Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Reparatie Drieslag Lienden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.LIEBP20140001-vg02
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ´Reparatie Drieslag Lienden´ van de gemeente Buren;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.2014.LIEBP20140001-vg01 met de bijbehorende regels;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
 
1.6 aan-huis-gebonden-beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen dienst of beroep dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;
 
1.7 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
 
1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
 
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.13 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.14 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven;
 
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.21 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding – of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past; 
 
1.22 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.23 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
 
1.24 peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.25 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
 
1.26 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.27 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.28 vrijstaande woning:
een woning die vrijstaand gebouwd is en geen onderdeel uitmaakt van een blok twee of meer aaneen gebouwde of gestapelde woningen;
 
1.29 wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.30 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Meetwijze
 
2.1.1 afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.1.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
Toelichting bij de goothoogte:
 
Als gootlijn wordt aangemerkt het snijpunt van het verticale gevelvlak met de bovenzijde van het aansluitende dakvlak.
 
De te toetsen goothoogte is die hoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa. Onderstaande figuur toont voorbeelden wat onder de representatieve goothoogte wordt verstaan en wat onder ondergeschikte delen wordt verstaan. De ondergeschikte goothoogte mag niet meer dan 1/3e deel van de breedte van het dakvlak bedragen.
 
 
2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.1.7 peil:
  1. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang of voorgevel zich bevindt binnen een maximale afstand van 5 meter tot de rand van de weg (inclusief stoep), geldt:
    1. - de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. Als aan een dijk wordt gebouwd en indien de voorgevel van een bouwwerk binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de weg (dijk) ligt geldt:
    1. - de kruin van de dijk;
  3. Als in of op de grens van water wordt gebouwd geldt het Nieuw Amsterdams Peil voor het bouwwerk;
  4. In andere gevallen voor bouwwerk geldt:
    1. - de gemiddelde hoogte van het aanliggende, afgewerkte terrein, dat gelegen is binnen het desbetreffende bestemmingsvlak.
In algemene zin geldt dat:
  • Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend;
  • Plaatselijke ophogingen aan de voet van het bouwwerk, die niet bij het verdere verloop van het terrein passen, blijven buiten beschouwing voor de hoogte van het peil. Ophogingen die noodzakelijk zijn voor de bouw, vallen niet onder deze plaatselijke ophogingen;
  • Voor een bouwwerk op een erf- of perceelgrens is het maatgevende peil aan die kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een detailhandelsbedrijf, niet zijnde een supermarkt met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 150 m2;
  2. alsmede voor:
ter plaatse van de aanduiding:
toegestane functie:
supermarkt
supermarkt
horeca
horecabedrijf tot en met categorie 1, zoals opgenomen in de tot het plan
behorende ‘Staat van horecabedrijven’ met daarbij behorende erven en terrassen.
bouwmarktbouwmarkt
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bebouwing
Op gronden met de bestemming ‘Detailhandel’ mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bedrijfsgebouwen ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving genoemde functie;
  2. bij de bedrijfsgebouwen behorende opslagruimten, bergingen en bedrijfsbouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, tuinmuren, pergola's en beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ is een supermarkt toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwmarkt’ is een bouwmarkt toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 5’, een aan drie zijden volledig gesloten overkapping, met inachtneming dat de westelijke gevel open blijft.
3.2.2 Bebouwingspercentage
Voor het bouwen van de artikel 3 lid 2.1 sub a, artikel 3 lid 2.1 sub b en artikel 3 lid 2.1 sub c genoemde bouwwerken mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 100%, met dien verstande dat, voor zover een aanduiding  ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven.
 
3.2.3 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 2.1 sub a t/m artikel 3 lid 2.1 sub c genoemde bouwwerken mag de goothoogte niet meer bedragen dan 6 m en de bouwhoogte niet meer bedragen dan 11 m, met dien verstande dat:
  1. voor zover de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is opgenomen, de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven.
  2. voor zover de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is opgenomen, de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 2.1 sub e genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat voor pergola's de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m, voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en voor vlaggenmasten en licht- en reclamemasten de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
3.2.5 Voorwaardelijke verplichtingen
3.2.5.1 Lienden, Adelsweg 10
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – gebied 1’ zijn de kap-, sloop- en bouwwerkzaamheden pas toegestaan als:
  1. het te vervallen deel van het territorium van een steenuilenpaar, is gecompenseerd door middel van een voldoende ingericht foerageergebied op grond van de uitgevoerde flora- en faunaquickscan van 15 december 2014;
  2. aanvullend onderzoek naar steenuilen en kerkuilnesten heeft plaatsgevonden op grond van de uitgevoerde flora- en faunaquickscan van 15 december 2014 en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn;
  3. aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden voor de vleermuizen op grond van de uitgevoerde rapport flora- en faunaquickscan van 15 december 2014 en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn.
3.2.5.2 Lienden, Adelsweg 10
Ter plaatse van de Adelsweg 10 mogen de bouwwerkzaamheden pas starten als:
  1. aanvullend onderzoek naar de feitelijke karakteristieke gevelgeluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de betreffende woningen heeft plaatsgevonden op grond van het uitgevoerde akoestische onderzoek van 15 januari 2015 en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn danwel de belemmeringen zijn opgelost door het treffen van afdoende maatregelen.
3.2.5.3 Lienden, Adelsweg 10
Ter plaatse van de aanduing ‘supermarkt’ mogen laad- en los werkzaamheden pas plaatsvinden als:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 5’ een aan drie zijden volledig gesloten overkapping, met inachtneming dat de westelijke gevel open blijft, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
3.3 Specifieke gebruiksregels
  1. Tot een gebruik strijdig met de bestemming ‘Detailhandel’ wordt in ieder geval begrepen de opslag van consumentenvuurwerk en de activiteiten waarop Bevi van toepassing is;
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘Horeca’ geldt de openingstijd van 07:00 uur tot 22:00 uur;
  3. Ter plaatse van de bestemming ‘Detailhandel’ mogen laad- en losactiviteiten alleen plaatsvinden tussen 7:00 en 19:00 uur.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen en bermen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging, waterzuivering en hemelwaterinfiltratie;
  5. buis- en kabelverbindingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden;
  6. nutsvoorzieningen.
  7. waterpartijen, watergangen, wadi’s en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve  van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  8. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende oeverzones;
  9. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 2 ’, een reclame zuil;
  10. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 4’, een geluidscherm.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
Op gronden met de bestemming ‘Groen’ mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. zitbanken, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  2. terreinafscheidingen en (keer)muren;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals lichtmasten en verkeers- en verwijsborden;
  4. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging, de waterzuivering en de hemelwaterinfiltratie.
  6. overkluizingen ter verbinding van de aangrenzende gronden;
  7. duikers, stuwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
  8. ter plaatse van de aanduiding ´specifieke bouwaanduiding - 2´ een reclame zuil;
  9. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 4’, een geluidscherm.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2.1 genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van de in artikel 4 lid 2.1 sub a genoemde beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen niet meer mag bedragen dan 4 m;
  2. de bouwhoogte van de in artikel 4 lid 2.1 sub b genoemde terreinafscheidingen en (keer)muren niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte van de in artikel 4 lid 2.1 sub c genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer mag bedragen dan 10 m;
  4. de bouwhoogte van de in artikel 4 lid 2.1 sub d genoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1.5 m en de oppervlakte daarvan mag niet meer bedragen dan 4 m²;
  5. de bouwhoogte van de in artikel 4 lid 2.1 sub e genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging, de waterzuivering en de hemelwaterinfiltratie niet meer mag bedragen dan 10 m²;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 2’ heeft de reclamezuil een bouwhoogte van minimaal 3 meter en maximaal 6 meter;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 4’ heeft het geluidscherm een bouwhoogte van 3 meter en een lengte van 50 meter.
4.2.3 Voorwaardelijke verplichtingen
4.2.3.1 Lienden, Adelsweg 10
Ter plaatse van de Adelsweg 10 is het in gebruik nemen van de gebouwen pas mogelijk als:
  1. de voor de ontwikkeling benodigde watercompenserende maatregelen zijn uitgevoerd op grond van de uitgevoerde infiltratieonderzoek & waterparagraaf van 17 december 2014.
4.2.3.2 Lienden, Adelsweg 10
Ter plaatse van de Adelsweg 10 is het in gebruik nemen van de gebouwen pas mogelijk als:
  1. het geluidscherm conform de hiervoor gestelde afmetingen van 3,0 meter hoog en 50 meter lang is uitgevoerd, zoals omschreven in het uitgevoerde akoestische onderzoek van 15 januari 2015.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.3.1 Omgevingsvergunning parkeervoorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de bestemmingsomschrijving van dit artikel ten behoeve het gebruik van de gronden voor en van de aanleg van parkeervoorzieningen met dien verstande dat:
  1. de parkeervoorzieningen uitsluitend bedoeld zijn om de parkeerdruk ter plaatse te ondervangen;
  2. geen onevenredige belemmering voor de verkeersstromen ter plaatse ontstaat;
  3. geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu ter plaatse ontstaat;
  4. het parkeren niet doeltreffend op eigen terrein van woningen, of andere functies waar het parkeren bij behoord, gerealiseerd kan worden;
  5. er geen onevenredige aantasting van een structurele groenvoorziening ontstaat;
  6. indien het verhard oppervlak toeneemt, aangegeven wordt op welke wijze wordt voorzien in compenserende maatregelen voor hemelwaterinfiltratie/-berging.
Artikel 5 Verkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden, met bermen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. afwateringsdoeleinden;
  5. buis- en kabelverbindingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. het tijdelijk plaatsen van kramen en wagens ten behoeve van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel ten behoeve van het aanbieden van diensten.
  9. laad- en losvoorzieningen;
  10. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’, een luifel;
  11. ter plaatse van de aanduiding ‘terras’, een terras.
  12. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 3’, een muur of rij coniferen;
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Toegestane bebouwing
Op gronden met de bestemming ‘Verkeer’ mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. abri's;
  2. zitbanken, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  3. terreinafscheidingen en (keer)muren;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals lichtmasten en verkeers- en verwijsborden;
  5. weg- en waterbouwkundige kunstwerken, zoals bruggen en duikers;
  6. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. luifel.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub a t/m artikel 5 lid 2.1 sub f genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van de in artikel 5 lid 2.1 sub a genoemde abri’s niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. de bouwhoogte van de in artikel 5 lid 2.1 sub b genoemde beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen niet meer mag bedragen dan 4 m;
  3. de bouwhoogte van de in artikel 5 lid 2.1 sub c genoemde terreinafscheidingen en (keer)muren niet meer mag bedragen dan 3 m;
  4. de bouwhoogte van de in artikel 5 lid 2.1 sub d genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer mag bedragen dan 10 m;
  5. de bouwhoogte van de in artikel 5 lid 2.1 sub f genoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1.5 m en de oppervlakte daarvan mag niet meer bedragen dan 4 m²;
  6. de bouwhoogte van de in artikel 5 lid 2.1 sub g genoemde toestellen voor sport en spel niet meer mag bedragen dan 4 m;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ heeft de luifel een  bouwhoogte van minimaal 3 meter en maximaal 8 meter;
  8. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 3’ heeft de muur een  bouwhoogte van minimaal 3 meter en maximaal 4 meter en de rij coniferen een hoogte van minimaal 2 meter en maximaal 4 meter;
  9. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3meter.
5.2.3 Voorwaardelijke verplichtingen
5.2.3.1 Lienden, Adelsweg 10
Ter plaatse van de Adelsweg 10 zijn de kap-, sloop- en bouwwerkzaamheden pas toegestaan als:
  1. het te vervallen deel van het territorium van een steenuilenpaar is gecompenseerd door middel van een voldoende ingericht foerageergebied op grond van de uitgevoerde flora- en faunaquickscan van 15 december 2014;
  2. aanvullend onderzoek naar steenuilen en kerkuilnesten op grond van de uitgevoerde flora- en faunaquickscan van 15 december 2014 en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn;
  3. aanvullend onderzoek voor de vleermuizen heeft plaatsgevonden op grond van de uitgevoerde flora- en faunaquickscan van 15 december 2014 en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn;
  4. de lichtdichte afscheiding geplaatst wordt ter plaatse van de aan duiding ‘specifieke bouwaanduiding – 3’ op grond van de uitgevoerde flora- en faunaquickscan van 15 december 2014.
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterpartijen, watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding daaronder mede begrepen;
  2. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende oeverzones;
  3. bruggen;
  4. extensief dagrecreatief medegebruik;
  5. steigers en vlonders.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Toegestane bebouwing
Op deze gronden met de bestemming ‘Water’ mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. overkluizingen ter verbinding van de aangrenzende gronden;
  2. duikers, stuwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
  3. bij de bouw van de in artikel 6 lid 1 sub e genoemde bouwwerken mag de oppervlakte niet meer bedragen dan 10 m2;
  4. gehoord de betrokken waterbeheerder.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 Archeologisch waardevol gebied
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.
 
7.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen op gronden met de bestemming ‘ Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied‘ dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
    1. het bouwwerk(en) betreft met een oppervlakte groter dan 30 m2
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Omgevingsvergunning bouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub a indien:
  1. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  2. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  3. de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden binnen de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied’ zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:
  1. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  2. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  3. het verwijderen van bestaande funderingen;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 7 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2;
  2. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  3. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  5. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  6. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  7. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
7.4.3 Verlening
  1. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 7 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;
  2. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 30 m²;
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4 Archeologisch onderzoeksgebied 2
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.
 
8.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen op gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2‘ dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
    1. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 1.000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    2. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 1.000 m2 en  de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die bestemd zijn als ‘Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied‘.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerder van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub a indien:
  1. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  2. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  3. de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  4. het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand bouwwerk.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden binnen de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2’ zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:
  1. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  2. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  3. het verwijderen van bestaande funderingen;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 8 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 voor zover de  werken en werkzaamheden plaatsvinden op een grotere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als ‘Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied’;
  2. werken en werkzaamheden in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als ‘Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied’;
  3. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  4. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  6. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren; werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  7. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
8.4.3 Verlening
  1. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;
  2. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 1.000 m²;
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Situering gebouwen
 
Gebouwen dienen binnen een bouwvlak gebouwd te worden.
 
10.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaands afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. Bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:
  1. gebruik als seksinrichting, zijnde een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  2. gebruik als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  3. gebruik als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;
  4. gebruik als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt;
  5. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  6. gebruik als woning, waarbij er meer woningen ontstaan dan het bestaande aantal woningen of zijn toegestaan middels deze planregels.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
 
12.1 Maten en maatvoeringen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijking van de in de
regels en op de verbeelding gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan
10% van deze gegeven maten met dien verstande dat er mag geen onevenredige afbreuk
worden gedaan aan:
  1. het woon- en leefklimaat,
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving,
  3. de waterhuishouding.
12.2 Grenzen en aanduidingen
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:
  1. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  2. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
12.3 Nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales, telefooncellen, geldautomaten en abri's, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen met geen grotere hoogte dan 6 m en lichtmasten en vlaggenmasten met geen grotere hoogte dan 10 m.
 
12.4 Algemene gebruiksafwijking
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van een gebouw ten behoeve van een andere functie met in acht name van het volgende:
  1. het gebruik als seksinrichting, escortbureau, sekswinkel en prostitutiebedrijf niet is toegestaan;
  2. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu;
  4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  5. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  6. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, tenzij aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving;
  7. geen buitenopslag plaatsvindt.
12.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals zwembaden, speeltoestellen, geluids-schermen, antennes, lichtmasten, vlaggenmasten, reclame-uitingen, zonnepanelen, pergola’s, (beeldende) kunstwerken, verkeersborden met in acht name van het volgende:
  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde niet hoger mogen zijn dan 5 meter, met uitzondering van:
    1. zonnepanelen tot maximaal 2 meter;
    2. pergola’s tot maximaal 2,5 meter;
    3. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten tot maximaal 10 meter;
  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  3. een zwembad mag al dan niet overdekt zijn met een maximale hoogte van 2 meter en moet binnen het erf gelegen zijn;
  4. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu.
12.6 Plaatsen gebouwen buiten het bouwvlak
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het plaatsen gebouwen buiten het bouwvlak, met in acht name van het volgende:
  1. het moet aansluiten op een bestaand bouwvlak;
  2. de nieuwe plaats van het gebouw moet passend zijn binnen het bestaande verkavelingspatroon;
  3. er geen landschappelijke, ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieuhygiënische belemmeringen zijn.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
 
13.1 Archeologische waarden
 
13.1.1 Verwijderen dubbelstemming
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemmingen ‘Waarde – Archeologisch 2 archeologisch waardevol gebied’, waarbij de bestemming geheel of gedeeltelijke vervalt indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
 
13.1.2 Toevoegen dubbelstemming
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden alsnog worden bestemd tot ‘Waarde – Archeologisch 2 archeologisch waardevol gebied’, indien uit archeologische onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
 
13.2 Wijziging van maten en maatvoeringen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten behoeve van het verruimen van maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% met dien verstande dat er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan:
  1. het woon- en leefklimaat,
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving,
  3. de waterhuishouding.
13.3 Nutsvoorzieningen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. de inhoud niet meer dan 150 m3 mag bedragen.
13.4 Wijzigingsgebieden
 
13.4.1 Algemene bepaling
Burgemeester en wethouders kunnen voor de navolgende Wro-zone wijzigingsgebieden op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan wijzigen. Hierbij gelden naast de in de betreffende artikelen genoemde specifieke voorwaarden de navolgende algemene voorwaarden:
  1. ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid moeten sluitende afspraken worden gemaakt met de ontwikkelende partij.
13.4.2 Wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouder kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 1”, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordering en het bepaalde in artikel 13.4.1 wijzigen in de functies zoals gold in het bestemmingsplan ‘Kernen Buren’.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
14.1.1 Algemeen
Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
14.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het college van burgemeester en wethouders kan eenmalig afwijking verlenen aan het bepaalde in 14.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde in 14.1.1 met maximaal 10%.
 
14.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, met de overgangsbepaling van dat plan.
 
14.2 Overgangsrecht gebruik
 
14.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
14.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in 14.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
14.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
14.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
 
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Reparatie Drieslag Lienden’ van de gemeente Buren.