direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zoetzandselaan, Beusichem
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Zoetzandselaan in de kern Beusichem staan 30 sociale huurwoningen in eigendom van Kleurrijk Wonen, initiatiefnemer van voorliggend plan. De woningen voldoen niet meer aan de huidige bouwtechnische, energetische en woonkwaliteitseisen. Daarom heeft Kleurrijk Wonen het voornemen om de woningen te vervangen voor 40 nieuwe sociale huurwoningen bestaande uit rijwoningen en appartementen. Voorliggend plan draagt daarmee direct bij aan een verduurzaming van de bestaande woningvoorraad in Beusichem. De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in van de kern Beusichem. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0002.png"

Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt grotendeels ingeklemd tussen de Zoetzandselaan, de Torenstraat en de Sportveldstraat. In dit gedeelte van het plangebied liggen totaal 22 woningen, vier keer een rij van vier woningen en drie keer een tweekapper. Daarnaast ligt er een klein deel aan de zuidzijde van de Torenstraat. In dit gedeelte liggen 8 woningen in twee blokken van vier. Doordat het plangebied doorsneden wordt door een stuk Torenstraat zal deze mee worden genomen in het plangebied. Het plangebied zelf wordt tevens doorsneden door de straat het Hofplein, deze dient als achteringang voor de huidige woningen en is niet toegankelijk voor auto's. Het plangebied is gelegen in de kern van Beusichem dicht tegen de lokale faciliteiten aan. Het plangebied bevindt zich te midden van een voornamelijk woon gebied. Aan de west zijde van het plangebied is het buurtcentrum gelegen. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0004.png"

Impressie huidige situatie aan de Zoetzandselaan (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0005.png"

Impressie huidige situatie op de kruising van de Sportveldstraat en de Torenstraat (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden 40 sociale huurwoningen binnen het plangebied gerealiseerd. De 30 bestaande sociale huurwoningen worden gesloopt. Navolgende afbeelding toont de inrichtingstekening van de ontwikkeling binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0006.png"

Impressie toekomstige situatie (bron: Wissing ruimtelijke denkers)

De stedenbouwkundige opzet van de woonlocatie sluit aan bij de opzet van de omliggende stedenbouwkundige structuur rond het plangebied. Het woningbouwprogramma bestaat uit meerdere blokken met rijwoningen (16 rijwoningen in totaal) en een appartementengebouw met 24 appartementen. De rijwoningen krijgen een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 9- en 3 m. De 10 meest noordelijke rijwoningen worden gebouwd met een beukmaat van 6,60 meter. Deze zullen georiënteerd zijn richting de Sportveldstraat (6x) en de Torenstraat (4x). Ten zuiden van de Torenstraat komt een hofje met in totaal zes rijwoningen verdeeld in twee blokken met ieder drie woningen. Deze woningen krijgen een beukmaat van ca 6,90 meter. Centraal binnen het plangebied is een appartementengebouw voorzien met een maximale bouw- en goothoogte van 10- en 7 m. Het gebouw biedt ruimte aan 24 appartementen, variërend in oppervlak tussen de 70-80 m². Voorliggend bestemmingsplan maakt een type afwerkingen van de dakconstructie mogelijk zoals op navolgende afbeelding uitgebeeld. Het betreft een appartementengebouw met een steile schildkap. Voor het initiatief wordt ook een beeldkwaliteitskader opgesteld. Het kwaliteitskader geldt straks als aanvullend welstandsbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0007.png"

Een uitsnede van de toekomstige massa's met het appartementengebouw, variant B (bron: Stedenbouwkundig plan, Wissing Ruimtelijke Denkers)

De nieuwe woningen worden ingepast door bestaand en nieuw groen. De bestaande laanbomen langs de Torenstraat blijven behouden. Voor het appartementengebouw komt een grasveld waardoor extra groen wordt toegevoegd en een ruimtelijk aanzien vanaf de Zoetzandselaan ontstaat.

Verspreid over het plangebied worden in totaal 60 parkeerplaatsen aangelegd. Het plan voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid conform de landelijke parkeernormen, zie verder paragraaf 4.4.

2.3 Duurzame stedenbouw

Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Voorliggend plan heeft tot gevolg dat de bestaande woningen, die niet meer voldoen aan de huidige energetische- en duurzame kwaliteitsuitgangspunten, worden vervangen voor 40 nieuwe woningen. Deze nieuwe woningen zullen niet meer worden aangesloten op het aardgas waardoor de CO2-uitstoot aanzienlijk afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Verder is het thema duurzaamheid ook geïntegreerd in de plantuitwerking van de buitenruimte. In het ontwerpplan is rekening gehouden met een toenemende kans op extreme weersituaties. Overtollig hemelwater zal binnen het plangebied worden opgevangen en geïnfiltreerd in de bodem. Zo wordt voorkomen dat de afvoercapaciteit in de omgeving extra wordt belast. Het toevoegen van bomen en struiken rondom de woningen zorgt voor een verkoelend effect waardoor een aangenaam woonklimaat ontstaat, ook tijdens hele warme dagen. Een definitieve uitwerking van de hiervoor genoemde maatregelen volgt tijdens de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvueldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI. Het initiatief heeft daarmee geen effect op één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Ten opzichte van de bestaande woningvoorraad binnen het plangebied neemt het aantal woningen per saldo toe met 10. Nieuwe woningbouwplannen zijn aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als een plan per saldo twaalf nieuwe woningen of meer toevoegt. Daarmee is voorliggend initiatief niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere motivatie in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het rijksbeleid vormt geen belemmering in de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening Gelderland is voor het laatst geactualiseerd op 31 maart 2021.

Planspecifiek

In de Omgevingsverordening Gelderland zijn ter plaatse van het plangebied regels opgenomen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. In artikel 3.2.6 'verbod op winning fossiele energie in intrekgebieden' is bepaald dat binnen die gebieden de winning van fossiele energie niet is toegestaan. Voorliggend initiatief maakt geen activiteiten mogelijk in het kader van de winning van fossiele energie. Het bepaalde in artikel 3.2.6 staat voorliggend initiatief niet in de weg. Voorliggend plan leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van het grondwater.

Verder zijn in de omgevingsvisie- en omgevingsverordening Gelderland ter plaatse van het plangebied geen beleidsuitgangspunten en/of regels opgenomen die een raakvlak hebben met voorliggend initiatief.

Het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda Rivierenland

In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. De Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is de opvolger van de 'Woonagenda regio Rivierenland:

Samen werken aan wonen' uit 2015 en vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen. Het doel van de regionale woonagenda is om de woningbouwopgave

in de regio af te stemmen. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen én op de goede plek. Dit is nodig omdat er veel onderlinge relaties zijn tussen lokale

woningmarkten in de regio, maar er wordt ook nadrukkelijk rekening gehouden met de verschillen tussen en de eigenheid van alle individuele gemeenten en hun kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0008.png"

Regionaal woningbouwprogramma 2020 - 2030 in relatie tot Primos prognose (bron: Regionale Woonagenda Rivierenland)

Gemeente Buren

Buren biedt de regio een grote verscheidenheid in landelijk en dorps wonen. Vier grotere en elf kleinere kernen vullen dit palet allen op een eigen manier, met in de grotere kernen vanzelfsprekend wat meer voorzieningen. Deze diversiteit maakt het goed mogelijk om, binnen de kaders van dorps en landelijk wonen, woonmilieus aan te bieden die geliefd zijn bij de woningzoekenden. Bijna als maatwerk. Met kerngericht werken maakt Buren ook de daadwerkelijke stap naar haar bewoners.

Het aantal huishoudens boven 55 jaar zal volgens de prognoses nog toenemen. Dit vraagt om meer en gevarieerde woonvormen voor ouderen. Door woonomgevingen te realiseren die specifiek zijn afgestemd op de wensen van deze doelgroep zal er doorstroming plaatsvinden. De vrijkomende woningen zijn interessant voor jonge huishoudens of gezinnen.

De bestaande woningvoorraad toont een eenzijdig beeld: vooral grote eengezinswoningen en standaard rijwoningen, terwijl nu al de meerderheid van de huishoudens uit 1 of 2 personen bestaat. Bovendien groeit het aantal alleenstaanden. Voor hen is er nauwelijks aanbod. Doel is de nieuwbouw doorstroming bevorderen. Het aandeel sociale huur is met 19% de laagste in de regio.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in een gevarrieerd programma van in totaal 40 sociale huurwoningen van verschillende oppervlaktes en woningtypen. Het plan is daarmee gericht op verschillende doelgroepen waaronder starters, eenpersoonshuidhoudens en senioren. Per saldo neemt het aantal sociale huurwoningen toe met 10, waardoor het initiatief ook bijdraagt aan een hoger aandeel sociale woningen in de gemeente Buren. Het initiatief is daarmee afgestemd op de uitgangspunten en doelstellingen voor de gemeente Buren zoals opgenomen in de Regionale woonagenda.

Het initiatief past binnen de 'Regionale woonagenda Rivierenland'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Buren

Op 14 juni 2022 heeft de gemeente Buren de 'Omgevingsvisie gemeente Buren' vastgesteld. In de visie beschrijft de gemeente de integrale strategische visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De gemeente Buren is een afwisselende plattelandsgemeente met alle bijzondere kenmerken van het Nederlandse rivierenlandschap en de Betuwe in het bijzonder. In de visie is telkens gewogen tussen de belangen en wensen uit de gemeente en ontwikkelingen van buitenaf, zodat Buren in de toekomst nog steeds een typerend rivierenlandschap heeft waar het prettig leven en goed ondernemen is. Om dit te bereiken heeft de gemeente 6 speerpunten geformuleerd die centraal staan in de omgevingsvisie:

  • 1. Evenwichtige groei;
  • 2. Gezonde en veilige leefomgeving;
  • 3. Sterke voorzieningen;
  • 4. Werken aan kwaliteit;
  • 5. Naar een multifunctioneel buitengebied;
  • 6. Een duurzame toekomst.

Evenwichtige groei

Voor de komende jaren ligt een grote woningbouwopgave op de loer. Tegelijk is er een verandering van de bevolkingssamenstelling met meer vergrijzing. Dit vraagt om het verzorgen van aanbod van woningen waarbij een goede mix van de doelgroepen plaatsvindt. Hierdoor zorgen inwoners samen voor zelfredzaamheid en/of samenredzaamheid. Ook dient de gemeente geleidelijk te groeien waarbij behoud van kenmerkende ruimtelijke structuren, met betrekking op identiteit van de gemeente en historie, centraal staat. Binnen dit thema zijn ook ruimte voor bedrijvigheid, ondernemerschap en eigen initiatief van belang.

Gezonde en veilige leefomgeving

De gemeente zet in op een gezonde leefomgeving om gezondheidsklachten te verminderen, de gezondheidszorg binnen onze gemeente goed te houden, de groeiende groep ouderen langer in een goede gezondheid te laten leven en in te spelen op veranderingen in het klimaat.

Hoofdlijnen woningbouwprogramma

Het woningprogramma voor de komende tien jaar zal bijdragen aan waar Buren voor staat. Ook in het komende decennium wil de gemeente met het woningbouwprogramma aansluiten bij de wensen van de leefstijlen die nu al wonen in Buren. Dat betekent dat dorps en landelijk wonen voor het merendeel van de projecten uitgangspunt zal zijn. Appartementen kunnen, anders dan soms wordt gedacht, ook heel goed onderdeel uitmaken van een dorpse woonsfeer. Het woningbouwprogramma 2020-2030 kent vier strategische pijlers:

  • 1. Meer diversiteit in de voorraad met behoud van de 'dorpse' kwaliteit;
  • 2. Bouwen voor de jonge doelgroep;
  • 3. Bouwen voor de oudere doelgroep;
  • 4. Aandacht voor betaalbaarheid en vernieuwing van de sociale voorraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0009.png"

Uitsnede van de visiekaart van Beusichem (bron: Omgevingsvisie Buren)

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in een verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en een toename van het aantal betaalbare woningen binnen de kern Beusichem. In de visie is opgenomen dat binnen Beusichem beperkt ruimte is voor inbreiding. Op de visiekaart van Beusichem, zie voorgaande kaartuitsnede, is te zien dat het plangebied (gele ellips) ligt binnen een accentgebied voor woningbouw op doelgroepen. Voorliggend initiatief sluit daarmee goed aan op de strategische pijlers binnen dit gebied om te bouwen voor betaalbare sociale woningen jongeren en ouderen. Ook het nieuwe appartementengebouw is goed passend binnen inbreidingslocaties en zorgt voor een afwisselend woningbouwprogramma.


Het initiatief past binnen de 'Omgevingsvisie Buren'.

3.4.2 Woningprogramma 2020-2030

Het Woningbouwprogramma 2020-2030 beschrijft de kaders op het gebied van wonen in de gemeente Buren. Het woningbouwprogramma 2020-2030 kent vier strategische pijlers:

  • 1. Meer diversiteit in de voorraad met behoud van de 'dorpse' kwaliteit;
  • 2. Bouwen voor de jonge doelgroep;
  • 3. Bouwen voor de oudere doelgroep;
  • 4. Aandacht voor betaalbaarheid en vernieuwing van de sociale voorraad.

Vanuit de regionale afspraken is er voor Buren ruimte voor de realisatie van 800 tot 1.400 woningen tot 2030. We zetten in op een woningprogramma dat uitgaat van maximaal 1.400 nieuwe woningen voor

de periode 2020-2030. In dit programma zijn 840 woningen noodzakelijk voor de autonome groei. De overige 560 woningen zijn bedoeld voor mensen van buiten de gemeente, waaronder terugkeerders, mensen die eerder in Buren woonden en om redenen van studie of werk de gemeente hebben verlaten en nu weer terug willen komen.

Voorraad sociale huur

Het nieuwbouwprogramma gaat uit van het minimaal gelijk houden van het aandeel sociale huur in de voorraad van 20% en streeft naar een aandeel van 30% sociale huur in de nieuwbouwproductie. In dit laatste

percentage is rekening gehouden met het terugbouwen van sociale huurwoningen ter compensatie van jaarlijks 10-15 te verkopen woningen.

Planspecifiek

De initiatiefnemer van voorliggend initiatief, Kleurrijk Wonen, is één van de twee woningcorporaties met sociale (huur)woningen binnen de gemeente Buren. Kleurrijk Wonen heeft nu, in lijn met het bepaalde in het woningbouwprogramma, het voornemen om deze bestaande woningen binnen het plangebied te slopen en te vervangen voor nieuwe woningen die voldoen aan de huidige energetische en duurzame woonkwaliteitseisen. Het aantal woningen neemt beperkt toe, met 6 in totaal. Het nieuwe woningbouwprogramma bestaat uit:

  • 16 rijwoningen met beukmaten variërend van 6- en 9 m;
  • 24 appartementen met een woonoppervlak variërend tussen de 70 m² en 150 m².

Daardoor ontstaat een gevarieerd aanbod van betaalbare grondgebonden- en gestapelde woningen. Samen met de locatie van het plangebied nabij het centrum van Beusichem ontstaat daardoor een aantrekkelijke duurzame woonlocatie met woningen voor onder andere starters en jonge gezinnen. Het plan sluit daarmee aan op het voornemen om de bestaande voorraad van goedkope woningen voor starters te verduurzamen en herstructureren.

Het initiatief past in de 'Woningbouwprogramma 2020-2030'.

3.4.3 Klimaatvisie Buren

De klimaatvisie van de gemeente Buren geeft richting aan de activiteiten op het gebied van duurzaamheid en klimaat. De gemeente bepaalt in deze klimaatvisie de route voor de lokale maatregelen voor het opwekken van energie, het besparen van energie en het verwarmen van de woningen en de bedrijven. De leidraad voor de visie is het coalitie akkoord ‘Daadkrachtig en kerngericht’. De opbrengsten van de bijeenkomsten met de raadswerkgroep Klimaatvisie (vanaf oktober 2019), de ruimteateliers (september 2019) en de inbreng van inwoners (tijdens de dorpenronde voor de omgevingsvisie) en ondernemers (gesprek Onder nemers Platform Buren) zijn in de visie verwerkt. In deze visie hanteert de gemeente volgende zesdelige indeling (gebaseerd op het Klimaatakkoord en de Klimaatwet):

  • 1. De energietransitie (grootschalige energieopwekking);
  • 2. Energiebesparing (woningen en bedrijfspanden);
  • 3. Warmtevisie (verwarming woningen en bedrijfspanden);
  • 4. Klimaatadaptatie;
  • 5. Circulaire economie;
  • 6. Verduurzaming eigen organisatie.

Planspecifiek

Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de planuitwerking van voorliggend initiatief. Op verschillende niveau's komt het thema duurzaamheid terug die aansluiten op de zes uitgangspunten uit de gemeentelijke klimaatvisie. Door bestaande verouderde woningen te vervangen voor nieuwbouwwoningen wordt er allereerst een belangrijke slag geslagen in de verduurzaming van de woningvoorraad van Buren. De nieuwe woningen uit voorliggend plan krijgen geen gasaansluiting maar zullen op een andere manier worden verwarmd. Ook zijn er mogelijkheden voor het toepassen van andere duurzame technieken zoals zonnepanelen en worden actuele isolatietechnieken toegepast waarmee een aanzienlijke energiebesparing wordt bereikt ten opzichte van het bestaande verbruik. Door een efficiënte inrichting van het ontwerp levert voorliggend initiatief ook een toename van groen op. Groen in de vorm van bomen en struiken zorgt voor schaduwwerking. Zeker op warme dagen ontstaat er daardoor een aangenaam woon- en leefklimaat voor bewoners. Het groen zorgt tevens voor extra mogelijkheden om overtollig hemelwater via de onverharde oppervlakten te infiltreren in de bodem. Een nadere uitwerking van de toepassing van duurzame technieken en de inrichting van de buitenruimte volgt tijdens de omgevingsvergunningfase voor het bouwen.

Het initiatief past binnen de Klimaatvisie Buren.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen Buren', vastgesteld door de gemeente Buren op 25 juni 2013'. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0010.png"

Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen twee-aaneengebouwde of aaneengebouwde woningen zijn toegestaan met een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 8- en 4 m. Het maximaal toegestane aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen.

Verder geldt over het overgrote deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (hoge archeologische verwachting, resten binnen 1,5 m onder maaiveld, met een onderzoeksgrens van 30 cm diepte en een oppervlak van 1.000 m²). Ter plaatse van de meest zuidelijke gronden geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (hoge verwachting, historische kern, met een onderzoeksgrens van 30 cm diepte en een oppervlak van 1.000 m²).

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Voorliggend plan voorziet in een toename van 10 woningen ten opzichte van het bestaande aantal woningen. In het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat het bestaande aantal woningen niet mag toenemen. Tevens sluit het stedenbouwkundige plan dat voorligt niet aan op de bestaande positionering van de bouwvlakken. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de aangetoonde verhoogde gehalten zodanig licht verhoogd zijn dat aanvullend onderzoek of andere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en toekomstige woonbestemming. Vanuit het aspect bodem zijn er geen bezwaren tegen voorliggend initiatief.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15558819 (aan de Provincialeweg N320 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   16,9 µg/m3   18,0 µg/m3   11,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

Tabel 4.1: gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (toename van 10 woningen) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 nieuwe woningen). Op basis van de te verwachten beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het project (zie verder paragraaf 4.4) is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in een toename van het aantal geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt midden in de kern Beusichem. Binnen de bebouwde kom van Beusichem geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van wegen met een snelheid van minimaal 50 km/u. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai in het kader van de Wgh is daarom niet nodig. Wel dient te worden ingegaan of vanuit een goede ruimtelijke ordening sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De omgeving van het plangebied is te typeren als een rustige omgeving met voornamelijk woningen (licht verkeer). Het bedrijventerrein aan de westkant van Beusichem heeft een eigen ontsluiting op de provincialeweg N320 waardoor de bebouwde kom van Beusichem geen hinder ondervindt van (zwaar) vrachtverkeer. Geluidhinder als gevolg van wegverkeer op de geluidgevoelige objecten binnen het plangebied kan daarom worden uitgesloten.

In het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Buren' is voor het bedrijventerrein aan de westkant van Beusichem geen geluidzone opgenomen. Geluidhinder vanuit industrielawaai binnen het plangebied kan daarmee worden uitgesloten. In de omgeving liggen geen spoorwegen waardoor ook van spoorweglawaai geen sprake is.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen. De overige veehouderijen vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Zowel de Wgv als het Activiteitenbesluit gaan uit van dezelfde grenswaarden en afstandsnormen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel. De gemeente Buren heeft een verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld, waarin de geuremissiefactoren zijn vastgelegd.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in een toename van het aantal geurgevoelige objecten. In het buitengebied rondom Beusichem zijn enkele veehouderijen actief. Het gaat in alle gevallen om veehouderijen met vaste afstandsdieren waar op basis van de Wgv een vaste afstand geldt van 100 m tussen een geurgevoelig object en de dichtstbij gelegen veestal. De dichtstbij gelegen veehouderij ligt op minimaal 400 m vanaf het plangebied. Daarmee wordt er ruimschoots voldaan aan de minimale afstandseisen. Veehouderijen in de omgeving hebben geen geurhinder op de woningen binnen het plangebied tot gevolg. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit geur. Veehouderijen worden door voorliggend initiatief ook niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in een rustige woonwijk. In de omgeving liggen geen bedrijfslocaties waarbinnen bedrijvigheid is toegestaan met een negatief effect op het woon- en leefklimaat van de woningen in de wijk.

Ten zuiden van het plangebied ligt het centrum van Beusichem. In het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat centrumfuncties zijn toegestaan tot aan milieucategorie 2, waarvoor de VNG een maximale richtafstand hanteert van 30 m. De dichtstbijzijnde centrumfunctie ligt op 35 m vanaf het plangebied, waardoor milieuhinder op voorhand kan worden uitgesloten. De centrumfuncties worden ook niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

Aan de westkant van Beusichem ligt, op 250 m vanaf het plangebied, het bedrijventerrein van Beusichem. Op het bedrijventerrein zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een maximale milieucategorie van 3.2. Het VNG geeft hiervoor een maximale richtafstand van 100 m. Gelet op de feitelijke afstand tussen het plangebied en het bedrijventerrein wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de richtafstand en kan milieuhinder op voorhand worden uitgesloten. De bedrijven op het bedrijventerrein worden tevens niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van voorliggend plan.

Woningcorporatie Kleurrijk Wonen, initiatiefnemer van voorliggend plan, heeft niet het voornemen om de nieuwe woningen uit te voeren met warmtepompinstallaties. Omdat de inrichting en de woningen pas in een later stadium concreet wordt uitgewerkt, is het nu nog te vroeg om geheel uit te sluiten dat er geen warmtepompinstallaties geplaatst zullen worden. Indien de initiatiefnemer er toch voor kiest gebruik te maken van warmtepompinstallaties, dan zal in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag aangetoond worden dat de warmtepompintallaties geen geluidhinder op de nieuwe woningen en woningen uit de omgeving veroorzaken. Hiertoe zal een akoestisch onderzoek worden ingediend bij het bevoegd gezag, de gemeente Buren, die dat aantoont. Daarbij wordt uitgegaan van een situatie dat het gecumuleerde geluidseffect van alle warmtepompinstallaties (warmte- en koude opwekking) geen geluidhinder veroorzaakt en een goed woon- en leefklimaat voor alle woningen gegarandeerd kan worden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Het aantal kwetsbare objecten binnen het plangebied neemt als gevolg van voorliggend plan per saldo toe met 6. Via de risicokaart is bekeken of er in de omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.BEUZoetzandselaan-BVA1_0011.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede van de risicokaart met het plangebied rood omcirkeld

Buisleiding

Op ca 1.5 km ten westen van het plangebied ligt een NEN-3650-leiding. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico kan vanwege de ruime afstand tussen het plangebied en de gasleiding op voorhand worden gesteld dat de leiding geen risico vormt. Voor wat betreft het groepsrisico kan worden gesteld dat de 1%-letaliteitsgrens 95 m bedraagt (8 inches, 219,1 mm en een maximale werkdruk van 4000 kPa). De kwetsbare objecten binnen het plangebied liggen buiten het invloedsgebied van de buisleiding. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet nodig. De buisleiding vormt geen risico voor de beoogde woningen binnen het plangebied.

In de omgeving van het plangebied liggen geen andere buisleidingen of risicovolle inrichtingen en / of transportroutes. Er zijn vanuit het aspect externe veiligheid geen risico's voor de beoogde woningen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het realiseren van 40 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze toelichting geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Het plangebied valt binnen het beheergebied van waterschap Rivierenland. Het waterschap is via de digitale watertoets, zie bijlage 3, op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. Het waterschap geeft aan dat de gangbare procedure van toepassing is. Het waterschap zal daarom in het kader van het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend bestemmingsplan. In het vervolg van deze paragraaf komen de relevante waterhuishoudkundige aspecten in relatie tot voorliggend plan aan bod.

Verhard oppervlak

Om te kunnen bepalen of er sprake is van een toename van het verhard oppervlak is een verhardingsbalans opgesteld. Het verhard oppervlak van de bestaande situatie is inzichtelijk gemaakt op de tekening uit bijlage 4, die van de toekomstige situatie in bijlage 5. Uit de balans kan de conclusie worden getrokken dat als gevolg van het initiatief sprake is van een afname van het verhard oppervlak (ca 150 m²).

Overtollig hemelwater

Omdat er geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak is het niet verplicht compenserende maatregelen te treffen. Wel is het uitgangspunt bij voorliggend plan om overtollig hemelwater niet meer af te voeren via een gemengd rioolstelsel. Rondom de woningen worden verschillende grasvelden aangelegd waar ruimte is voor wadi's. Ter plaatse van de parkeerhofjes zijn mogelijkheden voor het aanleggen van infiltratiekratten. Op die manier kan overtollig hemelwater ook op deze verharde buitenruimtes vertraagd worden afgevoerd in de bodem. Een uitwerking van de infiltratievoorzieningen volgt bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.

Overig

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen gelegen. Ook ligt het plangebied niet in een gebied dat vanuit het aspect water bescherming geniet. Het afvalwater van de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel, dit biedt voldoende capaciteit voor het toegenomen aantal aansluitingen. Tijdens de bouw worden er geen uitloogbare materialen gebruikt.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In het kader van voorliggend initiatief is een quicskcan Flora en Fauna opgesteld, zie bijlage 6. De belangrijkste conclusies zijn opgenomen in het vervolg van deze paragraaf.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ca 3,6 km ten oosten van het plangebied. Gelet op deze ruime afstand en de beperkte ruimtelijke impact van voorliggend plan op de omgeving, zijn negatieve effecten vanuit geluid, trilling en lichthinder op voorhand uit te sluiten. Om het effect van voorliggende ontwikkeling vanuit stikstof te kunnen bepalen, is een voortoets stikstofdepositie opgesteld, zie bijlage 7. De belangrijkste conclusie van de voortoets is dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd, de stikstofdepositie op (bijna) overblaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project. Voorliggend plan heeft geen negatief effect vanuit gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Er dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de soorten of soortgroepen: gierzwaluw, huismus en vleermuizen. In de quickscan wordt geconcludeerd dat indien sprake is van een overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb het bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing kan verlenen. Er is geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zou kunnen worden. Het aanvullende onderzoek zal worden uitgevoerd voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden en zal in relatie tot de sloopmelding worden ingediend bij het bevoegd gezag.

Gedurende het uitvoeren van de werkzaamheden zal daarnaast ten alle tijden de Algemene Zorgplicht zoals bedoeld in de Wnb in acht worden genomen. Voorliggend initiatief heeft geen negatieve effecten op het aspect soortenbescherming tot gevolg.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Ontsluiting en verkeersaantrekkende werking

In de toekomstige situatie worden de grondgebonden woningen en het appartementengebouw niet via opritconstructies ontsloten op het aangrenzende wegennet. Op verschillende plaatsen rondom de woningen zijn parkeerplaatsen opgenomen. Het gaat om parkeervoorzieningen direct grenzend aan de Sportveldstraat, Zoetzandselaan en de Torenstraat en om twee zogenaamde parkeerhofjes, met een ontsluiting via de Zoetzandselaan en de Torenstraat. De parkeervoorzieningen zijn evenredig verdeeld over de aangrenzende verkeerswegen waardoor sprake is van een goede spreiding van het bestemmingsverkeer, zie ook de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied neemt vanwege de beperkte toename van het aantal woningen (10) niet noemenswaardig toe. Het wegennet in de omgeving van het plangebied kan deze beperkte toename goed aan.

Parkeren

De gemeente Buren toetst nieuwe ontwikkelingen aan de landelijke parkeernormen van het CROW. Op basis van het woningbouwprogramma van voorliggend plan en de bijbehorende parkeernormen van het CROW volgt navolgende berekening van de parkeerbehoefte. Er is uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm in een 'weinig stedelijke omgeving' binnen 'rest bebouwde kom':

  • Grondgebonden woningen (huurhuis, sociale huur: 1,2 - 2): 1,6 parkeerplaatsen per woning * 16 woningen = een behoefte van afgerond 26 parkeerplaatsen;
  • Appartementen (Huur, etage, midden/goedkoop: 1,0 - 1,8): 1,4 parkeerplaatsen per appartement *24 = 34 parkeerplaatsen.

De totale parkeerbehoefte komt daarmee uit op 60 parkeerplaatsen. Op de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2 is te zien op welke wijze het aspect parkeren in het ontwerpplan is opgenomen. In totaal zijn verspreid over het plangebied 60 parkeerplaatsen opgenomen. De parkeerplaatsen zijn zo opgenomen dat voor elke toekomstige woning een parkeerplaats nabij is. Het aantal van 60 parkeerplaatsen sluit aan op de parkeerbehoefte.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten zoals (rijks)monumenten gelegen. Het zuidelijk deel van het plangebied behoort tot het (historische) centrum van Beusichem. In de 'Structuurvisie Buren 2009 - 2019' is de doelstelling opgenomen dat dit oude centrum behouden dient te blijven. Voorliggend plan heeft niet tot gevolg dat beeldbepalende- of monumentale bebouwing verdwijnt. In het vigerende bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied geen regels opgenomen ter bescherming van mogelijke cultuurhistorische waarden. Voorliggend plan heeft geen negatief effect op het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan (zie ook 3.4.4) zijn ter plaatse van het plangebied dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten in de bodem:

  • Waarde - Archeologie 4: hoge archeologische verwachting, resten binnen 1,5 onder maaiveld, onderzoeksgrens bij ruimtelijke ontwikkelingen: 30 cm diepte en een oppervlak groter dan 1.000 m²);
  • Waarde - Archeologie 3: hoge archeologische verwachting, historische kern, onderzoeksgrens: 30 cm onder maaiveld en een oppervlak groter dan 1.000 m²).

Vanwege de hoge archeologische verwachting ter plaatse van het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Aan de noordkant van het plangebied is sprake van een lage archeologische verwachting. De noordwestelijke- en noordoostelijke gronden van het plangebied kunnen worden vrijgesteld van vervolgonderzoek. Mede vanwege een onverstoorde bodemopbouw kunnen binnen een groot deel van de gronden aan de zuidkant van het plangebied archeologische resten bewaard zijn gebleven. Vanwege de bodemwerkzaamheden die hier voorzien zijn, dieper dan de vrijstelling (35 cm á 60 cm diepte onder huidig maaiveld) is aanvullend onderzoek geadviseerd in de vorm van een karterend onderzoek. Dit karterend onderzoek is uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 9. De belangrijkste conclusie is dat een proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd ter plaatse van het onderzoeksgebied van het karterend onderzoek indien daar bodemwerkzaamheden worden uitgevoerd die de bodem verstoren dieper dan 10 tot 30 cm -mv. Daarvan is sprake. Het proefsleuvenonderzoek zal worden uitgevoerd voorafgaand aan de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen. Voor die tijd wordt een PvE eisen ingediend bij het bevoegd gezag. Daarmee is zekergesteld dat mogelijke aanwezige archeologische resten niet noemenswaardig worden verstoord als gevolg van de bouwwerkzaamheden binnen het plangebied. Vanuit het aspect archeologie is het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.


Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Groen, ter plaatse van de groene ruimte met hemelwaterberging;
  • Verkeer, voor de nieuwe wegdelen en parkeerplaatsen;
  • Wonen, voor de nieuwe woningen. Het type woning dat is toegestaan, is met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Tevens zijn op de verbeelding het maximum aantal wooneenheden en de maximale bouw- en goothoogtes van de hoofdgebouwen opgenomen.
  • Waarde - Archeologie 3- en 4, voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Het waterschap is reeds via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. Tevens ontvangt waterschap Rivierenland voorliggend bestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg, zodat het in de gelegenheid wordt gesteld om op het plan te reageren. Zodra beschikbaar zullen de reacties worden verwerkt voorliggend plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De ontwikkelaar heeft omwonenden persoonlijk op de hoogte gebracht van de ontwikkeling. Op 25 mei 2022 is het initiatief in het Dorpshuis 't Zoetzand aan de Zoetzandselaan 1 in Beusinchem aan omwonenden en andere belanghebbenden gepresenteerd en nader toegelicht. De presentatie van deze avond is opgenomen in Bijlage 10 Presentatie informatieavond 25 mei 2022. Omwonenden en belanghebbenden waren hiertoe specifiek uitgenodigd. Tijdens de bijeenkomst was er ruimte voor een dialoog en konden aanwezigen hun mening geven. Er zijn verschillende reacties ontvangen die betrekking hadden op de realisatiefase en het toekomstig ontwerp van de woningen. Er waren geen reacties die betrekking hadden op de stedenbouwkundige opzet van het plan. Er was geen aanleiding om het initiatief aan te passen. Enkele omwonenden hebben na de informatieavond schriftelijk vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het bestemmingsplan. De initiatiefnemer heeft deze omwonenden uitgenodigd voor een gesprek om het bestemmingsplan te bespreken. Op basis van de informatieavond en reacties uit de buurt is het algemene beeld dat omwonenden overwegend positief tegen de ontwikkelingen binnen het plangebied aankijken.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan. De zienswijzen hebben op verschillende plaatsen in de toelichting en op de verbeelding aanpassingen tot gevolg gehad. Om tegemoet te komen aan de wensen van omwonenden is bijvoorbeeld het bouwvlak aan de westkant van het appartementengebouw ingeperkt, ten gunste van de groenbestemming. Ook maakt voorliggend plan naar aanleiding van de wensen uit de buurt, nog maar één bouwvariant van het appartementengebouw mogelijk, de variant met een steile schildkap. Dit heeft geleid tot een vermindering van de toegestane goothoogte van het appartementengebouw, van 10 m naar 7 m. Ook de maximale bouwhoogte van de woningen ten zuiden van de Torenstraat is naar beneden bijgesteld, van 9 naar 8 m.

Een volledig overzicht van alle binnengekomen zienswijzen en de reacties van de gemeente Buren hierop, is te raadplegen in de zienswijzennota uit bijlage 11.