| Plan: | Hogeweg ong, Lienden |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | wijzigingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01 |
De initiatiefnemer wil zijn boomkwekerij verplaatsen naar de een nieuwe locatie aan de Hogeweg, in de omgeving van Lienden. De ontwikkeling van een agrarisch bedrijf en de bijbehorende bedrijfswoning past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Hogeweg, op het kadastrale perceel Lienden sectie M nummer 226. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Kaart omgeving plangebied, plangebied ter plaatse van de rode stip (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in een landbouwgebied. De omgeving bestaat grotendeels uit akkers, weilanden en boomkwekerijen. De Hogeweg vormt de ontsluitingsweg van het plangebied en ligt aan de noordzijde van het perceel. Aan dit deel van de Hogeweg liggen meerdere boerderijen.
In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt voor laanboomteelt. Aan de oostzijde van het plangebied staat het Caravancentrum midden-Betuwe, een grote bedrijfshal met een opslagterrein voor caravans en een bedrijfswoning aan de weg. Aan de oostzijde ligt een weiland. Het plangebied is geheel onbebouwd. Onderstaande luchtfoto geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In de toekomstige situatie wordt op dit perceel een boomkwekerij gevestigd, met alle benodigde bedrijfsbebouwing en één bedrijfswoning. De bedrijfswoning zal aan de voorzijde van het erf gerealiseerd worden, aan de Hogeweg. Het bedrijf zal hierachter worden gerealiseerd. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.
Schets toekomstige situatie
Het erf wordt over de gehele lengte aan de oostzijde afgeschermd door een struweelhaag. Aan de westzijde wordt het bedrijfsgebouw afgeschermd door middel van een houtsingel. De woning heeft een open uitzicht naar het noorden en westen, waarbij de tuin van de woning is begrensd door een lage haag en een aantal bomen. Achter op het erf is een gebied onverhard. Hier is ruimte om onder andere een waterberging aan te leggen.
Bij de woning worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd, om aan de gemeentelijke parkeernorm voor de woning te voldoen. Het erf is zodanig ingericht dat de vrachtwagens van het bedrijf de achterzijde van het perceel kunnen bereiken. In het bedrijfsgebouw en op de achterzijde van het perceel is voldoende ruimte aanwezig voor de vrachtwagens om te manoeuvreren, en om de personenauto's van de werknemers te parkeren. (zie ook paragraaf 4.5).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Volgens de huidige jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer in een plan minder dan 12 woningen worden toegestaan. Dit is hier niet het geval omdat het hier gaat om slechts één bedrijfswoning. Daarnaast is de verplaatsing van een agrarisch bedrijf per definitie geen stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het Nationaal landschap Rivierengebied, in het deelgebied "Lienden". Daarnaast ligt het plan ook in het gebied van de Romeinse Limes.
Binnen een Nationaal Landschap zijn ontwikkelingen mogelijk, mits deze de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet aantasten. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt beschreven:
Het initiatief zal deze kernkwaliteiten niet aantasten. Het plangebied ligt niet in de omgeving van De Mars of de oude Rijnbanddijk. Daarnaast wordt het initiatief op een bestaand perceel gerealiseerd zonder de perceelsgrenzen te wijzigen, en worden de omliggende wateren niet beïnvloed. Het nieuwe agrarische bedrijf is qua schaal en ontwerp vergelijkbaar met de omliggende bebouwing. De bebouwing wordt volgens het inrichtingsplan in bijlage 1 bij de regels landschappelijk ingepast, waarbij de nieuwe landschapselementen passen bij de kernkwaliteiten van het gebied. Het uitzicht over de Utrechtse Heuvelrug of de rivier wordt niet aangetast.
In de omgevingsverordening zijn de indicatieve grenzen van de Romeinse Limes aangegeven. Binnen dit gebied kunnen de gronden resten uit de romeinse tijd bevatten. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici), grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. Voor dit initiatief is archeologisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat er lage verwachting is voor archeologische resten in de bodem. Het onderzoek wordt verder beschreven in paragraaf 4.6. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het initiatief geen kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zal schaden.
Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.
Op 27 oktober 2009 is de Structuurvisie Buren 2009-2019 vastgesteld. De structuurvisie gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden. De gemeente kent weinig verstedelijking, waardoor kwaliteiten als rust, ruimte en een schoon milieu nog ruimschoots aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is erop gericht de kwaliteiten te behouden en verder uit te bouwen, zodanig dat deze kwaliteiten bepalend worden voor het imago van de gemeente. Daarbij zal ernaar worden gestreefd de kwetsbare aspecten, zoals leefbaarheid en het voorzieningenniveau, binnen de kernen en buurtschappen op peil te houden.
In de structuurvisie wordt het structuurbeeld 2019 op een plankaart weergegeven. Een nadere uitwerking gaat per kern afzonderlijk in op de specifieke functies, waarden en mogelijkheden. Met name de relatie met het buitengebied is daarbij van belang. Per kern zijn de bijzondere kwaliteiten van het omliggende buitengebied aangeduid. In relatie tot deze bijzondere kwaliteiten van de omgeving zijn contouren rondom de kernen getrokken. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in harde en zachte contouren. De harde contouren mogen ook op de langere termijn (na 2019) niet overschreden worden. De zachte contouren mogen op de langere termijn (na 2019) wél overschreden worden. Hoewel de structuurvisie gericht is op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2019, bied deze structuurvisie houvast voor de uitgangspunten van de gemeente Buren tot een nieuwe structuurvisie is vastgesteld.
Planspecifiek
Op de onderstaande uitsnede van de verbeelding van de structuurvisie is het plangebied aangegeven als een gebied voor laagstamfruitgaarden. De Hogeweg is aangegeven als een fietsverbinding die versterkt dient te worden (oranje pijl). Het plangebied ligt in de landschappelijke versterkingszone "rivierlopen en oude Meanders". Binnen deze landschappelijke versterkingszone bestaat de ruimte voor het vergroten van de herkenbaarheid van het oude rivierlandschap het accentueren van het patroon van de oude stroomgeulen, en het stimuleren van buitenplaatsen, ruime erven en groene kavels. Het nieuwe bedrijf wordt zorgvuldig ingepast zodat een ruim erf op groene kavel ontstaat. Er wordt aansluiting gezocht bij het bebouwingspatroon langs de Hogeweg. Hiermee is het plan passend in de structuurvisie gemeente Buren 2009 -2019.
Uitsnede verbeelding Structuurvisie gemeente Buren 2009 -2019, plangebied te hoogte van de rode stip
Op 14 december 2010 stelde de raad van de gemeente Buren de Toekomstvisie Buren 2030 vast. De toekomstvisie hoort een wensbeeld te scheppen voor 2030. De visie vormt tevens het referentiekader voor toekomstige beleidsbeslissingen. In het visietraject staan de belevingen en behoeften van de inwoners in de 15 kernen centraal. In het visietraject zijn de trends en scenario's in beeld gebracht. Op basis van vier scenario's (behoud het goede, het woonscenario, het economisch scenario en het natuurscenario) werd de eerste confrontatie aangegaan tussen verlangens, beleid en toekomstige oplossingsrichtingen. Uiteindelijk blijkt dat het woonscenario het meest recht doet aan het wensbeeld dat de inwoners, bestuurders en politici voor ogen hebben. In het woonscenario gaat het om ingrijpen in de woningmarkt om de vergrijzing en krimp tegen te gaan. De huidig voorgenomen plannen om 1200 woningen extra te bouwen zijn te mager om substantieel een bijdrage te leveren aan het tegen gaan van de krimp en het creëren van een gevarieerder aanbod. De woningmarkt moet aantrekkelijker worden gemaakt voor diverse doelgroepen. Voor de jonge gezinnen moeten betaalbare woningen op de markt komen.
Het gevolg van het woonscenario op het schaalniveau van de kernen is dat het woningbouwprogramma van de woonvisie volledig is uitgevoerd. Naast het uitvoeren van het woningbouwprogramma uit de woonvisie worden nog een kleine 700 extra woningen opgeleverd tot 2030. Het woningbouwprogramma tot 2030 betekent dat de rode contouren uit de structuurvisie volledig zijn ingekleurd.
Planspecifiek
In het wijzingsplan worden geen burgerwoningen mogelijk gemaakt. In de toekomstvisie gelden geen beperkingen voor de ontwikkeling van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied. Het plan past binnen de Toekomstvisie Buren 2030.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Buren', vastgesteld op 29 september 2009. In het bestemmingsplan heeft het gehele plangebied de bestemming 'Agrarisch'. In het plangebied liggen geen bouwvlakken of andere aanduidingen. Onderstaande uitsnede van de plankaart geeft de bestemming van het gebied weer.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan, plangebied in groen weergegeven
In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. In het plangebied is geen agrarisch bouwperceel aanwezig. Het realiseren van agrarische bedrijfsbebouwing buiten een agrarisch bouwperceel is strijdig met het bestemmingsplan.
In artikel 62.5 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college kan besluiten om een nieuw agrarisch bouwperceel aan te wijzen binnen een gebied met een agrarische bestemming. Aan deze bevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. Hieronder volgt een samenvatting van de relevante onderdelen.
Omdat het initiatief passend is op deze locatie, en aan alle voorwaarden voor het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan, is besloten medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Om te achterhalen of de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. In het onderzoek zijn geen verontreinigingen in de grond of het grondwater aangetroffen. Vanuit het milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en toekomstige bestemming.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15560269 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
| NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |||
| Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 23,5 µg/m3 | 20,1 µg/m3 | 12,3 µg/m3 | ||
| Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 | ||
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is een boomkwekerij met een bedrijfswoning van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai.
Het plangebied ligt aan de Hogeweg, een weg met een snelheidslimiet van 60 km/u. Voor dit plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, het rapport van dit onderzoek zijn te lezen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB niet wordt overschreden voor de toekomstige bedrijfswoning. Hiermee is het wijzigingsplan uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
| geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
| concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
| concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
| niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
| niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Het bedrijf dat hier gevestigd wordt is een boomteeltbedrijf. Er wordt geen vee gehouden in het plangebied. Het nieuwe agrarische bedrijf zal geen geurhinder veroorzaken voor de omgeving.
De dichtstbijzijnde veehouderij ligt aan de Hogeweg 7b, de locatie waar het bedrijf op dit moment is gevestigd. Deze ligt op een afstand van ca. 340 meter van het plangebied. Hier worden vleeskalveren gehouden. Gezien het feit dat er van oudsher verschillende woningen op een kortere afstand tot deze veehouderij zijn gelegen en het veehouderijbedrijf hier al rekening mee moet houden, is het niet de verwachting dat er sprake is van geurhinder Er is voor het plan geen sprake van geurhinder van veehouderijen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De woning in het plan is een bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf. Dergelijke woningen zijn niet gevoelig voor milieuhinder van het eigen bedrijf, maar wel dient te worden onderzocht of er sprake is van hinder van andere bedrijven of functies in de omgeving. Andersom moet worden beoordeeld of de vestiging van een agrarisch bedrijf invloed heeft op het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige functies in de buurt.
Een boomteeltbedriif is geen bedrijfstype dat is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG-handreiking. Het kan het best worden vergeleken met een tuinbouw- of akkerbouwbedrijf, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter op basis van het aspect geluid. Het plangebied grenst aan de Hogeweg 12, een perceel met een bedrijf en een bedrijfswoning, een milieugevoelige bestemming. De afstand van de agrarische bedrijfsactiviteiten tot de bedrijfswoning is groter dan 30 meter. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het agrarisch bedrijf het woon en leefklimaat van de bedrijfswoning aan de Hogeweg niet negatief zal beïnvloeden.
Aan de Hogeweg 12 is een caravan handel gevestigd. Voor dit bedrijf geld de milieucategorie "Overige groothandel" in de VNG handreiking. Hiervoor geld een richtafstand van 30 meter op basis van het aspect geluid. Het perceel van de Hogeweg 12 grenst direct aan het plangebied. De afstand van het bedrijf tot de nieuwe bedrijfswoning in het plangebied is groter dan 30 meter. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het bedrijf aan de Hogeweg 12 het woon en leefklimaat van de bedrijfswoning in het plan niet zal beïnvloeden.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Screenshot risicokaart.nl, plangebied in groen weergegeven
Hieruit is op te maken dat het plangebied niet binnen de PR contour of het invloedsgebied van omliggende inrichtingen of transportroutes ligt. In het geldende bestemmingsplan is het toegestaan om in het buitengebied vuurwerk te verkopen. Dit vindt echter al geruime tijd niet meer plaats in het gebied, en op de risicokaart is te zien dat er geen vergunningen voor de verkoop of opslag van vuurwerk afgegeven zijn voor locaties rondom het plangebied. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel.
Sinds 1 januari 2017 is het grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 35 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aan beide afstanden wordt in het betreffende geval niet voldaan, omdat de afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen', een gevoelige bestemming, en de agrarische gronden nagenoeg 0 m is.
In de uitspraak in zaak 2015-06413/1/R2 is naar voren gekomen dat locatie specifieke omstandigheden in de overwegingen dienen te worden betrokken. De uitspraak van de Raad van State d.d. 10 september 2014 betekent in dit verband dat de afstand van 50 meter niet overal behoeft te worden toegepast. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waar van deze aan te houden afstand (gemotiveerd) kan worden afgeweken. Het gaat om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op/in de gevoelige functies en de borging van de te nemen maatregelen om tot dit klimaat te komen. Om te bepalen of afgeweken kan worden van de vuistregel zijn onder andere de volgende aspecten relevant:
Bij uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) is punt 1 nader genuanceerd. Op het moment dat verandering van het bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is, dat de raad in redelijkheid geen rekening hoeft te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden. Ook is uit gepubliceerd onderzoek van Plant Research Wageningen gebleken dat voor boomteelt, uitgaande van een worst-case scenario, zonder het treffen van voorzieningen een afstand van 35 meter ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan zijn.
De teeltgronden van de toekomstige bomenkwekerij zijn al geruime tijd in gebruik op het betreffende perceel. Met het voorzien van de bedrijfswoning met bedrijfsgebouw aan de noordzijde van het perceel . Het dichtstbijzijnde gevoelige object ligt op minimaal 90 m van de dichtstbijzijnde teeltgronden. Op basis van de in de praktijk toegepaste minimale afstand van 50 m tussen teeltgronden en gevoelige bestemmingen blijft er sprake van een goed woon- leefklimaat voor omliggende gevoelige bestemmingen.
Mede van belang is het effect van teeltgronden uit de omgeving op de toekomstige bedrijfswoning. Voor de agrarische gronden aan de noordzijde geldt dat de eerste bomen op meer dan 35 meter afstand tot de toekomstige bedrijfswoning staan.
De spuitzonering vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Gezien de oppervlakte van het plangebied en de toename van de verharding in het gebied is de normale procedure gestart voor het plan. Het resultaat van de watertoets is te vinden in bijlage 3. Het plan is voor vooroverleg verzonden naar het waterschap Rivierenland, in de vorm van een watermemo (bijlage 4). Het waterschap heeft positief gereageerd op het plan mits voldoende waterberging wordt gerealiseerd, hierbij gaat de voorkeur uit naar het realiseren van extra oppervlaktewater dat verbonden is met het watersysteem.
Berging hemelwater
Er is uitgegaan van een toename van het verhard oppervlakte met 4.321 m². Volgens het beleid van Waterschap Rivierenland geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 1.500 m² voor landelijk gebied, waardoor er 2.821 m² overblijft waarvoor de compensatieplicht geldt. Uit de berekening van de benodigde compensatie volgt dat er bij een T=10 bui 123 m³ compensatie nodig is. Dit wordt gerealiseerd door nieuw oppervlaktewater dat verbonden is met het bestaande watersysteem aan de zuidzijde van het plangebied te realiseren, zodat een oppervlakte van 410 m² kan worden gebruikt ten behoeve van de waterberging.
Afvoer (afval)water
Aandachtspunt is verder nog de wijze van afvoer van het schone en vuile water. Voor het afvalwater wordt aangesloten op de riolering . Het schone hemelwater kan afgevoerd worden naar het oppervlaktewatersysteem. Voor de afvoer van water van de terreinverharding gelden de uitgangspunten uit het Activiteitenbesluit. Het is daarnaast wenselijk bij de realisatie van het woonhuis en bedrijfshal geen uitlogende materialen te gebruiken die kunnen uitlogen naar het grondwater of oppervlaktewatersysteem.
Watervergunning
De exacte vorm en afmetingen van de waterberging is nog niet duidelijk. Omdat binnen de agrarische bestemming de realisatie van watergangen mogelijk is, stemt het waterschap in met de watermemo (bijlage 4) Wel is nog een watervergunning, waarin de waterberging nader uitgewerkt moet worden.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor dit wijzigingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport van deze quickscan is te lezen in bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Wel dienen tijdens de werkzaamheden maatregelen genomen te worden om het gebied ontoegankelijk te maken voor de rugstreeppad. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelders Natuurnetwerk. Het plangebied ligt op een afstand van ca. 700 meter van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Voor de meeste effecten geldt dat de afstand tot het gebied te groot is om dit gebied te kunnen beïnvloeden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstof emissie inzichtelijk gemaakt te worden. Hiervoor is een voortoets stikstof opgesteld voor het initiatief. Uit deze voortoets blijkt dat zowel bij de aanleg als bij het gebruik van het initiatief de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet toeneemt. De voortoets is als bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het plangebied is ontsloten via de Hogeweg. Het plan kan leiden tot een lichte toename van het aantal vervoersbewegingen, maar dit is dermate beperkt dat dit zonder problemen kan worden opgevangen. De Hogeweg is geschikt voor landbouwvoertuigen en wordt ook gebruikt door andere agrarische bedrijven in de omgeving.
In het Gemeentelijk verkeer en vervoerplan Buren 2005 is aangegeven dat voor nieuwbouw de parkeergelegenheid zoveel mogelijk op eigen terrein dient te worden ingericht. In het inrichtingsplan zijn 3 parkeerplaatsen opgenomen voor de bedrijfswoning. Dit is conform de parkeernormen van het CROW voor een vrijstaande woning in het buitengebied van een niet stedelijke gemeente. Voor het agrarisch bedrijf is voldoende ruimte aanwezig op het terrein om alle machines en personenauto's van personeel en te stallen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied bestaat uit een onbebouwd agrarisch perceel. In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben.
Archeologie
Uit de archeologische verwachting- en beleidsadvieskaart blijkt dat voor verstoringen van meer dan 1000m2 verkennend archeologisch onderzoek nodig is. Uit de concrete bouwplannen blijkt dat de verstoring dieper dan 30 cm ten behoeve van de bouw van de bedrijfswoning en bedrijfshal minder dan 1000m2 bestaat. De schuur wordt met poeren gefundeerd en het terrein als geheel zal enigszins opgehoogd worden om de gewenste drooglegging te bereiken. Als gevolg van de hoge verwachtingswaarde is een bureau onderzoek en inventariseren veldonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage 7 toegevoegd aan dit wijzigingsplan. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek bestaat in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Er is een lage archeologische verwachting vastgesteld op het aantreffen van intacte waarden. Daarom wordt geadviseerd dat aanvullende archeologische maatregelen niet nodig zijn.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Agrarisch
Deze bestemming ligt over het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning toegestaan binnen een specifieke bouwaanduiding.
Dubbelbestemming 'Waarde - Uitstralingszone verkeer'
Deze dubbelbestemming dient te bescherming van het gebruik van de naastgelegen verkeersbestemming. Binnen deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken gebouwd worden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. De provincie heeft wat opmerkingen gemaakt over de verantwoording van het provinciaal beleid. De toelichting is op dat punt aangepast. De provincie heeft verder geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Gezien de aard en omvang van het plan is er voor dit plan geen aparte inspraakprocedure gehouden. De initiatiefnemer heeft de omwonenden geïnformeerd over het plan.
Het ontwerp wijzigingsplan 'Hogeweg ong.' heeft van 2 juli 2020 tot en met 13 augustus 2020 ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ontvangen.