direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kapel-Avezaath, Burensewal 1 en 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Burensewal 1-3 te Kapel Avezaath bevond zich vóór 27 juli 2017 een intensieve varkenshouderij voor bijna 20.000 varkens. Op die datum brak in de stal brand uit. Het bedrijf werd verwoest. Wat nog resteert zijn een schuur (Burensewal 1), twee mestsilo's, mestkelders en een bedrijfswoning (Burensewal 3).

Sinds 2019 poogt het bedrijf om zijn vergunningen weer op orde te krijgen. Maar zowel de provincie Gelderland als de gemeente Buren zijn inmiddels van mening dat de herbouw van een intensieve varkenshouderij op deze locatie niet meer gewenst is. De provincie is voornemens de bestaande milieuvergunning uit 2010-2011 in te trekken, en de aanvragen voor (her)bouw en nieuwe milieuactiviteiten zijn buiten behandeling gesteld omdat de ondernemer van de intensieve veehouderij – ondanks meerdere uitnodigingen daartoe door het bevoegd gezag (de provincie Gelderland) – niet de benodigde informatie voor vergunningverlening heeft aangeleverd. Dit betekent dat er al jaren geen zicht is op verwezenlijking van de huidige bestemming, wat de gemeente noopt tot heroverweging van de bestemming.

Dat vormt de aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan willen we de bestemming wijzigen opdat herbouw van een intensieve veehouderij op deze locatie niet meer mogelijk wordt.

Daartoe heeft de gemeenteraad op 11 februari 2022 voor de locatie een voorbereidingsbesluit vastgesteld. Het voorbereidingsbesluit is een jaar geldig. Tijdens dat jaar is een nieuw bestemmingsplan voorbereid. Het nu voorliggende ontwerpbestemmingsplan maakt (her)bouw van een intensieve veehouderij onmogelijk. De gronden krijgen een agrarische bestemming, een bestemming voor het telen van gewassen of het weiden van vee. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning.

1.2 Argumenten voor wijziging bestemming

Door de brand op 27 juli 2017 is het bedrijf verwoest. De toenmalige intensieve varkenshouderij is verloren gegaan. De bedrijfsvoering is na de brand nooit opnieuw gestart en op dit moment is daar ook geen concreet zicht op.

Hervestiging van het bedrijf heeft negatieve invloed op de woon- en leefomgeving

Het bedrijf waar bijna 20.000 varkens werden gehouden had een grote geur- en fijnstofbelasting op de omgeving. Met name bewoners van het dorp Erichem ondervonden in het verleden stankhinder van dit bedrijf. Door het verdwijnen van het bedrijf ten gevolge van de brand is de omgevingskwaliteit voor de bestaande bewoners sinds 2017 (geur en luchtkwaliteit) sterk verbeterd.

De geurnormen van 2 ouE/m3 in de bebouwde kom en 10 ouE/m3 in het buitengebied werden op verschillende locaties overschreden. De aanwezigheid van het bedrijf maakt nieuwbouw in en rond Erichem onmogelijk vanwege overschrijding van de geurnormen. De Omgevingsdienst heeft berekend dat door het verdwijnen van het bedrijf het woon- en leefklimaat in de omgeving verandert van matig naar goed tot zeer goed voor het aspect geur.

Door het niet meer herbouwen van deze intensieve veehouderij zullen de omgevingskwaliteiten in de nabije omgeving blijvend behouden kunnen blijven en niet opnieuw weer verslechteren. Het vormt een verbetering van het woon- en leefklimaat van de huidige omwonenden.

Hervestiging van het bedrijf heeft een negatieve invloed op stikstofbelasting

De stikstofemissie van het bedrijf is groot. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn de Rijntakken en het Kolland & Overlangbroek. Vanwege de afstand is de stikstofdepositie ten gevolge van dit bedrijf van beperkte invloed op deze Natura 2000-gebieden.

In algemene zin is het een positief effect dat de stikstofbelasting (achtergrondbelasting) afneemt door beëindiging van het bedrijf. Hoe minder stikstofuitstoot, hoe beter voor de biodiversiteit. Zodoende ligt het in de rede een minder milieubelastende bestemming aan de gronden toe te kennen.

Hervestiging tast de doelstellingen van Nationaal Landschap aan

De planlocatie is onderdeel van het Nationaal Landschap Rivierengebied, hetgeen met zich brengt dat ontwikkelingen enkel mogelijk zijn indien de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Aangezien er al menig jaar feitelijk geen veehouderij meer is en deze in de nabije toekomst zeer waarschijnlijk ook niet meer over de vereiste omgevingsvergunningen zal beschikken, moet naar de mening van gemeente Buren herleving van de intensieve veehouderij wel degelijk als een nieuwe planologische ontwikkeling worden beschouwd. Een nieuw te vestigen intensieve veehouderij op deze locatie vormt door de omvang van de bebouwing een aantasting van de kernkwaliteiten en staat daarmee haaks op de doelstellingen uit het Nationaal Landschap Rivierengebied.

Maatschappelijk belang

Vanuit de Omgevingswet en de gemeentelijke Omgevingsvisie wordt veel waarde gehecht aan een gezonde leefomgeving. Intensieve agrarische bedrijven zijn verantwoordelijk voor uitstoot van fijnstof, stikstof en veroorzaken geurhinder. Recent onderzoek1 van RIVM toont aan dat de effectiviteit van installaties om geur- en stikstofemissie te reduceren in de praktijk minder groot is dan eerder werd geclaimd. Intensieve veehouderijen vormen mogelijk een risico voor de gezondheid. Op grond van het voorzorgsbeginsel is het ongewenst dat zich hier weer een intensieve veehouderij (her)vestigt.

De aanwezigheid van de intensieve varkenshouderij vormt ook een belemmering voor toekomstige woningbouw in en rond het dorp Erichem. Vanuit de algehele woningbehoefte bestaat er in de gemeente behoefte aan uitbreiding van woningbouw. Beëindiging van het bedrijf vermindert potentiele belemmeringen voor woningbouw in en rond het dorp Erichem. Woningbouw wordt dan weer mogelijk.

De 'stikstofruimte' die vrij komt met het toekennen van een andere bestemming aan deze gronden (nu de zogenaamde bouwvrijstelling door de Afdeling geschrapt is (ECLI:NL:RVS:2022:3159)) kan elders in de gemeente benut worden voor woningbouw – wat gezien de woningnood een algemeen belang is waar de gemeente zeer veel waarde aan hecht.

Vanuit dierenwelzijn is het houden van dieren, op een wijze zoals hier wordt beoogd, ongewenst. Er is onvoldoende ruimte voor extra ruimte of vrije uitloop. Om binnen de normen van geurhinder en luchtkwaliteit te blijven zijn luchtwassers noodzakelijk, maar de effectiviteit hiervan staat ter discussie. Bovendien vergroot een luchtwasser de kans op stalbrand aanzienlijk, met dodelijke afloop voor de bijna 20.000 varkens, zoals hier ook in 2017 al heeft plaatsgevonden

Circulaire bedrijven kunnen de negatieve effecten van de veehouderij verkleinen. Deze bedrijven hebben voldoende gronden in bezit om voedsel te produceren voor de eigen veestapel, waarbij de mest van de dieren op de gronden van het bedrijf verwerkt kan worden. Het bedrijf aan de Burensewal heeft geen eigen gronden waardoor een circulaire bedrijfsvoering onmogelijk is.

Conclusie

De gemeente Buren vindt het onaanvaardbaar dat de intensieve varkenshouderij op deze locatie wordt heropgericht.

1.3 Plangebied

Het plangebied bevindt zich hoofdzakelijk op de locatie aan de Burensewal 1-3 te Kapel Avezaath in het buitengebied van de gemeente Buren. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Buren, sectie P, nummers 343, 344 en 549. Daarnaast strekt het plangebied zich aan de noordzijde gedeeltelijk uit over een gedeelte van een agrarisch perceel, een watergang en de Burensewal (gemeente Buren, sectie P, nummers 327, 328 en 596). Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Kapel Avezaath en ten zuiden van de kern Buren. Het plangebied wordt grofweg aan alle zijden begrensd door diverse agrarische percelen.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven (rode en gele markering). Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.4 Aanpak

De voorliggende ontwikkeling aan de Burensewal 1-3 te Kapel Avezaath wordt mogelijk gemaakt door middel van een bestemmingsplanherziening. Deze toelichting vormt de onderbouwing van het initiatief en de toelichting voor het bestemmingsplan "Kapel-Avezaath, Burensewal 1 en 3".

1.5 Geldende bestemmingsplannen

De geldende planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in de bestemmingsplannen ‘Buitengebied, eerste herziening’ (vastgesteld op 29 september 2011) en 'Bestemmingsplan Buitengebied Buren' (vastgesteld op 29 september 2009).

In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als ‘Agrarisch met waarden - Komgebied', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Oeverwalgebied', 'Verkeer' en 'Water'. Het plangebied heeft gedeeltelijk de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied - 1' en 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied - 2'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Binnen het plangebied bevinden zich geen bouwvlakken van (agrarische) bedrijven of woningen.

Navolgende afbeelding laat een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan zien ter plaatse van het plangebied waar daadwerkelijk de bestemmingsplanherziening gaat plaatsvinden en de huidige bestemmingen gaan wijzigen (rode markering). Het noordelijke gedeelte van het plangebied zal ter plaatse de huidige bestemmingen blijven behouden ('Agrarisch - Oeverwalgebied', 'Verkeer' en 'Water'), maar wel aangeduid worden als 'Milieuzone - Spuitvrije zone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0003.jpg"

Uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan

1.6 Leeswijzer

In de voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied beschreven. Het beleidskader van de gemeente en andere overheden dat van toepassing is, is uitgewerkt in Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 is de haalbaarheid van het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 is de juridische regeling onderbouwd en Hoofdstuk 6 bestaat uit de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het landschap van de gemeente Buren is voor een belangrijk deel gevormd door rivieren (Rijn, Waal, Linge). Als gevolg van stroming van het rivierwater zijn aan beide zijden van de rivier de oeverwallen ontstaan. De oeverwallen langs de rivieren zijn hoger en droger gelegen en kregen een karakteristiek kleinschalig en besloten karakter met afwisseling van fruitgaarden, laanbeplanting, bosschages en landgoederen. Verder van de rivier af liggen de komkleigebieden, die een veel opener karakter kennen.

Tot het moment dat gestart werd met de aanleg van kades en dijken waren bewoning en landbouwkundig gebruik slechts in beperkte mate mogelijk. Van een regionaal georganiseerd dijk- en waterschapsbeheer en van een gesloten dijkring was echter nog geen sprake. Later is de doorgaande bedijking aangelegd over de hoger gelegen delen van de oeverwallen.

Infrastructuur, zoals de A15, heeft het gebied in de loop der tijd goed bereikbaar gemaakt. Daarnaast wordt het gebied door de Betuweroute doorsneden. Inmiddels is in de Betuwe een transformatie gaande naar gemengd agrarisch gebied, waarbinnen overwegend sprake is van agrarisch functiegebruik, maar daarnaast andere functies ontstaan. Verspreid over het landelijk gebied ontstaan allerlei functies, van agrarische en niet-agrarische activiteiten, landgoederen en recreatieve voorzieningen.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt hoofdzakelijk op de locatie aan het adres Burensewal 1-3 te Kapel Avezaath in het buitengebied van de gemeente Buren. Het gebied bevindt zich op de overgang tussen de oeverwallen van de Linge en de Korne en de relatief meer open en lager gelegen kom tussen Erichem en Kapel Avezaath. Het landschap rondom de Burensewal heeft de kenmerken van het kommenlandschap, waarin de kavelstructuur relatief grootschalig is. De bochtige wegen zijn gelegen op de hoger gelegen stroomruggen.

Het landschap wordt momenteel niet meer alleen agrarisch gebruikt. In toenemende mate vindt recreatief medegebruik van het agrarisch landschap plaats. In de directe omgeving van het plangebied zitten meerdere campings en bed & breakfast-voorzieningen. Daarnaast zijn fiets- en wandelroutenetwerken aangelegd in het gebied. In het gebied is een aantal klompenpaden gemarkeerd. Dit zijn uitgezette wandelpaden over boerenland, waarmee de recreatieve wandelaar de mogelijkheid wordt geboden het agrarisch landschap te beleven. Als afscheiding van percelen zijn veelal diverse watergangen gebruikt.

2.3 Afwijkingen van geldende bestemmingsplannen

Het plangebied met het gedeelte van de locatie aan de Burensewal 1 en 3 beslaat een oppervlak van circa 2 ha. Daarvan is voorheen circa 1,6 ha bedrijfsmatig in gebruik geweest voor de agrarische bedrijfsactiviteiten van een varkenshouderij (intensieve veehouderij). Ten zuiden van de Burensewal is op het agrarisch perceel een bedrijfswoning gelegen waar de functie wonen is toegestaan. In het bedrijfsgedeelte ten zuiden van de bedrijfswoning staan diverse agrarische bedrijfsbebouwing met een stal/schuur, silo's en mestkelder. Overige bedrijfsbebouwing is verdwenen ten gevolge van een brand een paar jaar geleden, zoals benoemd in paragraaf 1.1. Het noordelijke gedeelte van het plangebied bestaat uit een gedeelte van een agrarisch perceel, een watergang en de Burensewal.

Vanwege de wens van de gemeente Buren om het plangebied grotendeels te herbestemmen, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Hierbij wordt de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woonbestemming, waarbij de huidige functie van wonen ongewijzigd blijft. Daarnaast worden agrarische bedrijfsactiviteiten behorende bij een intensieve veehouderij niet meer toegestaan. Het huidige bedrijfsgedeelte van het plangebied ten zuiden van de bestaande bedrijfswoning krijgt dezelfde agrarische bestemming als de aansluitende agrarische gronden in de omgeving. Ook dient er voor het gehele plangebied een (agrarische) aanduiding te worden opgenomen ten behoeve van weidevogels. De vigerende dubbelbestemmingen worden overgenomen voor het plangebied in deze bestemmingsplanherziening. Ook worden de huidige bestemmingen van het noordelijke gedeelte van het plangebied overgenomen in deze bestemmingsplanherziening.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Het Verdrag van Valleta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Daarnaast is er de Ladder van duurzame verstedelijking (geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR). De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (Bro). Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Centraal hierin staat of de beoogde ontwikkeling aansluit aan de regionale behoefte.

Toetsing

Het voorliggende plan raakt geen rijksbelangen. Wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing Europees- en Rijksbeleid

De planologische ontwikkeling voorziet in geen, gezien de geldende bestemmingen, uitbreiding van de toegestane functies. De nieuwe functies ten aanzien van de nieuw toe te wijzen bestemmingen in het plangebied zijn niet van dien aard en substantiële omvang dat kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel. De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Om die reden is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Wat betreft de behoefte wordt gesteld dat sprake is van een concrete behoefte aan deze ontwikkeling vanuit de gemeente Buren. Hierbij heeft de gemeente Buren het initiatief genomen om tot deze bestemmingsplanherziening over te gaan.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor 'woon- en leefklimaat' en 'klimaatadaptatie' van toepassing.

Woon- en leefklimaat

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Ook dient er met de voorgenomen ontwikkeling gekeken te worden naar de natuur en het landschap ter plaatse van het plangebied.

Natuur- en landschapsbeleid

Het plangebied is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone, een Natura 2000-gebied, een Ecologische verbindingszone of een waardevol open gebied. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied met een rode markering weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0004.jpg"

Uitsnede Omgevingsvisie Gaaf Gelderland kaart 5: Natuur en landschapsbeleid

Nationale Landschappen

De planlocatie is onderdeel van het Nationaal Landschap ‘Rivierengebied’. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht. Het doel van de Nationale Landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. Binnen een dergelijk gebied geldt voor nieuwe ontwikkelingen een ‘ja-mits’ benadering.

De provincie wil bij ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. Maar liefst 7 van de 20 nationale landschappen liggen in Gelderland.

De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. Ontwikkelingen kunnen worden toegestaan, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Hiertoe is een beschermings-regime opgenomen in de Omgevingsverordening. De ontwikkeling is in de volgende paragraaf getoetst aan artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland.

De voorgenomen ontwikkeling past daarmee in de beleidsuitgangspunten van de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen', 'klimaatadaptatie' en 'natuur en landschap' relevant.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Klimaatadaptatie

Ter plaatse van het plangebied zijn de regels omtrent 'klimaatadaptatie' van belang. De verordening schrijft voor dat in een bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.

Natuur en landschap

Voorliggende ontwikkeling is gesitueerd op gronden binnen een Nationaal Landschap, maar buiten de Romeinse Limes, buiten de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelderse natuurnetwerk (GNN) en de Hollandse Waterlinie. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van een aangeduid weidevogelgebied.

Een bestemmingsplan kan alleen bestemmingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. Daarnaast dient het plan te voldoen aan de voorwaarden voor ontwikkeling in Nationaal Landschap.

Artikel 2.56 Ontwikkeling in Nationaal landschap

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 6.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van het herbestemmen van de gronden binnen het plangebied op de locatie aan de Burensewal 1-3 te Kapel Avezaath mogelijk. De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van dit Nationaal Landschap. De kernkwaliteiten zijn hieronder omschreven.

Kernkwaliteiten Nationaal Landschap ‘Rivierengebied’

De planlocatie is onderdeel van het Nationaal Landschap ‘Rivierengebied’, deelgebied Buren – Kerk-Avezaath. Het Nationaal Landschap Rivierengebied wordt als een bijzonder stuk van Nederland gezien, omdat rivieren grotendeels het uiterlijk bepalen.

Het deelgebied ‘Buren - Kerk-Avezaath’ betreft een karakteristieke, kleinschalige oeverwal met rijke afwisseling van boomgaarden, gras- en bouwlanden, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing, buitenplaatsen, kasteelterreinen en beeldbepalende boerderijen.

De belangrijkste kernkwaliteiten zijn:

  • Hogere oeverwalgronden worden afgewisseld met lagere gronden langs weteringen. Het natuurlijk reliëf is bepalend geweest voor de nederzettingen op de hoogste delen van de oeverwallen;
  • De hoofdstructuur van ontsluiting en ontwatering met bochtige wegen op de oeverwallen en rechte wegen in de lagere gebieden en met weteringen is zeldzaam gaaf;
  • Buren is een oud stadje en heeft daarvan ook de karakteristiek met een vroeger bevaarbare waterweg, wallen, tal van gebouwde monumenten en een kasteelterrein. Andere nederzettingen zijn overwegend agrarisch van oorsprong met in de directe nabijheid oude bouwlanden (nu voor belangrijk deel met boomgaarden bezet);
  • Kasteel Soelen, Buren, Aldenhaag bij Zoelen, Djoerang;
  • Veel boerderijen zijn karakteristieke grote T-boerderijen;
  • Sterk meanderende Linge met smalle uiterwaarden.

De omgeving van het plangebied

Het stadje Buren en de dorpen Geldermalsen, Erichem, Kerk Avezaath, en Kapel Avezaath liggen allemaal op een oeverwal als onderdeel van het rivierenlandschap. De oeverwallen hebben een dichtere groen- en bebouwingstructuur dan het relatief lager gelegen open komgebied. Tussen deze dorpen ligt een lager gelegen komgebied, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. De beplanting en bebouwing in het komgebied is van lagere dichtheid, maar wel geconcentreerd op bijvoorbeeld erven.

Toetsing provinciaal beleid

Het plan voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Voorheen heeft er op de locatie een bedrijfswoning en een intensieve veehouderij gestaan. Met het plan is sprake van de realisatie van een reguliere woning in het buitengebied van Kapel Avezaath. In combinatie met het omliggende landschap draagt de ontwikkeling bij aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat in de gemeente Buren.

Ten aanzien van klimaatadaptatie is het aspect waterveiligheid minder van belang voor het plangebied. Met het aspect wateroverlast wordt binnen voorgenomen ontwikkeling omgegaan door hemelwater zo veel mogelijk op eigen terrein binnen het plangebied op te vangen en te laten infiltreren in de bodem. Tegelijkertijd is dit positief voor het verminderen van droogte en hittestress.

Met betrekking tot natuur en landschap betekent de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied juist een versterking van het Nationaal Landschap, doordat de grootschalige bebouwing (behorende bij een intensieve veehouderij) niet meer mogelijk is wat de karakteristieke openheid van het landschap versterkt.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en de regels op het gebied van 'wonen', 'klimaatadaptatie' en 'natuur en landschap'.

De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Beleid Waterschap

3.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen.' van het Waterschap Rivierenland gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerprogramma staat dat het Waterschap Rivierenland met haar visie zich wil richten op een toekomstbestendig rivierengebied en de bijdrage die wij als maatschappij daar zelf aan leveren. De missie van Waterschap Rivierenland is dan ook het zorgen voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem in de komende periode. Daarnaast is er een langetermijnvisie geformuleerd in de Watervisie 2050. Het programma is in samenwerking met onder meer de gemeente Buren opgesteld en staat in verbondenheid met de nieuwe Omgevingswet.

3.3.2 Keur waterkeringen en wateren

In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Toetsing beleid Waterschap

Het plan voorziet in een functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Hierdoor ontstaat er minder verharding en bebouwing in het plangebied. Doordat er ter plaatse meer onverhard terrein vrijkomt, is dit gunstig voor de waterhuishouding. Daarnaast is er alleen sprake van functieverandering, waardoor de waterkwaliteit en -kwantiteit ook in stand wordt gehouden. Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten van het beleid van het Waterschap. Ter controle is de Digitale Watertoets uitgevoerd (zie paragraaf 4.8).

De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het beleid van het Waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Gemeente Buren

De gemeenteraad heeft de Omgevingsvisie op 14 juni 2022 vastgesteld. De gemeente Buren is een afwisselende plattelandsgemeente met alle bijzondere kenmerken van het Nederlandse rivierenlandschap en de Betuwe in het bijzonder. Hierbinnen liggen 15 levendige kernen met een betrokken gemeenschap en sterk sociaal leven. De Omgevingsvisie heeft hier in relatie ook een woningbouwprogramma in hoofdlijnen opgezet.

Het plangebied is dicht bij Erichem gelegen, één van de kleinste kernen in de gemeente met ongeveer 500 inwoners. Rond Erichem liggen enkele multifunctionele dorpszones. Hier zijn verschillende ontwikkelingen op vrijkomende erven mogelijk als de ruimtelijke kwaliteiten behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt. In de omgevingsvisie is een visie op nieuwe landgoederen opgenomen. De Omgevingsvisie geeft, onder voorwaarden, ruimte aan landgoederen.

Ten aanzien van het plangebied is er vanuit de omgevingsvisie bepaald dat de locatie deel uitmaakt van een weidevogelgebied. Deze gebieden zijn te vinden in de komgronden en agrariërs zorgen ervoor dat weidevogels niet verstoord worden en er een leefomgeving in stand wordt gehouden die past bij het habitat voor weidevogels. Deze weidevogelgebieden zijn dus erg waardevol en liggen versnipperd door de gemeente. Onderstaande afbeelding laat de 'Natuur ambitiekaart' uit de omgevingsvisie zien. Het plangebied valt binnen de markering in het zuidwesten van de gemeente ten zuiden van de kernen Buren en Erichem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0005.jpg"

Natuur ambitiekaart gemeente Buren

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan 2012

De gemeente Buren heeft haar landschappelijke ambities van de Structuurvisie Buren 2009 - 2019 uitgewerkt in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Het LOP biedt instrumenten en houvast om ontwikkelingen in het landschap in de gewenste richting te begeleiden. In dit plan beschrijft de gemeente Buren wat ze in het landschap willen versterken en hoe ze dit willen doen. Het LOP bestaat uit een visiedeel, een uitvoeringsprogramma met (voorbeeld)projecten alsmede vier praktische werkboeken voor vier verschillende landschappen en een aanvullende beleidsnotitie over de landschapsversterkingszones.

Binnen de gemeente Buren zijn op basis van de historie én het huidige gebruik vier verschillende varianten van het rivierenlandschap te herkennen:

  • 1. Buren’s historische rivierenlandschap met zes dubbellintdorpen op smalle stroomruggen en het stadje Buren aan de Korne, met een afwisseling van burgerlijk verpozen en grootschalig boeren;
  • 2. Rijswijk’s weidse rivierenlandschap van de binnen- en buitendijkse agrarische polders in en om het Rijswijkse Veld waar verhalen over de verdwenen en verschenen rivieren te lezen zijn;
  • 3. Maurik’s dynamische rivierenlandschap van het Eiland van Maurik naar De Beldert met van noord naar zuid de reeks: (vergraven) uiterwaarden - dijk - oeverwal (met Maurik) – komgebied het Broek en het Hornixveld - ontgrondende oeverwal langs de Linge;
  • 4. Lienden’s lommerrijke rivierenlandschap: met lintbebouwing op het brede stroomruggencomplex van Lienden- Ommeren- Ingen tegenover de Utrechtse Heuvelrug - met de uiterwaarden van de Nederrijn en de Marspolder in het noorden en de dorpspolders van Aalst, Meerten, Ommeren en Ingen in het zuiden.

Vervolgens zijn de vier verschillende landschapsensembles geconcretiseerd en nader uitgewerkt in 27 deelgebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van Buren’s historische rivierenlandschap en ligt in deelgebied 6 ‘Het Nieuwland'.

Ambities deelgebied 6 'Het Nieuwland'

Hier staan de productiemogelijkheden voor weidebouwbedrijven voorop. De toegankelijkheid van dit gebied zal het agrarisch bedrijf niet mogen storen, maar enkele paden langs kavelranden is hier wel gewenst als recreatieve verbinding van Erichem met Het Riet. Nieuwe woonvormen zijn hier niet aan de orde. Ontwikkeling van bestaande woon- en bedrijfsvormen bij de agrarische bedrijven dienen landschappelijk zorgvuldig ingepast te worden middels verevening.

3.4.3 Woningprogramma 2020-2030 (2020)

Op 26 januari is het Woonprogramma 2020-2030 in de gemeenteraad vastgesteld. Dit zal samen de Omgevingsvisie het nieuwe beleid rondom wonen vormen voor de gemeente Buren. In het woningprogramma wil de gemeente aansluiten bij de wensen van de leefstijlen die nu al wonen in Buren. Hieruit vloeien vier strategische pijlers:

  • 1. Meer diversiteit in de voorraad met behoud van de ‘dorpse’ kwaliteiten;
  • 2. Bouwen voor de jonge doelgroep;
  • 3. Bouwen voor de oudere doelgroep;
  • 4. Aandacht voor betaalbaarheid en vernieuwing van de sociale voorraad.

Verder wordt in het woningprogramma uitgegaan van onder andere de volgende uitgangspunten:

  • Vanuit de regionale afspraken is er voor Buren ruimte voor de realisatie van 800 tot 1.400 woningen tot 2030. De gemeente zet in op een programma dat uitgaat van maximaal 1.400 woningen voor de periode 2020-2030;
  • Het nieuwbouwprogramma gaat uit van het minimaal gelijk houden van het aandeel sociale huur in de voorraad van 20% en streeft naar een aandeel van 30% sociale huur in de nieuwbouwproductie;
  • Het maximale programma van 1.400 woningen betreft een netto programma, dus exclusief vervanging bij sloop;
  • Op basis van de huidige verdeling, de gerealiseerde nieuwbouw in de afgelopen jaren, de al bestaande plannen en de typering van het gebied, is in het programma een voorstel gedaan voor de verdeling van de 1.400 woningen. Hierin behoort het plangebied tot het deelgebied ‘Buitengebied’. Voor dit gebied worden nog 73 nieuwbouwwoningen beoogd tot 2030, voor 93 woningen bestaan al plannen (hard en zacht);
  • Er dient aandacht te zijn voor doorstroming. Er bestaat een grote mismatch tussen het huidige en gewenste woningtype. Met nieuwbouw van aantrekkelijke woningen een attractieve omgeving voor de oudere doelgroep is daarom een dubbelslag te maken. De insteek is om circa 100 woningen per jaar te realiseren die gericht zijn op het bevorderen van de doorstroming.

Toetsing gemeentelijk beleid

Het plan voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Het herbestemmen van een intensieve veehouderij past binnen het gestelde beleidskader van de omgevingsvisie. Hierdoor wordt ook een postief effect behaald in de nabije omgeving van het plangebied ten aanzien van verschillende aspecten. Namelijk een verbeterde omgevingskwaliteit, meer (groene) ruimte voor het landschap, een aangenamer woon- en leefklimaat, minder overlast en gezondheidsrisico's vanwege geurbelasting en meer mogelijkheden voor de realisatie van woningbouw omdat de geurhinder wegvalt. De verbetering voor de benoemde aspecten laat zien dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de omgvingsvisie. Wel dient er voor dit plan benadrukt te worden dat het om een unieke situatie gaat ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling, aangezien het huidige agrarisch bedrijf door de brand grotendeels is verwoest.

Daarnaast voorziet het plan niet in nieuwe woonvormen, aangezien het plan alleen een functieverandering betreft van een bestaande woning (bedrijfswoning naar reguliere woning). Hierdoor past het voornemen binnen de gestelde ambities uit het LOP (en deelgebied 6). Aangezien de bestaande woning in het plangebied en de daarbij horende functie wonen behouden blijft, is het plan ook in overeenstemming met het Woningprogramma 2020-2030.

De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende aspecten milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van de ontwikkeling aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

4.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november/december 2022 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De resultaten uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Conclusies en aanbevelingen

In het kader van de Wet bodembescherming geven de resultaten van het uitgevoerde verkennend onderzoek over het algemeen geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Uitzondering hierop zijn:

  • 1. Het aangetoonde asbest in het puin van gat 14;
  • 2. 2. Het aangetoonde asbest in de grond van gat 18.

Ad. 1

Het asbestgehalte bevindt zich onder de grenswaarde voor hergebruik (100 mg/kg gewogen) maar boven de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg ds gewogen). Nader onderzoek is noodzakelijk om de aard en omvang van de verontreiniging vast te stellen en het gehalte aan asbest te bepalen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de (verontreinigde) puinverharding zich waarschijnlijk ook buiten onderhavige onderzoekslocatie bevindt, ter plaatse van het perceel waarvan de bestemming intensieve varkenshouderij wordt omgezet naar een agrarische bestemming (ten zuiden en oosten van de onderzoekslocatie).

Ad. 2

Het asbestgehalte bevindt zich boven de interventiewaarde (100 mg/kg ds gewogen). Nader onderzoek is noodzakelijk om de aard en omvang van de verontreiniging vast te stellen en het gehalte aan asbest te bepalen. Ook hiervan is niet uit te sluiten dat de verontreiniging zich tevens op het zuidelijke deel van het perceel bevindt.

Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek zien wij, met uitzondering van de nader te onderzoeken asbestverontreiniging aan de zuidoostkant van het perceel geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. De Wgh kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. De voormalige bestaande bedrijfswoning behoort in de huidige situatie tot de bijbehorende agrarische inrichting binnen het plangebied en wordt derhalve niet aangemerkt als geluidsgevoelig object. In de toekomstige situatie krijgt de bestaande woning een woonbestemming en verdwijnt de huidige bedrijfsbestemming. Deze functieverandering (van bedrijfswoning naar reguliere woning) wordt via een bestemmingsplanherziening gerealiseerd.

Het perceel in het plangebied buiten de woonbestemming krijgt weliswaar een agrarische bestemming, maar zonder bouwvlakken (dus weiland, akkerland, boomgaard o.i.d.). In het voorliggende bestemmingsplan is er dus in de toekomstige situatie geen sprake meer van een bedrijfswoning.

Binnen het voorgenomen plan hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning. Een onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.5 Geur en gezondheid

Algemeen

Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (c.q. het Activiteitenbesluit) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Voor de beoordeling van geurhinder van industriële bedrijven gelden de volgende kaders:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • Handleiding geur van Infomil;
  • Geurbeleid provincie Gelderland.

Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de Wgv zijn voor verschillende dieren geuremissienormen opgenomen die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.

Bij de functieverandering van een bedrijfswoning naar een reguliere woning is sprake van een geurgevoelig object. Derhalve dient gekeken te worden naar de geurhinder veroorzaakt door omliggende veehouderijen. De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.

Bij ruimtelijke besluitvorming gaat het erom dat er voor geurhinder voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar hinderniveau van geurhinder;
  • 2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen.

Gezien bovenstaande is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen bedrijven en geurgevoelige objecten. De richtafstanden uit de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn hierbij leidend.

Gezondheid

Vanaf 2016 verschenen in opdracht van de Nederlandse rijksoverheid enkele rapporten over veehouderij en gezondheid. Daaruit komen verbanden tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden naar voren. Uit onderzoek is gebleken dat endotoxine in de (fijn)stof emissie uit intensieve veehouderijen een relevante component gebleken voor luchtwegklachten en dier-op-mens overdraagbare infectieziekten (zoönose). Gezondheidseffecten worden veroorzaakt door de combinatie van emissies van fijnstof, aan stofdeeltjes gebonden endotoxine en ammoniak-secundair fijnstof uit de veehouderijen. Endotoxine wordt gezien als een goede indicator voor blootstelling van omwonenden aan stoffen uit stallen die een negatieve invloed hebben op de luchtwegen.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen uit een functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Hiermee is er sprake van de realisatie van één nieuw geurgevoelig object in de vorm van de om te zetten reguliere woning (Burensewal 3). Voor geurgevoelige objecten die onderdeel zijn van een veehouderij, of een voormalige veehouderij die na 19 maart 2000 is beëindigd, gelden op basis van de Wgv echter uitsluitend de minimaal aan te houden afstanden en niet de waarde voor de geurbelasting.

De gemeente Buren beschikt sinds 2010 over een gebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij. De verordening geurhinder en veehouderij stelt andere dan de wettelijke normen voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten. De verordening voor de gemeente Buren stelt andere normen en afstanden voor de volgende gebieden:

  • een norm van 4 ouE/m3 voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten behorende tot
    de bebouwde kom in plangebieden voor woningbouw (gebied A);
  • een norm van 5 ouE/m3 voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten behorende tot de bebouwde kom in woongebied Lingemeer (gebied B);
  • een norm van 5 ouE/m3 voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten behorende tot
    de bebouwde kom in recreatiegebied Kalverland (gebied B);
  • een norm van op 10 ouE/m3 voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten behorende tot de buitengebied in de gemeente Buren (gebied C).

Het plangebied in voorliggend plan is gelegen in het buitengebied van de gemeente Buren. Onderstaande afbeelding laat de kaart zien behorende bij de verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Buren met het plangebied rood gemarkeerd. Hierbij valt het gebied zichtbaar buiten de gebieden A en B. Hierdoor geldt de norm van op 10 ouE/m3 voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten. Door de bestaande mogelijkheid van wonen in de huidige situatie ter plaatse van het plangebied, wordt reeds aan deze geurbelasting voldaan voor een acceptabel woon- en leefklimaat. Van een omgekeerde werking is ten aanzien van geur geen sprake met voorliggend plan. Veehouderijen in de omgeving worden niet in hun belangen geschaadt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0006.jpg"

Kaart verordening geurhinder en veehouderij gemeente Buren

Zoals benoemd in de gebiedsvisie zorgt de grote intensieve veehouderij op het perceel van de Burensewal 1 en 3 reeds jaren voor stankoverlast in de omgeving van Erichem. Met de beëindiging van de varkenstak is er geen sprake meer van intensieve veehouderijactiviteiten op dit perceel in het plangebied. De beëindiging van de intensieve veehouderijactiviteiten zorgt dus voor een verbetering van de cumulatieve geurbelasting en zorgt voor wat betreft het aspect geur voor een positief effect op het woon- en leefklimaat ter plaatse in het plangebied en de nabije omgeving.

Verder gelden in de gebiedsvisie de wettelijke vaste afstanden van 100 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten (zoals reguliere woningen) gelegen in de bebouwde kom en 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten gelegen in het buitengebied. In voorliggend plan ligt de dichtstbijzijnde veehouderij (een geitenhouderij gelegen aan de Burensewal 1A) op circa 100 m afstand van de bestaande woning en daarmee buiten de zone van 50 m.

Daarnaast is het aspect gezondheid van belang ten aanzien van bewoners van de toekomstige reguliere woning in het plangebied. Het gezondheidskundig advies is om uit voorzorg geen nieuwe woningen te bouwen binnen 2 km rond geitenhouderijen (risicoafstand varieert in de onderzoeken tussen de 1,5 en 2 km), om gezondheidsrisico's voor toekomstige bewoners te voorkomen. Voorliggend bestemmingsplan maakt regulier wonen mogelijk op een locatie circa 100 m van een geitenhouderij (Burensewal 1A) waar in de huidige situatie ook al wonen is toegestaan (in de vorm van een bedrijfswoning). Het aantal woningen neemt met de voorgenomen ontwikkeling (functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning) niet toe, waardoor het gezondheidsrisico van toekomstige bewoners niet toeneemt. Hierdoor vormt het aspect gezondheid geen belemmering.

Conclusie

Het aspect geur en gezondheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

Op grond van het beleid dat in de circulaire is vastgelegd, dient rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen een veiligheidsafstand te worden aangehouden tot kwetsbare objecten zoals woningen, kantoren en winkels. Deze veiligheidsafstand moet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. In de circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.

Activiteitenbesluit milieubeheer

In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico (PR) als risiconorm.

Vuurwerkbesluit

Het Vuurwerkbesluit geeft veiligheidsafstanden voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Er is hiermee geen sprake van de realisatie van kwetsbare objecten. Het aantal personen in de dag- en nachtperiode zal naar verwachting afnemen.

De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

Risicovolle inrichtingen

Het plan zelf voorziet niet in het oprichten van risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Transportroutes

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en;
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 21 november 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van een nabijgelegen relevante buisleiding voor aardgas van de Gasunie. Maar het invloedsgebied ligt niet over het bouwvlak van de woonbestemming, waardoor er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare gebouwen kunnen worden gerealiseerd binnen dat invloedsgebied. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Tevens wordt met het plan voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico uit het Bevb. Tot slot ligt in het plangebied aan de zuidwestzijde een klein deel van de belemmeringenstrook van de aardgasleiding. Aangezien er geen ontwikkelingen plaatsvinden nabij deze aardgasleiding, vormt deze belemmeringenstrook geen beperking voor het bestemmingsplan. Ter bescherming van de aanwezige aardgasleiding is wel een dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen op de verbeelding met bijbehorende regels.

Conclusie:

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en door een aardgasleiding. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute of door de gasleiding. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap worden verkleind. Een richtafstand van 50 meter is op die manier bijvoorbeeld te verlagen naar 30 meter. In gevallen waarbij het onderdeel gevaar de richtafstand bepaalt, mag dit niet zomaar. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de voorgenomen woning.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Buren en is omringd door agrarische gronden (met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Komgebied’). Het maatgevende aspect voor agrarische gronden is geur. In paragraaf 4.5 'Geur' wordt hier nader op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat omliggende veehouderijen niet in hun werkvoering worden belemmerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.8 Water

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. In de bestaande situatie bestaat de huidige verharding in het plangebied uit een erf met daarop een bedrijfswoning, een bijgebouw, meerdere opritten en enkele agrarische bedrijfsbebouwing. Het plan voorziet in de toekomstige situatie niet in een toename in verharding in het plangebied. Onverharde oppervlakten blijven gewaarborgd in het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit Waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het Waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde Watertoets wordt door het Waterschap geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen waterschapsbelangen raakt. Hiervoor is er geen belang voor een procedure en hoeft het plan niet (ter advisering) voorgelegd te worden aan het Waterschap. De Watertoets is toegevoegd als Bijlage 2.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.9 Spuitzonering

Algemeen

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.

Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Woningen en bijbehorende tuinen worden als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de teler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de (bedrijfs)woning. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name op- en zijwaarts gericht spuiten, hoger en intensiever dan bij bespuitingen in de lage bomenteelt.

Toetsing

In het bestemmingsplan wordt een gevoelige functie in de vorm van wonen mogelijk gemaakt (woning en tuin). Ten noordoosten van het plangebied vindt fruitteelt plaats, het betreft een perceel van De Ruiter v.o.f. Het perceel bevindt zich op meer dan 50 meter van de woning in het plangebied, namelijk circa 80 meter. De eerste 50 meter van het perceel is de zogeheten spuitzone. Binnen deze zone mogen dus geen functies worden gerealiseerd waardoor mensen langere tijd zullen verblijven. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dat met de functieverandering van de bestaande bedrijfswoning ook niet gerealiseerd. Hiermee is er rekening gehouden met de spuitzone van 50 meter en daarmee de rechten van de teler in het bestemmingsplan. In de verbeelding van dit plan wordt een 'Milieuzone - Spuitvrije zone' opgenomen, waarbij de aangegeven 50 meter rond de woonbestemming wordt gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect spuitzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

In 1992 heeft Nederland het Europese ‘Verdrag van Malta’ ondertekend. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Belangrijk daarin is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Daarnaast hebben de verschillende overheden (het Rijk, de provincie en de gemeentes) archeologiebeleid vastgelegd. Voor de gemeente Buren is daarom het Handboek Archeologie Regio Rivierenland (Van Oort & Stiller 2018) en het rapport behorende bij de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Buren (Botman et al. 2008) gebruikt. Navolgende afbeelding laat deze archeologische beleidsadvieskaart zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0008.jpg"

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Buren

Het wettelijk kader voor de archeologische monumentenzorg en de bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Hierbij worden er geen bodemingrepen verricht in het plangebied en is er geen sprake van aantasting van archeologische waarden/vondsten.

Na een eventuele sloop van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en bij een herontwikkeling van de agrarisch bestemde grond in het plangebied in een toekomstig stadium dient rekening te worden gehouden met de bestaande archeologische waarden.

Ten aanzien van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Buren heeft het plangebied gedeeltelijk (noordzijde; groene kleur) de archeologische verwachting 'Hoog, resten ondieper dan 1,5 m beneden maaiveld of diepteligging onbekend' en gedeeltelijk (zuidzijde; gele kleur) de archeologische verwachting 'Middelhoog'. Navolgende afbeelding laat een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart zien, waarbij het plangebied is aangegeven met een rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0009.jpg"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Buren (plangebied met rode markering)

De archeologische verwachtingen komen overeen met de archeologische dubbelbestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen, waarbij 'Hoog, resten ondieper dan 1,5 m beneden maaiveld of diepteligging onbekend' overeen komt met Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1 en 'Middelhoog' overeen komt met Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 2.

Voor de eerste archeologische dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is bij bouwwerken met een oppervlakte tot 1.000 m2 en bodemingrepen tot 30 cm. Voor de tweede archeologische dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is bij bouwwerken met een oppervlakte tot 2.000 m2 en bodemingrepen tot 30 cm.

De dubbelbestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen zijn in voorliggend bestemmingsplan voor het gehele plangebied overgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen (grotere) bodemingrepen in de toekomst.

Cultuurhistorie

Volgens de cultuurhistorische waardevolle gebiedenkaart in de Omgevingsvisie van de gemeente Buren ligt het plangebied in een waardevol open komgebied (ten zuiden van de kern Erichem). Navolgende afbeelding laat deze cultuurhistorische waardevolle gebiedenkaart zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0010.jpg"

Cultuurhistorische waardevolle gebiedenkaart gemeente Buren

Een open komgebied wordt door de Omgevingsvisie gekenmerkt door diverse gebiedskwaliteiten:

  • De openheid en vergezichten.
  • Lijnelementen, zoals de boomrijen en sloten.
  • Weidevogelgebieden.


Om deze gebiedskwaliteiten te versterken/behouden onderstreept de Omgevingsvisie de volgende inspirerende kwaliteiten:

  • Bebouwing laten afnemen, zodat de openheid versterkt wordt.
  • Langs akkerranden en wegen bloemrijke bermen ontwikkelen als ecologische verbindingen.
  • De Mauriksche Wetering ontwikkelen tot een ecologische verbinding.
  • Waterstand verhogen met meer kruidenrijke graslanden.


De belangrijkste kwetsbaarheid die voor een open komgebied wordt aangegeven is de ‘afname van de openheid door beplanting of andere horizonvervuilende functies'.

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle elementen en landschappelijke aspecten en omgevingskwaliteiten plaats. De landschappelijke openheid binnen het plangebied wordt behouden/verbeterd, waardoor het open komgebied ter plaatse niet wordt aangetast of kwetsbaarder wordt gemaakt. Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.11 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb), in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd om het plangebied te controleren op gebieds- en soortenbescherming. Het rapport van het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd. De conclusies die gelden voor de voorgenomen ontwikkeling worden hierna behandeld.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de Rijntakken en bevindt zich op circa 5,6 kilometer ten zuidoosten van het plangebied (zie navolgende afbeelding). Andere Natura 2000-gebieden bevinden zich op meer dan 10 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0011.jpg" Ligging plangebied (rode markering) t.o.v. Natura 2000-gebieden

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen, voertuigen en meststoffen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat één Natura 2000-gebied op minder dan 10 km afstand van het plangebied ligt vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van dit Natura 2000-gebied, mochten er toekomstige sloop- en/of bouwwerkzaamheden binnen het plangebied plaats gaan vinden. Met de voorgenomen ontwikkeling is dit niet het geval.


Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt op circa 1,2 kilometer afstand van zowel het Gelders Natuurnetwerk (GNN) als de Groene Ontwikkelingszone (GO) (zie navolgende afbeelding). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het GNN en de GO bij (toekomstige) werkzaamheden niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KAPBurensewal1en3-BON1_0012.jpg"

Ligging plangebied (rode markering) t.o.v. het GNN (donkergroen) en de GO (lichtgroen)


Houtopstanden

In het plangebied worden geen houtopstanden verwijderd waardoor er geen meld- en herbeplantingsplicht nodig is.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden.

Gebouwbewonende vleermuizen

Tijdens het veldbezoek zijn potentiële invliegopeningen langs de houten boeiboorden en ruimtes onder de dakpannen van de nokvorst aangetroffen die vleermuizen toegang kunnen bieden tot het woonhuis. Verblijfsplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kunnen daarom aanwezig zijn. Alle vleermuissoorten vallen onder de Habitatrichtlijn en zijn beschermd volgens artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te doden of vangen (artikel 3.5 lid 1 Wnb), opzettelijk te verstoren (artikel 3.5 lid 2 Wnb) of de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of vernielen (artikel 3.5 lid 4 Wnb). De sloop van het woonhuis in het plangebied zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeert voor vleermuizen. De aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht, in het geval dat het woonhuis wordt gesloopt.

Bunzing, hermelijn en wezel

Van de bunzing, hermelijn en wezel is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. De bunzing, hermelijn en wezel zijn nationaal beschermd (artikel 3.10 Wnb) en zijn in de provincie Gelderland niet vrijgesteld. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te doden of vangen (artikel 3.10 lid 1a Wnb) en de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of vernielen (artikel 3.10 lid 1b Wnb). Nader onderzoek naar de kleine marterachtigen is daarom noodzakelijk in het geval dat het struweel, de bosschages of de grote schuur in het plangebied worden verwijderd of in het geval dat de grote schuur in gebruik wordt genomen.

Kerkuil

Van de kerkuil is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. De grote schuur en de silo's bieden namelijk geschikte nestlocaties voor deze soort. De kerkuil wordt beschermd volgens artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te doden of vangen (artikel 3.1 lid 1 Wnb), de nestlocaties, rustplaatsen en eieren opzettelijk te beschadigen of vernielen (artikel 3.1 lid 2 Wnb) en de soort opzettelijk te storen (artikel 3.1 lid 4 Wnb). De aanwezigheid van de kerkuil moet daarom nader worden onderzocht in het geval dat de grote schuur of silo's in het plangebied worden gesloopt of in gebruik worden genomen.

Steenuil

Van de steenuil is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. De grote schuur biedt namelijk geschikte nestlocaties voor deze soort. De steenuil wordt beschermd volgens artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te doden of vangen (artikel 3.1 lid 1 Wnb), de nestlocaties, rustplaatsen en eieren opzettelijk te beschadigen of vernielen (artikel 3.1 lid 2 Wnb) en de soort opzettelijk te storen (artikel 3.1 lid 4 Wnb). De aanwezigheid van de steenuil moet daarom nader worden onderzocht in het geval dat de grote schuur in het plangebied wordt gesloopt of in gebruik wordt genomen.

Huismus

Het plangebied vormt een geschikte nestlocatie voor de huismus. De huismus wordt beschermd volgens artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te doden of vangen (artikel 3.1 lid 1 Wnb), de nestlocaties, rustplaatsen en eieren opzettelijk te beschadigen of vernielen (artikel 3.1 lid 2 Wnb) en de soort opzettelijk te storen (artikel 3.1 lid 4 Wnb). De sloop van het woonhuis in het plangebied zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nestlocatie dient. De aanwezigheid van de huismus moet daarom nader worden onderzocht in het geval dat het woonhuis wordt gesloopt.

Grote vos

Het plangebied is potentieel geschikt als overwinterinsplaats voor de grote vos. De grote vos is een nationaal beschermde soort (artikel 3.10 Wnb). Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te vangen of doden en hun voortplantingsplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. Indien het niet mogelijk is de houten schuur in zijn huidige staat te behouden is een tweede veldbezoek noodzakelijk om vast te kun-nen stellen of hier een overwinteringsplaats van de grote vos aanwezig is.

Grote modderkruiper

Het plangebied bevat potentieel geschikt leefgebied voor de grote modderkruiper. De grote modderkruiper is een nationaal beschermde soort (artikel 3.10 Wnb). Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te vangen of doden en het essentieel leefgebied van de soort opzettelijk te beschadigen of vernielen. Indien het niet mogelijk is de centrale sloot in zijn huidige staat te behouden is nader onderzoek noodzakelijk om vast te kunnen stellen of dit het leefgebied van de grote modderkuiper betreft.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied, Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Directe negatieve effecten als oppervlakteverlies en versnippering op de genoemde natuurgebieden zijn daarmee uit te sluiten. Gezien de afstand tot deze gebieden en de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling zijn ook indirecte negatieve effecten niet te verwachten.

Een nadere toetsing met een effectbeoordeling stikstofdepositie is op voorhand niet noodzakelijk met de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.12 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Het voorliggende plan voorziet in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het beëindigen van agrarische activiteiten behorende bij een intensieve veehouderij. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd in het plangebied en de functie wonen blijft in de voormalige bedrijfswoning gehandhaafd. De bestaande woning wordt op de Burensewal ontsloten. Het aantal verkeersbewegingen blijft gelijk als gevolg van de functieverandering van de woning en kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Burensewal. De uitvoering van dit bestemmingsplan zal daarom niet leiden tot een verkeersaantrekkende werking.

Parkeren

Met de voorgenomen ontwikkeling blijft de behoefte aan parkeerplaatsen gelijk. Hiervoor is ruimte genoeg op eigen terrein binnen het plangebied. De uitvoering van dit bestemmingsplan zal daarom niet leiden tot een grotere parkeerbehoefte.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft de doorvertaling van het initiatief naar de specifieke regeling in het bestemmingsplan.

De bestemmingstoedeling en de inhoudelijke bepalingen zijn gebaseerd op de geldende regeling uit de Bestemmingsplannen: ‘Buitengebied, eerste herziening’ en de digitaal reeds vertaalde bestemmingen in eerdere herzieningen. Indien beleidsvoorwaarden of omgevingsfactoren daar aanleiding toe geven, worden nadere voorwaarden gesteld in de regels, al dan niet voorzien van specifieke aanduidingen op de verbeelding. Indien nodig zijn voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke verplichting.

5.2 Bestemmingen

Bestemming 'Agrarisch met waarden - Komgebied'

Met uitzondering van de noordelijke gelegen gronden binnen het plangebied is een groot zuidelijke gedeelte van de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Komgebied'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor: grondgebonden agrarische productie, het weiden van dieren, grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', be- en verwerken van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, bedrijfswoningen, instandhouding, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurwaarden, extensief dagrecreatief medegebruik met de daarbij behorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, (erf)beplanting, tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en nutsvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend gebouwen ten behoeve van bedrijfsgebouwen worden gebouwd.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Ook zijn gronden binnen deze bestemming ter plaatse aangeduid als 'Milieuzone - Spuitvrije zone' voor de bescherming van de gezondheid van personen op nabijgelegen verblijfslocaties. Ter plaatse van de aanduiding is het gebruik van synthetisch-chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen voor de laanboom- en fruitteelt niet toegestaan.

Bestemming'Agrarisch - Oeverwalgebied'

Het oppervlak van de noordelijke gelegen gronden binnen het plangebied is bestemd als 'Agrarisch - Oeverwalgebied'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor: grondgebonden agrarische productie, het weiden van dieren, grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', be- en verwerken van agrarische producten, productiegebonden detailhanden en detailhandel in streekproducten, bedrijfswoningen, instandhouding, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurwaarden, extensief dagrecreatief medegebruik met de daarbij behorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, (erf)beplanting, tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en nutsvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend gebouwen ten behoeve van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen worden gebouwd.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Ook zijn gronden binnen deze bestemming ter plaatse aangeduid als 'Milieuzone - Spuitvrije zone' voor de bescherming van de gezondheid van personen op nabijgelegen verblijfslocaties. Ter plaatse van de aanduiding is het gebruik van synthetisch-chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen voor de laanboom- en fruitteelt niet toegestaan.

Bestemming 'Verkeer'

De strook oppervlakte van de Burensewal ten noorden van het perceel Burensewal 1 en 3 binnen het plangebied is bestemd als 'Verkeer'. De voor deze bestemming aangewezegen gronden zijn bestemd voor: wegen, voet- en fietspaden, met bermen, straatmeubilair, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstwerken, nutsvoorzieningen, objecten van beeldende kunst, standplaatsen, terrassen en evenementen.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Ook zijn gronden binnen deze bestemming ter plaatse aangeduid als 'Milieuzone - Spuitvrije zone' voor de bescherming van de gezondheid van personen op nabijgelegen verblijfslocaties. Ter plaatse van de aanduiding is het gebruik van synthetisch-chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen voor de laanboom- en fruitteelt niet toegestaan.

Bestemming 'Water'

De strook oppervlakte ten noorden van en evenwijdig aan de Burensewal binnen het plangebied is bestemd als 'Water'. De voor deze bestemming aangewezegen gronden zijn bestemd voor: waterpartijen, watergangen, waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, vaarwegen, bruggen, aanlegsteigers, waterberging, oevers en oeverbeschoeiing, extensief dagrecreatief medegebruik en instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende oeverzones.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Ook zijn gronden binnen deze bestemming ter plaatse aangeduid als 'Milieuzone - Spuitvrije zone' voor de bescherming van de gezondheid van personen op nabijgelegen verblijfslocaties. Ter plaatse van de aanduiding is het gebruik van synthetisch-chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen voor de laanboom- en fruitteelt niet toegestaan.

Bestemming 'Wonen'

Het stuk oppervlakte aan ten zuiden van de Burensewal binnen het plangebied is bestemd als 'Wonen'. De voor deze bestemming aangewezegen gronden zijn bestemd voor: woningen, aan huis gebonden beroep en bedrijf met de daarbij behorende groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en paden en watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend woningen worden gebouwd. Ook mogen overige bouwwerken gebouwd worden, waarbij de maatvoeringseisen in de bouwregels zijn opgenomen.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Dubbelbestemmingen

De archeologische regeling en de regeling ten aanzien van gasleidingen worden overgenomen door middel van de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1' en 'Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 2'.

5.3 Opbouw regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarbij een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt en waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze kosten moeten worden verhaald op de initiatiefnemer of de ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld (artikel 6.12 Wro).

Voorliggend plan wordt op gemeentelijk initiatief gerealiseerd. De kosten die gepaard gaan met het plan en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn in de gemeentelijke begroting opgenomen. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. Het opstellen van een exploitatieplan is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan de provincie Gelderland, Omgevingsdienst Rivierenland en Gasunie.

Provinciaal belang

In het plan spelen de provinciale belangen veehouderij (plussenbeleid), landschap, klimaatadaptatie, intrekgebied en het toekomstig ASV-gebied.

De belangen aangaande plussenbeleid, Nationaal landschap Rivierenland, klimaatadaptatie en intrekgebied zijn goed verwerkt in het plan. Het betreft hier een veehouderij, een niet-grondgebonden varkenshouderijbedrijf. Het Gelderse Plussenbeleid stelt weliswaar voorwaarden aan uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen, maar kent geen criteria ten aanzien van de beëindiging ervan. Wel zal het beëindigen van een intensieve veehouderij minder milieuhinder opleveren op het gebied van geur. Het niet terugkomen van de agrarische gebouwen in het komgebied geeft een meer open landschap. Ten aanzien van klimaatadaptatie kan opgemerkt worden dat door het verminderen van verharding het regenwater gemakkelijker kan infiltreren in de bodem. Het is verboden in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Dat is hier niet aan de orde. Wij staan positief tegenover deze ontwikkeling.

6.2.2 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage liggen. Na het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder de mogelijkheid om te reageren op dit plan.