee sprake van de realisatie van een nieuw kwetsbaar object in de vorm van een nieuwe woning. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland ter plaatse van het plangebied en zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0008.png"

Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied in blauwe cirkel)

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

  • Aardgasleiding A-511;
  • Aardgasleiding A-522;
  • Aardgasleiding A-662.

Deze leidingen liggen direct naast elkaar en zijn gelegen ten oosten van het plangebied. Alle genoemde leidingen worden geëxploiteerd door de N.V. Nederlandse Gasunie. De afstand van de dichtstbijzijnde leiding tot de woning bedraagt ten minste 650 meter.

Aardgasleiding A-511 heeft ter hoogte van het plangebied een werkdruk van 66,2 bar en een diameter van 42 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en er is sprake van een invloedsgebied van 490 meter. Omdat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen, gelden er geen belemmeringen vanuit deze risicobron.

Aardgasleiding A-522 heeft ter hoogte van het plangebied een werkdruk van 66,2 bar en een diameter van 48,03 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en er is sprake van een invloedsgebied van 532 meter. Omdat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen, gelden er geen belemmeringen vanuit deze risicobron.

Aardgasleiding A-662 heeft ter hoogte van het plangebied een werkdruk van 79,9 bar en een diameter van 47,99 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en er is sprake van een invloedsgebied van 557 meter. Omdat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen, gelden er geen belemmeringen vanuit deze risicobron.

In de omgeving van het plangebied zijn geen overige mobiele en stationaire risicobronnen aanwezig. Daarnaast wordt met de uitvoering van dit plan geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustig buitengebied'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

In het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woning wordt aangeduid als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Onderzocht moet worden of de functie in het plangebied hinder ondervindt van hinderveroorzakende functies in de omgeving. In de omgeving bevindt zich de volgende milieuhinderveroorzakende functies:

 

Adres   Functie  
Eekstraat 15 (restaurant en partycentrum De IJsselhoeve)   Discotheken, muziekcafé's  
Eekstraat 12   Melkveehouderij  
Eekstraat 14   Verhuur auto's  

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie en tot slot de daadwerkelijke afstand tot het plangebied:

Functie   Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Daadwerke-lijke afstand  
Zalencentrum   Discotheken, muziekcafé's   0   0   30   10   190  
Melkrundveehouderij   Fokken en houden van rundvee   100   30   30   0   290  
Verhuur transportmiddelen   Personenauto verhuurbedrijven   10   0   30   10   120  

Opgemerkt wordt dat de daadwerkelijke functie Zalencentrum niet als dusdanig is aangeduid in de brochure waardoor gekozen voor een type inrichting die overeenkomstig is met de activiteiten. Aan de bij de functies behorende richtafstanden wordt voldaan. Derhalve kan geconcludeerd worden dat een goed woon- en leefklimaat van de woning gegarandeerd kan worden en dat aanwezige bedrijvigheid niet wordt beperkt in hun bedrijfsvoering. In de omgeving van het plangebied is een veehouderij gelegen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Bij veehouderijen wordt voor het aspect geur getoetst aan de wettelijke bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (zie paragraaf 3.2.6).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.6 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid.

Het beleid heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel zijn van een veehouderij, of een voormalige veehouderij die na 19 maart 2000 is beëindigd, gelden uitsluitend de minimaal aan te houden afstanden en niet de waarde voor de geurbelasting. Hetzelfde geldt voor een 'ruimte-voor-ruimte woning/geurgevoelig object' als beschreven in artikel 14, tweede lid van de Wgv. In dit geval is sprake van één nieuw te bouwen ruimte-voor-ruimte woning. Er geldt een minimale afstand van 50 m tussen de (nieuwe) woningen en het emissiepunt (stal) van omliggende veehouderijen.

De dichtstbijzijnde veehouderij tot het plangebied betreft een melkrundveebedrijf aan de Eekstraat 12 (afstand ± 290 meter tot plangebied). De nieuwe woning ligt buiten de zones van 50 m rondom de stallen van het genoemde melkrundveebedrijf.

Gezien het feit dat er op kortere afstand van de veehouderijen reeds en ander geurgevoelige object (Eekstraat 11) is gelegen, wordt de veehouderij door de realisatie van onderhavig plan bovendien niet (verder) in zijn ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.


Watertoets

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee

Nee
Nee  
2
2

1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

Het plangebied betreft in de huidige situatie een deel van een boerenerf. Op het erf zijn een aantal bedrijfsgebouwen inclusief (voormalige) bedrijfswoning, met een totaal te slopen oppervlakte van circa 952 m2, aanwezig. De oppervlakte van het nieuw te bouwen woongebouw, de bijgebouwen en de nieuwe verharding tesamen zorgen voor een afname van het verharde oppervlakte.

Voor de nieuwe woning wordt uitgegaan van een aansluiting op het bestaande rioleringsstelsel. Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen gebouwen wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem. Bij de bouw van de nieuwe gebouwen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast, waardoor de waterkwaliteit op peil blijft. De ontwikkeling binnen het plangebied zorgt voor een verbetering van de waterhuishouding ter plaatse.

Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap en er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd hoeft te worden. Om die reden is geen overleg met het waterschap gevoerd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

In het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009' heeft het plangebied twee aanduidingen meegekregen, te weten: ‘specifieke vorm van waarde – archeologische verwachtingswaarde middelhoog’ en ‘specifieke vorm van waarde – archeologische verwachtingswaarde historische IJssellopen’. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het 'Archeologie Doesburg 2009' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL19002WBU-VA01_0009.png"

Uitsnede verbeelding 'Archeologie Doesburg 2009' (plangebied binnen rode cirkel).

Ter plaatse van de aanduidingen geldt dat onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m respectievelijk 1.000 m2 en dieper dan 7,5 m+ NAP. De nieuwe woning en de bijgebouwen worden deels gebouwd op de plek van de bestaande bebouwing. Verder blijft de bodemingreep binnen een oppervlakte van 500 m2. De gronden ter plaatse van en nabij de bestaande bebouwing zijn tijdens de bouw en ook daarna vergraven. Van enige archeologisch waarde zal op die locaties geen sprake meer zijn. Om die reden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Cultuurhistorie

De voormalige bedrijfsbebouwing is niet aangewezen als een Rijks- of gemeentelijk monument. Op de locatie zijn ook geen behoudenswaardige cultuurhistorische objecten aanwezig. De gebouwen A, B en C stammen uit de jaren '70 van de vorige eeuw. Op gebouw D is een datering aangegeven van 1861. De te slopen bebouwing verkeerd in slechte staat. De bebouwing betreft functionele bouw met geen behoudenswaardige details.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.9 Flora en fauna

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming en gebiedsbescherming vindt plaats via de Wet Natuurbescherming.

Toetsing

Door Foreest Groen Consult is in januari 2019 een quick-scan natuurtoets uitgevoerd6. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' ligt op 375 meter afstand. Westelijk van dit Natura 2000 gebied ligt het Natura 2000 gebied 'Veluwe'. De afstand tot dit gebied bedraagt 5.300 meter. Het plangebied ligt niet in een GN (Gelders natuurnetwerk) of een GO (Groene ontwikkelzone) gebied. Deze gebieden liggen op enige afstand van de planlocatie. Vanwege de beperkte schaal en aard zijn directe verstoringseffecten uit te sluiten. Om te bepalen of er sprake is van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige gebieden als gevolg van het initiatief is in februari 2020 door Buro Ontwerp & Omgeving een effectenbeoordeling stikstofdepositie uitgevoerd7. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat tijdens zowel de realisatie als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige habitaits. De kernkwaliteiten zijn hierdoor niet van toepassing op het plangebied.

Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in of nabij een Natura 2000-gebied. Door de aard en de beperkte omvang van de activiteiten en door de afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en overige Natura 2000-gebieden worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven verwacht door directe verstoringsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering. Ook significante negatieve effecten door indirecte verstoringsfactoren als verontreiniging, verdroging, geluidsverstoring of lichtverstoring zijn op voorhand uit te sluiten.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. De resultaten hiervan worden hierna kort beschreven.

Zoogdieren

Op het terrein zijn sporen aangetroffen van de steenmarter. Het betrof uitwerpselen van de marter in de open kapschuur, in het deel dat gebruikt wordt als werktuigenberging. Voor het afsluiten van de dagrustplaats van de steenmarter dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden verkregen van de provincie Gelderland.

Het terrein en vooral de landschappelijke beplanting aan de rand van het terrein is geschikt leefgebied voor kleine marterachtigen als wezel en bunzing. Ook de egel kan hier onder het takhout een geschikt verblijf vinden. Aangezien de landschappelijke beplanting aan de rand van het terrein onaangetast blijft ontstaat er geen overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soorten.

Broedvogels

Het plangebied kan deel uit maken van een territorium van de steenuil en de kerkuil. In de omgeving hangen vele steenuilenkasten. Ook kerkuilen worden veelvuldig waargenomen. De varkensschuur en de kapschuur zijn voor beide uilen toegankelijk. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar de steenuil en de kerkuil is noodzakelijk.

Vleermuizen

Door de sloop van met name de varkensstal kan een vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen verloren gaan en ontstaat mogelijk een overtreding van de Wet natuurbescherming. Om dit uit te sluiten is nader onderzoek naar gebouw bewonende vleermuizen noodzakelijk.

Overige beschermde soorten

De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep amfibieën niet overtreden als de landschappelijke beplanting intact blijft. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep ongewervelden en reptielen niet overtreden. Nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van de quickscan natuurtoets is door Foreest Green Consult aanvullend onderzoek naar steenuil, kerkuil en soortgroep vleermuizen uitgevoerd8. Het onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Vleermuizen

Op de locatie worden een aantal vleermuissoorten waargenomen. De aantallen vleermuizen zijn beperkt. Het gehele plangebied wordt door de vleermuizen gebruikt. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen. Bij de sloop van de schuren gaat geen vleermuisverblijf verloren. De Wet natuurbescherming wordt hierbij voor wat betreft de verblijfplaatsen van vleermuizen niet overtreden.

Langs alle beplantingsranden in het plangebied foerageren vleermuizen. Met het voorgenoen initiatief blijven de beplantingsranden aan de noord en de westzijde van de planlocatie intact. Hierdoor blijft ook het grootste deel van het foerageergebied op de planlocatie intact. Foerageergebieden zijn uitsluitend beschermd indien deze een essentieel onderdeel zijn voor een vaste rust- en verblijfplaats. Deze is op de planlocatie niet aanwezig. De planlocatie op de Eekstraat 13 is slechts een klein onderdeel van het totale foerageergebied dat de onderzochte vleermuizen hebben. Nadat de opstallen zijn gesloopt en de nieuwe woning is gebouwd, ontstaan rondom deze nieuwe woning ook weer nieuwe elementen waarlangs de vleermuizen kunnen foerageren. De plaatselijke populatie van drie genoemde soorten leidt hierdoor geen schade. Bij de sloop van de schuren gaat geen essentieel foerageergebied verloren. De Wet natuurbescherming wordt hierbij voor wat betreft de verblijfplaatsen van vleermuizen niet overtreden.

De noordelijke beplantingsrand en de eiken langs de Eekstraat maken deel uit van een vliegroute voor vleermuizen. De beplantingsrand behoort tot het plangebied maar wordt in de plannen behouden. Langs deze rand vliegen vleermuizen vooral aan de noordzijde. Aan de zuidzijde wordt gejaagd. De bomen langs de Eekstraat staan op openbaar terrein. Zolang deze elementen blijven behouden wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden.

Steenuil

Bij de bezoeken die aan de planlocatie zijn gebracht zijn geen steenuilen op de planlocatie aangetroffen. Bij de sloop van de schuren gaat geen vaste rust- en verblijfplaats van de steenuil verloren. De Wet natuurbescherming wordt hierbij niet overtreden.

Kerkuil

De kerkuil is op geen enkel moment aangetroffen, ook zijn geen sporen van de soort aangetroffen. De beplantingsrand kan incidenteel door de kerkuil worden gebruikt als rustpunt of als uitkijkpunt op zoek naar prooi. De beplantingsrand blijft bij de plannen intact. Hierdoor gaat dit onderdeel van een territorium niet verloren. Bij de sloop van de schuren gaat geen vaste rust- en verblijfplaats van de kerkuil verloren. De Wet natuurbescherming wordt hierbij niet overtreden.

Steenmarter

Op de planlocatie is de steenmarter aanwezig. Bij de sloop van de schuren verdwijnt hierdoor een vaste rusten verblijfplaats van de steenmarter. Dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming. De gemeente Doesburg heeft een ontheffing op voorhand voor het afsluiten van een dagrustplaats van de steenmarter. Deze ontheffing geldt tot 31 december 2024. Van de gemeentelijke ontheffing kan alleen gebruikt worden gemaakt, onder de voorwaarden die in het ontheffingsbesluit zijn weergegeven. Wordt van deze voorwaarden afgeweken of kan hier niet aan worden voldaan, dan zal zelfstandig bij de provincie Gelderland een ontheffing voor deze soort moeten worden aangevraagd. Wordt gebruik gemaakt van de ontheffing van de gemeente Doesburg of wordt zelfstandig een ontheffing aangevraagd dan is er geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Slopen zonder een ontheffing leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt, na het verkrijgen van een ontheffing voor het afsluiten van een dagrustplaats van de steenmarter, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Door de bouw van de nieuwe woning ontstaat er een nieuw erf. Dit erf wordt in oostelijke richting ontsloten op de Eekstraat. Net als in de huidige situatie is er sprake van twee toeritten naar het erf. Er vinden daarmee geen wijzigingen in de wijze van ontsluiting plaats. De realisatie van een nieuwe woning in het plangebied zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW9. Uitgaande van 'Koop, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'Niet stedelijk' en het gebiedstype 'Buitengebied' is het aantal verkeersbewegingen gemiddeld 8,2 per dag. Dit betekent dat met de realisatie van de woning 8,2 verkeersbewegingen per dag extra tot stand komen. Naar verwachting zal het totaal aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied licht toenemen. Het extra verkeer van en naar het plangebied kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Eekstraat.

Parkeren

Om de parkeerbehoefte te bepalen, is uitgegaan van het 'Parapluplan parkeren'. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van één woning in de categorie 'Koop, vrijstaand' in het buitengebied met een verstedelijkingsgraad van 'Niet stedelijk'. In de berekening is gerekend met een parkeernorm van gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling bedraagt 3 parkeerplaatsen. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, ten zuiden van de woning.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' van de gemeente Doesburg. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om, onder voorwaarden, de bouw van één of meerdere extra woningen, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing mogelijk te maken.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het geldende bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het 'moederplan' (Buitengebied Doesburg) van toepassing zijn op de gronden binnen onderhavig plangebied.

In dit plan wordt één nieuwe vrijstaande woning toegestaan. Ten behoeve van het wijzigingsplan is de verbeelding van het moederplan gewijzigd. In het plangebied zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen' opgenomen, waarbij op het deel waar de nieuwe woning wordt gebouwd een bouwvlak en een aanduiding met maximale bouw- en goothoogte is opgenomen. Ter plaatse van het deel van de bestaande woning zijn er op de verbeelding geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het moederplan.

Ten behoeve van het wijzigingsplan zijn de regels op vier punten aangepast. Deze zijn opgenomen in Artikel 2 van de regels. In afwijking van de regels van het moederplan is ter plaatse van het bouwvlak de nieuwe woning toegestaan. Verder zijn bepalingen opgenomen die de minimale en maximale bouw- en goothoogtes van de woning bepalen. Deze aanvullingen op de regels van het moederplan zijn nodig om te kunnen voldoen aan de regels die zijn gesteld in de regels van de wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van deze bouw van een nieuwe woning ter compensatie van de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de landschappelijke inpassing plaatsvindt.

Voor een inhoudelijke beschrijving van de bestemming 'Wonen' zelf wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' van gemeente Doesburg.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 april 2020 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het College van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen ingediend.