direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Goilberdingerdijk 32
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Goilberdingerdijk 32 in Culemborg is een dijkwoning met diverse schuren en verharding aanwezig. Voorheen was ter plaatse een autobedrijf gevestigd. Initiatiefnemers zijn voornemens om over te gaan tot functieverandering naar wonen. Hierbij worden alle schuren en verharding gesaneerd en in ruil daarvoor een nieuwe (schuur)woning en bijgebouw gerealiseerd. Er is sprake van herbouw waarbij de bestaande fundering en (een deel van) de bestaande muren worden hergebruikt. De bestaande dijkwoning blijft behouden. Met de herontwikkeling van het perceel vindt er vanuit stedenbouwkundig, cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering plaats. De gemeente Culemborg heeft op 29 september 2020 besloten om in principe planologische medewerking te verlenen aan het initiatief overeenkomstig het opgestelde erfadvies. De Commissie Erfgoed en Ruimte heeft een positief advies afgegeven ten aanzien van het initiatief.

In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Bedrijf' Het initiatief kan dan ook niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de gewenste functieverandering met herbouw planologisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Culemborg in het buitengebied. De locatie ligt aan de Goilberdingerdijk en in het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Verder ligt het plangebied in het rivierenlandschap op een smalle oeverwal, grenzend aan de komgronden. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een cluster met naastgelegen bebouwing en erven op de oeverwal.

Aan de voorzijde van het plangebied loopt de Goilberdingerdijk. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan een woonperceel die in een cultuurhistorische kwelkom met dijkje ligt. Ten zuiden van het plangebied liggen de open komgronden met rechtlijnige smalle verkaveling haaks op de dijk. Tot slot ligt aan de westzijde van het plangebied eveneens een bestaand woonperceel op de oeverwal.

Het perceel Goilberdingerdijk 32 waarop de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, is kadastraal bekend als gemeente Culemborg, sectie N, nummer 2066 met een oppervlakte van circa 3.540 m2. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0001.png" Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

1.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied'

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat op 20 juni 2013 door de gemeenteraad van Culemborg is vastgesteld. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2014 is het bestemmingsplan grotendeels onherroepelijk geworden.

Conform het geldende bestemmingsplan kent een deel van het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Als gevolg van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 5' is ter plaatse een niet-agrarisch bedrijf toegestaan in de vorm van een autobedrijf. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan bestaande bebouwde oppervlakte, vermeerderd met 10%, met dien verstande dat de uitbreiding van 10% niet meer mag bedragen dan 150 m2. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 meter.

Een ander deel van het plangebied kent de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 1'. De gronden zijn daarmee onder meer bestemd voor agrarisch gebruik. Er is geen bouwvlak opgenomen.

Verder rust op het volledige plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Dit betekent dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, bescherming en herstel van ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden. In paragraaf 4.3 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Tot slot geldt op het voorste deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Dit betreft de kernzone van de waterkering. Centraal in het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1'. Dit betreft de beschermingszone van de waterkering. Op het achterste deel van het perceel is de gebiedaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' van toepassing. Dit betreft de buitenbeschermingszone van de waterkering. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect Water.

Gelet op het voorgaande past het beoogde initiatief niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0002.png" Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.3.2 Paraplubestemmingsplan 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het paraplubestemmingsplan 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' dat op 10 december 2015 door de gemeenteraad van Culemborg is vastgesteld. Conform dit paraplubestemmingsplan geldt voor het volledige plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Daarnaast is de gebiedsaanduiding 'overige zone - kernzone' van toepassing op het plangebied.

Het voorgaande betekent dat het plangebied mede bestemd is voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze universele waarden zijn benoemd in het document 'Kernkwaliteiten Nationaal Landschap en Inundatiekom Culemborgerwaard'. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - kernzone' mag worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits wordt voldaan aan de ontwerp-richtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals genoemd in het eerder aangehaalde document. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

1.3.3 Paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen'

Op grond van het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' dat op 12 juli 2018 is vastgesteld, dient bij omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen, het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.

1.3.4 Paraplubestemmingsplan 'Archeologie'

In het paraplubestemmingsplan 'Archeologie' dat op 19 december 2019 is vastgesteld, kent het noordelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' waarbij een onderzoeksplicht geldt vanaf 200 m2 en dieper dan 0,3 meter. Het zuidelijk deel van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' waarbij een onderzoeksplicht geldt vanaf 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Goilberdingerdijk 32' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Planlocatie

Het plangebied betreft het volledige perceel Goilberdingerdijk 32 in Culemborg. Zoals aangegeven beslaat het plangebied het perceel kadastraal bekend als gemeente Culemborg, sectie N, nummer 2066 met een oppervlakte van circa 3.540 m2.

In de bestaande situatie is op de locatie Goilberdingerdijk 32 een dijkwoning met diverse schuren en verharding aanwezig. Het erf ligt in een bocht van de Goilberdingerdijk. De dijkwoning staat evenwijdig aan de dijk en daar achter op het lager gelegen achtererf. Het erf is toegankelijk vanaf de dijk met een eigen oprit.

De woning heeft een karakteristieke hoofdvorm met zadeldak dat aan de dijkzijde hoger is dan aan erfzijde. De hoofdvorm is aan de westzijde uitgebreid met een aanbouw.

Op de locatie was voorheen een autobedrijf gevestigd waardoor er nog veel verharding aanwezig is dat het erf een stenige uitstraling geeft. Dat wordt versterkt door het ontbreken van erfbeplanting en het materiaal van de schuren; damwanden en lichte celbetonblokken. Door de ligging in de bocht en ontbreken van erfbeplanting staan de gebouwen vol in het zicht.

Aan de westzijde staat een rij waardevolle knotwilgen op het perceel van de buren. Tussen het erf van de buren aan de oostzijde en de locatie ligt een open weitje, een waardevolle groene open ruimte tussen de erven. De oostelijke buurman ligt in een cultuurhistorische kwelkom met dijkje. Dit ligt aan een van oorsprong zwak punt van de dijk, de kwelkom kon gevuld met water tegenwicht geven als het water hoog stond.

Een bijzonder element op de locatie is de waterput aan de dijk, ten westen van de woning. Onderstaand is een luchtfoto met een toelichting op de bestaande situatie opgenomen alsmede het aanzicht op het plangebied vanaf de Goilberdingerdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0003.png" Luchtfoto plangebied met toelichting (bron: Erfadvies Gelders Genootschap, maart 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0004.png" Aanzicht plangebied vanaf de Goilberdingerdijk (bron: Erfadvies Gelders Genootschap, maart 2020)

Omgeving

De locatie ligt in het rivierenlandschap op een smalle oeverwal, grenzend aan de komgronden. In het verleden was het onderscheid tussen oeverwal en komgronden sterker. De oeverwal was door met name boomgaarden en bebouwing kleinschalig en besloten ten opzichte van de komgronden, waar lange tijd bebouwing geheel ontbrak. De iets hoger gelegen oeverwal was een veilige plek om te wonen ten opzichte van de laag gelegen natte komgronden. Het landschap is ook sterk gevormd door de Nieuwe Hollandse Waterlinie met het systeem van inundatiegebieden en forten met bijbehorende werken en gebouwen. Rondom de forten lagen lange tijd verboden kringen waarin niet of beperkt met hout gebouwd mocht worden vanwege de schootsvelden. Het gebied rondom de forten kenmerkt zich ook nu nog door een grote openheid met verre doorzichten. Het landschappelijke ensemble van rivier, uiterwaarden, dijk en de Goilberdingerwaard is zo goed te ervaren.

Het erf aan de Goilberdingerdijk 32 is duidelijk georiënteerd op de dijk met de woning evenwijdig aan de dijk en het erf daaronder. Het vormt een cluster met naastgelegen bebouwing en erven op de oeverwal. Door de ligging in een bocht, de verstening en ontbreken van erfbeplanting, valt het erf extra op. Onderstaand is een luchtfoto van de omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0005.png" Luchtfoto omgeving (bron: Erfadvies Gelders Genootschap, maart 2020)

A = Open komgronden met rechtlijnige smalle verkaveling haaks op de dijk

B = Oeverwal met concentratie bebouwing en beplanting

C = Uiterwaarden

2.2 Toekomstige situatie

In de gewenste toekomstige situatie wordt de niet-agrarische bedrijfsfunctie van het perceel Goilberdingerdijk 32 omgezet naar een woonfunctie. Op de locatie wordt de bestaande bebouwing, met uitzondering van de bestaande dijkwoning, en verharding gesaneerd. Hiervoor in de plaats wordt een (schuur)woning en schuur met hergebruik van bestaande muren en een meer streekeigen uitstraling teruggebouwd. Voor hergebruik van de fundering van de bestaande schuren is gekozen, omdat rekening gehouden moet worden met de dijkverzwaring.

De kleine schuur vormt de basis voor de nieuwe schuurwoning. Deze nieuwe woning is georienteerd op het zuiden en oosten en heeft een enkelvoudige hoofdvorm en één bouwlaag met zadeldak. Het volume bedraagt maximaal 600 m3, de bouwhoogte maximaal 8 meter en de goothoogte maximaal 3 meter. De dakhelling mag niet minder dan 30 graden bedragen. Tenminste twee muren van de oude schuur blijven staan. De nieuwe schuurwoning wordt qua uitstraling ondergeschikt aan de hoofdwoning door eenvoudige detaillering en natuurlijke donkere kleuren en materiaalgebruik zoals hout.

De nieuwe schuur komt ook aan het achtererf. Voor dit gebouw worden eveneens een aantal muren van de bestaande schuur hergebruikt. De schuur krijgt een eenvoudige uitstraling en kan ook als gezamenlijk bijgebouw dienen voor beide woningen. Qua uitstraling sluiten de nieuwe woning en schuur bij elkaar aan, zodat de uitstraling van één ensemble versterkt wordt. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen voor beide woningen bedraagt 150 m2 (75 m2 per woning). De maximale goothoogte is 4 meter en de maximale bouwhoogte is 7 meter.

Het nieuwe erf wordt compacter door een kleiner bestemmingsvlak en minder vierkante meters bebouwing. Het gaat uit van de één-erfgedachte met één gezamenlijke entree en onderscheid in voor (wonen en sierzijde, de woning aan de dijk) en achter (werken en functionele zijde, de schuren op het achtererf).

Het bovengenoemde staat uitgebreider beschrijven in het erfadvies dat door het Gelders Genootschap is opgesteld (Bijlage 1). Het erfadvies is nader uitgewerkt in een landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 2). In dit inpassingsplan wordt met streekeigen beplanting een visuele eenheid van het erf gecreëerd. Zo wordt de bebouwing ingepast en samengevoegd. Landschappelijk wordt de kleinschaligheid van het overwallenlandschap en het contrast met de meer open komgronden en uiterwaarden versterkt. De beplanting verzacht het zicht op de bebouwing vanaf de dijk. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.

Gelet op het voorgaande vindt er met de herontwikkeling van het perceel Goilberdingerdijk 32 vanuit stedenbouwkundig, cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0006.png"

Landschappelijk inpassingsplan (bron: Ada Wille Landschaps- en begraafplaatsarchitectuur)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor een functieverandering waarbij de niet-agrarische bedrijfsfunctie wordt omgezet in een woonfunctie niet relevant. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Een deel van het plangebied valt binnen het project van grote rivieren en primaire waterkeringen. Van belang is dat met onderhavig initiatief het belang van de waterkering niet wordt geschaad. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.10 van deze toelichting. Daarnaast valt het plangebied binnen het project 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden'. Dit betreft de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Met het initiatief wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van deze toelichting. Gelet op het voorgaande en hierna volgende zal door de gewenste ontwikkeling geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 (extra) woning en bijgebouw. Gelet daarop is het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de laddertoets niet te worden doorlopen. Doordat het initiatief slechts voorziet in het toevoegen van één woning, kan worden gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland', welke is vastgesteld op 19 december 2018 zijn de maatschappelijke opgaven geweest die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren naar voren zijn gebracht. Gaaf verwijst naar mooi en vernieuwend, om een aantrekkelijke omgeving voor nieuwe generaties te behouden en creëren. De gedeelde opgaven in deze Omgevingsvisie zijn de uitkomst van een evenwaardige uitwisseling tussen deze verschillende partijen in een proces van co-creatie. De opgaven zijn die zaken die partijen met elkaar delen. Ongeacht wie wat doet en welke rollen zij spelen, staan deze opgaven centraal voor de komende pakweg vijf tot tien jaar. De omgevingsverordening (paragraaf 3.2.2) is een uitwerking van de visie in regels.

Belangrijke thema's in de Omgevingsvisie zijn onder meer duurzaamheid en woon- en leefomgeving.

Duurzaamheid

Het energievraagstuk is een wereldwijd vraagstuk. Het gaat aan niemand voorbij en raakt iedereen, ook in Gelderland. 'Oude' manieren van energie opwekken en gebruiken hebben teveel negatieve effecten en passen niet meer. Nieuwe manieren zijn nodig. Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig klimaatneutraal is. Forse ingrepen in de gebouwde omgeving zijn nodig om de overstap naar alternatieve, duurzame energiebronnen voor elkaar te krijgen.

Woon- en leefomgeving

In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan te streven naar een hoge kwaliteit van de leefomgeving, om zo Gelderland aantrekkelijk te blijven houden voor zowel mensen als bedrijven. Goed wonen is onderdeel van een aantrekkelijk Gelderland en er wordt onderkend dat Gelderland uiteenlopende woonkwaliteiten heeft, zowel landelijk als stedelijk. Om het Gelderse landschap open te houden, het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. De provincie gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Conclusie

Onderhavig initiatief voorziet in een functieverandering van het perceel Goilberdingerdijk 32, waarbij de niet-agrarische bedrijfsfunctie wordt omgezet in een woonfunctie. In ruil voor sloop van bebouwing en herinrichting van het erf wordt één extra woning toegestaan. De nieuwe (schuur)woning wordt gerealiseerd op de bestaande fundering van een schuur op het bestaande erf. Daarmee wordt gebouwd binnen bestaand verstedelijkt gebied en wordt een bestaand gebouw zoveel mogelijk benut. Het initiatief draagt bij aan de concentratie van bebouwing op de oeverwal en leidt tot een compacter erf. Gelet op het voorgaande is het initiatief passend binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld in december 2018. In de Omgevingsverordening geeft de provincie aan waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen om te waarborgen dat de provinciale belangen in ruimtelijke plannen doorwerken. Vanuit de Omgevingsverordening volgt dat het plangebied is gelegen in een gebied waarbinnen er beperkingen gelden ten aanzien van glastuinbouw en waar het Plussenbeleid van toepassing is. Deze onderwerpen zijn voor de onderhavige ontwikkeling niet relevant. De volgende onderwerpen uit de Verordening zijn voor het plangebied wel van belang.

Wonen

Artikel 2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In de navolgende subparagraaf wordt de regionale woonagenda besproken en onderbouwd dat de ontwikkeling past binnen de meest recente regionale woonagenda.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Artikel 2.58 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maken die kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aantasten. Daarnaast dient de toelichting bij een bestemmingsplan een beschrijving te bevatten van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, met gebruikmaking van de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten.

In het erfadvies voor de herinrichting van het perceel Goilberdingerdijk 32 is nadrukkelijk rekening gehouden met de ontwerprichtlijnen uit de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten. Bovendien wordt het erf compacter wat bijdraagt aan de openheid. Ook is van belang dat door de landschappelijke inpassing de kleinschaligheid van het overwallenlandschap en het contrast met de meer open komgronden en uiterwaarden wordt versterkt. Om de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ook voor de toekomst te borgen is de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' uit het geldende parapluplan overgenomen in dit bestemmingpslan. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0007.png" Uitsnede kaart 'regels landschap', Omgevingsverordening Gelderland

Conclusie

Gelet op het voorgaande zijn er geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland. Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan de provinciale belangen geborgd door middel van het opnemen van een dubbelbestemming.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030

De colleges van de acht regiogemeenten hebben ingestemd met de Regionale woonagenda Rivierenland 2020-2030. Deze woonagenda is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de provincie Gelderland. In deze samenwerkingsagenda zijn (woningbouw)afspraken tussen de gemeenten in de Regio Rivierenland onderling én tussen de regio en de provincie Gelderland vastgelegd. Hiermee vormt de regionale woonagenda een belangrijk kader voor de ontwikkeling van nieuwe woningen in de regio. Daarnaast bevat de agenda een thematische uitwerking van enkele (regionale) samenwerkingsprojecten.

Het doel van de regionale woonagenda is om de woningbouwopgave in de regio af te stemmen. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen én op de goede plek. Er zijn vijf prioritaire thema's benoemd waarop de acht regioge-meenten de komende jaren willen samenwerken. Dit betreft de volgende thema's:

  • Continuïteit in productie;
  • Betaalbaarheid van het wonen;
  • Flexibiliteit op de woningmarkt;
  • Wonen en zorg;
  • Duurzame woningvoorraad .

Uit het thema 'continuïteit in productie' volgt een langjarig gemiddelde nieuwbouwproductie van ongeveer 1.000 woningen de ambitie van de Regio Rivierenland is. Deze woningen zijn nodig om te kunnen voldoen aan de vraag vanuit de regio zelf én aan de vraag van buiten de regio. Waar mogelijk wil de regio in de periode 2020–2025 bestaande woningbouwplannen versneld uitvoeren, waardoor de productie in die periode mogelijk ook nog iets hoger komt te liggen.

Kwalitatief woningbouwprogramma

De ambities vragen om nieuwbouw die is gericht op de lokale behoefte en bijdraagt aan de vraag naar meer levensloopbestendige, betaalbare en duurzame woningen. Dit kan enerzijds door het bouwen van passende woningen voor deze doelgroepen en anderzijds door het zorgen van doorstroming op de woningmarkt, waardoor uiteindelijk starters meer kans krijgen.

Kwantitatief woningbouwprogramma

Om de woningprogrammering wendbaarder te maken is ervoor gekozen om het werken met een bandbreedte. Op onderstaande afbeelding is te zien dat voor Culemborg rekening wordt gehouden met een bandbreedte van 1.250 - 2.000 woningen. Specifiek ten aanzien van Culemborg wordt opgemerkt dat er veel vraag is vanuit de Randstad en dan met name de aangrenzende regio Utrecht. Mede door de goede bereikbaarheid per auto (A2) en per spoor. Deze druk komt onvoldoende tot uitdrukking in de Primos prognose, maar wel in de PBL prognose. Daarom is de bovenste bandbreedte hoger vastgesteld dan op basis van de Primos prognose en wordt aangesloten bij de PBL prognose.

In het Actieplan Wonen van provincie Gelderland staat Culemborg expliciet genoemd als gemeente met een enorme druk en een belangrijke opgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0008.png" Regionaal woningbouwprogramma 2020-2030

Conclusie

Het realiseren van één extra woning op het perceel Goilberdingerdijk 32 draagt bij aan het thema 'continuïteit' in productie' en aan het voldoen aan de vraag vanuit de regio én aan de vraag van buiten de regio. Het regionaal woningbouwprogramma laat zien dat er voor Culemborg een belangrijke woningbouwopgave ligt. Naast dat dit initiatief zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, draagt het ook bij aan de woningbouwopgave. Het initiatief is dan ook passend binnen het woningbouwbeleid van de regio Rivierenland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Culemborg 2030

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Culemborg de Structuurvisie Culemborg 2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is het kader dat richting geeft aan ruimtelijke keuzes en uitdagingen waar de gemeente Culemborg voor staat.

In het beleidsdocument staat aangegeven dat de Structuurvisie niet bepaald of en wanneer een bepaalde locatie wordt ontwikkeld. Daarvoor wordt verwezen naar het woningbouwprogramma van de gemeente Culemborg. In de Structuurvisie staat aangegeven dat de gemeente Culemborg beperkt zal groeien tot circa 30.000 inwoners in 2030. De huidige plancapaciteit aan woningbouwplannen werd bij vaststelling van de Structuurvisie voldoende geacht. Nieuwe woningbouwprojecten moeten zich kwalitatief onderscheiden. Nieuwe woningbouwprojecten werden dus niet nodig geacht om de verwachte groei op te vangen. Dat wil niet zeggen dat nieuwe projecten niet mogelijk zijn. De gemeente Culemborg kiest er nadrukkelijk voor om open te staan voor nieuwe projecten en daar voor te kiezen als deze een meerwaarde voor de stad opleveren.

Op de kaart bij de Structuurvisie maakt het plangeibed onderdeel uit van 'Verboden Kringen Waterlinie', 'Groen-blauwe afhechting stadsrand' en 'versterking oeverwallenlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0009.png" Uitsnede kaart Structuurvisie Culemborg 2030

Conclusie

Onderhavig initiatief onderscheidt zich, omdat er met de herontwikkeling van het perceel vanuit stedenbouwkundig, cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering plaatsvind. Daarmee levert dit project een meerwaarde op voor (het buitengebied van) Culemborg. In het erfadvies voor de herinrichting van het perceel Goilberdingerdijk 32 is nadrukkelijk rekening gehouden met de ontwerprichtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie uit de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten.

Daarnaast leidt de landschappelijke inpassing er toe dat de kleinschaligheid van het overwallenlandschap en het contrast met de meer open komgronden en uiterwaarden wordt versterkt. De beplanting verzacht het zicht op de bebouwing vanaf de dijk. Daarmee draagt de ontwikkeling ook bij aan de gewenste groen-blauwe afhechting.

Gelet op het voorgaande is het initiatief passend binnen de Structuurvisie Culemborg 2030.

3.4.2 Woonvisie Culemborg 2017-2026

In de Woonvisie zet de gemeente uiteen welke voornemens zij heeft voor het beleidsveld ‘Wonen’. De gemeente geeft aan wat zij – gegeven de context van onder andere de huidige economie, verwachte demografische ontwikkelingen en regionale samenwerking – ziet als de belangrijkste opgaven voor het wonen en welke instrumenten zij daarvoor inzet. Ten opzichte van het Regionaal Woningbehoefteonderzoek stelt de gemeente Culemborg dat er geen gemeente is, waarbij de (gemiddelde) regionale behoefte hetzelfde beeld vertoont als de lokale behoefte. De gemeente Culemborg is hierin, naar eigen zeggen, geen uitzondering. De tekorten en overschotten in de (gemiddelde) regionale behoefte komen niet overeen met de lokale tekorten en overschotten. Zo is er in Culemborg een beperktere vraag naar extra sociale woningbouw en meer vraag naar dure woningbouw ten opzichte van de regio. Tegen deze achtergrond stelt de woonvisie dat nieuwbouw in het zogenoemde topsegment alleen op een effectieve manier mogelijk is in de regionaal gesitueerde ‘paarse corridor’, en dan met name in steden met een goed aanbod van voorzieningen zoals Culemborg.

Op basis van demografisch onderzoek is gebleken dat de regio Culemborg de komende jaren blijft groeien tot zeker na 2030. Deze groei wordt enerzijds veroorzaakt door een toename van inwoners en anderzijds door gezinsverdunning wat leidt tot meer huishoudens. Deze huishoudens hebben, mede door demografische ontwikkelingen, een veranderende woningbehoefte. Herstructurering van bestaande wijken biedt kansen om middels nieuwbouw bij te dragen aan een diverse woningvoorraad met kleine eengezinswoningen, levensloopbestedige woningen en woningen met ruimte voor een extra zorgbehoefte.

Conclusie

Uit de Woonvisie Culemborg 2017-2026 blijkt nogmaals de woningbouwopgave die Culemborg heeft. Onderhavig initiatief draagt hier aan bij door het realiseren van één extra woning, waarbij er tegelijk een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering voor het buitengebied van Culemborg optreedt. Het initiatief is dan ook passend binnen de Woonvisie Culemborg 2017-2026.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen, te weten Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk. Op een afstand van circa 4,5 kilometer ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid'. Het Gelders Natuurnetwerk ligt direct aan de overzijde van de Goilberdingerdijk. Gelet op de ligging buiten beschermde natuurgebieden kunnen directe effecten zoals areaalverlies en versnippering worden uitgesloten. Gezien de ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de aard van de ontwikkeling kunnen tevens zowel verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk geldt dat externe werking geen toetsingskader is.

Voorgaande conclusie wordt bevestigd in de Quick scan Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening Gelderland die door Ecoresult is uitgevoerd (Bijlage 3). Significante negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming met betrekking tot gebiedsbescherming is niet nodig.

Op basis van de afstand en/of de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone en Weidevogelgebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig. Tot slot zijn er geen werkzaamheden gepland waarbij houtopstanden groter dan 10 are of 20 bomen in een rij of een deel ervan verwijderd worden. In dit geval wordt de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet overtreden.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Zoals aangegeven betreft het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid'. Dit Natura 2000-gebied ligt op een ruime afstand van circa 4,5 kilometer van het plangebied. Ten opzichte van de oude situatie als autobedrijf leidt de beoogde heronwikkeling, met één extra woning, in de gebruiksfase tot een afname van het aantal verkeersbewegingen. Gedurende de sloop- en bouwfase kan er een beperkte en tijdelijke stikstofemissie worden verwacht als gevolg van het gebruik van mobiele werktuigen en transportbewegingen.

Gelet op de grote afstand (4,5 kilometer) tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied én de afname van de stikstofemissie in de gebruiksfase, wordt op voorhand uitgesloten dat er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Een berekening door middel van de AERIUS Calculator kan derhalve achterwege blijven. In de Quick scan van Ecoresult wordt eveneens geconcludeerd dat negatieve effecten in het kader van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uitgesloten. Aanvullend onderzoek in de vorm van een AERUS berekening is niet noodzakelijk.

4.1.3 Soortenbescherming

Quick scan Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening Gelderland

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is in 2020 een Quick scan Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening Gelderland uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 3). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit de Quick scan blijkt dat:

  • Het plangebied is geschikt voor gebouwbewonende vogels met jaarrond beschermde nesten te weten huismus. De sloop van de westelijke opstal heeft negatieve effecten op het huismusnest in deze stal. Binnen het plangebied is tevens potentieel essentieel functioneele leefgebied aanwezig. Een ontheffing dient te worden aangevraagd voor het wegnemen van 1 nestplaats van huismus.
  • Door het slopen van westelijke opstal (1) en het ombouwen van de oostelijke opstal (2) worden 19 boerenzwaluwnesten weggenomen. Vanwege het grote aantal nesten, is er ondanks de gunstige staat van instandhouding van deze soort, sprake van ecologische zwaarwegende redenen, waardoor de verbodsbepalingen van de Wnb kunnen worden overtreden. Een ontheffing dient te worden aangevraagd voor het wegnemen van 19 nestplaatsen van boerenzwaluw.
  • Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
  • De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en meervleermuis) in de woning. Hierdoor worden de verbodsbepalingen Art 3.5 lid 2 en 4 van de Wnb niet overtreden. Nader onderzoek is niet nodig.
  • Aan het potentieel geschikte leefgebied voor rugstreeppad zijn geen werkzaamheden gepland waarbij negatieve effecten optreden op het leefgebied. Het plangebied is verder ongeschikt als overwinteringsgebied voor rugstreeppad. Nader onderzoek naar het voorkomen van de rugstreeppad is niet nodig.
  • Nader onderzoek naar het voorkomen van nationaal beschermde soorten is niet noodzakelijk.
4.1.4 Conclusie

Het perceel Goilberdingerdijk 32 is onderdeel van een onderzoek van de Natuur- en Vogelwacht Culemborg. Gelet op voorgaande conclusies worden de vervolgstappen in nauw overleg met hen bepaald. De sloop van de bebouwing is vormgegeven in overleg met de Natuur- en Vogelwacht Culemborg.

In verband met het feit dat er in het te behouden woonhuis huismussen en mogelijk vleermuizen zitten, wordt voorafgaand aan de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol opgesteld waarnaar gewerkt gaat worden. Daarmee wordt voorkomen dat de genoemde soorten worden geschaad.

Gelet op het voorgaande worden er vanuit flora en fauna geen beperkingen opgelegd aan deze planontwikkeling.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden worden gewijzigd naar een woonfunctie. Een bodemonderzoek is dan ook benodigd. Linge milieu bv heeft een bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Goilberdingerdijk 32 (Bijlage 4).

4.2.2 Resultaten onderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd in september 2020, naar aanleiding van de voorgenomen functiewijziging naar wonen. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

Grond

In de geroerde boven- en ondergrond van het terrein aan de Goilberdingerdijk zijn enkele metalen, PAK en PCB's licht verhoogd. Licht verhoogde gehaltes zijn geen risico voor de volksgezondheid. In drie boringen op de locatie van de voormalige tanks is olie waargenomen. Deze boringen staan rond de locatie waar in het verleden bovengrondse tanks stonden. De grond is er tussen 0.5 en 1.0 m-mv sterk verontreinigd met olie, met een gehalte van maximaal 9.000 mg/kg ds. Ook in bovengrondmengmonster van twee boringen achter de loods ligt het oliegehalte boven de interventiewaarde.


Bij het onderzoek van Nipa BV uit 2004 op dezelfde locatie is een oliegehalte gemeten van 9.100 mg/kg ds, in een mengmonster van twee boringen (0.2 tot 0.5 m-mv). Over de ernst, omvang en consequentie van de verontreiniging kan het volgende worden opgemerkt.

  • I. Aan de oost- en noordkant is de olievlek afgeperkt met de zintuiglijk schone boringen 1, 2 en 7. Boring 1 is afgewerkt met een peilbuis, het grondwater is daar licht verontreinigd met olie en aromaten.
  • II. De sterke verontreiniging is verticaal afgeperkt op een diepte van 1.0 m-mv. Op deze diepte is de grond nog licht verontreinigd met olie.
  • III. Het oppervlak van de verontreinigde grond is geschat op circa 30 m², met de opmerking dat de olie in zuidelijke en westelijke richting niet is afgeperkt. Uitgaande van een diepte van 0.2 (direct onder het beton) tot maximaal 1.5 m-mv wordt het volume van de verontreiniging geschat op 40 m³. Daarvan zal naar schatting de helft sterk verontreinigd zijn, 20 m³.
  • IV. De eerste hinderwetvergunning voor het onderhouden en repareren van landbouwvoertuigen en auto's op het terrein dateert van 1987. Aannemelijk is dus dat de verontreiniging in de grond ontstaan is na die tijd. De verontreiniging moet daarmee als nieuw geval worden beschouwd.

Asbest

Visueel is nergens asbest waargenomen in of op de bodem. Er is één representatief mengmonster op asbest geanalyseerd, van de relatief meest puinhoudende grond onder het beton. Het lab heeft daar asbest kleiner dan 20 mm in aangetoond. Het gaat om tien stukjes met een grootte tussen 0.5 en 20 mm. De stukjes resulteren in een gewogen asbestgehalte van 13 mg/kg ds. Het asbest bestaat uit hecht-gebonden en twee niet-hechtgebonden stukjes amosiet, crocidoliet en chrysotiel. Voor asbest in grond geldt een interventiewaarde of hergebruiksnorm van 100 mg/kg ds Grond met asbestgehaltes onder de 100 mg/kg ds wordt geacht geen risico te vormen voor de volksgezondheid.

Grondwater

Het grondwater stond op het moment van het onderzoek op circa 0.5 m-mv. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen. Deze metaal zijn landelijk verhoogd. Olie is in het grondwater op de locatie van de voormalige tanks licht verhoogd, met 160 ìg/l. Van de aromaten zijn naftaleen, xylenen en benzeen boven de streefwaarde verhoogd. De grond is deze locatie sterk verontreinigd, tot 9.000 mg/kg ds. Al deze olie is dus niet mobiel. Bij het onderzoek van 2004 van Nipa BV was olie ook nergens boven de tussenwaarde verhoogd in het grondwater en was de grond wel sterk verontreinigd. Dat beeld is dus niet veranderd.

Conclusie en aanbevelingen

De olieverontreiniging vormt wat volume betreft waarschijnlijk geen ernstig geval. Een kwalificatie als wel of niet ernstig is echter niet van belang als de verontreiniging ontstaan is na 1987. Consequentie van de kwalificatie als nieuw geval is de verontreiniging saneringsplichtig is, met in principe de Achtergrondwaarde als terugsaneerwaarde. Na sloop van de opstallen en de verharding zal verontreiniging dus gesaneerd moeten worden om een bestemmingswijziging door te kunnen voeren.

Sanering kan uitgevoerd worden door de saneringsaanpak vast te leggen in een Plan van Aanpak. Bevoegd gezag daarbij is Omgevingsdienst Rivierenland, namens Gemeente Culemborg.

4.2.3 Conclusie

In verband met de toekomstige functie dient na sloop van de opstallen en de verharding de aangetroffen verontreiniging gesaneerd te worden. Voor de sanering dient een Plan van Aanpak te worden opgesteld welke minimaal 2 weken voor aanvang van de sanering voor akkoord naar de gemeente Culemborg wordt gestuurd. Na het nemen van de benodigde sanerende maatregelen mag ervan worden uitgegaan dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel.

Met de noodzakelijke bodemsanering in het plangebied om de bodem geschikt te maken voor de beoogde functie gaat een kostenpost gemoeid. De kosten zijn bij initiatiefnemer bekend en het plan moet ook na sanering rendabel voor initiatiefnemers worden geacht.

Omdat tijdens het bodemonderzoek visueel asbesverdacht materiaal is aangetroffen, is een verkennend onderzoek naar asbest in bodem confrom NEN 5707 noodzakelijk. Het asbestverdachte materiaal bevindt zich, grotendeels, op dezelfde locatie als de verontreiniging met minerale olie. Derhalve wordt het aanvullend asbestonderozek gelijktijdig uitgevoerd met de te treffen bodemsanering.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het plangebied maakt echter wel onderdeel uit van een gebied met belangrijke cultuurhistorische waarden. Voorliggend initiatief mag geen afbreuk doen aan de specifieke cultuurhistorische waarden in het gebied. Het plangebied behoort tot het deelgebied 'Goilberdingerpolder, inclusief forten'. Specifiek daarbinnen is de Nieuwe Hollandse Waterlinie van groot cultuurhistorisch van belang. Onderstaand wordt op beide onderwerpen ingegaan.

Deelgebied Goilberdingerpolder, inclusief forten

Op basis van de in 2012 opgestelde cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Culemborg zijn in het buitengebied vier gebieden aangewezen van bijzonder hoge cultuurhistorische waarden. Aan deze gebieden is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' toegekend. Zoals aangegeven valt het plangebied binnen het deelgebied 'Goilberdingerpolder, inclusief forten'.

De cultuurhistorische waarden in het deelgebied 'Goilberdingerpolder, inclusief forten' worden bepaald door de herkenbaarheid van de volgende kenmerken:

  • Middeleeuwse percelering en wegenpatroon;
  • waardevolle lintbebouwing;
  • verscheidenheid aan boerderijen;
  • militair landschap (forten, inundatiekanalen, groepsschuilplaatsen, kazematten en kogelvanger).

Onderhavig initiatief doet op geen enkele manier afbreuk aan bovengenoemde cultuurhistorische waarden. Het initiatief draagt juist bij aan de waardevolle lintbebouwing. Met de herontwikkeling wordt de lintbebouwing versterkt en wordt het zicht op de bebouwing vanaf de dijk verzacht. Daarnaast leidt de herontwikkeling er toe dat de kleinschaligheid van het oeverwallenlandschap en het contrast met de meer open komgronden en uiterwaarden wordt versterkt. Op het militair landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt onderstaand nader ingegaan.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het landschap is de basis geweest voor de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, een voormalig verdedigingssysteem van de Zuiderzee tot aan de Biesbosch dat gebruik maakte van de natuurlijke omstandigheden. De Waterlinie kent een hoofdverdedigingslijn (in Culemborg gevormd door de Diefdijk) en indundatiegebieden (de laag gelegen gebieden aan de oostkant van Holland).

Deze indundatiegebieden konden in tijden van gevaar onder water gezet worden zodat de vijand daar in vast zou lopen. Op een aantal strategische plekken werden forten gebouwd. In Culemborg zijn dat Fort Everdingen en Fort Werk aan het Spoel.

Het rijk, de provincies en de gemeenten hechten groot belang aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie als cultuurhistorisch erfgoed. Dat heeft zich vertaald in het Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie. Doel is o.a. het duurzaam veilig stellen van de samenhangende elementen in de Linie, het beleefbaar maken van de Linie en het behoud en het versterken van de openheid in de schootsvelden van de forten en in de inundatiegebieden.

Om de waarden van de Waterlinie te beschermen hebben rijk, provincies en gemeenten de kernkwaliteiten vastgelegd in het Barro, provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. In het Handboek Kernkwaliteiten zijn deze waarden omschreven, voor de Waterlinie als geheel (deel I) en uitgewerkt voor de Culemborgerwaard (deel II).

Het erf Goilberdingerdijk 32 ligt binnen de voormalige Verboden Kringen van Werk aan het Spoel. Bij het realiseren van bebouwing dient voldaan te worden aan ontwerp-richtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie. Uit het Handboek Kernkwaliteiten kunnen de volgende richtlijnen worden gedestilleerd:

  • Erfontwikkelingen langs de dijk voegen zich naar de historische erfopzet;
  • Terughoudendheid bij verdichting in de verboden kringen;
  • Weloverwogen ordening van het erf met helder onderscheid tussen hoofd- en bijgebouwen;
  • Zorg ervoor dat het erf een compacte, ruimtelijke eenheid blijft;
  • Houtbouw kan inspiratie zijn voor Verboden Kringen.

In het erfadvies voor de herinrichting van het perceel Goilberdingerdijk 32 is nadrukkelijk rekening gehouden met de ontwerprichtlijnen uit de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten. Geconcludeerd moet worden dat de herontwikkeling tot een duidelijke versterking van de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie leidt. Het initiatief voegt zich in de historische erfopzet met onderscheid in voor en achter en leidt tot een weloverwogen ordening van het erf. Door de afname van het aantal vierkante meters aan bebouwing is er geen sprake van een verdere verdichting. Met de herontwikkeling wordt het erf compact en zorgt de landschappelijke inpassing voor een visuele eenheid van het erf. Het gebruik van hout wordt nadrukkelijk meegenomen als optie bij de gewenste herbouw.

Concluderend maakt het plangebied onderdeel uit van een gebied met belangrijke cultuurhistorische waarden. Onderhavige ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze cultuurhistorische waarden, maar leidt juist tot een versterking. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor de gewenste herontwikkeling.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Recent, in 2019, is het paraplubestemmingsplan 'Archeologie' vastgesteld. Daarin heeft het noordelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' waarbij een onderzoeksplicht geldt vanaf 200 m2 en dieper dan 0,3 meter. Het zuidelijk deel van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' waarbij een onderzoeksplicht geldt vanaf 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter.

De bouw van de nieuwe (schuur)woning en het bijgebouw vindt op de bestaande fundering plaats. Dit leidt dus niet tot (extra) verstoring van eventuele archeologische waarden van de gronden. Voor het overige zullen enkele sleuven ten behoeve van de riolering etc. worden gegraven. Aangezien de totale graafwerkzaamheden niet boven de 200m2 uit zullen komen, is nader onderzoek niet benodigd.

Naast bebouwing is van belang dat het initiatief voorziet in onder meer streekeigen beplanting en een wadi waarmee een visuele eenheid van het erf wordt gecreëerd. Deze ingrepen vinden in hoofdzaak plaats op het gedeelte met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' waarbij een onderzoeksplicht geldt vanaf 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter. Voor zover de beplanting dan wel de wadi dieper zal gaan dan 0,3 meter, zal dit de onderzoeksgrens van 1.000 m2 niet overstijgen. Nader onderzoek is niet benodigd.

Voor het overige worden de archeologische waarden beschermd door het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' zoals die volgen uit het paraplubestemmingsplan 'Archeologie'.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling weliswaar plaats in beschermd archeologisch gebied, maar wordt de onderzoeksgrens van 200 m2 dan wel 1.000 m2 niet wordt overschreden. Derhalve is archeologisch (vervolg)onderzoek niet noodzakelijk voor onderhavige ontwikkeling. De archeologische waarden zijn beschermd door de dubbelbestemmingen uit het geldende paraplubestemmingsplan 'Archeologie' over te nemen in dit bestemmingsplan. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief. De werkzaamheden zullen door de lokale archeologie vrijwilligers worden begeleid.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. In de praktijk vindt deze melding plaats bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. In de Regio Rivierenland worden gemeenten ook direct in kennis gesteld van de melding zodat deze terstond in actie kunnen komen mocht dat noodzakelijk zijn.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

De realisatie van een (schuur)woning en bijgebouw kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

De 'Nota parkeernormen Culemborg' is gebaseerd op de kengetallen van CROW publicatie 317. De CROW publicatie geeft kengetallen weer voor heel Nederland. In de nota zijn de kengetallen beperkt tot de meest voorkomende voorzieningen in Culemborg. Voor Culemborg zijn de normen van toepassing voor een matig stedelijk gebied.

Voor een woning in de categorie 'koop vrijstaand (woning duur)' in het deelgebied 'buiten bebouwde kom' bedraagt de parkeernorm 2,8 parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte voor het totaal van twee woningen te accommoderen. Parkeren vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5.2 Verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt rechtstreeks op de Goilberdingerdijk plaats. Met het initiatief wordt één vrijstaande woning toegevoegd. De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen woning is te bepalen aan de hand van de kencijfers van 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Er wordt rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'matig stedelijk' en 'buitengebied'. Voor een vrijstaand koophuis geldt een verkeersgeneratie van maximaal 8,6 mvt/etmaal.

Op basis van het bovenstaande resulteert het aantal extra verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in maximaal 9 verkeersbewegingen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de functie die in de huidige situatie mogelijk is. In de huidige situatie mag er op het perceel Goilberdingerdijk 32 een autobedrijf aanwezig zijn met bijbehorende bebouwing. Voor een bedrijf in de categorie 'arbeidsintensief/bezoekersextensief' geeft de CROW-publicatie een kengetal voor de verkeersgeneratie van minimaal 9,1 mvt/etmaal per 100 m2 Bvo. Gelet op de oppervlakte van de aanwezige schuren op het perceel moet in de oude/huidige situatie rekening worden gehouden met minimaal 40 verkeersbewegingen per etmaal voor het autobedrijf. Nu de bedrijfsfunctie ten behoeve van het autobedrijf definitief verdwijnt, heeft de bestemmingswijziging een positief effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van een (extra) woning. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van een weg, namelijk de Goilberdingerdijk. Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd door SPA WNP (Bijlage 5).

Onderzoek/beoordeling

De nieuwe woning ligt buiten de bebouwde kom, in de geluidzone van de Goilberdingerdijk. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting bij de nieuwe woning maximaal 47 dB bedraagt, vanwege het verkeer op de Goilberdingerdijk. Dit is lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning.

Vanwege de lage geluidbelasting moet bij toetsing aan het Bouwbesluit, de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen die voldoet aan een geluideis van Rq;a>0 dB) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.

Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat is te typeren als 'rustig buitengebied'. In de directe omgeving van het plangebied zijn weinig milieubelastende functies gelegen.

Ten westen van het plangebied ligt op een afstand van ruim 200 meter het perceel Goilberdingerdijk 39 waar een melkveebedrijf is gesitueerd. Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. Artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij stelt dat de afstand tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een melkveebedrijf minimaal 50 meter moet bedragen. Het agrarisch bouwvlak bevindt zich op ruim 200 meter van de nieuwe woning. Gelet hierop kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en wordt het melkveebedrijf niet zijn bedrijfsvoering belemmerd.

Op ruim 100 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich aan de Goilberdingerdijk 37/38 een fruitteeltbedrijf. Een fruitteeltbedrijf valt conform de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' in milieucategorie 2. Gelet hierop is een richtafstand van 30 meter van toepassing. Gelet op de afstand van ruim 100 meter kan ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Door de ruime afstand zijn er eveneens geen belemmeringen in verband met spuitzones. In Gelderland is het gebruikelijk om hiervoor een afstand van 50 meter te hanteren. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom geldt dat onderhavig initiatief niet leidt tot een beperking van bedrijfsactiviteiten van omliggende bedrijven. Bij de betreffende bedrijven liggen al woningen op kortere afstand die maatgevend zijn.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt de herontwikkeling van het perceel Goilberdingerdijk 32 niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieubelastende functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0010.png" Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg of autoweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor Utrecht-Meteren. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute

en

  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 8 april 2021 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

Op grotere afstand van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven die nog beschikken over een propaan opslagtank. Daarnaast is rondom Fort Everdingen een cirkel opgenomen ten behoeve van munitieopslag. Dit betreft echter beiden een beheersbaar risico.

Met betrekking tot de overige inrichtingen in de directe omgeving, geldt dat het plangebied ruim buiten het invloedsgebied van de betreffende inrichting is gelegen.

4.8.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor Utrecht-Meteren. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Het onderhavige plangebied ligt in de nabijheid van een primaire waterkering.

4.10.3 Watertoets

Het plan van initiatiefnemers is in afstemming met het waterschap Rivierenland tot stand gekomen. Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 6). Initiatiefnemers houden rekening met de aangegeven uitgangspunten en adviezen. De volgende onderwerpen zijn in ieder geval van belang:

Primaire waterkering

Het plangebied ligt aan de Goilberdingerdijk. Deze dijk betreft een primaire waterkering. Het perceel Goilberdingerdijk 32 maakt zowel onderdeel uit van het waterstaatswerk, de bijbehorende beschermingszone als de buitenbeschermingszone. De bouwkundige ingrepen (realiseren nieuwe woning en schuur) vinden plaats in de beschermingszone.

Op de Legger Waterkeringen van het waterschap Rivierenland is een bouwgrens (BG) opgenomen waarbinnen een bouwverbod geldt. Bij een dergelijke bouwgrens verwacht het waterschap eventuele dijkverbetering uit te kunnen voeren tussen de waterkering en de bouwgrens.

De bouwkundige ingrepen vinden plaats op de gronden binnen de bouwgrens. Nieuwbouw is op deze gronden niet mogelijk. Omdat de fundering van de bestaande schuren en minimaal twee muren blijven staan, wordt de bouw van de nieuwe (schuur)woning en bijgebouw conform de Keur met bijbehorende beleidsregels beschouwd als herbouw. Initiatiefnemers hebben met het waterschap Rivierenland afgestemd dat er daarmee, met betrekking tot de waterkering, dan geen belemmeringen zijn voor de gewenste ontwikkeling.

Ook bij het opstellen van het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de ligging nabij de primaire waterkering. Hierover is afstemming geweest met het waterschap Rivierenland.

Voor het overige worden de waterschapsbelangen in verband met de primaire waterkering geborgd in het bestemmingsplan door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2' over te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01_0011.png" Legger Waterkeringen (bron: Waterschap Rivierenland)

Watercompensatie

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Met de herontwikkeling van het perceel Goilberdingerdijk 32 zal de oppervlakte aan verharding juist afnemen waardoor er geen watercompensatie benodigd is.

Riolering

Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De aansluiting op het riool zullen initiatiefnemers dan ook afstemmen met de gemeente Culemborg. Voor wat betreft hemelwater is het uitgangspunt van het waterschap dat dit gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater. Het stroomt eerst door een berm, wadi of bodempassage om het water te filteren.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het plan is tot stand gekomen in afstemming met het Waterschap Rivierenland. Vanwege de ligging nabij een primaire waterkering wenst het waterschap op de hoogte te worden gehouden. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het waterschap op de hoogte worden gesteld van de planvorming.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

4.11.2 Beoordeling

Het initiatief ziet op het omzetten van de bestaande niet-agrarische bedrijfsfunctie op het perceel Goilberdingerdijk 32 naar een woonfunctie. De bestaande schuren worden gesloopt waarna er één extra woning en bijgebouw wordt gerealiseerd. Het intitiatief kan niet worden gezien als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). Het plangebied is grotendeels al bebouwd en verhard. Het bebouwd oppervlak niet neemt niet wezenlijk toe. Daarnaast ziet het initiatief niet op de omzetting van een agrarische bestemming (zonder bouwvlak) of een natuurbestemming naar wonen.

Doordat het plan niet als 'stedelijk ontwikkelingsproject' kan worden beschouwd, is er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig en hoeft het bevoegd gezag ook geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

4.11.3 Conclusie

Het initiatief kan niet als 'stedelijk ontwikkelingsproject' worden beschouwd. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarmee niet nodig en het bevoegd gezag hoeft ook geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Het bestemmingsplan 'Goilberdingerdijk 32' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Goilberdingerdijk 32' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschap 1

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 1' geldt voor de gronden van het perceel Goilberdingerdijk 32 die, conform het landschappelijk inpassingsplan, buiten het woonperceel vallen. De inhoud van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 1' is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Wonen

De bestemming 'Wonen' geldt voor de gronden van het perceel Goilberdingerdijk 32 die, conform het landschappelijk inpassingsplan, binnen het woonperceel. De bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is als uitgangspunt genomen. Er zijn kleine aanpassingen gedaan om de bestemming specifiek te maken voor onderhavig plan. Zo is de bestaande dijkwoning en de nieuwe woning aangeduid door middel van een bouwvlak. In de regels is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van die aanduiding zijn toegestaan. Er is één woning per bouwvlak toegestaan.

Ten aanzien van de bijbehorende bouwwerken is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte daarvan maximaal 75 m2 per woning mag bedragen.

Waarde - Archeologie 2

De archeologische dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' is overgenomen uit het Paraplubestemmingsplan Archeologie. In de bouwregels is bepaald dat: een aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld bij bodemingrepen vanaf 200 m² en een fundering gelegen op een diepte van meer dan 0,3 meter onder maaiveld.

Waarde - Archeologie 3

De archeologische dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' is overgenomen uit het Paraplubestemmingsplan Archeologie. In de bouwregels is bepaald dat: een aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld bij bodemingrepen vanaf 1.000 m² en een fundering gelegen op een diepte van meer dan 0,3 meter onder maaiveld.

Waarde - Cultuurhistorie

De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Door de dubbelbestemming zijn de gronden behorende tot het plangebied mede bestemd voor het behoud, bescherming en herstel van ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden.

Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie

De dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' is overgenomen uit het Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie. Door de dubbelbestemming zijn de gronden behorende tot het plangebied mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze universele waarden zijn benoemd in het document 'Kernkwaliteiten Nationaal Landschap en Inundatiekom Culemborgerwaard'.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De gronden waarop deze dubbelbestemming van toepassing is zijn mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemers. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Ten behoeve van de omgevingsdialoog hebben initiatiefnemers een bezoek gebracht aan de direct omwonenden, zijnde de eigenaren/bewoners van de percelen Goilberdingerdijk 31 en 35. Deze percelen liggen binnen de invloedssfeer van het plangebied. Tijdens dit bezoek zijn de tekeningen van de toekomstige situatie besproken.

De eigenaren/bewoners van de percelen Goilberdingerdijk 31 en 35 hebben per e-mail in september 2020 bevestigd dat zij geen bezwaren hebben tegen de herinrichting van het perceel Goilberdingerdijk 32.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Goilberdingerdijk' een reactie binnengekomen van de volgende instanties: Provincie Gelderland, Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en Waterschap Rivierenland.

Onderstaand zijn de reacties per instantie samengevat en van een reactie voorzien.

  • 1. Provincie Gelderland, 19 mei 2021

Het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Goilberdingerdijk 32' geeft de provincie geen aanleiding om op opmerkingen te plaatsen. Er worden geen kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aangetast.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.

  • 2. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, 25 mei 2021

De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 25 mei 2021 een reactie gegeven ten aanzien van de aspecten externe veiligheid, bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten en bluswatervoorziening. De Veiligheidsregio geeft de volgende opmerkingen:

  • Externe veiligheid: Dit onderwerp is relevant omdat het plangebied ligt in het invloedsgebied voor het toxische scenario vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Spoortraject Utrecht- Meteren. De locatie ligt op circa 980 meter afstand van de spoorzone. Vanwege het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) heeft de Omgevingsdienst Rivierenland voor deze locatie een standaard tekstparagraaf opgesteld voor de verantwoording van het groepsrisico. De Omgevingsdienst Gelderland-Zuid heeft deze standaard tekstparagraaf voorgelegd aan de Veiligheidsregio Gelderland Zuid. Op 6 april 2021 (Zaaknummer 2021-000107) heeft de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid ingestemd met deze standaard tekstparagraaf voor de verantwoording van het groepsrisico.
  • Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten: De veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft geen opmerkingen aangaande de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Alle gebouwen zijn voor de hulpverleningsdiensten voldoende te bereiken.
  • Bluswatervoorziening: Volgens onze gegevens ligt er in een weiland aan de achterzijde van de woningen tussen Goilberdingerdijk 32A en 36 een brandkraan. Deze brandkraan is echter niet voldoende toereikend voor de voorgenomen ontwikkeling (en mogelijk in het geheel niet te gebruiken). In het Bouwbesluit 2012 zijn eisen opgenomen aangaande bluswatervoorziening (Artikel 6.30). Op dit moment voldoet de situatie niet en zal er een toereikende bluswatervoorziening gerealiseerd moeten worden.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Initiatiefnemer zal voldoen aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit 2012 en zal derhalve, indien noodzakelijk, conform artikel 6.30 een bluswatervoorziening realiseren.

  • 3. Waterschap Rivierenland, 16 juni 2021

Het Waterschap Rivierenland heeft op 16 juni 2021 in haar reactie twee opmerkingen geplaatst. Het gaat om het volgende:

  • De beschermingszone van de primaire waterkering komt niet geheel overeen met de begrenzing uit de Legger Waterkeringen van het waterschap. Het Waterschap verzoekt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' correct op de verbeelding op te nemen.
  • De waterbelangen zijn in het plan goed verwoord. Het Waterschap wijst er wel op dat er een ontheffing op de Keur van het Waterschap is vereist. In het kader van de ontheffingsaanvraag kunnen nadere technische eisen worden gesteld aan het plan. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de afdeling Vergunningen van Waterschap Rivierenland.

Reactie

Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap Rivierenland is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' op de verbeelding herzien en opgenomen conform de Legger Waterkeringen. Voor het overige wordt de reactie voor kennisgeving aangenomen.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Goilberdingerdijk 32', heeft ter inzage gelegen van PM 2021 tot en met PM 2021. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0216.BPGoilbdijk32-ON01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Culemborg. Het plan is tevens gepubliceerd in de Staatscourant.

Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn verwerkt in het bestemmingsplan.