Plan: | Akkergeelster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBRKOM100020-va01 |
Aan de Akkergeelster ligt een onbebouwd perceel, waar een woonbestemming van kracht is. Het perceel staat kadastraal bekend bij de gemeente als sectie I, nummer 2377. De ontwikkelaar Terranova B.V. (hierna initiatiefnemer) is voornemens 10 appartementen in een tweelaags woongebouw te ontwikkelen, bestemd voor 1-3 persoons huishoudens. Hiermee kunnen meerdere doelgroepen op de woningmarkt worden bediend, zoals jongeren, starters en eenoudergezinnen. Initiatiefnemer wil hiermee een ontbrekend segment aan de woningmarkt van Brummen toevoegen.
Het nieuwe plan voorziet in 5 woningen op begane grond, en 5 woningen op de eerste etage. Om de genoemde doelgroepen te kunnen bedienen bevat het plan meer woningen en een ander type woningen dan in het vigerende bestemmingsplan wordt toegestaan. Hierdoor valt het nieuwe bouwvlak deels buiten de voorgevelrooilijn, deels in de bestemming 'tuin' en het bouwvlak van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van onderhavige bestemmingsplan zullen de bestemmingen 'wonen' en 'groen' in een woonbestemming voor 'gestapelde woningbouw' veranderd worden en deels vindt een verschuiving plaats van de bestemming 'tuin'.
De gemeente Brummen is voornemens medewerking te verlenen om de voorgestane ontwikkeling op deze locatie mogelijk te maken, op basis van een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan Elzenbos, vastgesteld op 20 mei 2010. Op 30 juni 2020 heeft het College van Burgemeester & Wethouders daartoe een principebesluit genomen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk. Dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt het bouwen en bewonen van de 10 woningen in een tweelaags woongebouw toegestaan.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Brummen. In het noorden van de gemeente, in de wijk Elzenbos. De Akkergeelster loopt uit in een doodlopende straat waar een zorgcentrum en een woongebouw met seniorenappartementen gevestigd zijn. De locatie ligt aan de rand van het dorp, nabij het buitengebied.
Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmaps.org).
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Elzenbos', vastgesteld op 20 mei 2010. Het plan heeft de enkelbestemming 'Wonen' met een gevellijn. Daarnaast heeft de locatie de bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding – geschakeld', 'twee-aaneen' en 'vrijstaand'. Bij de woonbestemming horen de maatvoeringen: 'maximum bouwhoogte 12 meter, en maximum goothoogte: 7 meter'. Naast de woonbestemming kent het plangebied de enkelbestemming 'Tuin' en 'Groen'
Ter plaatse van het plangebied geldt Paraplubestemmingsplan Parkeren, vastgesteld op 18 oktober 2018. De gronden hebben de gebiedsaanduiding overige zone – parkeernormen rest bebouwde kom.
Tevens geldt ter plekke het paraplubestemmingsplan Archeologie, vastgesteld op 15 oktober 2020. De gronden hebben de dubbelbestemming 'waarde – archeologie zeer hoog'.
![]() |
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, plangebied in het blauw (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied ligt in de wijk Elzenbos. De wijk Elzenbos is een nieuwe woonwijk en vormt de rand van Brummen. De Akkergeelster is in de wijk gelegen en de ontwikkeling vormt dan ook een kleinschalige inbreiding, in de relatief nieuwe woonwijk. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van rijtjeswoningen, twee-onder-een-kap woningen, en enkele woon/zorg appartementen en vrijstaande woningen. Ook zijn er enkele bedrijven gevestigd aan de doorgaande weg. Op bijgevoegde luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met planlocatie en omgeving (bron: GoogleMaps).
De initiatiefnemer is voornemens een tweelaags woongebouw te realiseren met 5 woningen op de begane grond en 5 woningen op de eerste etage (Bijlage 1 Perceelverkenning). De woningen op de eerste etage liggen aan een gezamenlijke daktuin. Het gebouw houdt afstand van de achterliggende bebouwing door middel van kleine tuintjes. De woningen worden aan de Akkergeelster ontsloten. De bovenwoningen hebben een collectieve trap naar het terras. Bij de ingang naar de trap is inpandig een collectieve berging voor de bovenwoningen opgenomen. De woningen op de begane grond hebben individuele bergingen in de achtertuin. Bijgevoegd is een impressie van het ontwerp voor de woningen (Bijlage 2 Voorlopig Ontwerp september 2021).
Verbeelding van de woningen in 3D (bron: Marcel Martensen Architect BNA BNI).
De doelgroep voor de woningen zijn voornamelijk starters, jongeren en/of eenoudergezinnen, 1-3 persoonshuishoudens op de woningmarkt. De woningen zullen ook gasaansluiting worden opgeleverd, en hebben maatregelen om het energieverbruik van de woningen sterk te reduceren. Afhankelijk van het gebruik van de woning gaat de energie gerelateerde CO2 uitstoot in de gebruiksfase naar nul. Het plan past niet binnen de huidige regels van het bestemmingsplan omdat onder andere de gevellijn en een deel van de woning wordt gebouwd op een gedeelte van het plangebied dat nu de enkelbestemming 'Tuin' draagt. Ook kent het vigerende plan niet de bouwaanduiding 'gestapeld'.
Om meer woningen voor de bovengenoemde doelgroepen te faciliteren, kan worden afgeweken van de gevellijn door middel van onderhavige partiële herziening op het bestemmingsplan 'Elzenbos'.
Elzenbos is een ontwikkelgebied voor woningen aan de noordzijde van Brummen. De Elzenbos wordt ontwikkeld in 6 deelgebieden, de planlocatie voor dit bestemmingsplan, ligt in deelgebied 1. Deelgebied 1 is in de stedenbouwkundige structuur van hofjes ingedeeld.
De stedenbouwkundige hoofdgebieden worden van elkaar onderscheiden door een eigen woonsfeer met bijbehorend groen.
Het plangebied ligt op de scheidingslijn van drie deelgebieden. In hoogte is met de twee bouwlagen van het gebouw uit onderhavig plan aansluiting gezocht op de omliggende gebouwen. De omliggende gebouwen bestaan voornamelijk uit twee-onder-een-kap woningen, vrijstaande woningen, rijtjeswoningen, en enkele gestapelde gebouwen en woningen. Met een minimale bouwhoogte (conform Bouwbesluit) op een terrein met een te overbruggen hoogteverschil van circa 0,5 meter en rekeninghoudend met een dakrand om de installatie (zon en eventueel luchtwarmtepompen) op het dak zo veel als mogelijk uit het zicht te nemen, is de maximale bouwhoogte in de plan gelijk aan de maximale goothoogte (dus niet nokhoogte) in het vigerende bestemmingsplan. De vrijstaande woningen en rijtjeswoningen op de aangrenzende percelen zijn gerealiseerd met een goothoogte ruim 1 meter onder deze maximaal toegestane hoogte.
Voor wat betreft het groen wordt tevens zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de omgeving. Dit wil zeggen dat erfafscheidingen en de inrichting van de daktuin daaraan gaan bijdragen.
De perceelverkenning (Bijlage 1 Perceelverkenning) en het ontwerp (Bijlage 2 Voorlopig Ontwerp september 2021) zijn besproken met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, leidend tot een positief oordeel. In Bijlage 3 Advies Welstand zijn betreffende adviezen opgenomen.
Gestuurd is op inpassing in de omgeving, rekening houdend met een overgang van het Philadelphiagebouw (links op de verbeelding) naar de vrijstaande en geschakelde woningen aan de Akkergeelster (rechts). Ten opzichte van het vigerende plan is meer ruimte vrij gelaten aan de zijperceelsgrenzen. Daarnaast blijft het ontwerp van de woningen ruim binnen de daarin aangegeven maximum goot- en bouwhoogte. In onderstaande afbeelding zijn de verschillen verbeeld:
![]() |
Als gevolg van deze invulling zal met het nieuwbouwplan, en de beperkingen in maatvoering op basis van de bouwregels in onderhavige bestemmingsplan, tevens minder schaduwwerking ontstaan dan op basis van de bouwmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft de schaduwwerking inzichtelijk gemaakt met een zonnestudie (Bijlage 4 Zonnestudie Akkergeelster) voor zowel het voorlopig ontwerp voor het nieuwbouwplan als de bouwmogelijkheden op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving
Planspecifiek
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plangebied is reeds bestemd als 'Wonen', waardoor de percelen reeds bouwmogelijkheden kennen. Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. Voor woningbouwlocaties stelt de Afdeling Raad van State dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet op de kleinschaligheid van het plan met 10 woningen voorziet het plan niet in een stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is daarom niet van toepassing. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over 'Gaaf Gelderland'. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 19 december 2019 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Planspecifiek
Omgevingsvisie Gelderland
Met het plan wordt invulling gegeven aan een leegstaande kavel, origineel bestemd voor woningen. De kavel heeft de gehele periode sinds het in ontwikkeling brengen van de Elzenbos leeg gestaan. De invulling met de geplande woningen vormt een voortzetting van het reeds geplande gebruik van de grond.
De energie gerelateerde CO2 uitstoot in de gebruiksfase wordt richting nul gebracht. Afhankelijk van de bestemmingsplantechnische mogelijkheden voor het dak, wordt op het dak energie opwekkende- en/of besparende maatregelen genomen. In combinatie met het zwaar isoleren en slim ventileren wordt de energievraag van de woningen zo ver mogelijk ingeperkt. Afhankelijk van het woongedrag wordt het hierdoor gestuurd op mogelijkheden om richting energieneutraal wonen te kunnen gaan. Tevens worden de woningen gebouwd zonder gasaansluiting.
De omgevingsvisie Gelderland vraagt in het bijzonder aandacht voor te thema's energietransitie en woon en leefklimaat. De geplande woningen in het plangebied leveren een positieve bijdrage aan deze thema's.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma en het past bij de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dit onderwerp wordt verder toegelicht bij het onderdeel 'Regionaal Beleid'.
Het plan is hiermee uitvoerbaar op het provinciaal beleid.
De gemeente Brummen behoort bestuurlijk tot de regio Stedendriehoek. De gemeenten binnen de Stedendriehoek hebben ter vervanging van het Kwalitatieve woningbouwprogrammering 2010-2019 (KWP3) een nieuw afsprakenkader vastgesteld. Dit is de Woningbouwprogrammering Stedendriehoek 2015-2024.
In het afsprakenkader is voor de regio Stedendriehoek een kader afgesproken van maximaal 7.090 toe te voegen woningen voor de periode 2015-2024. Deze aantallen zijn exclusief Deventer. In heel Brummen mogen in de periode 2015 – 2024 560 woningen gebouwd worden. Totdat er een nieuw kader is vastgesteld door GS, zal dit de leidraad zijn.
Onderdeel van het afsprakenkader is het afwegingskader, dit is een beoordelingskader van nieuwe woningbouwinitiatieven aan hoeverre het plan bijdraagt aan de gemeentelijke ambities.
In de Regionale Woonagenda is de gezamenlijke algemene visie op het wonen in de Stedendriehoek vertaald en gefocust op vier agendapunten voor de komende jaren:
Planspecifiek
De appartementen vormen een verdere invulling bij het afmaken van de wijk Elzenbos. Daarnaast voegen de appartementen een woningvorm toe die in de wijk niet veel vertegenwoordigd wordt. Het nieuwe aanbod zal de diversiteit van de wijk vergroten, evenals het aanbod voor starters en ouderen vergroten. Het plan voldoet hiermee aan de ruimtelijke- en maatschappelijke eisen uit het Regionaal Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering Steden- driehoek 2015 – 2024.
Het plan is hiermee uitvoerbaar op het regionaal beleid.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen. Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk). De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:
Planspecifiek
Dit plan sluit aan op de doelstelling van het beleid waarbij voldoende woningen worden toegevoegd. Het plan voegt kleinschalige woonvormen toe en voorziet daarmee in de behoefte van gemeente Brummen.
De toekomstvisie 'Innoveren met oude waarden' zet voor de gemeente Brummen de stip op de horizon van 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de gemeente de komende jaren samen wil maken. Natuur, landschap, water, papier en landgoederen zijn belangrijke kernwaarden in de gemeente die verleden en heden met elkaar verbinden. Maar inwoners vinden Brummen vooral een gemeente waar je goed kunt wonen en leven. De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema's:
Wat betreft wonen zet de gemeente in op goede voorzieningen in Eerbeek en Brummen, om deze kernen vitaal te houden. Beide centra moeten goed bereikbaar blijven, maar ook bewoning is belangrijk voor levendige centra. Bij voorkeur wonen er mensen van allerlei leeftijden in de dorpskernen. De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leefomgeving en zet in op het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, een actief sociaal leven en nieuwe woonvormen. Ze kiest voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn in plaats van uitbreiding.
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van 10 woningen zijn bedoeld voor 1-3 persoons huishoudens in de categorie jongeren, starters of eenoudergezinnen. Om deze doelgroep te bedienen wordt met duurzaamheidsmaatregelen zo veel als mogelijk gestuurd naar zowel energiezuinig gebruik als ook opwekmogelijkheden. Niet alleen in het kader van stedenbouwkundige inpasbaarheid, maar ook ter veraangenaming van het woon- en leefklimaat krijgt het plan een groene aankleding in erfafscheiding en met inrichting van de collectieve daktuin. Het plan past daarmee binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie 2030.
De gemeente Brummen heeft in de Toekomstvisie en in het Bestuursakkoord beleid geformuleerd omtrent de toetsing van nieuwe woningbouwinitiatieven. In de Toekomstvisie is vastgelegd dat we inzetten op de grote kernen en nieuwe ontwikkelingen bij voorkeur realiseren rond de centra. We kiezen bij voorkeur voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn, in plaats van uitbreiding of bouwen op onbebouwde locaties, ook vanuit de ladder.
In haar Bestuursprogramma (november 2014) bekrachtigt het college dat de gemeente meewerkt aan een beperkt aantal nieuwe woningen in Eerbeek en Brummen. Onze energie richt zich primair op het aanpassen of vervangen van bestaande woningen. Aan nieuwbouwprojecten wordt alleen nog meegewerkt indien de herontwikkeling van de locaties leidt tot een ruimtelijke, economische of maatschappelijke meerwaarde. Dit uitgangspunt komt ook voort vanuit de ladder. In de praktijk komt het erop neer dat de binnenstedelijke locaties en transformatie van bestaand vastgoed voorkeur krijgen boven uitleglocaties.
Naast prioriteit op het centrum zetten we blijvend in op de leefbaarheid van de wijken buiten het centrum, de dorpen en woongemeenschappen. Woningbouwinvesteringen kunnen daarbij een welkome bijdrage leveren, zeker als dit gebeurt in gebieden waar herstructurering nodig is of er kansen liggen op beeldbepalende plekken. De Elzenbos wordt op kleine schaal afgerond.
In de Woonvisie zijn verschillende uitspraken gedaan, op basis van marktinzichten zoals vergrijzing, ontgroening, gezinsverdunning en veranderende wetgeving, over de woningvoorraad/ doelgroepen en welke nieuwbouwwensen er spelen. Als volgt een selectie van de relevante toetsingscriteria:
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in woningen voor een brede doelgroep en zijn om deze reden flexibel in te zetten voor zowel starters op de woningmarkt als ouderen. De appartementen passen in het overgangsgebied tussen de woon/zorgcomplexen aan de ene zijde van het plangebied en de geschakelde- en vrijstaande woningen in de rest van de wijk. Ten slotte vormt de invulling van de lege kavel van het plangebied een verdere invulling aan de ontwikkeling van de wijk Elzenbos.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogd gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.
Planspecifiek
Omdat het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt moet de bodemkwaliteit ter plaatse inzichtelijk zijn. Hiervoor dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Van Vleuten Consult BV (Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek).
Uit dit vooronderzoek blijkt dat de locatie verhoogde waarden aan PCB bevat en het grondwater overschrijdt de streefwaarden voor barium en nikkel. De waarden vormen volgens het bodemonderzoek geen belemmering voor het voorziene gebruik van het plangebied, de verhoogde waarden vormen tevens geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Hiermee is het plan uitvoerbaar op het aspect bodemkwaliteit. Het verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd in de bijlagen van de toelichting.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 ìg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Doordat het huidige plan voor de Akkergeelster de bouw van niet meer dan 10 woningen betreft, valt het plan onder de 'Niet in betekenende mate' regeling (NIBM-regeling). Voor lage woningbouwaantallen als deze is een onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh).
De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Woningen; geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven; geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Per april 2021 zijn geluidsnormen voor warmtepompen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Ondanks dat dat pas bij de omgevingsvergunningprocedure aan de orde is, moet reeds in de bestemmingplanfase beoordeeld worden of, en in hoeverre luchtwarmptepompen (of alternatieve systemen), zodanig gerealiseerd kunnen worden dat sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
Door bureau Soundforceone is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (Bijlage 6). De projectlocatie ligt in de geluidszone van de Zutphensestraat en daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de Akkergeelster ter hoogte van het plangebied en de overige 30 km/u wegen op het woonerf beoordeeld. Vanwege de lage snelheid en dat deze wegen enkel dienen voor bestemmingsverkeer vormen deze wegen geen belemmering voor de goede ruimtelijke ordening.
Uit de berekeningen van de Zutphensestraat (50km/u) is gebleken dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De maximaal optredende geluidbelasting bedraagt 42 dB inclusief aftrek conform ex art 110g Wgh. In dit geval is het treffen van eventuele geluidsreducerende maatregelen niet aan de orde.
De nieuwe woningen dienen op basis van het Bouwbesluit 2012 te voldoen aan de grenswaarde voor het binnenniveau van 33 dB. Gevels conform het bouwbesluit hebben geluidwering van minimaal 20dB. Aan de grenswaarde van het binnenniveau wordt daarmee ruimschoots voldaan.
Door ER milieu & planologie BV is onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van een installatie met luchtwarmtepompen inclusief geluidsreducerende maatregelen (Bijlage 7 Geluidrapport warmtepompen). Op basis van een concept-installatie is met de door het ministerie van BZK vastgestelde rekentool bepaald wat de geluidbelasting bedraagt op de (gevels van de) appartementen zelf en op de perceelsgrens. De cumulatie van de geluidsproductie van de luchtwarmtepompen zijn beschouwd in samenhang met de resultaten van het genoemde onderzoek door Soundforceone. Doordat deze waarde van de concept-installatie overeenkomt met het heersende omgevingslawaai, draagt deze niet bij aan een verhoging, inhoudend dat deze voldoet aan de geluidsnormen van het Bouwbesluit 2012 en dus geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat. De Ovij (Omgevingsdienst Veluwe en IJssel) onderschrijft deze conclusie (Bijlage 8 Advies Ovij), tevens verwerkt in de bestemmingsplanregels.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De nieuwe woningen zijn hindergevoelige objecten. Er ligt een Enkelbestemming Bedrijventerrein (bedrijventerrein Hazenberg) op ca. 250 meter afstand van de planlocatie. Aan de rand van het bedrijventerrein Hazenberg zijn bedrijven van categorie 3.1 en 3.2 toegestaan met een richtafstand van 50 respectievelijk 100 meter. De bedrijven worden niet in hun mogelijkheden beperkt door de voorgenomen woningbouw en de geplande woningen liggen niet in de milieucontour. Op 310 meter afstand is een bedrijf (Vulcanusweg 2) gevestigd met een richtafstand van 300 meter (categorie 4.2), de planlocatie is gelegen buiten deze cirkel waardoor dit bedrijf niet wordt belemmerd en de geplande woningen zijn niet gelegen in deze milieucontour.
Verder zijn er geen milieubelastende activiteiten in de directe omgeving van het plangebied gelegen. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen is daarmee gewaarborgd en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering gehinderd. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Gevolg van dat laatste is dat er een vormvrije mer-procedure moet worden doorlopen, voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure.
Planspecifiek
De activiteit is niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Er is geen sprake van een directe merplicht. Of de activiteit wel onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject) valt, is volgens de Raad van State (201601015/1/R10) afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als locatie, de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.
Voorliggend plan betreft kleinschalige woningbouw van maximaal 10 woningen op een locatie welke reeds bestemd is voor wonen en direct aansluitend aan een bestaande woonwijk gelegen is.
In dit geval is er zodoende geen sprake van "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Derhalve is er geen sprake van een (vorm vrije) m.e.r.-beoordeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (eìeìn op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De orientatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Brummen
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in april 2006 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het gespreksrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de orie_ntatiewaarde.
Planspecifiek
Bij dit planinitiatief is sprake van een nieuw kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Onderzocht dient te worden of het veilig bewonen van de geplande woningen mogelijk is.
Via de website ev-signaleringskaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. De Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) is om een advies gevraagd omtrent de fysieke veiligheid van de woningen binnen het plangebied. Met voorliggend plan worden maximaal 10 woningen (kwetsbare objecten) toegevoegd. Conclusie is dat gesteld kan worden dat het groepsrisico met voorliggend plan toeneemt, echter voor dit plan kan worden volstaan met een standaard verantwoordingsplicht (Bijlage 9 Advies veiligheidsregio NO Gelderland).
Uitsnede risicokaart met mogelijke risicobronnen, plangebied is blauw omcirkeld (bron: ev-signaleringskaart.nl).
Mobiele risicobronnen
In de direct nabijheid van de planlocatie bevinden zich drie mobiele risicobronnen die mogelijk een belemmering kunnen vormen voor het planinitiatief. Het betreft de spoorlijn Dieren-Zutphen (62S.2), de hogedruk aardgasbuisleiding (N-559-21) en de provinciale weg N348.
Spoorlijn Dieren-Zutphen (62S.2)
De planlocatie ligt op ca. 380 m van de spoorlijn Dieren-Zutphen, buiten de plaatsgebonden risicocontour, het plasbrandaandachtsgebied en de 200 meter zone maar wel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Conform de Regeling Basisnet vinden over deze spoorlijn een aanzienlijke hoeveelheid stofcategorie C3 transportbewegingen plaats. Vanwege deze transporten dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Gasleiding
Uit de risicokaart is op te maken dat ten oosten van het plangebied op circa 470 meter afstand een gasleiding ligt met een doorsnede van 108 mm en een druk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt op de leiding. Hieronder wordt nader ingegaan op het groepsrisico. Het invloedsgebied bedraagt 50 meter. Het plangebied ligt buiten dit invloedsgebied.
LPG-vulpunten
Op de risicokaart staat ten zuidwesten van het plangebied een LPG vulpunt weergegeven. Het invloedsgebied van dit LPG vulpunt bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt op circa 260 meter afstand en daarmee binnen dit invloedsgebied.
Provinciale weg
Ten oosten van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N348 op circa 645 meter afstand. Voor deze weg geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze weg.
Kwantitatieve verantwoording groepsrisico
De 10 woningen hebben een gemiddelde bezetting van gemiddeld 1,75 tot 3 mensen per woning. Dit is buiten de 200 meter zone van de spoorlijn, binnen de 200 meter van een Basisnetroute dient er gerekend te worden indien de personendichtheid toeneemt.
Kwalitatieve verantwoording groepsrisico
Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van het LPG-station en de spoorlijn Arnhem - Zutphen. Voor wat betreft de spoorlijn ligt het plangebied geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:
Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Dit is reeds in de voorbereiding naar het opstellen van het bestemmingsplan voorgelegd aan de VNOG. De VNOG heeft een positief advies gegeven over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De afstand van het LPG-tankstation tot het plangebied is circa 260 meter. Dit LPG-tankstation heeft een plaatsgebonden risico van 25 m en een invloedsgebied van 150 m. Door de afstand van de planlocatie tot het tankstation vormt dit tankstation geen belemmering voor het initiatief.
Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de vuurwerkopslag en het vuurwerkverkooppunt aan de Zutphensestraat 164. De afstand is circa 60 m. Het plaatsgebonden risico van deze inrichting is echter beperkt, het invloedsgebied reikt tot de inrichtingsgrens. Door de afstand van deze inrichting tot de planlocatie vormt het geen belemmering voor het initiatief.
Hogedruk aardgasbuisleiding (N-559-21)
De planlocatie ligt op ca. 470 m van de aardgasbuisleiding (N-559-21). De 100% letaalzone is 30 m en de 1% letaalzone is 50 m. Door de afstand van de planlocatie tot de aardgasbuisleiding heeft de aardgasbuisleiding geen invloed op het initiatief.
Provincialeweg N348
De planlocatie ligt op ca. 710 m van de provinciale weg N348 (IJsselgouw). Conform de beleidsvisie van gemeente Brummen is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N348 beperkt tot de bevoorrading van enkele LPG-tankstations en propaantanks bij agrarische bedrijven. De vervoersintensiteiten van gevaarlijke stoffen over de N348 liggen ruim onder de drempelwaarden, zoals weergegeven in paragraaf 1.2.3 van de bijlage van de “Handleiding Risicoanalyse Transport” (HART). In deze paragraaf zijn drempelwaarden voor transportbewegingen van gevaarlijke stoffen, waaronder geen PR 10-6 aanwezig is opgenomen. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N348 zal daarom niet leiden tot een PR 10-6 contour. De provinciale weg vormt geen belemmering voor het initiatief.
Bereikbaarheid brandweer
De bereikbaarheid van het plangebied is voor de brandweer voldoende. Ook zijn er voldoende bluswatervoorzieningen in de nabijheid van het bestemmingsplan aanwezig.
Maatgevende scenario's
De maatgevende scenario ìs voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen/ zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WASpalen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Met voorliggend plan kan dat in de te realiseren woningen. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Er zijn voldoende routes om richting het zuidoosten, weg van de spoorlijn en het LPG-station, te vluchten.
De zelfredzaamheid van bewoners in het plangebied kan verder worden vergroot door hen te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR network' [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn.
Het advies van de VNOG is in te zien in de bijlagen. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het aspect externe veiligheid.
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, de Vierde Nota Waterhuishouding WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van Gelderland en het Waterbeheersplan van waterschap Veluwe. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belang- rijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.
De volgende punten zijn leidend:
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.
Planspecifiek
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water. Echter gezien het feit dat er veel klei in de bodem zit en er om die reden in het verleden gekozen is voor de aanleg van een gescheiden rioolstelsel, heeft de gemeente geadviseerd om het hemelwater via het riool af te voeren.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het aspect water.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000- gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt onder andere de bescherming van de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. Daarnaast is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang.
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken', deelgebied 'Uiterwaarden IJssel'. Dit gebied ligt op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied. Op 2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen'. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (de bouw van max. 10 appartementen) en de afstand tot de te beschermen gebieden, kunnen negatieve effecten als gevolg van licht, geluid, trillingen worden uitgesloten.
Een toename van stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en het gebruik van de woningen kan mogelijk wel een effect hebben op de natuurwaarden in de beschermde Natura 2000-gebieden. Daarom is er voor het plan een stikstofberekening uitgevoerd.
De Natura 2000-gebieden rondom het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bijgevoegde afbeelding weergeeft de ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN heeft geen externe werking. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van het GNN. Het GNN heeft dan ook geen invloed op het plangebied.
Uitsnede van de Natuurkaart van de provincie Gelderland (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Stikstofdepositie
Er hoeft voor de locatie niets gesloopt te worden. De 10 appartementen betreffen allen kleine wooneenheden. Door adviesbureau Els & Linde BV is voor de aanlegfase en de gebruiksfase de gegevens ingevoerd in de Aerius calculator . Vanuit het rekenresultaat komt naar voren dat er geen sprake is van een stikstofdepositie boven de 0,00 mol/ha/j en dus ontstaan geen significante effecten in stikstofgevoelige habitats (Bijlage 10 Aerius berekening). De Ovij (Omgevingsdienst Veluwe en IJssel) schrijft dat voor de gebruiksfase zelfs meer emissie is berekend dan in werkelijkheid het geval zal zijn, omdat rekening is gehouden met verbruik van gas, terwijl de nieuwbouwwoningen gasloos (moeten) worden opgeleverd (Bijlage 11 Advies ecologie en stikstof Ovij).
Soortenbescherming
In plangebied is tot op heden nog geen ontwikkeling geweest. Het plangebied betreft kort gemaaid gras, aan de randen zijn gesnoeide struiken aanwezig behorend bij de bebouwing rondom het plangebied. Door een ecoloog Hier kan verwacht worden dat beschermde soorten aanwezig kunnen zijn zoals eekhoorn en spitsmuis. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten weliswaar een vrijstelling van de ontheffingsplicht in het kader van de Wnb maar de zorgplicht blijft van kracht. Door Omgevingsdienst Veluwe en IJssel (Ovij) is aangegeven dat een Quickscan hier niet nodig is, echter is deze in opdracht van initiatiefnemer wel uitgevoerd door Adviesbureau Els & Linde BV (Bijlage 12). De conclusie is dat er geen soorten met beschermde (verblijfs)functies worden verwacht en derhalve is geen vervolgonderzoek, vergunning of ontheffing Wet natuurbescherming (Wnb) nodig. Deze is onderschreven door de Ovij (Bijlage 11 Advies ecologie en stikstof Ovij).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het initiatief omvat de bouw van maximaal 10 woningen waar 2 tot 3 woningen zijn toegestaan. In vergelijking met de huidige situatie, zal het aantal verkeersbewegingen toenemen.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan bepaald worden op grond van het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (2018), waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW- publicatie 317 als norm worden gehanteerd. Met voorliggend initiatief worden maximaal 10 appartementen gerealiseerd. Dit zal bestaan uit een mix van koop- en huurappartementen, hier is nog geen definitieve beslissing over gemaakt. Op basis van deze gegevens kan onderstaande parkeerbehoefte worden berekend, uitgaande van het worst-case scenario.
Woningtype | Aantal woningen | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Koop, etage, goedkoop | 5 | 1,6 | 8 |
Huur | 5 | 1,4 | 7 |
Totaal | 15 parkeerplaatsen |
Uit de kencijfers van het CROW blijkt dat er minimaal 1,4 parkeerplaatsen nodig zijn per woning.
Gemeente Brummen heeft een parkeerdrukmeting uitgevoerd binnen het onderzoeksgebied (Bijlage 13 Parkeerdrukmeting), namelijk een loopafstand van 100 tot 150 meter (CROW-norm). Op basis van meerdere tellingen op verschillende dagen en tijdstippen is de bezettingsgraad van beschikbare parkeervakken (parkeercapaciteit) in de directe omgeving bepaald. De bezettingsgraad komt in het scenario, wanneer er in de nieuwe situatie er een volledige benutting van de parkeerplaatsen door de nieuwe ontwikkeling, lager uit dan 85%, zeker als daarbij ook de aanwezige parkeermogelijkheden aan de straat worden benut en bewoners ook hun parkeerplaats op eigen terrein gebruiken. Over het algemeen is de bezettingsgraad ook in de nieuwe situatie ruim onder de 85%. De conclusie is dat er in de omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Ook omdat in de berekeningen parkeren op de openbare weg niet is meegenomen. Als de capaciteit van de openbare weg wordt meegenomen in de berekening zal de parkeercapaciteit verhoogd worden en resulteert dat in een lagere bezettingsgraad. Dan blijft de bezettingsgraad op het hoogtepunt van de parkeerdruk zeker onder de 85%.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is er geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar dit initiatief een effect op kan hebben.
Archeologie
Ter voorbereiding van het ontwikkelen van deelgebied 1 in het bestemmingsplan Elzenbos is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het bestemmingsplan meldt hier dat buiten de destijds in aanbouw zijn de woon/zorgvoorzieningen geen archeologische waarden zijn aangetroffen.
Aangenomen kan worden dat de kans op het vinden van archeologische waarden in het plangebied laag zijn. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Dit is bevestigd door bevoegd gezag. Bij het onverhoopt aantreffen van (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden wordt contact opgenomen met de gemeente.
De uitvoering van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakt in samenwerking met de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer voor dit bestemmingsplan heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat alle projectgebonden kosten worden verhaald op de initiatiefnemer.
De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering teneinde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Op grond van artikel 6.12, lid 2, sub a van de Wet ruimtelijke ordening behoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De gemeentelijke kosten zijn anderszins verzekerd, middels de exploitatieovereenkomst en de planschadeovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
De initiatiefnemer heeft een participatieplan laten opstellen (Bijlage 14 Participatieplan). Op basis van dit plan is de aanpak beschreven van de bewonersparticipatie. Omwonenden zijn middels bewonersbrieven geïnformeerd en uitgenodigd voor informatiebijeenkomsten. Naderhand hebben bewoners tevens verslagen van deze bijeenkomsten ontvangen. Tussentijds is tevens informatie verstrekt over planaanpassingen en zijn individuele gesprekken met direct omwonenden en vertegenwoordigers van Stichting Philadelphia en Veluwonen.
Er heeft voor dit plan geen formele inspraakprocedure plaatsgevonden.
Op verschillende momenten tijdens de planvorming en na de ter inzagelegging van het (ontwerp)bestemmingsplan zijn ruim 40 adressen geïnformeerd, zowel ten aanzien van de kaders van onderhavige bestemmingsplan, als de onderzoeken:
02-09-2020 Uitnodiging kennismaking/info-bijeenkomst
14-09-2020 BIJEENKOMST (15 aanwezigen / 10 adressen)
29-09-2020 Verslaglegging bijeenkomst
24-11-2020 Aankondiging inmeting (2x bericht mbt niet verlenen toestemming)
13-05-2021 Aankondiging sondering
03-06-2021 Uitnodiging vragenuurtje (individueel) (2 gesprekken / nieuwe bewoners)
14-06-2021 Uitnodiging info-bijeenkomst
21-06-2021 BIJEENKOMST (9 aanwezigen / 6 adressen)
24-06-2021 Verslaglegging bijeenkomst
Veluwonen en Philadelphia hebben betreffende informatie tevens ontvangen en tussentijds zijn separaat enkele gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van genoemde partijen.
Tijdens de eerste wijkinformatieavond is een toelichting gegeven op basis van de perceelverkenning welke ten grondslag lag aan het principebesluit door het College van Burgemeester & Wethouders. Op basis van de schetsplannen zijn reacties opgehaald en is input verzameld voor de verdere uitwerking naar een voorlopig ontwerp van het woongebouw. De vroegtijdige communicatie is positief ontvangen, als ook het bouwplan zelf en de inpasbaarheid daarvan. De positie van het blok, de maximale bouwhoogte en de vorm zijn als gevolg van 'het gesprek met de buurt' licht gewijzigd om zodoende een meer vriendelijk ogende vorm te realiseren en ook een wat ruimere toegang naar het achterpad (rechts langs het gebouw aan de voorzijde). Ook is aandacht gevraagd voor gebiedsvraagstukken als bijvoorbeeld het toekomstige bouwverkeer, parkeren en het doelgroepenbeleid in bredere zin. Het volledige verslag van de eerste wijkinformatieavond is opgenomen in bijlage 15.
Vervolggesprekken over onder andere de genoemde onderwerpen zijn gevoerd met de gemeente en later ook met de buurt. Ook is hierbij meer gedetailleerde informatie gedeeld ten aanzien van de verdere uitwerking van het ontwerp voor het nieuwbouwplan om zodoende reacties op te halen en mee te nemen bij het vervolg, onderhavige uitwerking van het bestemmingsplan, met als resultaat een verbeterde inpassing van het geheel.
Het ontwerpplan heeft vanaf 15 mei 2021 6 weken ter inzage gelegen. Daarop zijn 6 zienswijzen ingediend. De Nota van Antwoord is opgenomen in Bijlage 16 Nota van Antwoord.
Mede naar aanleiding van de informatiebijeenkomst voor de zomer 2021 en de zienswijzen zijn het ontwerpbestemmingsplan en ook de verdere uitwerking van het ontwerp voor het 2-laags woongebouw aangepast. Tevens is opdracht gegeven voor aanvullende onderzoeken.
Bestemmingsplan
In onderstaande verbeelding is een aantal wijzigingen zichtbaar als doorgevoerd op basis van gesprekken, reacties en zienswijzen:
Uitsnede verbeelding ontwerpbestemmingsplan juni 2021 | Voorstel verbeelding bestemmingsplan november 2021 | |
![]() |
![]() |
![]() |
Onderstaand tevens een verbeelding van de verschillen in toegestane hoogten in het vigerende (zwarte [stippel]lijnen) en het huidige bestemmingsplan (oranje vlak). Ten opzichte van het vigerende plan is meer ruimte vrij gelaten aan de zijperceelsgrenzen. Daarnaast blijft het ontwerp van de woningen ruim binnen de daarin aangegeven maximum goot- en bouwhoogte.
![]() |
Aanvullend is in de regels het volgende aangepast:
Opdracht is gegeven voor aanvullende onderzoeken en adviezen:
Zonnestudie: minder grote effecten ontwerpbestemmingsplan t.o.v. huidig bestemmingsplan;
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit: “met het aanpaste plan wordt ook tegemoet gekomen aan vragen, opmerkingen en kanttekeningen die door de direct omwonenden zijn geplaatst. Het advies dd 22-06-2020 blijft daarmee overeind, duidelijk is dat het plan een verbeterslag heeft gekregen met alleen nog een aandachtspuntje voor de toegang van het linker appartement op begane grond.”;
Geluid: “Op basis van een concept-installatie (luchtwarmtepompen inclusief geluidswerende maatregelend) is met de door het ministerie van BZK vastgestelde rekentool bepaald wat de geluidbelasting bedraagt op de (gevels van de) appartementen zelf en op de perceelsgrens. De cumulatie van de geluidsproductie van de luchtwarmtepompen zijn beschouwd in samenhang met de resultaten van het genoemde onderzoek door Soundforceone. Doordat deze waarde van de concept-installatie overeenkomt met het heersende omgevingslawaai, draagt deze niet bij aan een verhoging, inhoudend dat deze voldoet aan de geluidsnormen van het Bouwbesluit 2012 en dus geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat.”
Water/riolering: “Gezien het feit dat er veel klei in de bodem zit en er om die reden in het verleden een gescheiden rioolstelsel is aangelegd, heeft de gemeente geadviseerd om het hemelwater via het riool af te voeren.”
Stikstofdepositie: “Er ontstaan geen significante effecten in stikstofgevoelige habitats. Voor de gebruiksfase is zelfs meer emissie berekend dan in werkelijkheid het geval zal zijn, omdat rekening is gehouden met verbruik van gas, terwijl de nieuwbouwwoningen gasloos (moeten) worden opgeleverd.”
Soortenbescherming: “Een Quickscan is hier niet nodig, echter in opdracht van initiatiefnemer wel uitgevoerd. De conclusie is dat er geen soorten met beschermde (verblijfs)functies worden verwacht en derhalve is geen vervolgonderzoek, vergunning of ontheffing Wet natuurbescherming (Wnb) nodig.”
Parkeren: “Op basis van meerdere tellingen op verschillende dagen en tijdstippen is de bezettingsgraad van beschikbare parkeervakken (parkeercapaciteit) in de directe omgeving bepaald. De bezettingsgraad komt in het scenario, wanneer er in de nieuwe situatie er een volledige benutting van de parkeerdruk door de nieuwe ontwikkeling, lager uit dan 85%, zeker als daarbij ook de aanwezige parkeermogelijkheden aan de straat worden benut en bewoners ook hun parkeerplaats op eigen terrein gebruiken. Over het algemeen is de bezettingsgraad ook in de nieuwe situatie ruim onder de 85%. De conclusie is dat er in de omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.”
Nieuwbouwplan
Rekeninghoudend met voorgaande en vooruitlopend op vaststelling van het bestemmingsplan, gebaseerd op de perceelverkenning zoals gepresenteerd in september 2020, is het voorlopige ontwerp voor het nieuwbouwplan aangepast.
september 2020 (SO) | juni 2021 (concept-DO) | september 2021 (VO) |
![]() |
![]() |
![]() |
Onder andere de opgang naar de bovenappartementen is verplaatst van de linkerzijgevel naar de voorzijde, raampartijen in de zijgevels zijn anders gepositioneerd en ook zijn de positie van het blok, de maximale bouwhoogte, de vorm en grootte (voorgevel naar achteren en achtergevel naar voren) zijn als gevolg van 'het gesprek met de buurt' licht gewijzigd om zodoende een meer vriendelijk ogende vorm te realiseren en ook een wat ruimere toegang naar het achterpad (rechts langs het gebouw aan de voorzijde).
Als we het voorlopig ontwerp voor het nieuwbouwplan projecteren op het ontwerpbestemmingsplan, ziet dat er als volgt uit.
![]() |
![]() |
Zichtbaar is dat ruimte gereserveerd is ten opzichte van de zijpercelen en dat de rooilijnen van de naastgelegen percelen doorgezet zijn. Bovendien zal de voorgevelrooilijn van de nieuwbouw op de begane grond slechts beperkt over de grens van het vigerende bestemmingsplan gaan.
![]() |
![]() |
Vergelijken we de bebouwingsmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan met de contouren van het nieuwbouwplan, dan laat dat het volgende beeld zien (2 varianten).