Plan: | Herontwikkeling De Ark |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0221.BPL15006HMO-VA01 |
Woonservice IJsselland is voornemens om op de locatie van de voormalige basisschool ''De Ark'' in Doesburg appartementen te realiseren. Omdat woningbouw strijdig is met het geldende bestemmingsplan is een herziening van dit plan noodzakelijk. Omdat het initiatief als passend en gewenst op de locatie is beoordeeld heeft de gemeente ingestemd met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Kraakselaan 22, ten oosten van de binnenstad van Doesburg. Aan de Kraakselaan zijn voornamelijk woonfuncties aanwezig, gemengd met enkele winkel- en commerciële voorzieningen en kantoren. Direct aangrenzend is aan de oostkant van het plangebied een begraafplaats aanwezig. In de nabije omgeving bevinden zich woningen aan de Julianastraat en de Prins Hendriksstraat. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
![]() bron: Google Earth |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Tot voor kort was op het perceel aan de Kraakselaan 22 de basisschool 'De Ark' gevestigd. De school is inmiddels elders gehuisvest en de bebouwing is gesloopt. De bebouwing bestond uit één bouwlaag met een plat dak bestreek ongeveer de helft van het totale plangebied. De andere helft betreft het met tegels verharde schoolplein. Onderstaande afbeelding laat het vooraanzicht zien vanaf de Kraakselaan toen het schoolgebouw nog in het plangebied aanwezig was.
Huidige situatie gezien vanaf Kraakselaan (bron google street view)
De school werd voor voetgangers, fietsers en automobilisten ontsloten via de Kraakselaan, aan de achterzijde is tevens een voetpad aanwezig dat uitkomt op de Julianastraat. Achter het voormalige schoolgebouw is een kinderopvang aanwezig. De gemeente Doesburg heeft dit perceel recentelijk aangekocht. De bebouwing op dit perceel zal in een later stadium worden gesloopt.
De initiatiefnemer wil op de voormalige schoollocatie een appartementencomplex ontwikkelen, bestaande uit 24 sociale huurappartementen en een gemeenschappelijke groepsruimte. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de geplande ontwikkeling, een uitgebreide toelichting is bijgevoegd (zie Bijlage 1). De maximale bouwhoogte is vier bouwlagen, dit blijft beperkt tot een deel van het gebouw aan de Kraakselaan. Daarachter bouwt de hoogte zich af naar drie en twee bouwlagen. Het gebouw is voorzien van een plat dak.
Plattegrond planontwerp nieuwe situatie (bron: IAA Architecten)
Planontwerp nieuwe situatie voorzijde (bron: IAA Architecten)
Planontwerp nieuwe situatie achterkant (bron: IAA Architecten)
Het complex wordt landschappelijk ingepast door middel van omringend groen omzoomd door hagen. De bebouwing komt op gepaste afstand van de naastgelegen begraafplaats. Aan de oostkant worden de benodigde parkeervoorzieningen voor het complex aangelegd en bevindt zich de entree. De appartementen hebben een tuin of balkon.
Het ontwerp van de buitenruimte is gebaseerd op de volgende uitgangspunten uit het daarvoor opgestelde programma van eisen, zie Bijlage 1:
Voor het geheel wordt uit gegaan van een gebouw in een fris groene omgeving die uitnodigend is en kwaliteit uitstraalt.
Voorwaardelijke verplichting
Voor de borging van het inrichtingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Het inrichtingsplan betrof een schetsontwerp. Dit schetsontwerp geeft richting aan de mogelijke invulling van de buitenruimte op basis van het voornoemde programma van eisen. Immers, deze elementen waren van belang om het gehele plan ruimtelijk aanvaardbaar te laten zijn. Dit is ook de basis geweest van de regeling zoals die nu is opgenomen in het bestemmingsplan. Voor de inrichting conform dit schetsontwerp is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels, maar om niet gehouden te zijn tot strikte nakoming van dit plan is tevens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te wijken van dit inrichtingsplan. De eventuele toepassing daarvan zal bezien worden vanuit de hierboven genoemde uitgangspunten.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden. Hiermee heeft het initiatief geen raakvlak met het nationaal belang.
Ladder duurzame verstedelijking
De voorgenomen ontwikkeling van 24 sociale huurwoningen sluit aan op de actuele regionale behoefte naar (sociale) huurwoningen. Het plan is opgenomen in de regionale woonafspraken (zie 3.2.2). Verder is sprake van herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Met het plan wordt een leegstaand pand gesloopt en vervangen door 24 sociale huurwoningen. Hiermee sluit het plan aan op trede 1 en 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Trede 3 is niet van toepassing aangezien het geen ontwikkeling is buiten bestaand stedelijk gebied.
Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 treden de Omgevingsvisie en –verordening in werking en vanaf dat moment wordt ervaring opgedaan met het nieuwe beleid.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De provincie zet daarbij in op het waarborgen en het verder ontwikkelen van de kwaliteiten van Gelderland waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De Omgevingsverordening geeft aan dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
De 24 woningen op voormalige schoollocatie De Ark zijn te realiseren binnen de gemaakte regionale woonafspraken tot 2020, zoals recent vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland (zie Bijlage 2 Woonagenda 2013-2020 Doesburg).
Ter voorkoming dat er woningen worden gerealiseerd, die (elders) leiden tot leegstand zijn er binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen afspraken gemaakt over het maximum aantal woningen dat elke gemeente netto aan de bestaande voorraad mag toevoegen tot 2020. Voor Subregio De Liemers, bestaande uit de gemeenten Doesburg, Duiven, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar, is de kwantitatieve opgave 2014-2020 recent door de provincie Gelderland (juni 2015) vastgesteld op 1.926 netto aantal toe te voegen woningen. Dit maximum is gebaseerd op demografische gegevens en woningmarktverkenningen. Het aantal dat Doesburg aan de woningvoorraad mag toevoegen is bepaald op 158 (is 8,2% van het Liemers totaal).
Het aan Doesburg geboden 'woningcontingent' van aldus 158 zal met name worden gerealiseerd op een 10-tal (potentiële) locaties, waaronder locatie De Ark, waar vooruitlopende op het voorliggende bouwplan een 25-tal woningen is opgenomen in de planningslijst (De Ark1 en De Ark 2). De Ark 2 een eventueel hier te bouwen drie grondgebonden woningen zal definitief niet worden ontwikkeld.
Opgemerkt wordt dat de lijst jaarlijks naar de laatste ontwikkelingen wordt geactualiseerd. De hierbij te hanteren stelregel is dat het totaal aantal woningen per (potentiële bouwlocatie) het maximum aantal niet mag overschrijden.
Nota ruimtelijke kwaliteit Doesburg 2011
De Nota ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Doesburg vormt de basis voor het kwaliteitsbeeld van de gemeente voor de publieke ruimte. Binnen deze Nota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden in de kern. Het plangebied valt in het deelgebied "Molenvelden". In de komende alinea's worden de hoofdpunten besproken.
Kraakselaan
De Kraakselaan was van oudsher onderdeel van een historische (handels)route. Na de aanleg van de Provinciale weg bleef de Kraakselaan een belangrijke route naar het stadscentrum. Bij de aanleg van Molenvelden zijn hogere bebouwing en wijkfuncties geconcentreerd aan de Kraakselaan. Aan de Kraakselaan liggen nu verschillende functies: Aan de zuidzijde, naast woningbouw, onder andere een school, een begraafplaats en een dierenartspraktijk; Verder ook andere centrumfuncties en enkele kantoren. De bebouwing langs de Kraakselaan is zeer gevarieerd en wijkt af van de rest van Molenvelden. Naast laagbouw is er een tweetal flats. Bij één flat zitten in de onderlaag centrumfuncties. Ook staan er nog enkele karakteristieke oudere panden o.a. nabij de splitsing Julianastraat.
Opwaarderen uitstraling
De Kraakselaan moet de huiskamer van de wijk Molenvelden zijn en een waardige toegangsweg naar de binnenstad. Het feit dat ze deel uitmaakt van een historische handelsweg vraagt om een hedendaags antwoord. In het algemeen behoeft de uitstraling van de Kraakselaan een flinke opwaardering. Om te bereiken dat verschillende ontwikkelingen in de tijd hieraan kunnen bijdragen is er behoefte aan een streefbeeld voor de bebouwing en de openbare ruimte.
Planspecifiek
Het voorliggend initiatief draagt bij aan de gewenste opwaardering van de uitstraling van de Kraakselaan. Door op de locatie van het voormalige schoolgebouw een appartementencomplex te realiseren zal de uitstraling ter plaatse aanzienlijk verbeteren.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Molenveld en De Ooi", vastgesteld op 12 december 2010 door de Gemeente Doesburg. Onderstaande afbeelding geeft de verbeelding weer uit het vigerend plan.
Op dit moment heeft het plangebied een maatschappelijke bestemming met aanduiding "school" en de bestemming groen. De voorgenomen ontwikkeling om op de locatie een appartementencomplex te stichten is binnen de vigerende regeling niet mogelijk. De bestemming zal voor een deel moeten worden gewijzigd naar een woonbestemming.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Econsultancy heeft in opdracht van Stichting woonservice IJsselland een nader onderzoek asbest in bodem/puin uitgevoerd aan de Kraakselaan 22 te Doesburg (zie Bijlage 3 Nader bodemonderzoek). Aanleiding voor het nader bodemonderzoek is de sterke PAK-verontreiniging in de grond, die tijdens een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van boring 01 is aangetoond (kenmerk: DSB.WSY.NEN 15045491 d.d. 14 juli 2015). Verder is op de locatie, tijdens een archeologisch proefsleuvenonderzoek, op twee plaatsen asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is een nader onderzoek asbest in bodem uitgevoerd.
Asbest
Gelet op de mate van de asbestverontreiniging is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming. Uit de milieuhygiënische beoordeling is gebleken dat er mogelijk sprake is van onaanvaardbare humane risico's. Middels SEM-analyses c.q. buitenluchtmetingen zal hierover formeel een definitieve uitspraak moeten worden gedaan. In geval er sprake zou zijn van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging dient de locatie binnen 1 jaar gesaneerd te worden.
Gelet op de geplande herontwikkeling zal er echter reeds op kortere termijn gesaneerd worden.Een aanvullend onderzoek ten behoeve van de bepaling van de spoedeisendheid kan eventueel achterwege blijven wanneer direct wordt overgegaan tot sanering en dit wordt gemeld bij de provincie. Het is aan te raden hieromtrent contact op te nemen met het bevoegd gezag (provincie Gelderland). Ten behoeve van de sanering dient een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag. Afhankelijk van de te kiezen saneringsmethode kan worden volstaan met een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS).
PAK
De sterke PAK-verontreiniging kan op basis van een Plan van Aanpak worden gesaneerd. Het Plan van Aanpak dient vooraf te worden goedgekeurd door de gemeente Doesburg. Voor deze situatie lijkt het echter praktischer de sanering te combineren met de asbestverontreiniging en deze derhalve eveneens te melden in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS).
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 24 woningen. Dit draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging (NIBM). Verder onderzoek is niet nodig.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Econsultancy heeft in opdracht van Stichting woonservice IJsselland in het kader van een bestemmingsplanwijziging een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd aan de Kraakselaan 22 in de gemeente Doesburg (zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek). De onderzoekslocatie bevindt zich alleen binnen het akoestische aandachtsgebied van de Kraakselaan. Het akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting de Kraakselaan en het beoordelen of er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de Wet geluidhinder (Wgh) en het door de gemeente opgestelde geluidsbeleid.
De verkeersgegevens (etmaalintensiteit en verdeling per voertuigcategorie) van de Kraakselaan zijn verstrekt door de gemeente Doesburg en hebben betrekking op een werkdaggemiddelde voor het toekomstig jaar 2024. Voor het akoestisch onderzoek wordt een weekdaggemiddelde (omrekenfactor van 0,9) met peiljaar 10 jaar na realisatie, zijnde 2025 aangehouden. Voor de Kraakselaan geldt dat de verdeling van de motorvoertuigen varieert per etmaalperiode. Bij het ontbreken van gedetailleerde cijfers voor de verdeling van het verkeer over de etmaalperiodes zijn op basis van vergelijkbare wegtypen en expert-judgement kentallen gehanteerd. Uit de opgave van de gemeente blijkt dat de Kraakselaan voorzien is van een steenmassiekasfalt (SMA-NL8).
Op basis van het aangeleverde nieuwbouwplan zijn met behulp van het programma Geomilieu, versie 3.00 berekeningen verricht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ten gevolge van de Kraakselaan de gestelde ambitie uit het gemeentelijk geluidbeleid voor woongebieden van 43 dB, met uitzondering van toetspunt 06, wordt overschreden. De geluidbelastingen bedragen maximaal 56 en 50 dB op respectievelijk de kop- en zijgevels en zijn daarmee ruim lager dan de bovengrens van 58 dB. Nader onderzoek naar geluidreducerende maatregelen is noodzakelijk.
Doordat het bestaande wegdek van de Kraakselaan reeds bestaat uit een geluidreducerend type zijn aanvullende bronmaatregelen niet mogelijk. Een snelheidsverlaging is gezien de gewenste doorstroming en het beperkte effect niet uitvoerbaar. Overige overdrachts- of gevelmaatregelen zijn tevens niet wenselijk of uitvoerbaar. Aangezien geluidreducerende maatregelen onvoldoende effect sorteren resteert bij het huidige plan alleen nog het aanvragen van een hogere grenswaarde.
Bij een aanvraag voor een hogere waarde dient cumulatie van andere geluidbronnen te worden onderzocht. De gemeente Doesburg heeft twee gezoneerde industrieterreinen. Beide geluidzones liggen op geruime afstand van het nieuwbouwplan, cumulatie met andere geluidbronnen is dan ook niet aan de orde. Bij het toekennen van een verzoek om een hogere grenswaarde voor geluidgevoelige bestemmingen tot en met de geluidklasse “onrustig” dienen ontheffingscriteria te worden betrokken.
De aanvraag voor hogere grenswaarden loopt gelijk op met voorliggend bestemmingsplan.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen. Er bevindt zich echter wel een begraafplaats op het naastgelegen perceel. Een begraafplaats valt in categorie 1 op van de lijst van richtafstanden van het VNG. Dit brengt een richtafstand van 10 meter met zich mee voor het aspect "geluid". Het bouwvlak van het beoogde appartementencomplex is gelegen op circa 10 meter van de begraafplaats, en voldoet hiermee aan de richtafstand. Met betrekking tot milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het beoogde initiatief.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zicht met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (risickaart.nl)
Zoals te zien is op de uitsnede zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle elementen aanwezig. Met betrekking tot externe veiligheid zijn er geen bezwaren voor het voorliggend initiatief.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
Econsultancy heeft van Stichting Woonservice IJsselland opdracht gekregen voor het opstellen van een watertoets ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging van het perceel Kraakselaan 22 in de gemeente Doesburg (zie Bijlage 5 Watertoets).
Huidige situatie
Behoudens enkele groenstroken was het totale plangebied voorheen nagenoeg geheel verhard (3.350 m2). Het toekomstig verhard oppervlak bedraagt circa 1.900 m2. Hiervan bestaat circa 1.180 m2 uit dak verhardingen. Ten opzichte van de huidige situatie is er derhalve sprake van een afname in verharding van circa 1.450 m2.
Het projectgebied is gelegen binnen het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Doesburg. Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. Op basis van de watertoetstabel bevat het plan waterhuishoudkundige belangen. Deze zijn echter dermate beperkt dat volstaan zou kunnen worden met een korte procedure.
De gemeente Doesburg heeft haar hemelwaterbeleid vastgelegd in het vGRP 2012-2017. De gemeente draagt in principe zorg voor het overtollig regenwater van percelen binnen de bebouwde kom, die kleiner zijn dan 10.000 m2. Daarvoor dient de eigenaar het regenwater wel zelf aan te bieden op de perceelgrens. Met andere woorden: de perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor de regenwaterafvoer op het perceel.
De initiatiefnemer is echter zonder meer voornemens hemelwater niet direct af te voeren richting de riolering maar deels op het perceel te verwerken volgens de trits: hergebruiken, infiltreren, bergen en afvoeren. Ten aanzien van hemelwater binnen het plan wordt in principe geconformeerd aan het beleid van het Waterschap zoals opgenomen in het document “Duurzaam en veilig water in de stad (afkoppelbeslisboom)”.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder. De wateropgave ten aanzien van het plan bedraagt 38 m3. Voor het bergen en vertraagd afvoeren van hemelwater is de initiatiefnemer voornemens om een deel van het dak uit te voeren als vegetatiedak. Met in achtneming van de beschikbare berging op het dak bedraagt de waterbergingsopgave voor het plan nog 33 m3.
Binnen het plangebied is ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave op meerdere manieren te verwerken waaronder:
Het vuilwater (zogenaamde droogweeradvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de Kraakselaan. Ten aanzien van hemelwater zal een gescheiden afvoer worden aangeboden op de perceelsgrens.
Op basis van bovenstaande randvoorwaarden en uitgangspunten kan het hemelwater verwerkt worden conform de uitgangspunten van de waterbeheerders. Vanuit het oogpunt van de waterhuishouding wordt dan ook geen belemmering verwacht voor de bestemmingswijziging.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De beoogde nieuwe ontwikkeling wordt ontsloten op de Kraakselaan. De inrit naar de parkeerplaats behorende bij het appartementencomplex komt ter hoogte van de bestaande inrit naar de aanwezige parkeerplaatsen (zie onderstaande afbeelding).
Hierdoor vindt er feitelijk geen aanpassing plaats aan de bestaande verkeerssituatie aan de Kraakselaan. De verkeersveiligheid blijft hiermee voldoende gegarandeerd.
Parkeren
Ten behoeven van de 24 sociale huurappartementen worden 31 parkeerplaatsen binnen het plangebied (op eigen terrein) aangelegd. Op basis van de CROW norm voor sociale huurappartementen, categorie midden / goedkoop in de schil om het centrum, uitgaande van niet stedelijk gebied, kan worden uitgegaan van 0,8 tot 1,6 parkeerplaatsen per woning. Gemiddeld geeft dit een parkeernorm van 1,2 per woning. Voor 24 appartementen komt de totale behoefte hiermee op 29 parkeerplaatsen. Hierin wordt op het terrein zelf voorzien zodat met betrekking tot parkeren er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voorts heeft de woonstichting gemerkt dat er in de wijk behoefte is aan garageboxen. Dit plan speelt hierop in met een mogelijkheid deze te realiseren met inachtneming van een aantal voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.3 van de regels.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied. De aanwezige natuurgebieden bevinden zich net buiten de (historische) kern van Doesburg.
Soortenbescherming
Zoals eerder in paragraaf 2.1 is beschreven is vrijwel het gehele plangebied op dit moment verhard. Er zijn alleen een paar bomen binnen het plangebied aanwezig. Bij de eventuele kap van deze bomen dient rekening gehouden te worden met broed- en nestperiodes. Dit levert naar verwachting echter geen dusdanige beperkingen op dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in het geding is.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
De gemeente Doesburg werkt met een bestemmingsplan "Archeologie" voor het gehele grondgebied van de gemeente. Uit de verwachtingskaart van dit bestemmingsplan komt naar voren dat het plangebied binnen een zone valt met een specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde middelhoog (zie onderstaande uitsnede).
Uitsnede bestemmingsplan 'Archeologie'
Om te voldoen aan de eisen die gesteld worden bij gebieden met een middelhoge verwachting is ten behoeve van de ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6 Archeologisch onderzoek). Tijdens het proefsleuvenonderzoek in plangebied aan de Kraakselaan 22 te Doesburg zijn vijf proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van circa 180 m². In vijf proefsleuven zijn ophogingslagen en sporen aangetroffen die dateren uit de 18e-19e eeuw. Het betreft een aantal grotere ingravingen/kuilen, een mogelijk uitbraakspoor/greppel en een uitbraakspoor uit de 19e eeuw. Opmerkelijk zijn de vondsten van materiaal uit de 14e -17e eeuw. Het merendeel van dit materiaal is afkomstig uit de onderste ophogingslagen. Op basis van het hierin aanwezige jongste vondstmateriaal zijn ze in de 18e eeuw geplaatst.
De aangetroffen resten hangen waarschijnlijk samen met de opname van het gebied binnen de vesting van 1701. Vanaf dit moment is het terrein in gebruik als een locatie met bebouwing met de daarbij horende erven/tuinen. Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is aangetroffen niet behoudenswaardig is.
Selectieadvies
De lage waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: niet behoudenswaardig. Het selectieadvies is dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. De gemeente Doesburg heeft dit advies opgevolgd en het terrein vrijgegeven.
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, geldt er conform artikel 53 van de monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Voorliggend plan is een initiatief van de Woonservice IJsselland. De kosten voor de realisatie van het plan evenals de kosten voor de bestemmingsplanprocedure komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Uit de exploitatieopzet van de ontwikkeling blijkt dat deze ontwikkeling economische uitvoerbaar is. Middels een samenwerkingsovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Doesburg wordt gewaarborgd dat de kosten die de gemeente maakt om het plan te verwezenlijken verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk en hoeft niet te worden vastgesteld.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit plan is voorgelegd aan de provincie Gelderland. Ze hebben geadviseerd om het plan verder in procedure te brengen. Daarnaast is overleg gevoerd met waterschap Rijn en IJssel, ook zij hebben geen opmerkingen over dit plan.
Voorafgaand aan de planologische procedure heeft Woonservice IJsselland het bouwplan gepresenteerd aan omwonenden en mogelijkheden voor inspraak geboden. Op grond van deze bijeenkomsten is er draagvlak voor het bouwplan dat vertaald is in voorliggend bestemmingsplan. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van een inspraakronde.
Het ontwerpbestemmingsplan voor de herontwikkeling van de locatie De Ark heeft van 3 december 2015 tot 14 januari 2016 ter inzage gelegen op het stadhuis van Doesburg. Er zijn geen zienswijzen ingediend.