direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BP Parijsch - Zuid, 4e herziening
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 28 maart 2013 is door de gemeenteraad van Culemborg het bestemmingsplan ‘Parijsch Zuid’ vastgesteld. Met dit bestemmingsplan is voorzien in de toevoeging van ruim 1.350 woningen in de kern Culemborg.

Dit bestemmingsplan maakt in deelgebied 4 de realisatie van 460 woningen mogelijk en voegt natuur aan het plangebied toe. Gezien de veranderde (markt)omstandigheden bestaat de wens om een groter aantal woningen te realiseren. De beoogde ontwikkeling is er op gericht om meer kleinere betaalbare woningen te realiseren.

Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Om die reden is deze herziening van het bestemmingsplan Parijsch Zuid opgesteld waarbij het plangebied tevens wordt vergroot ten behoeve van de natuuruitbreiding.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in de uitbreidingswijk Parijsch - Zuid, ten westen van de kern van Culemborg. Het plangebied voor wonen bestaat uit het gebied aangewezen als 'Wonen - 4' in het vigerende bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid' en 'BP Parijsch - zuid, 3e herziening'. Het plangebied voor natuur (westen) ligt ten westen van deze gronden in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. In figuur 1.1 is de plancontour in roze aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

Het plangebied voor wonen wordt via de Waterlinieweg ontsloten op de Laan naar Parijsch.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen ‘Parijsch-Zuid’ en 'Buitengebied'. 'Parijsch-Zuid' is op 28 maart 2013 vastgesteld en het bestemmingsplan 'Buitengebied' is op 28 mei 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Culemborg. Het deel dat deel uitmaakt van onderhavige herziening is bestemd als ‘Wonen – 4’. Door de compensatie van het aspect stikstof (paragraaf 4.9) is het plangebied uitgebreid met de gronden die in het vigerende bestemmingplan 'Buitengebied' aangeduid zijn als 'Agrarisch met waarden - Landschap 2'.

In figuur 1.2 is het plangebied aangegeven met een roze contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid'

Binnen de woonbestemmingen is een maximaal aantal woningen gegeven. Op de gronden met bestemming 'Wonen - 4' (zuidelijk) mag het aantal woningen niet meer bedragen dan 326. De wens is om dit aantal uit te breiden naar 460 woningen.

De gronden aangewezen als 'Agrarisch met waarden - Landschap 2' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijhorende functies. De beoogde natuurbestemming is niet toegestaan op deze gronden.

Voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid' zijn eerder 3 herzieningen opgesteld. Deze herzieningen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘Parijsch - Zuid, 4e herziening’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie van het plangebied en de planontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de betreffende milieuhygiënische en planologische aspecten aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de haalbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied heeft in de huidige situatie overwegend een agrarische functie met weilanden. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woningbouw aan de noordoost- en oostzijde (Parijsch) en het open buitengebied aan de overige zijden van het plangebied.

Ondanks de ruilverkavelingen van de polder die hebben plaatsgevonden, is de oude verkavelingsstructuur nog herkenbaar. Watergangen, boomgaarden en akkers benadrukken de lineaire open polderstructuur. De Rietveldseweg vormt de zuidelijke begrenzing van het gebied met een relatief groen en open karakter.

De wijk Parijsch is volop in ontwikkeling. Een groot deel van de geplande huizen zijn reeds gebouwd, de wegen en waterstructuur zijn grotendeels aangelegd. Diverse gronden zijn voor de volgende fases bouwrijp gemaakt.

2.2 Toekomstige situatie

De structuur van het woongebied wijzigt niet. In het vigerende bestemmingsplan zijn de groen- en waterstructuur toegelicht. Deze structuur blijft intact. In tabel 2.1 is een overzicht van de wijzigingen in de woningaantallen weergegeven.

Tabel 2.1 Overzicht planologische wijzigingen

Deelgebied   Huidig toegestaan aantal   Toekomstig toegestaan aantal  
Wonen - 4   326 woningen   460 woningen  

Er is een toename van 134 woningen beoogd. Door de wisselingen op de woningmarkt zijn meer, maar vooral betaalbare, woningen gewenst. Het verdichten met betaalbare woningen vindt plaats in combinatie met ruimte voor groen om te verblijven en te spelen en voor klimaatadaptiviteit en natuurinclusiviteit. De toename aan woningen doet geen afbreuk aan de eerder beoogde kwaliteit en hoofdstructuur van de woonwijk.

Het plangebied ligt aan de rand van de kern van Culemborg. Voor de overgang van het landelijk gebied naar de woonwijk wordt groen gerealiseerd, zie figuur 2.1.

In figuur 2.2 is het globaal stedenbouwkundig plan voor het plangebied opgenomen. De exacte indeling van het plangebied wordt in de vergunningprocedure nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0003.png"

Figuur 2.1 Beoogde groenstructuur plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0004.png"

Figuur 2.2 Concept stedenbouwkundig plan

Het plangebied wordt uitgebreid met de huidige agrarische gronden ten westen van de woningen. Deze agrarische gronden worden omgezet in natuur. Dit stukje natuur komt ten goede aan de toekomstige bewoners. Het wordt groen ingericht en wordt gebruikt als uitloopgebied voor de nieuwe woonwijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Toetsing

De Novi kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met de NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6., lid 2 Bro)

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Toetsing

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.

In woongebied 'Wonen 4' zijn nu 326 woningen toegestaan, de herziening staat 460 woningen toe. Per saldo worden 134 extra woningen binnen het nieuwe woongebied mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0005.png"

Figuur 3.1 Bestemmingsplan Parijsch - Zuid (2013)

De locatie heeft al een woonbestemming en wordt daarom beschouwd als bestaand stedelijk gebied. De locatiekeuze is gemotiveerd in het bestemmingsplan Parijsch - Zuid. In 2013 was al duidelijk dat de woningbehoefte niet binnenstedelijk kon worden gefaciliteerd. De grotere woningbehoefte is inmiddels gebleken en daarom is uitbreiding op deze plek noodzakelijk.

Hierna is de woningbehoefte beschreven.

Beschrijving behoefte

Voor het bepalen van de woningbehoefte zijn provinciaal, regionaal en gemeentelijk woonbeleid, de provinciale prognose en regionale afspraken leidend. Deze worden hierna behandeld.

Huishoudensprognose 2019 Rivierenland (Provincie Gelderland, december 2019)

Uit de actuele Bevolkings- en huishoudensprognose Gelderland 2019 blijkt dat de kwantitatieve woningbehoefte in de regio Rivierenland voor de periode 2019-2030 uitkomt op 6.970 tot 8.170 woningen. In de periode 2030-2040 is behoefte aan 3.200 tot 3.350 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0006.jpg"

Figuur 3.2 Huishoudensontwikkeling 2019-2040 per regio in twee varianten

In Rivierenland is tot 2040 sprake van bevolkingsgroei. Rivierenland vergrijst in vergelijking met andere regio's ook minder sterk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0007.jpg"

Figuur 3.3 Huishoudensontwikkeling naar leeftijd en huishoudenssamenstelling 2019 – 2040

In Rivierenland concentreert de kwalitatieve behoefte zich op grondgebonden koopwoningen in alle prijssegmenten. Er doen zich in deze regio geen potentiële overschotten voor. In Rivierenland is ook vraag naar appartementen, vooral naar sociale huurappartementen en duurdere koopappartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0008.jpg"

Figuur 3.4 Fricties vraag en aanbod 2019 - 2025 en 2025 - 2030

Actieplan wonen 2020-2025, sneller, betaalbaar, flexibel (Provincie Gelderland, mei 2020)

In het Coalitieakkoord 2019-2023, Samen voor Gelderland streeft de provincie naar een Gelderland waarin het prettig wonen is, met een passende woningvoorraad. Dat betekent voldoende woningen in alle segmenten, die uiteindelijk klimaat- en energieneutraal zijn. Veilig en gezond wonen, in een groene, klimaat adaptieve omgeving in een fijne, inclusieve woonomgeving met voorzieningen. Opgave is om veel extra passende woningen te realiseren met oog voor kwaliteit. De samenstelling van huishoudens verandert. Dat betekent ook een verandering van het totaal aan woonbehoeften. De provincie stimuleert flexibiliteit en innovatie. In 2020 heeft de provincie een Actieplan Wonen opgesteld. Met het Actieplan wil de provincie Gelderland voldoende woongelegenheid bevorderen en het grote woningtekort van vooral betaalbare woningen terugdringen. In het actieplan staan drie doelen centraal:

  • 1. sneller: versnelling van de woningbouw;
  • 2. betaalbaar: meer betaalbare woningen, en;
  • 3. flexibel: meer flexibele woonvormen.

In het Actieplan Wonen van provincie Gelderland staat Culemborg expliciet genoemd als gemeente met een enorme druk en een belangrijke opgave. In het kader van versnelling is de gemeente met de provincie in gesprek om in Parijsch meer woningen toe te voegen. Ook in Parijsch wordt voor het eerst gekeken naar mogelijkheden van DUOkoop (particuliere erfpacht) om woningen betaalbaar te maken.

Regionale Woonagenda Rivierenland 2020 – 2030 (november 2020)

De woningbouwopgave in Gelderland is fors, ook in de regio Rivierenland. De acht samenwerkende gemeenten (Culemborg, Buren, Maasdriel, Tiel, Neder-Betuwe, West Betuwe, West Maas en Waal, Zaltbommel) hebben daarom de nieuwe 'Regionale Woonagenda Rivierenland 2020 – 2030' opgesteld. Gedeputeerde Staten hebben deze regionale Woonagenda in november 2020 vastgesteld.

De gemeenten in Rivierenland en de provincie Gelderland hebben afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. Afstemming is nodig omdat er veel onderlinge relaties zijn tussen de woningmarkten in de regio. Wat de ene gemeente doet, heeft effect op de andere gemeente. Dat is dan ook de reden dat de gemeenten iedere vijf jaar bespreken waar ze op hoofdlijnen regionaal mee aan de slag gaan. De regio zet hierbij in op de volgende prioritaire thema's:

  • Continuïteit in de productie
  • Betaalbaarheid van het wonen
  • Flexibiliteit op de woningmarkt
  • Wonen met zorg
  • Duurzame woningvoorraad

Daarnaast is een belangrijk onderdeel van de regionale woonagenda het regionale woningbouwprogramma. In haar Omgevingsverordening stelt de provincie Gelderland dat bestemmingsplannen alleen nieuwe woningen mogelijk kunnen maken als de ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda. In dit programma is afgesproken hoeveel woningen de gemeenten in de periode 2020 – 2030 gaan bouwen, passend bij de behoefte. Afgesproken is dat Gemeente Culemborg maximaal 2.000 woningen bouwt in de periode 2020-2030.

In het woningbouwprogramma wordt gewerkt met een bandbreedte. De onderkant van de bandbreedte is gepasseerd op basis van de Primos prognose 2020. Voor de bovenkant van de bandbreedte wordt rekening gehouden met het inlopen van het huidige woningtekort. Bij het bepalen van de bandbreedtes voor de specifieke gemeenten wordt rekening gehouden met lokale omstandigheden en gebruik gemaakt van verschillende databronnen.

Zo heeft Culemborg veel vraag vanuit de Randstad en dan met name de aangrenzende regio Utrecht. Mede door de goede bereikbaarheid per auto (A2) en per spoor. Deze druk komt onvoldoende tot uitdrukking in de Primos prognose, maar wel in de Woningbouwprognose van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Daarom is de bovenste bandbreedte hoger vastgesteld dan op basis van de Primos prognose en wordt aangesloten bij de PBL prognose.

Voor de periode tot 2030 ligt de focus van Culemborg met name op haar eigen inwoners en plek in regio Rivierenland. Culemborg bekleedt nog steeds de unieke positie in de regio als het gaat om de woningmarkt. De stad heeft een hoogwaardig voorzieningenniveau en mede daardoor ook een aantrekkingskracht op jongeren uit de omgeving. De historische binnenstad, met een aan de Utrechtse binnenstad grenzend uniek woonmilieu, het bijzondere duurzame karakter en hoogwaardig woonmilieu zoals in de ecologische wijk Eva Lanxmeer. Daarnaast wordt in de grote uitbreidingswijk Parijsch een diversiteit aan woningtypen en -categorieën gebouwd: Off-the-grid woningen, beukmaat 3,6 meter woningen, vrije sector huurwoningen.

In de woonvisie van Culemborg ligt de focus voornamelijk op het faciliteren van passende huisvesting van de inwoners van Culemborg en veel minder op het bouwen voor de uitloop van de Randstad. Dit betekent overigens niet dat deze twee onderwerpen niet met elkaar verbonden zijn. In tegendeel zelfs. Doelgroepen die het lastig hebben om een betaalbare woning te kopen in Culemborg dienen dan ook extra ondersteund te worden. In de bestaande markt is regulering/toewijzing niet of nauwelijks te regelen. Het is daarom belangrijk om de juiste woningen te blijven bouwen en proberen te sturen dat de juiste woningen bij de juiste personen terecht komen.

Ook om ervoor te zorgen dat Culemborgers onnodig de omliggende gemeenten belasten omdat er in Culemborg geen betaalbare woning te vinden is en hiermee een waterbedeffect creëren voor de regio.

Woonvisie Culemborg 2017 – 2026

In overleg met de provincie en de regio is afgesproken uit te gaan van een bandbreedte van 7000-8.600 woningen voor Rivierenland tot 2025. Voor Culemborg betekent dit gemiddeld 120 woningen per jaar.

In het totale woningbouwprogramma in Culemborg voor de periode 2015-2025 omvat alle nieuwbouw in Parijsch ongeveer 75% van het totale woningbouwprogramma.

Door de zeer veranderende en onvoorspelbare markt is het bedachtzaam de woningbehoeftedifferentiaties te hanteren in een bandbreedte waartussen de feitelijke behoefte zich afspeelt.

25% - 30% Goedkope woningbouw

35% - 40% Middel dure woningbouw

30% - 35% Dure woningbouw

De doelgroepen van beleid die het lastig hebben een eigen woning te vinden (waaronder starters) worden ondersteund door middel van toewijzingsregels.

In het bestuursakkoord 2022-2026 is afgesproken dat de woonvisie wordt aangepast om meer nadruk te leggen op woningen in het lage- en middensegment.

Conclusie

De druk op de woningmarkt is groot. Er is behoefte aan meer woningen. Met dit bestemmingsplan worden binnen de bestaande woonbestemming 134 extra woningen mogelijk gemaakt. De Ladder voor duurzame verstedelijking staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland heeft de status van structuurvisie. In de omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. De provincie richt zich onder meer op een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Onderhavig plan voorziet mede in de vervangende nieuwbouw van een appartementencomplex. Daarmee wordt invulling gegeven aan de verbetering van de kwaliteit van een bestaande woonvoorziening.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving, en een robuust bodem- en watersysteem.

Door gebruik te maken van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied hoeft geen inbreuk te worden gedaan op het landschap. Het bouwplan zal worden afgestemd op de huidige woonwensen en geeft invulling aan een gezonde en veilige leefomgeving.

Conclusie

Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

In de omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als deze in overeenstemming zijn met een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda, of onder voorwaarden vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda.

Een toetsing van het plan aan de regionale woonagenda is opgenomen in paragraaf 3.3

Artikel 2.65b Klimaatadaptatie

In dit artikel is de regel opgenomen dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken moet bevatten. De onderbouwing van het aspect duurzaamheid inclusief klimaatadaptatie is opgenomen in paragraaf 4.11.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Culemborg 2030

In de Structuurvisie Culemborg 2030 is de gemeentelijke visie op het gebied van ruimtelijke ordening opgenomen, met het jaar 2030 als tijdshorizon. De structuurvisie betreft een kaderstellend document voor ruimtelijke plannen.

De Structuurvisie maakt onderscheid in bestaande woongebieden en ontwikkelingslocaties (inbreiding en uitbreiding). Het plangebied is onderdeel van een bestaand woongebied en niet als ontwikkelingslocatie aangegeven, omdat deze ten tijde van vaststellen van de structuurvisie nog niet actueel was. Nabij het plangebied ligt een cluster van voorzieningen, zoals in de gebiedsanalyse nader is uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0009.png"

Figuur 3.5 Structuurvisie Culemborg 2030

In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als ontwikkellocatie met een groen-blauwe afhechting van de stadsrand.

Parijsch Zuid

Dit is dé nieuwbouwlocatie binnen de gemeente Culemborg en is reeds in ontwikkeling. Het plan heeft in totaal een capaciteit van ongeveer 1.140 woningen (indicatief).

Conclusie

Het plangebied maakt onderdeel uit van een aangewezen nieuwbouwlocatie. Bij de verdere uitwerking van het plan wordt de groen-blauwe afhechting van de stadsrand als aandachtspunt meegenomen. Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de Structuurvisie Culemborg 2030.

Woningbouwbeleid

Woningbehoefte

De gemeente Culemborg vormt met acht andere gemeenten de Regio Rivierenland. In 2015 heeft de Regio het Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma 2015-2025 en de regionale woonagenda vastgesteld. Op basis van lokale woningbehoefteonderzoeken en provinciale prognoses hebben alle gemeenten een woningbouwprogramma opgesteld. Het woningbehoefteonderzoek en Woonvisie van de gemeente Culemborg stammen uit 2016 en 2017.

Als we kijken naar de bevolkingsprognose in relatie tot woningbouw in de gemeente Culemborg dan geeft de huishoudensontwikkeling aan wat de behoefte aan het aantal woningen is voor een bepaalde gemeente. Op basis van de bevolkingsprognose van de provincie zal tot zeker na 2050 de huishoudensontwikkeling van de gemeente Culemborg stijgen.

Conclusie

De uitwerking van de type woningen wordt uitgewerkt op basis van de behoefte. Het plan past binnen het regionale woningbouwbeleid.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische aspecten

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.

4.1 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Omdat de gronden in het vigerende bestemmingsplan al een woonbestemming hebben en functiewijziging niet aan de orde is, is bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Voor het plangebied is voor het vigerende bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid' een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (2010). In 2022 is opnieuw een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de maximaal lichte verontreinigingen geen aanleiding geven voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek en dat hiermee de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen met tuin).

De toekomstige natuurbestemming is geen bodem gevoelige functie. Bodemonderzoek is op deze locatie niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

4.2 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Omgevingsvisie;
  • Omgevingsverordening.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Huidige situatie

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op gronden met een voormalig agrarische gebruik. De gronden zijn bestemd voor wonen en agrarisch.

Bodem , grondwater en oppervlaktewater

Het bestaande deel van Parijsch ligt in het watersysteem van de Culemborger waard. Het oppervlaktewater van peilgebied Hooge Prijs LEL446, kent een vastpeil van 0,40 m +NAP met een boven en onder marge van 0,15m. peilgebied Welborn 449, kent een Zomerpeil van 0,30 m + NAP en een Winterpeil van 0,1 m + NAP. De nieuwbouwwijk is aangelegd op de ondergrond bestaande uit komgronden en oeverwallen: In het verleden stroomde hier oude strangen van de Rijn. Deze stroomrug ligt ongeveer halverwege het plangebied met een oost-westelijke oriëntatie, en ligt globaal op ongeveer 1,6 m + NAP. Het noordelijke deel van het plangebied ligt op circa 1,80 m + NAP, het zuidelijke deel ligt lager, globaal op 1.30 m + NAP. De bodem verandert ook mee met deze stroomrug: zware kleigrond in het noorden en veen, zand en klei in het zuiden. In het hele plangebied is overal een vrij sterke kwel vanuit het diepere grondwater aanwezig.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn enkele A-, B- en C-watergangen aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. In de omgeving bevindt zich een natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied wordt aangesloten op het gemeentelijk gescheiden rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de beoogde situatie worden 134 woningen meer woningen toegestaan en natuurgebied toegevoegd.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Er worden binnen de huidige grenzen voor wonen meer woningen toegestaan. Dit zorgt niet voor een significante toename van het verhard oppervlak. De watercompensatie van de uitbreidingswijk is in het bestemmingsplan Parijsch-Zuid uitgewerkt. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van het oppervlaktewater dat in de gehele wijk is gerealiseerd. Hieruit blijkt dat er meer oppervlaktewater (berging) is gerealiseerd dan dat destijds nodig was (ca. 1.400 m2). Samen met het al aanwezig overschot van 5.500 m2 is er een zeer robuust systeem gerealiseerd en wordt de toename aan verharding voldoende gecompenseerd.

De aanpassing van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Natuur' zorgt niet voor een significante toename aan verhard oppervlak.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolwaterzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In de wijk worden wadi's gerealiseerd (hemelwater vasthouden voor benutting). De locatie van de Wadi's zijn hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0010.png"

Figuur 4.1. Locatie wadi's

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling zal geen negatieve gevolgen hebben voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Waterlinieweg op de Laan naar Parijsch. Via deze route wordt via de Wethouder Schoutenweg ontsloten op het hoger gelegen wegennetwerk. De wegen binnen het plangebied worden ingericht als erftoegangswegen met een maximum toegestane snelheid van 30 km/h.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.Bp4eHerzParijschZ-ON01_0011.png"

Figuur 4.2 Verkeersstructuur Parijsch (indeling Linieveld niet van toepassing)

Verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van de kencijfers van het CROW (publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren'). Uitgaande van een ligging van de ontwikkeling in matig stedelijk gebied en rest bebouwde kom, is de verkeersgeneratie berekend op basis van de gemiddelde kencijfers per functie. Als uitgangspunt zijn tussen/hoek koop huizen genomen.

Tabel 4.1 Weergave van de berekening van de verkeersgeneratie

Berekening verkeersgeneratie   Aantal woningen   kencijfer CROW   mvt/etmaal/weekdag  
Huidig toegestaan   326   7,1   2.315  
Toekomstig toegestaan   460   7,1   3.266  
Toename       951  

Omdat het programma nog niet uitgewerkt is, is een indicatie van de verkeersgeneratie van het plangebied weergegeven. De toename aan verkeer bedraagt door de vergroting van de woningaantallen circa 951 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Met name op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 95 mvt ondervinden.

De verwachtte intensiteit (2032) op de Wateringsingel bedraagt op een werkdag 3.491 mvt/etmaal (ten westen van de kruising met de Batterij). In de toekomstige situatie zal op dit deel van de Waterlinieweg een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur gelden. Het wegprofiel wordt hierop ingericht. De maximale intensiteit op een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/uur bedraagt ongeveer 6.000 mvt/etmaal (600 mvt in het drukste uur). Met de toename van het woningaantal en bijhorend verkeer is de verwachtte intensiteit na planrealisatie circa 4.442 mvt/etmaal op dit wegvak.

De intensiteit op een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/uur bedraagt ongeveer 10.000 mvt/etmaal (1.000 mvt in het drukste uur). De verkeerstoename past ruim binnen de capaciteit van de gebiedsontsluitingswegen. De toename zal merkbaar zijn maar geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling. Het voorgenomen mobiliteitsconcept draagt bij aan het verlagen van het autogebruik en zal helpen bij het beperken van de toename van de intensiteiten.

Parkeren

Als gevolg van de ontwikkeling zal ook de parkeerbehoefte wijzigen. Om de parkeerbehoefte in kaart te brengen is, waar mogelijk, aangesloten bij de Nota parkeernormen van de gemeente Culemborg met een ligging in rest bebouwde kom.

Tabel 4.2 Weergave van de berekening van de parkeerbehoefte

Berekening parkeerbehoefte   Aantal woningen   Kencijfer   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, tussen/hoek   460   1,9 per woning   874 pp  

Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure loopt een procedure voor het vaststellen van het mobiliteitsconcept voor de betreffende wijk. In dit mobiliteitsconcept wordt ingegaan op het toepassen van een integrale benadering op mobiliteit. Door het toepassen van o.a. deelvervoer en het realiseren van een mobiliteitshub wordt het autobezit beperkt en kan een overmatige parkeerdruk worden voorkomen. Als resultaat van het invoeren van dit mobiliteitsconcept, kan de parkeernorm voor bewoners- en bezoekersparkeren verlaagd worden:

  • 0,8 pp per woning voor het goedkope segment (ex. bezoekersparkeren)
  • 1,2 pp per woning voor het middel dure segment (ex. bezoekersparkeren)
  • 2,0 pp per woning voor het dure segment (ex. bezoekersparkeren)
  • 0,2 pp per woning voor bezoekers .

 

De eis voor een nieuwe ontwikkeling is dat de gehele parkeerbehoefte binnen het plangebied wordt opgevangen. Dit wordt in de vergunningaanvraag nader toegelicht. Hiermee is de parkeersituatie gewaarborgd. Bij het toepassen van het mobiliteitsconcept wordt er een monitoringsplan opgesteld voor het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Conclusie

De toekomstige parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen. De ontwikkeling leidt niet tot een significante verkeerstoename; het verkeer kan zodoende goed worden afgewikkeld over de ontsluitingswegen. De aspecten verkeer en parkeren staan de beoogde ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 460 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Wethouder Schoutenweg ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020; 16,2 µg/m3 voor NO2, 16,1 µg/m3 voor PM10 en 8,9 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/u-wegen. Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aan wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is wonen een geluidgevoelige functie.

Onderzoek

Om te onderzoeken of er binnen het plangebied een goed akoestisch klimaat is, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 3).

Het uitbreiden van het aantal gewenste woningen heeft geen consequenties voor de reeds vastgestelde hogere waarden. Er wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in deze deelgebieden.

Consequenties bestaande woningen

Het toekennen van meer woningen in het plangebied heeft gevolgen voor de hoogte van de verkeersintensiteit op de omliggende wegen. Deze nemen toe. Als er sprake is van een verkeerstoename van meer dan 40% dan dient dit zogenoemde uitstralingseffect onderzocht te worden op de bestaande woningen.

In de omliggende deelgebieden (o.a. Wonen-1 en Wonen-2) zijn reeds woningen gerealiseerd. Gezien de

omvang van de intensiteit voor én na de toename van het aantal woningen op de omliggende wegen, is er geen sprake van een toename van meer dan 40%. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom geen nader onderzoek naar het uitstralingseffect noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen gelegen.

Risicovolle inrichtingen

Ten zuiden van het plangebied ligt het Parc Beaugarde. Op dit park is een ondergrondse propaantank aanwezig. Door Regio Rivierenland is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd ('QRA vanwege Parc Beaugarde', 5 maart 2009, Regio Rivierenland). Hieruit blijkt dat de PR 10-6-contour van deze tank 55 meter is. Het invloedsgebied is gelegen op 300 meter vanaf de opstelplaats van de propaantankwagen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied. Uit de berekening blijkt echter dat het groepsrisico verwaarloosbaar is en niet toeneemt wanneer het aantal aanwezige personen stijgt op een afstand van meer dan 150 meter vanaf de opstelplaats van de propaantankwagen. De minimale afstand tussen het plangebied en de opstelplaats betreft 150 meter. Hierdoor kan worden voldaan met een beknopte verantwoording.

Ten noorden van het plangebied is aan de Prijsseweg 14b een bovengrondse propaantank aanwezig met een risicoafstand van 10 meter. De veiligheidsafstanden reiken niet buiten de terreingrens van dit bedrijf. Het plangebied valt buiten deze risicoafstand.

Transport gevaarlijke stoffen

In de nabije omgeving van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg en het spoor.

Het vervoer over de weg vindt plaats ten zuiden van het plangebied, over de Rijksweg A2. De beoogde ontwikkeling ligt op circa 2.100 meter van de weg. Het invloedsgebied van de A2 is 880 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied, de PR 10-6 contour of het plasbrandaandachtsgebied van de weg.

Het vervoer over het spoor vindt plaats ten oosten van het plangebied, over de Betuwelijn; het spoortraject Lunetten - Geldermalsen. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject. Het invloedsgebied van het spoortraject reikt tot meer dan 4.000 meter. Het plangebied is gelegen op circa 2.000 meter afstand en valt daarmee in het invloedsgebied. Het plangebied ligt echter buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico conform het Basisnet niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beknopte verantwoording groepsrisico

De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico zal op basis van het advies van de veiligheidsregio nader worden uitgewerkt.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Waterlinieweg, welke aansluit op het verdere wegennetwerk van de kern Culemborg. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in drie richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren in te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Vanwege de afstand tot risicobronnen zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Verder blijkt uit de beknopte verantwoording dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel dient rekening gehouden te worden met de eis dat de gebouwen geschikt moeten zijn om enkele uren in te schuilen. Hierbij moet gedacht worden aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig die van invloed zijn op de ontwikkeling. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 134 woningen extra mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich recreatiepark Parc Beaugarde. Volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering valt dit in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter in een rustige woonwijk. Hier wordt niet aan voldaan. Het plangebied is echter al bestemd voor wonen. Daarnaast is er aan de zijde van het plangebied slechts sprake van enkele vakantiehuizen en bevindt er geen gemeenschappelijke ruimtes zoals een keuken. Hierdoor is er geen milieuhinder te verwachten van de vakantiehuizen. Daarnaast bevindt zich ten zuidoosten een bedrijventerrein. Hier mogen bedrijven tot en met categorie 3.1 mogelijk gemaakt worden. De richtafstand betreft 50 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van minimaal 240 meter tot het bedrijventerrein wordt hieraan voldaan.

 

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 3 km en betreft het gebied 'Lingegebied & Diefdijk Zuid'. Gezien de ligging op korte afstand van een Natura 2000-gebied is een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 4. De onderbouwing van de berekeningen is opgenomen in bijlage 5.

De woningen zullen leiden tot een toename van het verkeer en daarmee mogelijk tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Daarentegen zal het agrarisch gebruik op een groot areaal komen te vervallen, hetgeen zal leiden tot een reële daling van de stikstofemissies en -deposities. Het agrarisch gebruik wordt in deze herziening omgezet naar een natuurbestemming. Dit wordt een groen uitloopgebied van het woongebied.

Voor de totale ontwikkeling van 460 woningen wordt geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden berekend.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een quickscan beschermde planten- en dierensoorten uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 6 opgenomen. Uit de quickscan blijkt dat:

  • Samenvattend kan worden gesteld dat uitgezonderd wezel en hermelijn, algemene broedvogels zoals kievit of scholekster, een vliegroutefunctie van vleermuizen langs de bredere watergangen en perceelsranden en rugstreeppad geen raakvlakken aan de orde zijn met strikt beschermde soorten ter plaatse van de deelgebied 4 Linieveld en Forteneiland West te Culemborg.
  • Voor rugstreeppad en de kleine marterachtigen wezel en hermelijn is ten behoeve van het gehele project Parijsch Zuid op het moment van schrijven een ontheffingsaanvraag Wnb onderdeel soortenbescherming in procedure bij de Provincie Gelderland.
  • Maatregelen en voorwaarden uit de ontheffingsaanvraag en het te verkrijgen besluit alsmede de noodzakelijke maatregelen in het kader van de Algemene zorgplicht, worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.

Voor de werkzaamheden is een ecologisch werkprotocol opgesteld, zie bijlage 7. De werkzaamheden worden volgens dit protocol uitgevoerd. Hierdoor vormt de ontwikkeling geen belemmeringen voor de soortenbescherming.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Conform het huidige bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid' zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

Archeologie

Op basis van het paraplubestemmingsplan archeologie is een deel van het plangebied gelegen in een gebied met een archeologische verwachting 3. Binnen het plangebied is archeologisch onderzoek verplicht zodra over meer dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 m onder maaiveld wordt gegraven.

Binnen de natuurbestemming ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5. Binnen dit gebied is onderzoek verplicht zodra er meer dan 2.500 m2 en dieper dan 3 m onder maaiveld wordt gegraven.

Deze onderzoeksverplichtingen blijven gelden in onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Duurzaamheid

Toetsingskader

Landelijke ambitie

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasvrije maatschappij. Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen. Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden is het stoppen met aardgas. Alternatieven kunnen zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

Op basis van de Wet Voortgang Energietransitie mogen geen vergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die wordt aangesloten op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaar wegende redenen ontheffing verleent.

Regionale klimaat Adaptatie Strategie Rivierenland (RAS)

Men staat voor de uitdaging om onze leef- en werkomgeving aan te passen aan de veranderingen van het klimaat. Negen gemeenten uit Rivierenland, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland werken daarom samen met andere stakeholders om een Regionale klimaat Adaptatie Strategie (RAS) te ontwikkelen voor de regio Rivierenland.

De RAS maakt op regionaal niveau inzichtelijk of, en zo ja waar, extra inzet nodig is om vanaf 2020 klimaatadaptief te handelen en in 2050 klimaatadaptief ingericht te zijn. Aan deze RAS wordt later dit jaar nog een samenwerkingsagenda voor de uitvoering gekoppeld. Door in samenhang klimaatadaptatie vraagstukken te benaderen in de regio, probeert men winst te behalen voor de regio als geheel.

Beoordeling

Duurzaamheid is een belangrijk vertrekpunt bij de ontwikkeling. De gebouwen worden geïsoleerd, zodat deze voldoen aan de standaarden die momenteel gelden voor nieuwbouwwoningen. Concreet betekent dit dat gevels een isolatiewaarde van 4,5 RC krijgen en het dak een isolatiewaarde van 6 RC. De woningen worden gasloos. De bouw zal verder geschieden met duurzame materialen.

Klimaatadaptatie

De inrichting van de buitenruimte wordt klimaatadaptief gerealiseerd. Al het regenwater wordt bovengronds opgevangen, geïnfiltreerd of afgevoerd. De parkeervakken op het maaiveld en parkpaden worden zo veel mogelijk halfverhard uitgevoerd. Het plangebied wordt veel groen toegevoegd en voorziet in de realisatie van een natuurstrook. Er is voldoende watercompensatie aanwezig in de gehele wijk, zie paragraaf 4.2. Dit komt ten goede aan de klimaatadaptatie en hittestress. Door de verlaagde parkeernorm worden er minder vierkante meters verharde parkeervakken aangelegd en zal er relatief meer groen zijn, hetgeen de opvang en het vasthouden van water nog een extra ten goede komt.

Hitte

Hittegolven treden steeds vaker op, tijdens een hittegolf kunnen de maximale temperaturen overdag in

combinatie met beperkte afkoeling in de nacht zorgen voor gezondheidsproblemen. Naast bouwtechnische ingrepen om hitte effecten te verminderen zoals passieve koeling, goede ventilatiemogelijkheden en het beperken van de glasoppervlakken wordt er voornamelijk ingezet op het verkoelende effect van het groen. Op basis van de Klimaatatlas Culemborg ligt het plangebied in een gebied waar geen verhoogd risico op het stedelijk hitte-eiland effect is. Het aantal warme nachten in de huidige situatie en toekomstige situatie blijft dan ook beperkt.

Harde (steenachtige) oppervlaktes zorgen voor opwarming van de lucht. Groene oppervlaktes en bomen zorgen voor verkoeling, enerzijds door het vocht dat hierdoor verdampt wordt, anderzijds door de schaduwwerking. Voor het plangebied kan worden gedacht aan:

  • Verkoelend oppervlak: het gevel- en dakoppervlak van de gebouwen voorzien van vegetatie en werkt daarmee als verkoelend oppervlak.
  • Schaduw: de steeds langer durende, warmere en drogere zomers maken voldoende schaduw onontbeerlijk, zeker voor het gebied waar voetgangers zich bewegen en verblijven.
  • Wind: wind draagt in hete dagen bij aan verkoeling. De overheersende windrichting in hete dagen is zuid tot oost. Tussen de gebouwen is voldoende ruimte aanwezig.

Droogte

Sponswerking van de stad optimaliseren, zoveel mogelijk water wordt opgenomen in de bodem en in het stedelijk watersysteem en kan worden gebruikt in tijden van droogte. Voor droogte wordt er gekeken naar de verdamping in relatie tot de buffering. Een substraatlaag kan snel uitdrogen wat voorkomen kan worden met een bufferende laag in het dakpakket of wegprofiel welke het regenwater vasthoudt. Het gebufferde regenwater voorkomt hiermee uitdroging van de substraatlaag.

Biodiversiteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het project bij te dragen aan een natuurinclusiviteit. Dit betekent dat er elementen aan de ontwikkeling worden toegevoegd die de biodiversiteit ondersteunen. Ten eerste wordt 4 ha landbouwgrond omgevormd tot natuurgebied. Door dit in te richten met streekeigen landschapselementen als paddenpoelen, elzenbroekbos, knotwilgen, griend en bloemrijke ruigtestroken zal de biodiversiteit toenemen en is het mogelijk binnen het plangebied een aantal mitigerende maatregelen te nemen. Verder wordt het openbaar groen zoveel mogelijk ingericht met streekeigen bomen en planten, worden de taluds van de watergangen onder een zeer flauwe hoek aangelegd waardoor veel plas dras biotopen ontstaan en worden er bijvoorbeeld kasten voor vleermuizen, gierzwaluw, huismus geïncorporeerd in de woningen. In sommige tuinafscheidingen worden nestkasten voor andere vogelsoorten en voorzieningen voor onder andere egels en insecten aangelegd.

Gedacht wordt aan het toepassen van natuurdaken (tevens wateropvang), nestkastvoorzieningen, insectenkasten en differentiatie aan vegetatie.

Energietransitie

De eis voor nieuwe woningen is dat deze gasloos moeten zijn. Hier wordt bij de beoogde ontwikkeling bij aangesloten. Vanaf 1 januari 2021 moeten nieuwe aanvragen voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Voor de ontwikkeling wordt een rapportage BENG opgesteld, welke onderdeel uitmaakt van de vergunningaanvraag.

4.12 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van circa 460 woningen (toevoeging van 134 woningen) en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Hiermee kan er worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, zie bijlage 8.

In het vigerende bestemmingsplan is getoetst aan de complete ontwikkeling van de wijk Parijsch-Zuid. Meer dan de helft hiervan is inmiddels gerealiseerd. Er zijn geen andere ontwikkelingen bekend in de omgeving van het plangebied.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Met voorliggende herziening wordt de bestemming 'Natuur' en 'Waarde - Archeologie 5' toegevoegd en wordt het woningaantal van 'Wonen - 4' aangepast. Er is voor gekozen om de planvorm herziening toe te passen. De geldende regeling, het bestemmingsplan 'Parijsch-Zuid' blijft onverminderd van toepassing, met dien verstande dat de bestemming 'Natuur' en 'Waarde - Archeologie 5' worden toegevoegd en de regels van 'Wonen - 4' worden aangepast.

5.2 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, inclusief het toepassingsbereik. Hoofdstuk 2 bevat de planregels waar de herziening betrekking op heeft. Hoofdstuk 3 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.

Toepassingsregels

In de regels is opgenomen dat de regels van de bestemmingsplannen 'Parijsch-Zuid' en 'BP Parijsch - Zuid, 3e herziening' overeenkomstig van toepassing zijn, met dien verstande dat de bestemming 'Natuur' en 'Waarde - Archeologie 5' worden toegevoegd en de regels van 'Wonen - 4' worden aangepast.

De 1e en 2e herziening van het bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid' zijn overschreden door de 3e (BP Parijsch - Zuid, 3e herziening) herziening en maken geen deel uit van dit plan.

Natuur

De natuurbestemming ligt op het westelijke gedeelte van het plangebied. Deze bestemming dient voor het borgen van de toekomstige landschaps- en natuurwaardes voor dit gebied.

Om deze waarden te kunnen beschermen zijn in de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming toegestaan.

Wonen - 4

De bestemming 'Wonen - 4' wordt herzien op het maximaal toegestane woningen. Vanwege de veranderende marktomstandigheden is het gewenst om het aantal te verhogen naar maximaal 460.

Waarde - Archeologie 5

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van gebieden met middellage archeologische verwachtingswaarden. Hierbij gelden beperkingen ten dienste van de bescherming van archeologische waarden. Zo zijn activiteiten die dieper voeren dan 3 m onder het maaiveld, voor zover deze een oppervlakte van meer dan 2.500 m² onderworpen aan de plicht tot het opstellen van een rapportering over effecten op de archeologische waarden. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen af te geven kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden opnemen: het treffen van technische maatregelen, het doen van opgravingen of begeleiding door een archeologisch deskundige. Voor het uitvoeren van de genoemde werken en werkzaamheden, of voor het slopen van een bouwwerk, is een omgevingsvergunning vereist.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

In 2021 heeft de gemeente de bestaande samenwerkingsovereenkomsten, voor het plangebied Parijsch, met Mourik Groot-Ammers en de CV Parijsch geactualiseerd. In deze Samenwerkingsovereenkomst Parijsch Zuid zijn de voorwaarden opgenomen om medewerking aan het plan te verlenen. Hierin is tevens geregeld welke gemeentelijke plankosten en bijdragen voor rekening van de CV Parijsch zijn.

De samenwerkingsovereenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Het kostenverhaal van de gemeente is daarmee verzekerd. Een exploitatieplan is hierdoor niet nodig. Wel dient de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan hierover expliciet te besluiten.

6.2 Maatschappelijk

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept van het ontwerpbestemmingsplan naar de overlegpartners gestuurd.

Het waterschap Rivierenland heeft aangegeven een onderbouwing van het aspect watercompensatie te missen en heeft enkele andere aanpassingen gevraagd. De aanpassingen zijn verwerkt. Het waterschap kan met inachtneming van de aanpassingen instemmen met het bestemmingsplan (zie bijlage 11).

De provincie Gelderland heeft twee reacties per email gestuurd (zie bijlage 10). Aangegeven wordt dat de provinciale belangen wonen, klimaatadaptatie en de landschapsbelangen NHW en waardevol open gebied een rol spelen.

Ten aanzien van het aspect wonen wordt opgemerkt dat het plan past binnen het Gelders en regionaal woonbeleid en ook ten aanzien van het aspect landschap is positief gereageerd.

Bij het aspect klimaatadaptatie wordt de toets aan de omgevingsverordening gemist. Deze toets is alsnog opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, waarmee aan de reactie tegemoet gekomen wordt.

Tot slot wordt opgemerkt dat uit de stukken blijkt dat er een AERIUS-berekening is uitgevoerd en dat er niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie is in een Natura 2000-gebied (Lingegebied en Diefdijk Zuid op ong. 4 km). De provincie wijst er op dat de gemeente zelf verantwoordelijk is voor de uitvoerbaarheid van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming. Dit is de gemeente bekend en behoeft geen verwerking in het ontwerpbestemmingsplan.

Participatie

Voor de direct omwonende en andere belanghebbenden is een inloopavond georganiseerd op 31 augustus 2022. Op deze avond zijn betrokkenen geïnformeerd over de ontwikkeling en zijn vragen gesteld en beantwoord over de ontwikkeling. In bijlage 9 is een verslag opgenomen van de avond.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken wordt gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd. De ontvangen zienswijzen worden samengevat en beantwoord in een Nota zienswijzen. Deze wordt toegevoegd in het bestemmingsplan.