direct naar inhoud van Regels
Plan: Paraplubestemmingsplan archeologie Gemeente Buren 2023
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.BPArcheologie-BVA1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 archeologisch deskundige:

De regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.2 archeologisch onderzoek:

Onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een BRL SIKB 4000 Archeologie gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en minimaal werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.3 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de studie naar in de bodem voorkomende sporen en relicten uit het verleden.

1.4 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.5 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.6 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden, of die direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.7 onderzoeksrapport:

Een in rapportvorm vervat schriftelijk verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aan- of afwezigheid van archeologische waarden.

1.8 plan:

het Paraplubestemmingsplan Archeologie met identificatienummer NL.IMRO.0214.BPArcheologie-BVA1 van de gemeente Buren.

1.9 peil:

Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

Voor een woonschip:

  • de waterspiegel;

In andere gevallen:

  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.10 sliblaag:

Laag van minerale en organische deeltjes die door bezinking uit de waterlaag op de oorspronkelijke waterbodem is afgezet.

1.11 waterbodem:

De waterbodem omvat de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen. Alles wat binnen oppervlaktewaterlichamen is gelegen valt onder het begrip waterbodem met uitzondering van de droge oevergebieden.

1.12 wettelijk regeling:

Waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Reikwijdte

  • a. Dit bestemmingsplan vervangt alle dubbelbestemmingen die betrekking hebben op bescherming van archeologische waarden in alle bestemmingsplannen en wijzigingsplannen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan binnen de gemeente Buren van kracht zijn.

  • b. Voor zover in dit bestemmingsplan geen dubbelbestemming met betrekking tot bescherming van archeologische waarden is opgenomen, vervallen de geldende dubbelbestemmingen zoals opgenomen in alle onder a. genoemde bestemmingsplannen.

  • c. Voor zover in bestemmingsplannen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan binnen de gemeente Buren van kracht zijn geen dubbelbestemmingen die betrekking hebben op de bescherming van archeologische waarden zijn opgenomen regelt dit plan de archeologische bescherming.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

3.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
3.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 50 vierkante meter;
  • d. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
3.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 3.1 genoemde bestemming:
  • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
  • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 3.2.2 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
  • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
  • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
3.2.3 Beoordelingsregels
  • 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 3.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:
  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
3.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen, of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
3.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 3.2.1 van toepassing is;
  • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 50 m² betreft;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden.
3.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 3.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 3.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
3.3.4 Beoordelingsregels
  • 1. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de onder artikel 3.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:
  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de werken en werkzaamheden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
3.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 4 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

4.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
4.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 100 vierkante meter;
  • d. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
4.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 4.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 4.2.2 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
4.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 4.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
4.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen, of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
4.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 4.2.1 van toepassing is;
  • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 100 m² betreft;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden.
4.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 4.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 4.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
4.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de onder artikel 4.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
4.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

5.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
5.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen tot de top waterbodem;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 50 vierkante meter;
  • d. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
5.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 5.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 5.2.2 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
5.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 5.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
5.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • c. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • e. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • f. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
5.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2.1 van toepassing is;
  • b. tot de top van de waterbodem gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 50 m² betreft;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden.
5.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 5.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 5.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
5.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 5.3.1 kan slechts worden verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
5.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 3':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 6 Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
6.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 200 vierkante meter;
  • d. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
6.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 6.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 6.2.2lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
6.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 6.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
6.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingent;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen, of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
6.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.2.1 van toepassing is;
  • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 200 m² betreft;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
  • j. voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkte aantasting' voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
  • k. voor diepwortelende beplantingen zoals vermeld in 6.3.1 onder i de daadwerkelijke bodemverstoring dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, minder dan 20% van de oppervlakte van het betreffende perceel bedraagt.
6.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 6.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 6.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
6.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 6.3.1 kan slechts worden verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
6.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 7 Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

7.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
7.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 500 vierkante meter;
  • d. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
7.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 7.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 7.2.2 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
7.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 7.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
7.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van een opgraving als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid van de Erfgoedwet;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen, of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
7.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 7.2.1 van toepassing is;
  • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 500 m² betreft;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
  • j. voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkte aantasting' voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld.
  • k. voor diepwortelende beplantingen zoals vermeld in 7.3.1 onder i de daadwerkelijke bodemverstoring dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, minder dan 20% van de oppervlakte van het betreffende perceel bedraagt.
7.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 7.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 7.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
7.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 7.3.1 kan slechts worden verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
7.3.5 Vergunningsvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 8 Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

8.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
8.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 2.000 vierkante meter;
  • d. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
8.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 8.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 8.2.2 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
8.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 8.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
8.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van een opgraving als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid van de Erfgoedwet;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen, of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
8.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 8.2.1 van toepassing is;
  • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 2.000 m² betreft;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
  • j. voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkte aantasting' voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld.
  • k. voor diepwortelende beplantingen zoals vermeld in 8.3.1 onder i de daadwerkelijke bodemverstoring dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, minder dan 30% van de oppervlakte van het betreffende perceel bedraagt.
8.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 8.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 8.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
8.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 8.3.1 kan slechts worden verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
8.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

9.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
9.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwplan gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 1.000 vierkante meter;
  • d. het bouwplan gepaard gaat met bodemingrepen tussen 30 en 150 cm onder het bestaande maaiveld en het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 5000 vierkant meter;
  • e. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • f. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
9.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 9.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 9.2.2 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
9.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 9.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
9.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van een opgraving als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid van de Erfgoedwet;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen, of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
9.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 9.2.1 van toepassing is;
  • b. bestaan uit bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. bestaan uit bodemingrepen van niet meer dan 1.000 vierkante meter;
  • d. gepaard gaan met bodemingrepen tussen 30 en 150 cm onder het bestaande maaiveld en het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 5000 vierkant meter;
  • e. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • g. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • h. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • i. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • j. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
  • k. voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkte aantasting' voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld.
  • l. voor diepwortelende beplantingen zoals vermeld in 9.3.1 onder i de daadwerkelijke bodemverstoring dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, minder dan 50% van de oppervlakte van het betreffende perceel bedraagt.
9.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 9.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 9.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
9.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 9.3.1 kan slechts worden verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
9.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 4':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 10 Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 5

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

10.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
10.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. de bodemingrepen bij de betreffende bouwactiviteit(en) niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld bedragen;
  • b. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 5.000 vierkante meter, of;
  • c. in een schriftelijk advies is vastgesteld dat op basis van een representatief onderzoek van een archeologisch deskundige ten aanzien van ten aanzien van het bouwen geen archeologisch onderzoeksrapport is vereist.
10.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 10.1 genoemde bestemming:
  • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden;
  • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.
10.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 10.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
10.2.4 Vergunningsvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van een opgraving
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen, of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
10.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 10.2.1 van toepassing is;
  • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 5.000 vierkante meter betreft;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
  • j. voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkte aantasting' voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld.
  • k. voor diepwortelende beplantingen zoals vermeld in 10.3.1 onder i de daadwerkelijke bodemverstoring dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, minder dan 50% van de oppervlakte van het betreffende perceel bedraagt.
10.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 10.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 10.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
10.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 10.3.1 kan slechts worden verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
10.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 5':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

11.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
11.2.1 Bouwwerken

Binnen deze bestemming is voor bouwwerken een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen tot de top waterbodem;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 1.000 vierkante meter;
  • d. op basis van een archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
11.2.2 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 11.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 11.2.2 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
11.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 11.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
11.2.4 Vergunningsvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van een opgraving als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid van de Erfgoedwet;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • c. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • e. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen, en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • f. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
11.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 11.2.1 van toepassing is;
  • b. tot de top van de waterbodem gaan;
  • c. geen grotere oppervlakte dan 1.000 m² betreft en alleen de sliblaag wordt verwijderd;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • g. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • h. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van namens het college van burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
  • j. voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkte aantasting' voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld.
11.3.3 Aanvraagvereisten
  • 1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 11.1 genoemde bestemming:
    • a. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    • c. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar schriftelijk advies van een archeologisch deskundige, in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 11.3.3 lid 1c hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologische informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
11.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 11.3.1 kan slechts worden verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
11.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een omgevingsvergunning waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere omgevingsvergunningen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen of een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Paraplubestemmingsplan archeologie Gemeente Buren 2023'.