Plan: | Laad- en loswal Rotra |
---|---|
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0221.BPL09004HBV-VA03 |
Het realiseren van een laad- en loswal en het creëren van opslagruimte zal feitelijk resulteren in het opvullen en ophogen van gronden en het aanbrengen van oppervlakteverharding.
In het plangebied worden verder geen gebouwen gerealiseerd, zoals bedrijfshallen of kantoorruimten. Wel zal een mobiele kraan in het plangebied worden opgesteld. Een waterbodemonderzoek is uitgevoerd. De resultaten hiervan worden in deze paragraaf beschreven.
Grontmij heeft een waterbodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de toekomstige laad- en loswal en het opslagterrein in augustus en september 2008. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de waterbodem ter plaatse. In deze paragraaf worden de bevindingen weergegeven.
Ter plaatse van boringen 07, 08, 10 en 11 (zie hiervoor het Waterbodemonderzoek 2008) is een sterke verontreiniging van de waterbodem met arseen en koper aangetroffen. De verontreiniging is naar verwachting ontstaan door afzettingen van de IJssel. Voor de verontreiniging is geen bron op de onderzoekslocatie aangetroffen. Het verontreinigde oppervlak wordt geschat op 7.500 m2. Voor deze verontreiniging dient voorafgaand aan de geplande werkzaamheden een saneringsplan te worden opgesteld.
Het waterbodemonderzoek is uitgevoerd omdat de Dode arm van de IJssel uitgebaggerd moet worden ten behoeve van scheepvaart. Door middel van het waterbodemonderzoek is nagegaan of de waterbodem verontreinigende stoffen bevat in zodanige gehalten dat er mogelijk beperkingen gesteld worden aan de hergebruiksmogelijkheid van de specie. Uit onderzoek blijkt dat de dikte van de sliblaag varieert van 1 meter tot 4 meter. Het slib bestaat voor het grootste deel uit klasse 4 materiaal. Aan de oostzijde van het onderzoeksgebied komt klasse 3 slib voor en aan de westzijde is klasse 2 slib aangetroffen. De zandondergrond ter hoogte van de ontgravingsdiepte wordt ingedeeld in klasse 0, 1 en 2. E. Een mengselmonster van de zandgrond wordt ingedeeld in klasse 3.
Op basis van genoemde onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat het volume ernstig verontreinigd slib (klasse 4) meer is dan 25 m3. Er is daarom sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet op de bodembescherming en er geldt een saneringsplicht. Voordat de werkzaamheden hiervoor uitgevoerd zullen gaan worden, wordt een saneringsplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op woningen niet de 50 dB(A) mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van deze objecten.
Door realisatie van dit plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd. Een laad- en loswal en opslagterrein zijn geen geluidgevoelige objecten. Er worden geen bedrijfswoningen gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd.
Ten behoeve van de geplande ontwikkeling heeft Grontmij een akoestisch onderzoek uitgevoerd in juni 2009. Hierbij is onderzocht wat de geluideffecten zijn van het in gebruik nemen van de rondweg en is gekeken naar de geluideffecten van de laad- en loswal en het opslagterrein. Het bedrijf bevindt zich op een gezoneerd industrieterrein.
Het doel van dit onderzoek is de toekomstige bedrijfssituatie akoestisch gezien in beeld te brengen en te toetsen aan het Activiteitenbesluit. Tevens dient de inrichting inpasbaar te zijn binnen de zone van het gezoneerde industrieterrein Verhuellweg. De inpasbaarheidstoets is uitgevoerd door de zonebeheerder, zijnde de gemeente Arnhem. Op basis van de inpasbaarheidstoets is geconcludeerd, dat de geplande ontwikkeling inpasbaar is binnen de zone. Daarbij ligt het bedrijventerrein ook dicht tegen het Natura 2000 gebied IJsseluiterwaarden aan. In het kader van de Natuurbeschermingswet dient ook de geluidsbelasting in kaart te worden gebracht.
In dit onderzoek worden de volgende veranderingen doorgerekend:
De geplande veranderingen zijn inpasbaar conform de inpasbaarheidstoets.
In de huidige situatie rijden de vrachtwagens aan de zuidzijde het terrein op naar de docks aan de oostgevel van Rotra en rijden weer terug over deze route.
Met de rondweg wordt de rijroute van de vrachtwagens achter de bedrijfsgebouwen geleid naar het terrein van Rotra. Hiermee worden eveneens het aantal manoeuvreerbewegingen beperkt. De rijroutes van vrachtwagens die bij de zuidgevel van Rotra moeten zijn, blijven behouden (25% van de vrachtwagens). Vanaf het terrein van Rotra rijden de vrachtwagens weg over de nieuwe rondweg in oostelijke richting.
Er wordt gewerkt met een geluidarme terminal trekker. De bronsterkte van deze terminal trekker bedraagt 103 dB(A).Ten opzichte van de huidige trekker met een bronsterkte van 112 dB(A) is dit een reductie van circa 9 dB(A).
Op de kade zal een mobiele kraan en reachstecker werkzaam zijn.
Overig intern transport vindt plaats door middel van een reachstecker, een heftruck en vrachtwagens.
Er zal een geluideffect zijn van de (beperkte) toename van scheepvaart in het vogelrichtlijngebied. Dit geluideffect is beschreven in de 'Effectbeoordeling Aanleg kade Rotra in het kader van de Natuurbeschermingswet' opgesteld door Grontmij op 29 september 2008 (dit rapport is een bijlage bij deze toelichting). Genoemde effectbeoordeling heeft als basis gediend voor de aanvraag vergunning Natuurbeschermingswet bij de provincie Gelderland. Provincie Gelderland heeft als bevoegd gezag de toetsing uitgevoerd. De vergunning Natuurbeschermingswet is mede op basis van de effectbeoordeling verleend.
Volgens de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening valt scheepvaart tot het moment dat een schip is afgemeerd aan de wal onder indirecte hinder. Indirecte hinder behoeft op een gezoneerd industrieterrein / bedrijventerrein niet beschouwd te worden. Vanaf het moment dat het schip afgemeerd is wordt het beschouwd als directe hinder. Geluidseffecten treden op door laad- en losactiviteiten. De directe hinder van het schip als gevolg van het laden en lossen is meegenomen in de geluidsberekeningen. Op het moment dat het schip de wal verlaat is er weer sprake van indirecte hinder.
In dit onderzoek is bepaald wat de geluidsniveaus zijn ter plaatse van woningen van derden alsmede zonepunten ten gevolge van de toekomstige bedrijfsactiviteiten van Rotra.
Ter plaatse van de woningen kan in de toekomstige situatie voldaan worden aan het maximale geluidsniveau LAmax uit de handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Eveneens kan in de toekomst worden voldaan aan de grenswaarden voor indirecte hinder.
Door de voorgenomen wijzigingen ligt de 45 dB(A) contour van de inrichting verder het natuurgebied in. Het extra geluidsbelaste oppervlak bedraagt circa 2 hectare. Rotra is welwillend deze ruimte elders in het natuurgebied te mitigeren. Eén en ander is nader toegelicht in het Rapport Effectbeoordeling aanleg kade Rotra in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Het luchtkwaliteitsonderzoek is in juni 2009 uitgevoerd. De berekeningen zijn gebaseerd op uitgangspunten met betrekking tot verkeer en industriële emissies. Er is gekeken naar de invloed van het verkeer op de wegen rondom de planlocatie als gevolg van de realisatie van het plan. Ook is gekeken naar de bronemissies van de te realiseren activiteiten. Naast de verkeersbewegingen op het terrein en op de omliggende wegen zijn op het terrein van Rotra een aantal mobiele werktuigen aanwezig en meren schepen af aan de laad- en loswal. Op de laad- en loswal zijn een mobiele kraan en een reachtacker werkzaam om de schepen te laden en te lossen. De geloste containers worden opgeslagen op het opslagterrein van Rotra. Tussen de laad- en loswal en het opslagterrein pendelt een vrachtwagen die containers verplaatst. Op het opslagterrein is een heftruck werkzaam die de containers binnen de opslagplaats ordent. Op basis van de bedrijfstijden en een aangenomen brandstofverbruik zijn de emissies als gevolg van de genoemde mobiele bronnen berekend voor de stoffen PM10 en NO2.
De autonome situaties voor de toetsjaren 2009, 2010 en 2020 zijn getoetst voor de NIBM toetsing. Voor de situatie met planrealisatie zijn de toetsjaren 2009, 2010 en 2020 getoetst. Voor het toetsjaar 2009 blijkt dat de bijdrage van het plan leidt tot een toename van meer dan 0,4 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van NO2. Dat betekent dat het plan in betekenende mate (IBM) bijdraagt aan de kwaliteit van de lucht. De bijdrage in de toetsjaren 2010 en 2020 zijn lager dan 0,4 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van NO2 en PM10.
Ten aanzien van de toetsing aan de grenswaarden vindt voor geen van de toetsjaren overschrijding plaats van de jaargemiddelde concentratie of overschrijdingsdagen van NO2 en PM10.
Gebaseerd op de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek kan het plan zonder meer worden uitgevoerd.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid geformuleerd. De normen in het besluit zijn niet effectgericht, maar gebaseerd op een kansbenadering. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden; gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Voor de externe veiligheid zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgevonden risico (PR) en het groepsgebonden risico (GR).
Door Grontmij Nederland BV is in augustus 2008 onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsaspecten die spelen in de directe omgeving van Rotra. Onderzocht is welke risicovolle of kwetsbare inrichtingen en/of objecten een belemmering kunnen vormen voor het plangebied. Daarnaast is gekeken naar de routering van gevaarlijke stoffen.
In de directe omgeving van het plangebied zijn géén risicovolle inrichtingen en/of objecten aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Er bevinden zich wel een aantal kwetsbare objecten nabij het plangebied waar rekening mee moet worden gehouden. Dat zijn:
Nabij het plangebied bevinden zich enkele woningen. Kinderdagverblijf Tombola (voor kinderen van 0 tot 4 jaar) is ondergebracht in een vleugel van Woonzorgcentrum IJsselzicht. Op deze locatie is ook buitenschoolse opvang mogelijk. Woonzorgcentrum IJsselzicht is een woonzorglocatie waar wonen en zorg gescheiden zijn. Op indicatie wordt zorg verleend. Het complex omvat 70 appartementen. Exmijro BV ten slotte is een bedrijfsonderdeel van Rotra.
De woningen, het kinderdagverblijf, het woonzorgcentrum en Exmijro zijn kwetsbare objecten op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Deze kwetsbare objecten binden zich binnen 500 meter van het plangebied. Met deze objecten dient extra rekening te worden gehouden in verband met de verminderde zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van incidenten en/of rampen.
In het plangebied bevinden zich twee mogelijke routes van gevaarlijke stoffen, te weten de N317 en de Gelderse IJssel. De gevaarlijke stoffen die Rotra vervoert vallen niet onder het BEVI daar de hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor op- en overslag van 25.000 kg niet worden overschreden. Van de N317 zijn geen gegevens bekend met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over die weg, specifiek over traject Doetinchem – Dieren. Er zijn in 2006 ook geen tellingen uitgevoerd voor dit wegvak. Er kan van worden uitgegaan dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de zin van het BEVI plaatsvindt over dit traject van de N317.
Over de Gelderse IJssel vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het onderzoek externe veiligheid heeft vastgesteld of er een groepsrisico ontstaat. Uit de berekeningen blijkt dat zowel bij autonome ontwikkelingen gerekend vanaf 2008 tot 2030, over de Gelderse IJssel, als bij de realisatie van de laad- en loswal en opslagterrein er geen groepsrisico ontstaat. Na realisatie van de laad- en loswal is de verantwoordingsplicht van het groepsrisico niet van toepassing.
Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Nederlandse wetgeving, de Natuurbeschermingswet 1998, gaat daarbij uit van twee invalshoeken: gebiedsbescherming en soortbescherming. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de flora en fauna in het kader van de Flora- en faunawet. In het kader van onderhavig bestemmingsplan is een Quickscan natuurwetgeving uitgevoerd door Grontmij Nederland bv.
De Quickscan natuurwetgeving is uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar van 2006 door Grontmij. Het doel van het onderzoek was om eventuele belemmeringen en consequenties vanuit de natuurwetgeving voor de realisatie van kade en rondweg vast te stellen. De rondweg is inmiddels aangelegd.
Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Deze wet heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden. Deze bijzondere gebieden bestaan uit de zogenaamde Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands in Nederland. Rotra grenst met het bedrijventerrein aan een Natura 2000-gebied. De Natura 2000-gebieden bestaan uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Het Natura 2000-gebied bij Rotra betreft een Vogelrichtlijngebied. De Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen voor de bescherming van bepaalde vogelsoorten (kwalificerende soorten).
Plannen of handelingen die een negatief effect hebben op deze beschermde Vogelrichtlijngebieden, zijn niet toegestaan. Ook activiteiten buiten de beschermde gebieden kunnen verboden zijn, indien deze negatieve effecten veroorzaken voor het beschermde gebied (externe werking). Om vast te stellen of de voorgenomen ontwikkelingen van Rotra een negatief effect hebben op de beschermde gebieden, heeft Grontmij in 2008 de 'Effectbeoordeling aanleg kade Rotra in het kader van de Natuurbeschermingswet' opgesteld. In deze effectbeoordeling heeft de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de Natuurbeschermingswet plaatsgevonden.
Het gebied (als ook de IJssel) is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Ten tijde van het opstellen van de effectbeoordeling waren de aanwijzing van de IJssel als Natura 2000 gebied en de instandhoudingsdoelstellingen in voorbereiding. Deze instandhoudingsdoelen geven per soort of habitat aan welke doelen nagestreefd worden. Het gaat hierbij grotendeels om behoud en vergroten van kwaliteit van leefgebied / habitat. Afname van oppervlakte is in sommige gevallen alleen toegestaan als dit ten gunste is van een gebied waar een uitbreidingsdoelstelling op rust. Inmiddels heeft de minister van LNV een ontwerpbesluit genomen over het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Aan de bevindingen die voortkomen uit de Effectbeoordeling wijzigt niets als gevolg van dit ontwerpbesluit.
Afbeelding 6: Ligging van het plangebied (roze cirkel) ter hoogte van het Vogelrichtlijngebied de IJssel (= Natura 2000 gebied) (gearceerd) (bron: www.minlnv.nl)
Afbeelding 7: Grens van het vogelrichtlijngebied (vogelrichtlijngebied is blauw aangegeven)
Omdat de begrenzing van het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied Uiterwaarden IJssel op ruim 9 kilometer afstand is gelegen is fysieke aantasting van habitattypen en habitatrichtlijnsoorten niet aan de orde. Ook externe werking als gevolg van verstoring is over deze grote afstand uit te sluiten. Mogelijke effecten zullen zich alleen richten op vogels in het vogelrichtlijngebied.
Ruimtebeslag
Uit de effectbeoordeling blijkt dat vernietiging van het Vogelrichtlijngebied als gevolg van ruimtebeslag aan de orde is bij de aanleg van de laad- en loswal. Deze wordt namelijk fysiek binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied aangelegd. Totaal bedraat het ruimtebeslag binnen het Natura 2000-gebied circa 1.700 m2. Dit ruimtebeslag gaat ten koste van open water. Op basis van de effectbeoordeling blijkt dat de aanleg van de kade wat betreft ruimtebeslag met name invloed heeft op een zevental vogelsoorten, te weten de Meerkoet, Kuifeend, Smient, Wilde eend, Tafeleend, Fuut en Aalscholver. Omdat de afname van het leefgebied ten opzichte van het totale leefgebied relatief beperkt is (1.700 m2ten opzichte van het totaal van 9.209 hectare) en er in de directe omgeving (Fraterwaard) voldoende wateren aanwezig zijn die de afname van het gebied kunnen opvangen, zullen de populaties niet beïnvloed worden. Het effect als gevolg van fysiek ruimtebeslag is dan ook als niet significant beoordeeld.
Verstoring
Uit onderzoek is gebleken dat verstoring van de flora en fauna in de beschermde Dode arm van de IJssel mogelijk aan de orde is. Hiervoor is in 2008 een effectbeoordeling aanleg kade Rotra in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd door Grontmij Nederland bv. Ook is in oktober 2007 aanvullend faunaonderzoek uitgevoerd voor de aanleg van de kade door Ecochore natuurtechniek.
Effecten voor vogels
Uit de effectbeoordeling blijkt dat de geplande ontwikkeling leidt tot geluideffecten voor de vogels omdat circa 2 hectare van de Dode arm van de IJssel en een deel van de Fraterwaard permanent binnen de kritische grens van 45 dB(A) valt. Deze geluideffecten worden veroorzaakt door de rijdende vrachtwagen, het laden en lossen en de terminal trekker. Door de geluideffecten neemt de kwaliteit van het leefgebied van de vogels af wat in strijd is met de instandhoudingsdoelen. Het betreft echter een dermate beperkt oppervlak gezien de gehele grootte van de IJsseluiterwaarden (9.209 ha) dat de duurzame instandhouding van de betreffende populaties niet in gevaar zal komen en het effect dus niet als significant is beoordeeld. De negatieve effecten van ruimtebeslag, lichtverstoring en scheepvaart worden eveneens niet als significant beoordeeld omdat deze zeer beperkt zijn, er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn voor de vogels en de locale populatie niet zal afnemen.
De verlichting op het bedrijventerrein wordt niet aangepast. Door de aanleg van de loswal en/of het opslagterrein vinden verkeersbewegingen op de dijk plaats. De schepen varen alleen overdag, waardoor verlichting niet toegepast wordt.
Over de verstoring door scheepvaart kan het volgende aangegeven worden. Bureau Waardenburg heeft in samenwerking met/in opdracht van de Vogelbescherming een literatuurstudie uitgevoerd naar de verstoringseffecten van recreatie op vogels. (Verstoringsgevoeligheid van vogels. Literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. K.L. Krijgsveld, S.M.J. van Lieshout, J. van der Winden, S. Dirksen, Bureau Waardenburg & Vogelbescherming Nederland, 2004). In dit rapport wordt ook kort de effecten van beroepsscheepvaart besproken. Verstoringsafstanden variëren van 100 m voor de meerkoet en 400 m voor de kuifeend. Gebleken is dat indien compensatie voor verlies aan foerageertijd of energie niet mogelijk is, het gebied wordt verlaten.
Aangezien de lengte van de Dode arm van de IJssel vanaf de kade tot aan het einde bij de Verhuellweg 500 m bedraagt, zou dit inhouden dat op momenten dat er scheepvaartbewegingen plaatsvinden het hele water voor kritische soorten verstoord zou worden. Daarnaast komt er maximaal twee keer in de week een schip dat containers lost en daarna meteen weer vertrekt. Het betreft geen permanente verstoring en daarnaast zijn er in de Fraterwaard en in het verlengde van de Dode arm van de IJssel voldoende open wateren waar soorten naar toe kunnen vluchten. De populatieomvang zal door het scheepvaartverkeer naar alle waarschijnlijkheid niet afnemen.
De geluidverstoring van het Natura 2000-gebied bij het opslagterrein en laad- en loswal neemt toe. Ter hoogte van de loswal en opslagterrein komt een geluidcontour van >65 dB(A) deels over de Dode arm van de IJssel te liggen. Het oppervlak verstoord gebied (binnen de 45 dB(A)-contour) betreft circa 12,8 hectare (ten opzichte van circa 10,7 hectare in de huidige situatie). Dit betreft een toename van verstoord gebied met circa 2 hectare, ook van de vogelrijke Fraterwaard, waar de kwaliteit van het leefgebied van de vogelsoorten afneemt. In principe is dit in strijd met de instandhoudingsdoelen, waarin is aangegeven dat de kwaliteit van alle leefgebieden van de genoemde vogelsoorten behouden moet blijven. Het betreft echter een zodanig beperkt oppervlak (circa 2 hectare) ten opzichte van het gehele beschermde gebied (9209 ha) dat de kwaliteit van het leefgebied voor de vogelpopulaties niet in die mate zal afnemen dat de duurzame instandhouding in gevaar zal komen.
Omdat 2 hectare van de Dode arm van de IJssel en een deel van de Fraterwaard verstoord worden heeft Rotra het voornemen om in samenwerking met Twickel mitigatiemaatregelen te nemen. Hierdoor bestaat voor de verstoorde vogelsoorten de mogelijkheid om naar een andere locatie te kunnen uitwijken. Er wordt hiervoor een perceel van 2 hectare landbouwgrond in de Fraterwaard heringericht. De landbouwgrond is in eigendom van Stichting Twickel. Rotra en Stichting Twickel hebben hierover afspraken gemaakt met provincie Gelderland. Ten behoeve van de herinrichting van de landbouwgrond voor natuurontwikkeling is een inrichtingsplan in voorbereiding. Voor de uitvoer van dit inrichtingsplan heeft de provincie Gelderland een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet aan Rotra verleend. Het inrichtingsplan voor de Fraterwaard maakt géén deel uit van onderhavig bestemmingsplan. Het nemen van mitigatiemaatregelen is géén wettelijke eis, Rotra heeft hiertoe besloten om een positieve ontwikkeling op het gebied van natuur in de Fraterwaard te ondersteunen.
Aanvullend faunaonderzoek is verricht naar de soortgroepen amfibieën, vissen, reptielen (Ringslang), vleermuizen en libellen (Rivierrombout). Van de aangetroffen vissen en amfibieën zijn drie soorten beschermd, het betreft de Bittervoorn, Kleine Modderkruiper en Rivierdonderpad. Voor deze drie soorten is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet verkregen op 27 november 2008.
In het gebied zijn vijf soorten vleermuizen foeragerend en langstrekkend waargenomen. Alle in Nederland voorkomende vleermuizen zijn beschermd volgens de Flora- en faunawet. In het gebied zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen. De verblijfplaatsen van de aangetroffen vleermuizen moeten worden gezocht in gebouwen binnen de bebouwde kom of in boomholten. Er zijn op de planlocatie geen boomverblijven aangetroffen. Voor vleermuizen is de noodzaak tot ontheffing nog niet aan te geven. Door planning, inrichting en werkzaamheden af te stemmen op enkele randvoorwaarden, zou een ontheffing niet nodig zijn. Hier wordt voorafgaande aan de uitvoer nadrukkelijk op gelet. Indien nodig wordt een ontheffing aangevraagd.
Reptielen, zoals de Ringslang en libellen, zoals de Rivierrombout, zijn niet aangetroffen.
Voor de ontwikkeling van de laad- en loskade en het opslagterrein is een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet verleend door provincie Gelderland op 29 juni 2009.
Voor de overige aanwezige flora- en fauna is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet verkregen op 27 november 2008.
De geplande ontwikkeling vindt plaats binnen een Natura 2000-gebied, te weten een Vogelrichtlijngebied. In beginsel zijn plannen of handelingen die een negatief effect hebben op deze beschermde Vogelrichtlijngebieden niet toegestaan. Ook activiteiten buiten de beschermde gebieden kunnen verboden zijn, indien deze negatieve effecten veroorzaken voor het beschermde gebied (externe werking). Om vast te stellen of de voorgenomen ontwikkelingen van Rotra een negatief effect hebben op de beschermde gebieden, heeft Grontmij in 2008 de 'Effectbeoordeling aanleg kade Rotra in het kader van de Natuurbeschermingswet' opgesteld.
Uit de effectbeoordeling blijkt dat circa 2 hectare oppervlak verstoord wordt. Het betreft echter een zodanig beperkt oppervlak (circa 2 hectare) ten opzichte van het gehele beschermde gebied (9209 ha) dat de kwaliteit van het leefgebied voor de vogelpopulaties niet in die mate zal afnemen dat de duurzame instandhouding in gevaar zal komen. Het effect wordt beoordeeld als niet significant. Daarom is voor de te ontwikkelen laad- en loswal en het opslagterrein een Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd bij en verleend door de provincie Gelderland.
Rotra zal mitigerende maatregelen nemen. Hiervoor is Rotra voornemens om in samenwerking met Stichting Twickel een landbouwgebied in de Fraterwaard met een oppervlak van 2 hectare opnieuw in te richten en de kwaliteit van de natuurwaarden te verbeteren. Dit is géén wettelijke eis. De herinrichting van het landbouwperceel vormt géén onderdeel van onderhavige ruimtelijke onderbouwing.
In het kader van de planontwikkeling zullen maatregelen getroffen worden door Rotra die ervoor zorgen dat de gebouwen en de laad- en loskade minder prominent aanwezig zijn en meer op zullen gaan in het stadsgezicht van Doesburg. Hiervoor wordt aan de overzijde van het terrein in de Fraterwaard, langs de toegangsweg in de Fraterwaard beplanting aangebracht. De locatie en visualisatie van de beplanting is aangegeven in afbeelding 4.
In overleg met Stichting Twickel is overeengekomen dat het een beplantingsgebied betreft van 675 meter lengte en 5 meter breed. De strook zal vanaf de rand van het kavelpad 5 meter breed worden. 1,5 meter uit het pad zal er om de 8 meter een zwarte populier worden geplant. Onder en naast de populieren zal er aan de Rotra kant een struikbeplanting komen van wegedoorn (10%), meidoorn (50%) en sleedoorn (40%). Deze strook van struiken start ook 1,5 meter vanaf het kavelpad en zal 3,5 meter breed worden. Deze struiken worden aan de zonzijde geplant, zodat ze voldoende licht krijgen, ook als de bomen groter worden. Stichting Twickel draagt zorg voor het beheer van de bomen en de struiken. Vanuit de Fraterwaard wordt daarmee het zicht op Rotra 'verzacht' en het stadsgezicht van Doesburg komt duidelijker naar voren dan in de huidige situatie.
Voor het aanbrengen van de genoemde beplanting heeft Rijkswaterstaat de benodigde vergunningen verleend.
Ter plaatse van de toekomstige locatie van de laad- en loskade worden de nu aanwezige bomen en struiken verwijderd. Hiervoor zal een kapvergunning worden aangevraagd bij de gemeente Doesburg. Het kappen van de bomen vindt plaats na verlening van de vergunning.
Afbeelding 8: Plan landschappelijke inpassing
Door Grontmij Nederland bv is in augustus 2008 gestart met een watertoets om te bepalen wat de gevolgen van de voorgenomen planrealisatie zijn op de waterhuishouding. De gevolgen van de planrealisatie worden in deze paragraaf beschreven.
Het plangebied is gelegen op, en grenzend aan de buitendijkse zijde van een primaire waterkering. De primaire waterkering en het rivierbed van de Dode arm van de IJssel behoren in hoofdzaak tot het stroomvoerend regime van de IJssel. Het stroomvoerend regime biedt slechts de mogelijkheid om toestemming te geven aan riviergebonden activiteiten. De geplande ontwikkeling betreft een riviergebonden activiteit en valt hierdoor binnen het kader van de 'Beleidslijn grote rivieren'.
Het terrein wordt aangelegd op een hoogte van 10,55 m +NAP, wat overeen komt met een kans op overstroming van een maal in de 50 jaar. Door de ophoging van het terrein wordt voldoende ontwateringsdiepte gerealiseerd en treedt er geen grondwateroverlast op.
Omdat het plangebied is gelegen op en grenzend aan een primaire waterkering, dient het veiligheidsniveau te worden gewaarborgd. Voor de werkzaamheden dient de beheerder van de dijk, in dit geval het waterschap Rijn en IJssel, een keurontheffing te verlenen. Deze heeft het waterschap verleend op 3 augustus 2006. Aangezien de primaire waterkering intact blijft, hebben de voorgenomen plannen geen gevolgen voor het veiligheidsniveau van de waterkering.
Het plangebied bestaat op dit moment uit braakliggend terrein en water. Door de voorgenomen plannen komt er verharding in het gebied in de vorm van een laad- en loskade en opslagterrein. Dit leidt tot een versnelde afvoer van het regenwater. Gelet op de bedrijfsactiviteiten bestaat de kans op verontreiniging van afstromend hemelwater, vooral bij calamiteiten.
In eerste instantie is gekeken of het hemelwater (vertraagd) afgevoerd kan worden naar het gemeentelijk rioolstelsel. Aangezien het plangebied buitendijks ligt, betekent dit dat er leidingen door de waterkering gerealiseerd moeten worden. Dit is vanwege de veiligheid van de waterkering niet wenselijk. In overleg met het waterschap is besloten om de samen met Rijkswaterstaat de mogelijkheden voor lozing van hemelwater op de IJssel te onderzoeken. Afhankelijk van de activiteiten en de stoffen die overgeslagen worden, kan het hemelwater onder voorwaarden geloosd worden op de IJssel. In het vergunningentraject worden de maatregelen die noodzakelijk zijn ten aanzien van de waterkwaliteit nader uitgewerkt, in samenspraak met Rijkswaterstaat.
Het hemelwater zal, onder voorwaarden van het Rijkswaterstaat, worden geloosd op de IJssel.
In het kader van dit bestemmingsplan is door Grontmij Nederland bv een archeologisch bureauonderzoek ten behoeve van de planontwikkeling op de locatie van Rotra uitgevoerd.
Het doel van een dergelijk onderzoek is het in kaart brengen van bekende archeologische waarden van het gebied door het raadplegen van eenvoudig toegankelijke bronnen. Hierdoor wordt een eerste indruk verkregen van de archeologische waarde van het gebied. Uit dit onderzoek blijkt dat het terrein een middelhoge archeologische verwachting heeft. Er kunnen historische IJssellopen verwacht worden. Hier moet rekening worden gehouden met het mogelijk aantreffen van scheepswrakken, scheepslading, beschoeiingen en gerelateerde vondsten. In het plangebied kunnen archeologische waarden worden verwacht uit de Bronstijd tot en met de Nieuwe Tijd. De eventuele archeologische resten kunnen direct onder het maaiveld worden verwacht.
Grontmij heeft het aspect archeologie getoetst aan het archeologisch beleidskader van de gemeente Doesburg. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg'. De laad- en loswal wordt gebouwd op gronden met de bestemming 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde historische ijssellopen'. Ter plaatse van deze aanduidingen geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders voor bodemingrepen groter dan 1000 m² en dieper dan 7,5m +NAP. Het opslagterrein wordt gebouwd op gronden met de bestemming 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde middelhoog' en de bestemming 'specifieke vorm van waarde -archeologische verwachtingswaarde historische ijssellopen'. Ter plaatse van deze aanduidingen geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders:
Het realiseren van de laad- en loswal (ca. 7.000 m²) en het creëren van het opslagterrein (ca. 9.500 m²) resulteert in de bodemingrepen “opvullen en ophogen van gronden en het aanbrengen van oppervlakteverharding”. Dit houdt in dat deze bodemingrepen moeten worden voorafgegaan door een inventariserend veldonderzoek.
Grontmij heeft in augustus 2008 een archeologisch Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. Uit dit veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied voor een groot gedeelte bestaat uit rivierbeddingafzettingen. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied. Dit betekent echter niet dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een geofysisch onderzoek met een grondradar, waarbij eventuele scheepswrakken in kaart kunnen worden gebracht. Dit onderzoek wordt uitgevoerd op plaatsen binnen het plangebied waar bodemingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 7,5m +NAP. Dit onderzoek wordt uitgevoerd tijdens de realisatiewerkzaamheden voor de laad- en loskade, namelijk op het moment dat de sliblaag is verwijderd.
Er wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd voor het plangebied tijdens de realisatiewerkzaamheden voor de laad- en loskade, namelijk op het moment dat de sliblaag is verwijderd.