direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scholencluster Sweelinckstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Brummen wil op 3 locaties binnen de bebouwde kommen van de kernen Brummen en Eerbeek een onderwijscluster ontwikkelen. In Eerbeek betreft dit de voormalige locatie van basisschool De Springveer aan de H.A. Lorentzstraat 3 en de huidige locatie van basisschool Cornelis Jetses aan de Sweelinckstraat 11.

Voor alle locaties is een programma van eisen beschikbaar in de vorm van een Integraal Huisvestingsplan (IHP) waarin staat wat er gerealiseerd dient te worden op de betreffende locatie. Deze eisen vormden de ingrediënten voor het opstellen van de ruimtelijke randvoorwaarden voor de huisvesting van de nieuwe scholen.

In onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van het onderwijscluster aan de Sweelinckstraat ten behoeve van basisschool De Triangel (gevestigd aan de Debussystraat te Eerbeek) en de Cornelis Jetsesschool ( de bestaande basisschool op de locatie Sweelinckstraat) binnen deze randvoorwaarden mogelijk gemaakt.

De schoollocatie aan de Debussystraat zal na oplevering van de nieuwbouw aan de Sweelinkckstraat worden afgestoten. De locatie aan de Debussystraat kan - gezien de geurproblemathiek - vooralsnog niet worden hergebruikt voor een andere functie. Indien meer duidelijkheid is over de geurproblematiek zal het gebied worden voorzien van een alternatieve bestemming (zie 4.1.4 Bedrijvigheid).

Deze herziening heeft een tweeledig doel: het mogelijk maken van een onderwijscluster aan de Sweelinckstraat én het voorkomen van hergebruik als school van de locatie aan de Debussystraat.

In onderhavige onderbouwing heeft de term plangebied betrekking op de locatie aan de Sweelinckstraat. Indien de locatie aan de Debussystraat wordt bedoeld, wordt dit expliciet aangegeven.

1.2 Ligging planlocaties

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties, de locatie Sweelinckstraat en de locatie Debussystraat. De locatie Sweelinckstraat, waar uitbreiding van de school plaatsvindt in het kader van de ontwikkeling van het onderwijscluster, wordt aan de noordzijde begrensd door de Beethovenstraat, aan de oostzijde door de Sweelinckstraat, aan de zuidzijde door de Vivaldistraat en aan de westzijde door een openbaar speelterrein ten oosten van de Beethovenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0001.jpg"

Luchtfoto omgeving Sweelinckstraat (voor de exacte plangrens wordt verwezen naar de

verbeelding) Bron: Googlemaps

De locatie Debussystraat maakt eveneens onderdeel uit van het plangebied. Deze locatie wordt aan de zuidzijde begrensd door de Bachstraat, en aan de noordoostzijde door de Offenbachstraat.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0002.png"

Luchtfoto omgeving Debussystraat (voor de exacte plangrens wordt verwezen naar de

verbeelding) Bron: Googlemaps

1.3 Totstandkoming van het plan

De gronden in het plangebied vallen binnen het bestemmingsplan 'Kom Eerbeek', vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen op 28 januari 2010 en zijn hierin bestemd als 'Maatschappelijk (artikel 12)' en 'Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 17)'.

Het opnemen van de locatie aan de Debussystraat heeft in dit herzieningsplan als doel, om de maatschappelijke functie ter plaatse te schrappen, zodat hergebruik door een geurgevoelige functie voorkomen wordt. Na oplevering van de nieuwbouw zullen de bestaande gebouwen vooralsnog worden gebruikt als statische opslag. Indien meer duidelijkheid is over de geurproblematiek zal aan het gebied alsnog een alternatieve bestemming worden toegekend.

De voorgestane ontwikkeling van de locatie Sweelinckstraat als onderwijscluster is binnen de vigerende regeling niet volledig mogelijk. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is het alleen toegestaan om een onderwijscluster op te richten binnen het bestaande bouwvlak voor de school. De maximale bouwhoogte binnen dit bouwvlak bedraagt 4,0 m. Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is het niet toegestaan om een onderwijscluster op te richten.

Het nieuwe gebouw voor het onderwijscluster past niet binnen het al bestaande bouwvlak in de bestemming Maatschappelijk en daarom zal het geldende bestemmingsplan deels herzien worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.4 Opzet bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting daarentegen maakt in juridische zin geen onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Belangrijk is dat de toelichting zich in hoofdzaak richt op de onderbouwing en milieutoetsing van de ontwikkeling van het onderwijscluster aan de Sweelinckstraat.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
  • in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 4 komen de randvoorwaarden (milieu- en omgevingsaspecten) aan bod;
  • in hoofdstuk 5 wordt het voorgenomen plan beschreven;
  • in hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
  • in hoofdstuk 7 komen tenslotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied aan de Sweelinckstraat is op dit moment in gebruik ten behoeve van een basisschool (schoolgebouw en schoolplein). De rooilijn van het schoolgebouw verspringt doordat het gebouw een aaneenschakeling van lokalen en ondersteunende ruimtes is. Het gebouw bestaat uit één bouwlaag, dat varieert in hoogte. Het plangebied wordt ontsloten aan de Vivaldistraat door middel van het westelijk gelegen schoolplein. Aan het schoolplein ligt de entree van de school. Verder ligt aan de Sweelinckstraat nog een smal pad naar het schoolplein.

Hieronder een impressie van het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0003.png"

De school en het plein worden omzoomd met veel groen. Aan de zijde van de Vivaldistraat is dit alleen een haag en een enkele solitaire boom op het schoolplein, voor de overige zijdes is dit een brede grasstrook met heesters en bomen. Door de gebogen lijn van de Beethovenstraat zijn er aan de west- en noordzijde 2 ruimtes die respectievelijk ingericht zijn als openbaar speelterrein (hoek Beethovenstraat - Vivaldistraat) en grasveld met bomen. Het groene karakter van de locatie wordt versterkt door een bomenrij met onderbeplanting die een onderdeel is van het profiel van de Vivaldistraat en Sweelinckstraat.

Het plangebied ligt centraal in een naoorlogse woonwijk. Kenmerkend voor de Beethovenstraat is de gebogen vorm met in de oksel de school, verscholen in het groen. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit aaneengesloten woningen, die volgens een stempel zijn weggezet. De woonbebouwing bestaat uit 2 bouwlagen met zadelkap. Het metselwerk is van gele baksteen en de daken zijn bedekt met antraciete betonnen dakpannen. Doordat het schoolgebouw als solitair element vrij in de ruimte staat, is een verbijzondering in de wijkstructuur gecreëerd.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied aan de Sweelinckstraat is in gebruik bij een basisschool en functioneert deels als groenzone en speelterrein. Direct rondom het plangebied komt uitsluitend de woonfunctie voor.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012.

Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen, die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

ad 1. Actuele regionale behoefte

In januari 2007 is door de gemeenteraad van Brummen het Masterplan Onderwijshuisvesting vastgesteld. Onderdeel van het Masterplan vormt het beleidsuitgangspunt, dat binnen de gemeente het aantal locaties van basisscholen, door terugloop van leerlingaantallen, dient te worden teruggebracht van 14 naar 10 locaties. De raad streeft naar clustering van locaties. Dit Masterplan is meer in detail uitgewerkt in het Integraal Onderwijshuisvestingsplan, dat in maart 2008 is vastgesteld.

Onderhavig bestemmingsplan voegt op de locatie aan de Sweelinckstraat twee bestaande schoollocaties samen tot één onderwijscluster. Dit betreft de basisschool Cornelis Jetses aan de Sweelinckstraat 11 te Eerbeek en de basisschool De Triangel, Debussyestraat 2 te Eerbeek. Het gebouw aan de Sweelinkckstraat zal hiertoe worden uitgebreid. Voor de locatie aan de Debussystraat 2 is een - tijdelijke - herbestemming opgenomen. Na oplevering van de nieuwbouw aan de Sweelinckstraat zal het gebouw dienst kunnen doen als opslag. Indien meer duidelijkheid is over de geurproblematiek zal aan het gebouw een alternatieve bestemming worden toegekend.

ad 2. Binnen bestaand stedelijk gebied

De locatie aan de Sweelinckstraat en aan de Debussystraat 2 zijn beiden binnenstedelijke locaties.

Hiermee wordt voldaan aan de bepalingen uit de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Gelderland 2005

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De provincie Gelderland heeft geen nieuwe provinciale structuurvisie gemaakt, maar het streekplan, de streekplanherzieningen en de streekplanuitwerkingen van rechtswege, beleidsneutraal omgezet. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De provincie richt zich met name op die elementen die op provinciaal niveau van belang zijn. Het zijn enerzijds enkele gebieden waar doelgerichte verstedelijking plaats moet vinden; het rode raamwerk waar zuinig met ruimte moet worden omgegaan. Anderzijds is er het groen/ blauwe raamwerk ter behoud en versterking van het natuur- en het watersysteem. Het rode en groen/blauwe raamwerk vormen samen de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur waar de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt.

Het bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft ondermeer tot doel:

  • behoud/ versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie;
  • kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand gebouwd gebied. Hiervoor zijn onder andere nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Voor het plangebied heeft het Streekplan gezien de ligging in bestaand bebouwd gebied geen consequenties.

3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland, geconsolideerde versie

Op basis van de Wro kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Provinciale staten van Gelderland hebben op 15 december 2011 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. De RVG vormt een beleidsneutrale vertaling van het in het Streekplan Gelderland 2005 en de beleidsuitwerkingen daarvan verwoorde beleid. Op 27 juni 2012 hebben Provinciale Staten de RVG deels herzien. Deze herziening is per 5 juli 2012 in werking getreden en verwerkt in de geconsolideerde versie.

In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan in het plangebied slechts is toegestaan:

  • binnen bestaand bebouwd gebied;
  • binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking'.

Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand bebouwd gebied. Voor het plangebied heeft de RVG dan ook geen consequenties.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie

De gemeente Brummen heeft een Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie opgesteld. Deze ontwikkelingsvisie bevat 2 delen:

  • een Strategische Visie 2030; Ligt op groen!
  • een Ruimtelijke Visie 2005 - 2015.

De Strategische Visie 2030 omvat de hoofdlijnen van het beleid voor de (middel)lange termijn. De gemeente kiest hierin voor een positie die zich ruimtelijk en functioneel onderscheidt van de omliggende gemeenten. Zo ontstaat in regionaal verband diversiteit, complementariteit en identiteit.

De identiteitsdrager van de gemeente is de groene kwaliteit, waardoor de ontwikkelingsvisie uitgaat van de hoofdkeuze om bestaande groene kwaliteiten als maatstaf te nemen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Intensivering van het ruimtegebruik mag niet ten koste gaan van de groene identiteit. Cultuurhistorische kwaliteiten worden daarnaast benut als ruimtelijke dragers. Op het sociaal-maatschappelijk vlak gaat de ontwikkelingsvisie uit van een de beleidsstrategie gericht op een duurzame omgeving met een evenwicht in bevolkingsopbouw, -samenstelling en bijbehorende voorzieningen. Bereikbaarheid van voorzieningen is essentieel. Verder wordt in de centra van Brummen en Eerbeek gestreefd naar het concentreren en optimaliseren van de structuur van voorzieningen.

Voor het plangebied zijn geen specifieke eisen opgenomen. De bestaande groene kwaliteiten in het plangebied worden zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk versterkt.

3.3.2 Geluidszone

Het plangebied is buiten de geluidszone van 50 dB(A) gelegen.

3.3.3 Integraal Huisvestingsplan Onderwijshuisvesting

In januari 2007 heeft de gemeenteraad van Brummen het Masterplan Onderwijshuisvesting vastgesteld. Hierin heeft de gemeenteraad het kader meegegeven om het aantal locaties van basisscholen in de gemeente terug te brengen van 14 naar 10.

Vervolgens is een Integraal Onderwijshuisvestingsplan (IHP) vastgesteld in maart 2008. Hierin zijn de globale contouren van het Masterplan meer in detail uitgewerkt. Clustering van basisscholen biedt:

  • kansen voor intensievere - inhoudelijke - samenwerking en uitwisseling tussen schoolorganisaties;
  • de mogelijkheid om andere - onderwijsondersteunende functies binnen de muren van de school te brengen;
  • de mogelijkheid om verschillende leerlingenpopulaties samen te brengen als stap naar meer integratie;
  • kansen om een voorziening te plaatsen als bindend element in en voor de wijk.

Voor het cluster van basisschool basisschool De Triangel (Debussystraat) en de Cornelis Jetsesschool (Sweelinckstraaat) betreft dit de locatie van de Cornelis Jetsesschool. De schoolbesturen hebben aangegeven in te stemmen met de locatiekeuze voor dit onderwijscluster. De locatie Debussystraat komt vrij voor andere doeleinden.

Voor de clusterlocatie aan de Sweelinckstraat wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Onderscheiden van identiteit van de individuele school;
  • Ingebruikname 2015;
  • Kinderdagverblijf ca 100 m2
  • Prognose (bruto)onderwijsoppervlakte (incl kinderdagverblijf): circa 1.600 m2;
  • Prognose benodigd speelterrein: circa 800 m2;

-

Het IHP gaat uit van het bepalen van een gedetailleerder programma op basis van de meest actuele telgegevens qua leerlingen op het moment van uitvoering van het IHP.

3.3.4 Groenstructuurplan

Eerbeek is gelegen in een groene omgeving en het gemeentebestuur wil dit graag zou houden. Daarvoor is naast het in stand houden van de groenstructuur, het onderhoud van het groen van groot belang. Om het groene karakter van Eerbeek te behouden, heeft de gemeenteraad op 18 december 2003 het Groenstructuurplan vastgesteld. Dit plan doet over het plangebied zelf geen uitspraken. Wel wordt onder andere de Beethovenstraat als wijkontsluitingsweg benoemd. De wijkontsluitingswegen verbinden de wijken met de hoofdontsluiting. Deze wegen zijn van belang voor de oriëntatie in de wijken. Er is weg- en laanbeplanting, maar deze vormen in Eerbeek niet overal een aaneengesloten geheel. De beplanting ontbreekt op enkele stukken en er zijn grote verschillen tussen boomsoorten, plantafstand en ouderdom. Daarnaast onderscheidt de beplanting zich niet altijd voldoende van het wijkgroen. De boomstructuur zou moeten worden versterkt door het aanbrengen van bomen van de eerste en tweede grootte. De kwaliteit van de inrichting is standaard, met een basis onderhoudsintensiteit.

3.3.5 Parkeernota

De gemeenteraad van Brummen heeft op 28 juni 2007 de Parkeernota vastgesteld. In deze nota staan de beleidsregels met betrekking tot parkeren in de gemeente Brummen. In principe moeten parkeerplaatsen primair op eigen terrein opgelost worden. De parkeernota gaat daarnaast uit van een gebiedsgerichte aanpak waarbij ook eventueel gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande parkeerplaatsen. Indien door locatiespecifieke omstandigheden het niet mogelijk is de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen en de parkeervraag van functies niet samen in tijd valt, is gecombineerd gebruik mogelijk (intensief ruimtegebruik). Hierdoor is het niet noodzakelijk om in een plangebied de totale som van de vraag naar parkeerplaatsen aan te leggen, maar volstaat een deel ervan. Er moet zich na realisatie echter geen probleem voordoen in het gebruik van de openbare ruimte. Het (deels) parkeren in de openbare ruimte is alleen toegestaan indien middels een parkeerbalans aangetoond wordt dat dit mogelijk is.

Voorts hangt de mogelijkheid tot gecombineerd gebruik binnen een gebied af van de mate van openbaarheid en de locatie van de parkeervoorzieningen en loopafstand naar de bestemming. Indien parkeren (deels) niet op eigen terrein plaatsvindt, dient dit bij voorkeur wel binnen 100 m van school te gebeuren.

De gemeente sluit aan bij de CROW-parkeernormen zoals opgenomen in bijlage A van de parkeernota. Brummen is een 'weinig stedelijke' gemeente en qua stedelijke zones wordt alleen onderscheid gemaakt in 'centrum' en 'rest bebouwde kom'. Er wordt bij de parkeernormen standaard uitgegaan van het gemiddelde parkeerkencijfer.

Voor basisscholen wordt een onderscheid gemaakt tussen vaste parkeerplekken die gedurende de hele dag gebruikt worden en zogenaamde Kiss & Ride plekken, waar ouders hun kinderen kunnen halen en brengen.

Halen en brengen bij scholen

Het halen en brengen van kinderen genereert vraag naar parkeerruimte bij basisscholen en kinderdagverblijven, al is het per auto maar voor een korte periode (zogenaamde ‘Kiss & Ride’). Hieronder is een tabel weergegeven waarin een rekenmethode staat beschreven om het benodigde aantal parkeerplaatsen bij basisscholen en kinderdagverblijven te berekenen.

Wanneer de gemeente besluit voor deze parkeerwens een voorziening aan te leggen, moet de locatie van deze parkeerplaatsen zorgvuldig worden gekozen. De plaatsen moeten zoveel mogelijk langs de doorgaande route liggen en een minimale loopafstand naar de school hebben. Er kan eventueel een speciale ingang komen.

Parkeerplaatsen die te ver van de school of de ingang liggen, zullen niet worden gebruikt. Hiernaast moet erop worden toegezien dat het personeel deze parkeerplaatsen niet gebruikt. Voor een school met een regionale functie moet bij de dimensionering van de parkeervakken rekening worden gehouden met het feit dat ook personenbusjes gebruikmaken van de parkeervoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0004.png"

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Onderstaand hoofdstuk heeft hoofdzakelijk betrekking op de locatie aan de Sweelinckstraat, waar ten behoeve van de clustering en uitbreiding van het bestaande gebouw nadere milieu onderzoeken hebben plaats gevonden. Voor de voormalige schoollocatie aan de Debussystraat zijn (nog) geen nadere onderzoeken uitgevoerd. In dit bestemmingsplan is voor onderhavige locatie voorzien in een bestemming 'voormalige schoollocatie', om te voorkomen dat er een nieuwe geurgevoelige functie ontstaat. Binnen deze bestemming zijn de gebruiksmogelijkheden zeer ingeperkt tot statische opslag binnen het bestaande gebouw en bouwwerken. Indien meer duidelijkheid is verkregen over de geurproblematiek ter plaatse zal het gebied worden voorzien van een alternatieve bestemming en zullen bij een toekomstige ontwikkeling zonodig te zijner tijd nadere milieu onderzoeken worden verricht.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Daarbij wordt getoetst aan de waarden zoals opgenomen in de Wet bodembescherming.

Er is een verkennend en nader bodemonderzoek (Bureau BOOT, nr. P12-0366-007-02, d.d. 4 februari 2013) uitgevoerd op het perceel Sweelinckstraat 11 in Eerbeek. De locatie is kadastraal bekend onder kadastrale gemeente Hall, sectie E, nummer 6976.

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek wijst op een sterke verontreiniging met nikkel en matige verontreiniging met kobalt in het grondwater ter plaatse van peilbuis 01-1. Hiernaar is nader onderzoek uitgevoerd, zoals hieronder beschreven.

De lichte verontreinigingen met kwik en lood in de grond en barium en zink in het grondwater vormen geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling van de locatie en het voorgenomen gebruik als schoolgebouw met speelplein en tuin.

Nader bodemonderzoek

Uit de resultaten van het 1e fase nader bodemonderzoek blijkt dat de sterke verontreiniging met nikkel niet volledig is ingeperkt. Formeel dient een vervolgfase nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de verontreiniging met nikkel.

Aanvullend (voor)onderzoek gemeente Brummen

Door de gemeente Brummen is aanvullend (voor)onderzoek uitgevoerd in verband met en naar de sterk verhoogde concentraties zware metalen in het grondwater. Hieruit blijken diverse onderzoeken bekend in Eerbeek waar (licht tot sterk) verhoogde waarden met zware metalen en m.n. nikkel in grondwater en baggerslib voorkomen. De verhoogde concentraties in het slib zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de verhoogde waarden in toetredend kwelwater. Uit een verificatie van de gemeente blijken geen bronlocaties voor genoemde verontreinigingen in de omgeving aanwezig. Uitgangspunt is dat sprake is van natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. Een nader onderzoek wordt derhalve niet nodig geacht.

Aanbevelingen

Op basis van het door de gemeente Brummen uitgevoerde aanvullend (voor)onderzoek is

uitgangspunt dat op de locatie sprake is van natuurlijk verhoogde concentraties zware

metalen het grondwater.

De aangetroffen verontreinigingen met zware metalen in grond en grondwater vormen geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling van de locatie en het voorgenomen gebruik als schoolgebouw met speelplein en tuin.

Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer.

Indien in verband met voorgenomen werkzaamheden onttrekking en lozing van grondwater benodigd is, wordt in verband met de verhoogde concentraties zware metalen in het grondwater, geadviseerd eventuele aanvullende voorzieningen en/of maatregelen af te stemmen met het bevoegde gezag.

4.1.2 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh, art. 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een

zone heeft. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een

bestemmingsplan (art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening, Wro) of van een wijzigings- of

uitwerkingsplan (als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, Wro) dient voor alle

wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch

onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is

afhankelijk van het aantal rijstroken en de status van de weg.

De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor geprojecteerde woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen gezoneerde wegen bedraagt vanuit de Wet geluidhinder 48 dB.

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van het

bestemmingsplan Scholencluster Sweelinckstraat in de kern Eerbeek (Pouderoyen

Compagnons, nr. 096-015, d.d. oktober 2012).

De wegen in de omgeving zijn allen 30 km/uur; conform de Wet geluidhinder hebben

deze wegen geen geluidszone. Voor een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen

onderzocht. De verkeersgegevens van de gemeentelijke wegen zijn verstrekt door

gemeente en zijn gebaseerd op tellingen uit 2012. De wettelijke voorkeursgrenswaarde

(48 dB) is formeel niet van toepassing voor 30 km/uur wegen, echter in het kader van

de afweging van een goede ruimtelijke ordening is hier wel op aangesloten.

Door middel van standaard rekenmethode II (conform reken- en meetvoorschrift

geluidhinder 2012) en met het programma Geomilieu 2.11, zijn de contouren van 48, 53

en 58 dB van de omliggende wegen berekend (gecumuleerde geluidsbelasting). Deze

zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0005.jpg"

Uit de afbeelding blijkt dat de 48 dB contour van de Beethovenstraat een overlap kent met het bouwvlak.

Mocht het bouwplan daadwerkelijk binnen de 48 dB contour komen te liggen, dan is een ontheffingsprocedure hogere grenswaarden echter niet noodzakelijk, omdat de overschrijding het gevolg is van een 30 km/uur weg.

Indien de school binnen de 48 dB contour gebouwd worden, dan dient rekening gehouden te worden met de maximaal toegestane binnenwaarde (33 dB) en moet er dus mogelijk in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen rekening gehouden worden met de geluidwerendheid van de gevel.

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm), gebaseerd op de Europese richtlijnen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AMvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' een belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project niet is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen moet steeds een artikel 5.16 Wm-toets (Niet In Betekenende Mate (Nibm) of anderszins) plaatsvinden. De regeling Nibm (grenswaarde: 3 %) kent een aantal categorieën waar de regeling van toepassing is, namelijk woningbouw (tot 1.500 woningen), kantoorlocaties (tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlak) en bepaalde landbouwinrichtingen.

Het onderhavige plan schept mogelijkheden voor de bouw van een school voor zo'n 300 leerlingen (10 klaslokalen) en een kinderdagverblijf met een brutovloeroppervlak van 100 m2. Een dergelijk plan valt formeel niet onder de regeling Nibm. Voor het aspect verkeer is de verkeersgeneratie voor een dergelijke locatie berekend. Hieruit blijkt dat de gemiddelde verkeersgeneratie 225 bewegingen bedraagt (zie subparagraaf 5.1.1 voor de berekening). Met de Nibm-tool (website Infomil) is berekend of voldaan wordt aan de 'Nibm-norm'. In onderstaand overzicht is deze berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0006.png"

De uitkomst valt derhalve ruimschoots binnen de grens waar sprake is van het “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van onderhavige ontwikkeling.

4.1.4 Bedrijvigheid

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden afgeweken. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder h en i van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim, beter bekend als het Activiteitenbesluit) is aangegeven dat de geluidsproductie van stemgeluid van spelende kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein van een basisschool of kinderdagverblijf buiten beschouwing blijven. Het betreft de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs.

Een nader onderzoek naar stemgeluid acht de gemeente daarom niet noodzakelijk.Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect milieuzonering.

4.1.5 Geurhinder

Bij het beoordelen van een ruimtelijk plan spelen standaard de volgende vragen:

  • Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd?
  • Worden omliggende bedrijven (onevenredig) in hun belangen geschaad?

Het landelijk beleid voor geurhinder is opgenomen in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.

Het beleid voor industriële geur van de provincie Gelderland (het Gelders geurbeleid) bestaat uit 3 delen:

  • algemeen deel, vastgelegd in het Gelders Milieuplan 4 (GMP4);
  • deel gericht op vergunningverlening aan bedrijven, vastgelegd in Beleidsregels voor geur in milieuvergunningen 2009;
  • deel gericht op ruimtelijke ordening, vastgelegd in de WRO-agenda en werkwijze Industriële geur en Ruimtelijke Ordening.

De grootste bedrijven (papierfabrieken) vallen onder het bevoegd gezag van de provincie Gelderland.

Het is logisch om voor de beoordeling van geur aan te sluiten bij het acceptabele

niveau van geurhinder dat is beoordeeld met het Gelders geurbeleid en is vastgelegd in

de omgevingsvergunningen (activiteit milieu) van de genoemde bedrijven. Omdat op dit moment het geurbeleid van de gemeente nog niet vastgesteld is, vindt toetsing plaats op het Gelders geurbeleid. Op basis hiervan kan het volgende geconcludeerd worden: door de verplaatsing van de leerlingen van de Debussystraat naar de Sweelinckstraat blijft het aantal geurgehinderden binnen de invloedssfeer van de geurveroorzakende bedrijven gelijk. Aangezien echter de locatie aan de Sweelinckstraat op grotere afstand van de bedrijven is gelegen dan de Debussystraat, neemt de mate van geurhinder voor een deel van de geurgehinderden in elk geval af.

4.2 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft een nadere beoordeling van de externe veiligheid opgesteld.

Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de provinciale risicokaart. Bijgaand is een uitsnede van de risicokaart opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0007.jpg"

Uit de afbeelding blijkt dat op 300 m ten westen van het plangebied een hogedruk aardgastransportleiding ligt. Voor deze leiding is van toepassing het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De kernmerken van de leiding zijn:

Naam   Druk   Diameter   10-6/jr PR contour   Invloeds-gebied   Afstand tot locatie  
N-559-28   40 bar   6 inch   Nihil   70 m   300 m  

Hieruit blijkt dat de school niet in het invloedsgebied van de leidingen komt te liggen.

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavige ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Beleidskader

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn onder andere het Nationaal Waterplan, het Waterplan Gelderland 2010 - 2015 en het Waterbeheersplan van waterschap Vallei en Veluwe. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende punten zijn leidend:

  • de waterkwantiteit trits: ‘vasthouden – bergen – afvoeren’ (hiermee wordt in feite bedoeld géén water versneld tot afvoer te brengen, maar juist binnen het plangebied vast te houden/ bergen);
  • de waterkwaliteit trits: ‘schoon houden – scheiden – schoon maken’ (gericht op het voorkomen van verontreiniging van bodem en water door bijvoorbeeld géén uitlogende of milieubelastende bouwmaterialen toe te passen);
  • grondwaterneutraal ontwikkelen.

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën. Het gemeentelijke Waterplan Brummen sluit bij deze uitgangspunten aan.

De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Vallei en Veluwe een waterplan opgesteld (11 december 2008). In het waterplan staat hoe de gemeente en het waterschap willen omgaan met het water binnen de gemeentegrenzen van Brummen.

Gemeente en waterschap stellen een waterplan op vanuit de behoefte aan een integrale visie op watergebied met concrete doelstellingen, keuzes en een uitvoeringsprogramma en het verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen de gemeente en het waterschap. Het waterplan is een goed middel om deze ideeën vorm te geven en uit te werken.

De ambities uit het waterplan vormen een leidraad voor gemeentelijke bestemmingsplannen en de daarin verplicht gestelde waterparagraaf, het gemeentelijk rioleringsplan en allerlei uitvoerings- en beheersplannen. Binnen het waterplan zijn negen ambities verwoord:

  • 1. Geen wateroverlast door grond-, oppervlakte- en hemelwater;
  • 2. Geen verdroging (van natuur en vochttekorten);
  • 3. Verbeteren grond- en oppervlaktewaterkwaliteit (zowel fysisch-chemisch als ecologisch);
  • 4. Duurzaamheidprincipes toepassen voor de afvalwaterketen;
  • 5. Meer zichtbaar maken van water voor de burgers;
  • 6. Goede productieomstandigheden;
  • 7. Efficiënt beheer en onderhoud;
  • 8. Realisatie tegen de laagst maatschappelijke kosten;
  • 9. Water een prominentere rol geven in de ruimtelijke ordening.

Naast het waterplan voorziet de gemeente Brummen ook in beleid ten aanzien van afkoppeling en riolering in het gemeentelijk afkoppelplan en het gemeentelijk rioleringsplan.

Conform het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt bij nieuwbouw in eerste instantie gekozen voor niet aansluiten van hemelwater. Hierbij wordt wel onderscheid gemaakt naar lokale eigenschappen van het betreffende gebied. Of afkoppelen (in dit geval niet aansluiten) mogelijk is hangt af van de geohydrologische situatie ter plekke. De afkoppelmogelijkheden heeft de gemeente vastgelegd in het Gemeentelijk afkoppelplan Brummen. Voor de aangewezen gebieden uit het afkoppelplan dient het hemelwater volledig op eigen terrein geborgen te worden. In het plangebied is infiltratie zowel onder- als bovengronds mogelijk.

4.3.2 Toekomstige ontwikkeling

Het plangebied ligt op de overgang van dekzandgebied naar rivierkleigebied. Eerbeek ligt op gestuwd zand/grind van de stuwwal de Veluwe. In de dekzanden van de Veluwe vindt inzijging plaats. Ten oosten van Eerbeek treedt kwel op, vanuit het Veluwemassief. Het systeem van sprengen en beekdalen is bijzonder en hier heeft Eerbeek mede haar huidige vorm aan te danken. Het systeem is in de kern momenteel minder zichtbaar.

Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Ook bevindt er zich geen oppervlaktewater in het plangebied. Het gebied ligt in de door Provincie Gelderland aangegeven grondwaterfluctuatiezone. Als gevolg van klimaatverandering kunnen de grondwaterstanden in de toekomst stijgen. Bij nieuwbouw dient nagegaan te worden of ophoging van het maaiveld noodzakelijk is om aan de maatgevende droogleggings- en ontwateringseisen te voldoen.

Er is in en om het plangebied bij de gemeente geen grondwateroverlast bekend. Het plangebied is conform het gemeentelijke Afkoppelplan gelegen in een gebied waar infiltratie zowel onder- als bovengrond kan plaatsvinden. Derhalve kan verwacht worden dat een eventuele grondwaterstijging hier niet van invloed is. Het plan heeft verder geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving omdat het bebouwde oppervlak slechts beperkt toeneemt.

Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Volgens het beleid van het waterschap moet in het stedelijk gebied bij een toename aan verharding compensatie plaatsvinden. De bestaande school heeft een verhard oppervlakt van circa 2.391 m2, terwijl de oppervlakte van het nieuwe onderwijscluster maximaal circa 2.400 m2 bedraagt. Dit betekent de toename van verhard oppervlak verwaarloosbaar is en compensatie op zichzelf niet verplicht is. Ondanks het ontbreken van de compensatieverplichting worden er op eigen terrein infiltratievoorzieningen aangebracht.

Het hemelwater dat op het dak valt wordt op eigen terrein gescheiden aangeboden van het rioolwater. Dit kan door middel van infiltratie (bijvoorbeeld door middel van grindkoffers), het aanleggen van wadi's of een gescheiden rioolstelsel. Het terrein biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Bij de nadere uitwerking van de plannen is dit onderdeel van de ontwerpopgave en worden deze voorzieningen nader gedimensioneerd. Er worden geen uitlogende materialen toegepast (zink, koper of iets dergelijks, eventueel coaten en zacht pvc). Ter voorkoming van uitloging zal indien noodzakelijk een coating worden gebruikt op de dakmaterialen van het onderwijscluster.

Het onderwijscluster krijgt voor het afvoeren van vuilwater een aansluiting op het gemeentelijke gemengd rioleringsstelsel.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Het Europese Verdrag van Malta (1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt te behouden. Het verdrag dwingt alle ondertekenaars (waaronder Nederland) om archeologische belangen in een vroegtijdig stadium mee te wegen in de besluitvorming rond ruimtelijke planvorming. Het Verdrag van Malta is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving in de Wet archeologische monumentenzorg (herziening Monumentenwet).

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Conform de "Loketkaart Archeologie gemeente Brummen (2011)" geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde, zie onderstaande afbeelding. Inventariserend archeologisch onderzoek is hier verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 150 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-va01_0008.jpg"

"Loketkaart Archeologie gemeente Brummen (2011)"

Er is daarom een bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (ADC ArcheoProjecten, nr. 3191, 2 november 2012) uitgevoerd ten behoeve van herbouw van een school een op de locatie Sweelinckstraat te Eerbeek, gemeente Brummen.

Op basis van het bureauonderzoek werden, indien binnen het plangebied dekzand aanwezig is, archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Laat-Paleolithicum. Onder het dekzand of aan het maaiveld worden in het plangebied fluvioperiglaciale afzettingen verwacht. Als deze afzettingen zich aan het maaiveld bevinden, kunnen in het hele plangebied archeologische resten verwacht worden vanaf het Midden-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Als het afgedekt wordt door dekzand, worden in dit niveau alleen resten uit het Midden-Paleolithicum verwacht. De trefkans op archeologische resten uit deze periode wordt echter klein geacht, vanwege de geringe vondstdichtheid. Het vondstniveau wordt verwacht onderin het plaggendek en in de top van de oorspronkelijke C-horizont. Door de bouw van de school en de inrichting van het terrein in de 20e eeuw is de bodem verstoord tot tenminste 100 cm –mv.

Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de bodem is opgebouwd uit smeltwaterafzettingen. Er is geen dekzand aanwezig. Ook werden geen plaggendek of oude bodemhorizonten aangetroffen. Een humeuze laag heeft een recent karakter of is in ieder geval recent omgewerkt. Hierbij is ook de top van de C-horizont verstoord. Eventuele archeologische waarden zijn hierdoor dan ook niet meer intact aanwezig.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

De gemeente neemt een selectiebesluit conform het (selectie)advies.

4.4.2 Cultuurhistorie

Door een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening moeten per 1 januari 2012 cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen.

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

4.5 Flora en fauna

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Op basis van deze wet is het onder meer verplicht om bij het opstellen van een bestemmingsplan na te gaan of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten.

Door middel van onderzoek dient nagegaan te worden of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot negatieve aspecten voor de aangewezen gebieden of soorten. Er is derhalve een flora- en faunaonderzoek (Bureau Bleijerveld/Ruimte voor Advies, d.d. 15 oktober 2012) uitgevoerd voor het plangebied.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de omgeving van beschermde gebieden. Op grond van de ligging en de bestemming van het terrein is een effect op beschermde gebieden uit te sluiten.

Flora

  • Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aangetroffen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.

Fauna

  • De ingreep kan een negatief effect hebben op tabel 1-soorten uit de groepen zoogdieren en amfibieën. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Het is onwaarschijnlijk dat zich in de gebouwen verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden.
  • In de opgaande begroeiing zijn broedsels van vogels zonder vaste nestplaats te verwachten.
  • Het gebruik van het terrein door broedvogels met vaste nestplaats is uitgesloten.
  • Het plan is niet van invloed op strikter beschermde zoogdieren, reptielen, strikter beschermde amfibieën, vissen en ongewervelden.

Uit het onderzoek komt naar voren dat het plan een negatief effect kan hebben op de broedvogels zonder vaste nestplaats. Het is verboden broedsels van vogels te verstoren. Daarom dienen werkzaamheden met betrekking tot de opgaande begroeiing buiten het broedseizoen plaats te vinden. De piek van het broedseizoen valt in de periode half maart – half juli. Latere en eerdere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode november – februari is de kans op broedsels nihil. Het groen op en rond het schoolplein is echter dermate overzichtelijk dat hier binnen het broedseizoen ook met een controle op aanwezigheid van nesten voorafgaand aan de werkzaamheden kan worden volstaan.

Het aspect flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Er is een 'Nota van Uitgangspunten' (Pouderoyen Compagnons, nr. 096-015, d.d. oktober 2012) opgesteld voor clustering van de schoollocaties. In deze nota zijn de kansen voor de locatie Sweelinckstraat in beeld gebracht en zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld, die in paragraaf 5.1 nader worden toegelicht. In paragraaf 5.2 wordt nader aandacht besteed aan de aspecten verkeer en parkeren voor de uitbreidingslocatie aan de Sweelinkstraat.

5.1 Planaspecten

5.1.1 Verkeer

Het plangebied wordt omringd door wegen en is daardoor vanaf elke kant goed bereikbaar. Aan de hand van de CROW-publicatie 272 (Verkeersgeneratie voorzieningen, d.d. december 2008, tabel 63), is de verkeersgeneratie bepaald. De locatie is gelegen in de rest bebouwde kom. De basisschool zal zo'n 285 leerlingen krijgen. Volgens de publicatie zullen per 10 leerlingen zo'n 6,4 verkeersbewegingen worden gegenereerd. Voor de hele school worden er dus 30 x 6,4 = 192,0 verkeersbewegingen gegenereerd. Op een werkdag is dat 1,4 x 192,0 = 268,8 verkeersbewegingen. Mogelijk zal er ook een kinderdagverblijf worden gerealiseerd. Deze zal een vloeroppervlak hebben van 100 m2. Een kinderdagverblijf zal per 100 m2 33 verkeersbewegingen per weekdag generen; per werkdag 46 bewegingen. De totale verkeersgeneratie komt op 315 verkeersbewegingen.

Er is met name 's ochtends een overlap met de spitsperiode; in een periode van een half uur vinden er zo'n 100 verkeersbewegingen plaats, dat zijn er 3 à 4 per minuut. De school ligt midden in een woonwijk. Door onderhavige ontwikkeling neemt de verkeersintensiteit op de omliggende straat wel toe, maar is beperkt, omdat hier reeds een school aanwezig is. De toename is dusdanig dat er geen knelpunten zullen ontstaan.

5.1.2 Parkeren

Er is op basis van de Parkeernota een parkeerberekening gemaakt voor het plangebied. Er wordt per 30 leerlingen uitgegaan van 1 leraar en het plangebied is gelegen in de 'rest bebouwde kom'. Op basis van een verwacht leerlingaantal van 285 leerlingen zijn er 10 groepen en dus 10 leraren te verwachten. Hiervoor zijn 10,0 parkeerplaatsen nodig. Conform de CROW-publicatie ASVV (d.d. augustus 2012) is er voor een kinderdagverblijf per 100 m2 bruto vloeroppervlak 1,4 parkeerplaats nodig voor het personeel.

Het aantal benodigde Kiss & Ride plekken komt op basis van de berekeningsmethode uit de Parkeernota uit op:

  • Groep 1 t/m 3: 97 x (45%) x 0,5 x 0,75 = 16,4;
  • Groep 4 t/m 8: 188 X (22,5%) x 0,25 x 0,85 = 9,0;
  • Kinderdagverblijf: 15 x (65%) x 0,25 x 0,75 = 1,8.

In totaal moeten dus minimaal 10 + 1,4 + 27,2 = 38,6, afgerond 39 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig in het plangebied en de directe omgeving.

Het parkeren voor halen en brengen vindt grotendeels plaats op de schoollocatie door middel van een Kiss & Ride-zone (25 parkeerplaatsen).

Langs de Beethovenstraat zijn in voldoende mate parkeerplaatsen aanwezig om de (resterende) parkeerbehoefte op te vangen.

Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeerbehoefte. Aangezien de bestaande school volledig gebruik maakt van parkeren in het openbare gebied, zal de parkeerbehoefte in de omliggende woonstraten zelfs afnemen. Het opstellen van een parkeerbalans is in deze situatie niet noodzakelijk. Indien bij de nadere uitwerking van de plannen zou blijken dat meer parkeerplaatsen in het openbare gebied gepositioneerd moeten worden, dan is mogelijk het opstellen van een parkeerbalans noodzakelijk.

Doordat de benodigde parkeervoorziening in een compact gebied gerealiseerd wordt, vindt zo min mogelijk zoekverkeer plaats.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Indeling

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de begrippen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2); deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde aangegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemming "Maatschappelijk" en de bestemming "Voormalige schoollocatie".

Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte het overgangsrecht en de slotregel, met daarin de titel van het bestemmingsplan.

6.2 Artikelsgewijze bespreking

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de begrippenlijst uit bijlage 11 bij het SVBP 2012, de overige begrippen zijn afkomstig uit het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Brummen.

Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is aansluiting gezocht bij de standaard (meet)regels uit de SVBP 2012 en het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Brummen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In het plan is de volgende bestemming opgenomen:

Maatschappelijk

Het perceel van de school is bestemd als 'Maatschappelijk'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in algemene zin.

Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen dienen te worden gebouwd, met een maximum bebouwingspercentage van 65 %.

De hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding middels de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen in artikel 3.2.2 van de regels.

Voormalige schoollocatie

Deze bestemming is gelegd op de voormalige schoollocatie aan de Debussystraat. Op de locatie is een schoolgebouw aanwezig, dat niet meer als school, of enig andere maatschappelijke, geurgevoelige functie mag worden gebruikt. Na oplevering van de nieuwbouw op de uitbreidingslocatie aan de Sweelinckstraat kan het voomalige schoolgebouw aan de Debussystraat vooralsnog dienst doen als ruimte voor inpandige statische opslag. De bestemmingsregeling richt zich op de regulering van bestaande gebouwen en bouwwerken. Oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken is niet toegestaan. Indien meer duidelijkheid is over de geurhinderproblematiek zal deze locatie van een alternatieve bestemming worden voorzien.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een regeling opgenomen voor evenementen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen voor het ondergronds bouwen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen, zoals voor nutsgebouwen en voor de maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn enkele algemene wijzigingsbepalingen opgenomen.

Algemene procedureregels

In de algemene procedureregels is de procedure opgenomen welke moet worden gevolgd indien nadere eisen worden gesteld.

Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel

Overgangsrecht

In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

Slotregel

De slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In de gemeentebegroting is rekening gehouden met de kapitaallast voor de realisatie van het scholencluster. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. Voor dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Realisatie van het scholencluster betreft een gemeentelijk project, er is geen sprake van projectgebonden kosten welke op een initiatiefnemer verhaald dienen te worden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met volgende partijen:

  • Provincie;
  • Gasunie
  • Waterschap.

Zowel de Gasunie als de provincie hebben geen opmerkingen op het bestemmingsplan. De belangen van deze vooroverlegpartners worden niet geraakt. De opmerking van het waterschap is verwerkt in dit plan. Voor het overige zijn de belangen van het waterschap goed verwoord.

7.2.2 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Scholencluster Sweelinckstraat' (NL.IMRO.0213.BPEEKOM300007-on01) heeft van 18 september 2014 tot en met 29 oktober 2014 voor een zienswijzentermijn van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de zienswijzentermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zowel een mondelinge als een schriftelijke zienswijze in te dienen. Er is 1 zienswijze binnen gekomen. Hieronder volgt kort de inhoud en behandeling van de zienswijze.

De zienswijze is ingediend door de bewoners van het perceel Beethovenstraat 51 te Eerbeek.

Inhoud zienswijze:

Indiener maakt bezwaar tegen de maximale bouwhoogte van 8 meter. Hierdoor zal een schoolgebouw gerealiseerd kunnen worden van 2 bouwlagen. Hierdoor wordt indiener belemmerd in zijn uitzicht en is het mogelijk, dat als er ramen aan de zijde van de woning komen, er inkijk ontstaat vanuit het schoolgebouw naar zijn woning.

Afweging:

Momenteel is onderhavige locatie in gebruik als schoollocatie met een maximale bouwhoogte van 4 meter. Omdat de omliggende woningen op een dermate grote afstand liggen, achten wij een bouwhoogte van maximaal 8 meter ruimtelijk aanvaardbaar. Mede omdat het bouwvlak voor maximaal 65% bebouwd mag worden. Hierdoor zal er voldoende ruimte op het perceel onbebouwd blijven. Daarnaast is dit plan in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze heeft tot doel om te voorzien in een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden alvorens te kiezen voor een onbebouwde locatie.

Voorliggend plan voorziet hier in, waarbij gekozen is voor optimaal ruimtegebruik door 2 bouwlagen toe te staan op de onderliggende locatie. Tevens heeft de Raad van State al meermalen uitgesproken dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat.

De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.