direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elzenbos, Nieuwe Erven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om ten zuiden van de Elzenbosweg te Brummen 10 woningen te realiseren. De ontwikkeling vindt plaats aan de noordoostelijke zijde van het woongebied 'Elzenbos', waarvoor in 2010 het bestemmingsplan 'Elzenbos' is opgesteld. Dit plan voorziet ter plaatse in de bestemming 'Woongebied', waarin de mogelijkheid wordt geboden voor de realisatie van maximaal 605 woningen in drie deelgebieden.

Inmiddels is één deelgebied opgeleverd en is in 2016 de bouw van het tweede deelgebied gestart. Door veranderde marktomstandigheden is ervoor gekozen om het derde deelgebied niet te realiseren zoals destijds was voorzien, maar met een aangepaste woningbouwprogramma bestaande uit 10 woningen (op vrije kavels). Vanwege deze forse vermindering in het woningbouwprogramma- en de ruimtelijke effecten die dat met zich meebrengt, is de beoogde ontwikkeling niet meer in lijn met de uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan 'Elzenbos'. Om de beoogde ontwikkeling in de gewenste stedenbouwkundige opzet juridisch-planologisch te regelen, is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan 'Elzenbos, Nieuwe Erven' voorziet daar dan ook in.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het noorden van Brummen. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0001.png" Figuur 1: Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan ‘Elzenbos’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen op 20 mei 2010 (zie figuur 2 voor de uitsnede van de verbeelding).

Voor het plangebied zijn de bestemmingen ‘Woongebied’ en 'Groen' van toepassing. Daarop aanvullend geldt voor het gehele gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en is bij de groenbestemming de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' van toepassing.

De bestemming 'Woongebied' is destijds op een flexibele wijze opgesteld waarbij geen gebruik is gemaakt van vastomlijnde bouwvlakken. De bestemming biedt ruimte voor zowel vrijstaande woningen, als halfvrijstaande-, geschakelde- en aaneengesloten woningen. Daarbij zijn de wegen indicatief aangegeven. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling worden de bouwregels niet overschreden. Het beoogde woningbouwprogramma, wat bestaat uit de realisatie van 10 woningen op vrije kavels, sluit echter niet aan op de uitgangspunten zoals dat bedoeld is bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan. Door deze herschikking van het woningbouwprogramma- en doordat de beoogde ontwikkeling niet in lijn is met de uitgangspunten vanuit het geldende bestemmingsplan, wenst de gemeente om de stedenbouwkundige indeling en opzet van de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch vast te leggen. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Elzenbos' (plangebied met rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de sectorale aspecten beschreven, welke inzicht geven in de relevante milieuaspecten en de verrichtte onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke analyse

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Plangebied en omgeving

Zoals in de inleiding is omschreven bevindt het plangebied zich aan de noordelijke zijde van Brummen, ten zuiden van de Elzenbosweg en grenzend aan het buitengebied.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de (in 2006 door provincie en gemeente) voor woningbouw aangewezen uitbreidingslocatie Elzenbos. De gemeente was voornemens om op deze uitbreidingslocatie maximaal 740 woningen te realiseren. De uitbreidingslocatie is destijds gesplitst in een zestal deelgebieden, waarvan ieder deelgebied een eigen karakter en invulling toegewezen heeft gekregen (zie figuur 3). Daarbij is het plangebied destijds toegedeeld aan het deelgebied 'Wiggen' (deelgebied 2). Dit deelgebied is vervolgens op een globale wijze opgenomen in het geldende plan. Woningbouw was bedoeld tussen de twee lijnen die gevormd werden door de Oude Brummense beek (ten noorden van het plangebied) en een bomenlaan (ten oosten) die het Elzenbos centraal doorsnijdt. Het straatbeeld diende bepaald te worden door gevarieerde bebouwingstypen, waarbij ter hoogte van de Oude Brummense beek, de woningen vormvrij gerealiseerd zouden kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0003.png"

Figuur 3: Stedenbouwkundige uitgangspunten bestemmingsplan 'Elzenbos'

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

2.2.1 Algemeen

In het visiedocument 'Verkaveling en Beeldkwaliteit Brummen Elzenbos deelgebied III west' (april 2016) is toegelicht hoe de uitbreidingslocatie Elzenbos vormgegeven dient te worden. De gemeente heeft ervoor gekozen om dit gebied vorm te geven als een overgangsgebied vanuit de compacte kern naar het landschap toe. Daarbij is de wens om de oeverwal verder te verdichte met bomenrijen en erf- en kavelbeplanting. Verspreid in het landschap zal ruimte worden geboden aan nieuwe erven in variërende grootte. In het visiedocument wordt ook de uitwerking van de gewenste bebouwingen beschreven. In de hierna volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

2.2.2 Inspiratie 'Landelijke erven'

Voor de ontwikkeling van de woonpercelen is aangehaakt op het principe van 'Landelijke erven'. Dit principe wordt wat vrij gehanteerd, waarbij sprake is van verspreide bebouwingsclusters.

Niet ieder 'erf' is dus een klassiek erf. Zo zou het bijvoorbeeld ook vorm kunnen nemen als een boerderij aan een landelijke weg. Het hanteren van alleen het klassieke erfprincipe wordt namelijk aangezien als geschiedvervalsing. De wijze waarop de erven in het plangebied worden geplaatst en gecomponeerd is dan ook een ontwerpkeuze.

Vanuit het landschap gezien ontstaat er veel samenhang en een erfachtig beeld. Dit doordat gebouwen dicht bijeen staan en steeds een kloeke kap hebben die laag aankapt. Vanuit het landschap gezien domineert de eenvoudige forse kap. Vooral de groene rand rondom de woonclusters zorgt voor een samenhang van het geheel.

2.2.3 Het landschap

Het landschapsbeeld is dat van de oeverwal die wat verdicht is met bomenrijen, erfbeplanting en kavelbeplantingen. De erven met hun randbeplanting maken het landschap al redelijk kleinschalig. Het landschap zelf is openbaar toegankelijk via enkele paden.

Aan de zijde van de beek is de inrichting als een geheel te beschouwen. De beek is namelijk een gebiedsoverstijgend element en daarmee verbindend. Het ontwerp voor de groenzone kan versterkt worden door langs de beek enkele boomgroepen te planten met gebiedseigen soorten. Zoals gezegd bepalen de randen van de erven de open ruimte van het landschap.

Voor het plangebied is het van belang om terughoudend te zijn met beplanting die de schaal van het landschap kleinschalig zouden kunnen maken. Het karakter moet 'landschappelijk' zijn (dus geen landgoed of bos).

Verspreid in het gebied is ruimte voor enkele boomgaarden of fruitbomenweides. Gedacht wordt aan hoogstam zodat het gebied (op ooghoogte) niet te verdicht wordt. De positie van de boomgaarden moet zo gekozen worden dat deze zichtbaar zijn vanuit de wijk en op deze wijze een buffer ontstaat richting het naast het plangebied gelegen zorgcluster. Centraal in het gebied is ruimte voor een boomgroep van enkele markante bomen zoals eiken, beuken, elzen of wilgen.

Ook zou het kunnen voorkomen dat het landschap verpacht wordt, mits enkele randen toegankelijk zijn zodat er struinpaden ontstaan. Hekwerken dienen terughoudend zijn.

In het visiedocument is opgenomen dat het niet is toegestaan om schuilgelegenheden te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan wijkt hier van af en biedt, in het kader van dierenwelzijn, daar de nodige ruimte voor.

2.2.4 Hoofdgebouwen

Situering van hoofdgebouwen

Voor de situering van de hoofdgebouwen is inspiratie opgedaan in de Nota Ruimtelijke kwaliteit Brummen (wat nader wordt toegelicht in 3.4.4), waarbij de aspecten van 'Landelijk gebied' in het ontwerp zijn toegepast. Deze aspecten zijn:

  • De specifieke clustering van agrarische bebouwing op een erf respecteren, zoals een woonhuis, stallen en loodsen;
  • De indeling van het perceel en de hoofdopzet van de bebouwing afstemmen op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek van de locatie;

Aanvullend op de in de Nota Ruimtelijke kwaliteit Brummen genoemde aspecten voor 'Landelijk gebied', wordt tevens aangestuurd op de volgende aspecten:

  • De (woon)gebouwen zijn losjes- en onregelmatig geordend ten opzichte van elkaar;
  • Bij de erven is sprake van één (woon)gebouw dat georiënteerd is op de weg. De woongebouwen daarachter zijn georiënteerd op het gezamenlijke erf;
  • Indien er geen sprake is van een erf, maar slechts van een boerderij aan een landelijke weg is de woning georiënteerd op deze weg;
  • In figuur 4 is met zwart aangegeven waar de woningen gebouwd kunnen worden. Binnen het bouwvlak is de keuze waar de woning te plaatsen vrij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0004.png"

Figuur 4: Situering hoofdgebouwen (bron: Visiedocument, Verkaveling en Beeldkwaliteit Brummen Elzenbos deelgebied III west)

Vormgeving van hoofdgebouwen

Ook voor de vormgeving van de hoofdgebouwen is aangesloten bij de aspecten van het 'Landelijk gebied'. Dit zijn aspecten als het in stand houden van de originele hoofdvormen van bebouwingen, het toepassen van kapvormen en een heldere onderscheid tussen de hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen. Daarop aanvullend wordt met de volgende punten sturing gegeven aan de vormgeving van hoofdgebouwen:

  • Per gebouw dient een eenduidig bouwsysteem gebruikt te worden. Het gebouw is langwerpig en heeft een eenvoudige kap. Samengestelde kappen zijn dan ook niet gewenst. Hoofd(woon)gebouwen hebben een kap. Voor ondergeschikte delen mag een uitzondering worden gemaakt;
  • De goothoogte dient laag te blijven met een maximale hoogte van 4 meter;
  • Dakkapellen of verhoogde gevels worden versleept uit het dakvlak. Dit wordt slechts toegepast over maximaal 50 % van het dakvlak. Dakkapellen liggen vrij van de zijgevels.
2.2.5 Ontsluiting

Het karakter van de nieuwe infrastructuur sluit aan bij het landelijke karakteristiek van omliggende wegen zoals de Elzenbosweg. De nieuwe weg zal een normale wegprofiel krijgen. Voor een eventuele uitbreiding in nabije toekomst is voor het bestemmingsvlak een breedte van 10 meter aangehouden. Voor de wegen is het van belang dat het wegprofiel duidelijk maakt hoe het gewenste gebruik is. Zo dienen bijvoorbeeld fietspaden anders te worden ingericht dan wegen voor gemengd verkeer. Voor de voorgenomen ontwikkeling zullen de profielen in de uitvoering worden beslist.

De ontsluiting van het autoverkeer zal vanuit het plangebied aansluiten op de (bestaande) wegen, te weten als de Elzenbosweg en Akkergeelster. De fietspaden zullen (aan de noordelijke zijde) aansluiten op de Elzenbosweg en (aan de zuidelijke zijde) het nieuwe te realiseren fietspad in het verlengde van Akkergeelster. In onderstaande figuur is het ontwerp opgenomen van de beoogde ontsluitingsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0005.png"

Figuur 5: Ontsluiting Elzenbos (bron: Visiedocument, Verkaveling en Beeldkwaliteit Brummen Elzenbos deelgebied III west)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het relevante beleidskader ten aanzien van het plangebied. Het bestemmingsplan mag daarbij niet strijdig zijn met het relevante beleid en -dient uitvoering te geven aan het beleid van diverse overheden. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, beschreven en toegelicht op welke wijze het beleid heeft doorgewerkt in dit plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de ladder dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand

stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is- of kan worden

ontsloten (trede 3). Uit jurisprudentie (18 december 2013: 201302867/1/R4) is gebleken dat kleinschalige woningbouwprojecten (tot en met 11 woningen) niet aan te merken zijn als stedelijke ontwikkelingen en daardoor geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking behoeven. De beoogde ontwikkeling heeft betrekking tot de realisatie van 10 woningen aan de rand van het bestaand stedelijk gebied, op een locatie dat is aangewezen als zoekgebied voor woon- en werkfuncties. Ten opzichte van het huidige planologische kader, waarin ruimte wordt geboden voor de realisatie van 605 woningen, is sprake van een forse afname van het aantal woningen. Daarop aanvullend is het (regionale) woningbouwprogramma naar aanleiding van de herijking van het woningbouwprogramma verminderd naar 10 woningen (zie hiervoor 3.3.4).

Hoewel de beoogde ontwikkeling geen toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking behoeft, voldoet het wel aan de daarin opgenomen voorwaarden.

3.2.3 Conclusie rijksbeleid

De realisatie van maximaal 10 woningen aan de rand van het bestaand stedelijk gebied en in de

hiervoor bedoelde zoekzone, vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. Het rijksbeleid vormt daardoor geen belemmering voor dit plan.

3.3 Provinciaal- en regionaal beleid

3.3.1 Algemeen

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.

3.3.2 Omgevingsvisie en -verordening

Omgevingsvisie (2014)

De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. In de Omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. een duurzame economische structuur: een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van ‘groei’ en meer in termen van ‘beheer en ontwikkeling van het bestaande’;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving: Dit doel betekent vooral:
    • a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan ruimtelijke, landschappelijke, cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
    • b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
    • c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties te weten als bij droogte, hitte en waterovervloed;
    • d. een gezonde en veilige leefomgeving.

Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Deze is juridisch gebaseerd op de ladder van duurzame verstedelijking zoals opgenomen in de Bro (zie paragraaf 3.2.2). Als aanvulling hierop is aan de Gelderse ladder twee vragen over de opgaven en kwaliteiten gekoppeld. Dit zijn:

  • 1. Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? En;
  • 2. Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Omdat deze juridische borging is opgenomen in de Bro is deze niet overgenomen in de ruimtelijke verordening.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Voor het plangebied zijn de regels ten aanzien van het onderwerp ‘Wonen’ relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties- en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan, wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de daarin opgenomen kwantitatieve opgave voor de regio. Het kwalitatief Woonprogramma, inclusief de daarin opgenomen kwantitatieve opgave voor de regio Stedendriehoek wordt in de hierop volgende paragraaf beschreven.

3.3.3 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeente Brummen valt onder het regionale netwerk Stedendriehoek Apeldoorn Zutphen Deventer. Samen met de zeven hiertoe behorende gemeenten zijn er enkele speerpunten opgesteld:

  • vergroten van de variatie in (nieuwe) woon-, werk- en recreatiegebieden en gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw;
  • scheppen hoogwaardig vestigingsklimaat, werkgelegenheid, voldoende ruimte om te ontwikkelen, goede programmering en promotie;
  • leefbare wijken, dorpen en steden en een adequaat voorzieningenniveau op het gebied van werk, inkomen, onderwijs, zorg, welzijn, kunst, cultuur en sport en de spreiding en bereikbaarheid hiervan.

Binnen de stedendriehoek zijn afspraken gemaakt om de ontwikkeling van de verschillende gemeenten op elkaar af te stemmen. Deze regionale structuur visie stedendriehoek 2030 heeft de onderstaande strategische speerpunten:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

Voor de uitbreiding van de wooncapaciteit binnen de regio wordt nadrukkelijk gekozen voor een bundeling van verstedelijking met daarbij de nadruk op binnenstedelijke (her)ontwikkeling. Woningbouw wordt hierbij aangezien als een ondersteunde (financiële) kracht, wat zou kunnen bijdragen aan het herstellen van landschappelijke elementen en cultuurhistorische plekken, zoals dat onder andere het geval is bij landgoederen.

Het ontwikkelen van een landelijk woonmilieu sluit hierbij aan. De ontwikkeling past hierdoor zeer goed binnen de regionale visie dat woningbouw de regionale schoonheid kan versterken.

Het ontwikkelen van een landelijk woonmilieu sluit hierbij aan. De ontwikkeling past hierdoor zeer goed binnen de regionale visie dat woningbouw de regionale schoonheid kan versterken.

3.3.4 Regionale woonagenda

In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland (als onderdeel van de regionale woonagenda) afspraken moeten maken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering.

In de Regionale Woonagenda is de gezamenlijke algemene visie op het wonen in de Stedendriehoek vertaald en gefocust op vier agendapunten voor de komende jaren:

  • 1. Definiëring en benutting van de woonkwaliteiten in de regio;
  • 2. Komen tot een voorraadstrategie ten behoeve van regionale afstemming;
  • 3. Gezamenlijk inzicht vergroten in de ontwikkelingen binnen de sociale sector;
  • 4. Gezamenlijk inzicht vergroten in de effecten van het scheiden van wonen en zorg.

Ten tijde van de opstelling van de regionale woonagenda ontbrak op dat moment een actueel regionaal overzicht in vraag en aanbod en een strategie hoe tot afstemming te komen. Om deze reden is in de Woonagenda opgenomen om te komen tot een regionale voorraadstrategie, vanuit inzichten in de totale woningmarkt van de bestaande woningvoorraad én nieuwbouwplanning. De woonagenda levert de voorraadstrategie zelf niet, maar bepaalt de contouren en zet de lijnen uit om tot resultaat te komen.

Regionaal afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering Stedendriehoek 2015 – 2024.

In dit afsprakenkader is voor de regio Stedendriehoek een kader afgesproken van maximaal 7.090 toe te voegen woningen voor de periode 2015-2024. Deze aantallen zijn exclusief Deventer. Dit omdat Deventer afspraken maakt met de provincie Overijssel ten aanzien van het maximaal toe te voegen woningen.

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is de wens uitgesproken om voor de regiogemeenten te komen tot een binnenregionale verdeling van het behoeftekader. Daarbij is afgesproken dat voor Brummen een behoefte aanwezig is van 560 woningen.

3.3.5 Conclusie provinciaal beleid

De 10 woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn conform de afspraken van de Regio Stedendriehoek. Daarop aanvullend is de beoogde ontwikkeling in lijn met het provinciaal beleid. Derhalve vormt het provinciaal- en regionaal beleid geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie

De gemeenteraad van Brummen heeft op 28 september 2006 de ruimtelijke ontwikkelingsvisie ‘Gemeente Brummen, Ligt op groen’ vastgesteld. De visie is bedoeld om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. De visie vormt het beleids- en toetsingskader voor ontwikkelingen op het gebied van natuur en landschap, water, toerisme en recreatie, sociaal maatschappelijke structuur,

wonen, werken, voorzieningen en verkeer. Centraal in de visie staan de groene kwaliteiten van de gemeente Brummen. Brummen is een prachtige landelijke gemeente met veel mooie plekken. Dit groene karakter is het vertrekpunt voor toekomstige ontwikkelingen. De gemeente kiest voor een strategie waarbij de bestaande groene kwaliteiten van de gemeente het referentiepunt zijn. Hierbij wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de bestaande verschillen in het landschap, maar ook aan de mogelijkheden voor ontwikkelingen in de gemeente Brummen.

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (periode 2005 tot 2015). Samen vormen ze de ruimtelijke ontwikkelingsvisie ’Ligt op Groen’. Vanuit de Strategische visie wordt benoemd dat de combinatie van drie fraaie landschappen (Veluwe, landgoederen, IJssel) op zo' n kort mogelijke afstand van elkaar, beter te benutten. Voor wonen benoemt de Strategische visie het vereiste dat nieuwe woningbouw, de groene kwaliteiten c.q. het groene karakter dient te versterken. Daarop aanvullend dient deze woningbouw in kleinschalige aantallen toegevoegd te worden zodat de kwaliteit versterkt wordt.

3.4.2 Toekomstvisie 2030 (2013)

Op 19 september 2013 heeft de gemeente Brummen haar toekomstvisie bekendgemaakt met de titel 'Innoveren met oude waarden'. In het verlengde van de visie is ook een uitvoeringsprogramma voor duurzame ontwikkeling opgesteld. De toekomstvisie maakt heldere keuzes voor de toekomst en geeft daarmee een duidelijke koers aan richting 2030. Bij het maken van deze keuzes heeft de identiteit van de kernen centraal gestaan. Daarop aanvullend vergrijst- en ontgroent Brummen meer dan gemiddeld in Nederland. Dat betekent dat er in vergelijking met voorheen, meer ouderen zullen zijn in de toekomst en jongeren steeds meer zullen wegtrekken naar steden of andere plekken in de regio. De keuzes zijn vervolgens ingedeeld in de volgende drie thema's:

  • 1. Ruimte voor papier en landgoederen: de papierindustrie en landgoederen zijn de kernwaarden die Brummen uniek maken. Deze kernwaarden krijgen alle ruimte. Niet alleen fysiek en bedrijfsmatig, maar op zoveel mogelijk terreinen worden deze kernwaarden binnen de gemeente versterkt. Bijvoorbeeld in de recreatiesector, maar ook in de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Daarnaast worden cultuurhistorie, creativiteit en kunst in de gemeente gestimuleerd en gekoesterd. Om de recreatieve potentie van Brummen verder uit te bouwen wordt het netwerk voor de wandelaar, fietser en ruiter verbeterd.
  • 2. Samen gezond wonen, werken en leven: De gemeente Brummen wil een aantrekkelijke gemeente zijn voor zowel jong en oud als voor bestaande en nieuwe inwoners. Daarbij hoort een gemeente waar men prettig kan wonen en werken. Het kleinschalige dorpsleven, waar rust en vriendelijkheid heersen en sprake is van een sterke sociale samenhang, is daarbij van belang. De identiteit, die wordt gekoesterd, moet worden behouden en versterkt.
  • 3. Op groene voet met groene vingers: Er wordt ingezet op een groene en klimaatneutrale gemeente Brummen, waarbij zelf wordt voorzien in de energie, energiesystemen slim worden gekoppeld, hemelwater wordt geborgen en gebruikt en de biodiversiteit wordt versterkt. De natuur en het landschap zijn kernwaarden van de identiteit van Brummen. Ze vormen de historische basis en maken deel uit van het woongenot, vormen de trekker voor recreanten en toeristen en staan aan de basis van de ontwikkeling van de papierindustrie en de landgoederen. Het landschap en de natuur moeten daarom behouden blijven. Er wordt echter geen stolp op het buitengebied gezet. Er wordt vernieuwd met respect voor dat wat er is.
3.4.3 Woonvisie 2016-2025

De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 de Woonvisie 2016 – 2025 vastgesteld. Hierin zijn de ambities voor het wonen in de gemeente tot en met 2025 beschreven. De woonvisie is tot stand gekomen in samenwerking met de woningcorporaties, bewoners en de gemeente Brummen. Bij de totstandkoming van deze woonvisie zijn een aantal ontwikkelingen van invloed geweest. Zo is er sinds 2015 een nieuwe Woningwet, die gevolgen heeft voor de werkverhouding tussen de gemeente en de woningcorporaties. Maar ook andere factoren spelen een rol zoals de ontwikkelingen in de zorg, waarbij ouderen die behoefte hebben aan (intensieve) verzorging of verpleging, steeds vaker zelfstandig blijven wonen. Met de woonvisie wordt beoogd een koers te bepalen die inzicht biedt in de houding en inzet van het gemeentebestuur in het kader van de gemeentelijke rol op de woningmarkt. Concrete acties op het gebied van wonen zijn verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Daarnaast is er een afwegingskader woningbouw opgesteld waar nieuwe woningbouwinitiatieven aan getoetst dienen te worden.

Afwegingskader woningbouw

Belangrijk uitgangspunt voor de gemeente is dat iedereen die in Brummen woont of wil wonen een passende woning kan vinden. Om de toenemende vergrijzing op te vangen wordt ingezet op het bieden van voldoende woningen voor ouderen. Maar ook de starters en jonge gezinnen worden daarbij niet vergeten. Zoals in de woonvisie is beschrijven moet Brummen in 2025 een aantrekkelijk woonmilieu bieden voor bewoners van alle leeftijden. De gemeente wil daarbij inspelen op de kansen en behoeften die zich voordoen op de lokale woningmarkt. Om deze reden heeft de gemeente een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd om de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan nieuwbouw in beeld te brengen. Uit dit onderzoek is gebleken dat er binnen de gemeente Brummen naast de behoefte aan sociale huurwoningen en huurwoningen in de vrije sector, ook behoefte is aan woningen in het dure segment via collectief particulier opdrachtgeverschap.

Het realiseren van deze 10 woningen is in lijn met het afwegingskader omdat zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan deze woningen is aangetoond en is opgenomen in het woningbouwprogramma.

3.4.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen (2013)

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor verbouwingen en beschrijft hoe omgegaan dient te worden met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herindeling van boerenerven.

Op basis van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen valt het plangebied onder de ‘Planmatig ontworpen woongebieden met samenhang’ grenzend aan 'Landelijk gebied'. Voor deze gebieden zijn specifieke ruimtelijke kwaliteitscriteria opgesteld aan de hand van de ambities voor deze gebieden.

Voor de ‘Planmatig ontworpen woongebieden met samenhang’ geldt de ambitie ‘Behouden Samenhang’.

Deze gebieden worden gekenmerkt door een planmatig ontworpen stedenbouwkundige opzet, een zorgvuldige omgang met de openbare ruimte en een bebouwingsbeeld met een grote gemene deler, zoals herhaling van bouwblokken en bouwstijlen. Voor 'Landelijk gebied' geldt de ambitie 'Behouden Karakter'. Dit gebied wordt gekenmerkt door het situeren van traditionele boerenerven, -jonge erven en -landgoederen.

Uitbreidingslocaties zijn vaak met grote inspanning van betrokken partijen tot stand gekomen en trekken door hun bijzondere vormgeving en expressie de aandacht. Het streven van de gemeente is gericht op het handhaven van de karakteristieken en architectuur van deze buurten en het behouden van de gevarieerdheid dan wel eenheid tussen de eenheden. Het gaat ook om de handhaving van de stedenbouwkundige opzet en de compositie van het straatbeeld.

Ter waarborging van het bovenstaande is het visiedocument 'Verkaveling en Beeldkwaliteit Brummen Elzenbos deelgebied III west' (april 2016) opgesteld, wat onder andere dienst doet als beeldkwaliteitsplan.

3.4.5 Landschapsbeleidsplan

In de periode 2005-2006 heeft de gemeente Brummen zich opnieuw beraden op haar toekomst. Wegens de vele veranderingen en ontwikkelingen die binnen de gemeente gaande zijn, heeft de gemeente het Landschapsbeleidsplan in 2008 vastgesteld. Met het Landschapsbeleidsplan wordt per deelgebied aangegeven over hoe omgegaan dient te worden met landschappelijke kenmerken en waarden. Het beleidsplan dient ter inspiratie te worden gebruikt, waarbij het aan de initiatiefnemer zelf is om aan te geven hoe met deze kenmerken en waarden binnen de planvorming wordt omgegaan.

Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Oeverwal'. De doelen voor dit deelgebied kunnen als volgt worden geformuleerd:

  • De openheid van akkercomplexen benadrukken;
  • Het kronkelende patroon van wegen en kavels met behulp van laan- en kavelbeplantingen versterken;
  • Verschillen tussen hoge droge delen en lage natte delen zichtbaar maken;
  • De ruimtelijke effecten van doorsnijdingen verzachten;
  • Gebiedseigen water helpen vasthouden;
  • Ruimte bieden aan natte natuur;
  • Hydrologisch, ecologisch of ruimtelijk herstel van beken stimuleren;
  • Invulling geven aan de ecologische verbindingszones;
  • Ecologisch of hydrologische barrières wegnemen;
  • De landschappelijke en recreatieve kwaliteiten van het Gat van Cortenoever verbeterd worden.
3.4.6 Parkeernota

De gemeente Brummen heeft een beleidsnota opgesteld waarin wordt beschreven hoe er om moet worden gegaan met het verkeer en voornamelijk met het parkeren. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart en beïnvloedingsfactoren als bereikbaarheidskenmerken, -locatie eigenschappen, -mobiliteitskenmerken en -de woningtypen.

Voor de gewenste ontwikkeling is uitgegaan van woningen in het dure segment in het gebied 'Rest van de bebouwde kom'. Deze woningen worden getypeerd met een grootte van 155 m2 en groter. De parkeernorm voor deze woningtype bedraagt (gemiddeld) 2,1 parkeerplaatsen per woning. Hiervan moet per woning (ten minste) 0,3 parkeerplaats voor bezoekers worden gerealiseerd. Voor de beoogde ontwikkeling zal het parkeren geheel op eigen terrein plaatsvinden. Hier is dan ook voldoende ruimte voor aanwezig.

3.4.7 Toetsing gemeentelijk beleid

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 10 woningen mogelijk gemaakt gelegen op ruime kavels en op verspreid liggende erven. Dit als afronding van de noordzijde van Brummen en als geleidelijke overgang naar het buitengebied. Voor de ontwikkeling van deze woonpercelen wordt geleund op het principe van de landelijke erven. De aspecten en relevante criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen zijn beslissend geweest voor de ontwerpkeuze en het materiaalgebruik. Gelet op de omgeving (landelijk gebied) zijn hier aspecten aan toegevoegd, zoals het situeren van gebouwen. Daarop aanvullend is de beoogde ontwikkeling in lijn met het genoemde in de overige beleidsdocumenten van de gemeente Brummen. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije-merbeoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Verkennend onderzoek archeologie

Uit de Archeologische beleidsadvieskaart (zie figuur 6) blijkt dat het plangebied een lage tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Elzenbos' is door RAAP in 2007 een archeologisch bureau en verkennend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit dat onderzoek is gebleken dat het plangebied bestaat uit twee dekzandruggen of -koppen welke doorsneden worden door een systeem van crevassegeulen. In de diepere ondergrond is een Midden en Laat Pleniglaciaal terras aanwezig. Ook zijn twee clusters met archeologische resten aangetroffen, welke gedateerd worden van de periode Ijzertijd t/m Laat Middeleeuwse materiaal.

Gelet op die uitkomsten is in het geldende plan een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Vervolgens is in 2010 door BAAC een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie tevens volgende paragraaf). Onder behoud van dit inventariserende onderzoek d.m.v. proefsleuven is in mei 2011 een selectiebesluit genomen. Aan de hand van dit besluit is een deel van het plangebied archeologisch vrijgegeven en een gedeelte niet.

De gronden die niet archeologisch zijn vrijgegeven zijn door middel van een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Voor deze archeologische verwachtingswaarde geldt dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 2.500 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' aan het plangebied toegekend. Op basis van de bijbehorende regels geldt een voorbehoud bij bodemingrepen kleiner dan de vrijstellingsgrens waarbij vondsten of sporen worden aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0006.png"

Figuur 6: Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Brummen (plangebied zwart omlijnd)

Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven

Ter plaatse van het plangebied is in maart 2011 door BAAC bv, Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven (zie bijlage 2). Uit dat onderzoek zijn de twee vastgestelde vindplaatsen nader onderzocht.

Voor vindplaats 1, waar het plangebied zich in bevindt, zijn nederzettingssporen uit de vroege- tot midden ijzertijd aangetroffen. Daarop aanvullend zijn tevens sporen van verschillende ijzertijd (paal)kuilen gevonden. Deze vindplaats is als behoudenswaardig aangemerkt.

Voor vindplaats 2, wat zich ten zuiden van het plangebied bevindt, zijn twee skeletresten aangetroffen. In beide gevallen gaat het om begravingen die in de recente nieuwe tijd gedateerd moeten worden. Voor deze vindplaats zijn geen behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen en wordt nader onderzoek hiervoor niet noodzakelijk geacht.

De beoogde ontwikkeling zal plaatsvinden op de gronden van vindplaats 1. Voor behoud in situ is het ontwerp van de beoogde ontwikkeling hierop aangepast. Uit onderzoek naar de waterhuishoudkundige situatie van het gebied is reeds gebleken dat het toekomstige maaiveld ongeveer 50 cm opgehoogd zal moeten worden. De archeologische sporen bevinden zich gemiddeld tussen 7,40 meter +NAP in het westen en 7,94 meter +NAP in het oosten, hetgeen overeenkomt met respectievelijk 1,10 meter en 0,56 meter onder het geplande maaiveld. Vanwege de graafwerkzaamheden die nodig zijn voor de beoogde ontwikkeling, zal het maaiveld (met inachtneming van een veiligheidsmarge van 25 cm) opgehoogd moeten worden tot 1,05 meter boven maaiveld. Hierdoor zal het westelijke deel van het plangebied een nieuwe maaiveldhoogte bedragen van 8,45 meter +NAP en in het oosten een nieuwe maaiveldhoogte van 8,99 meter +NAP. Door deze nieuwe maaiveldhoogte zullen de aanwezige archeologische resten behouden worden en is er geen verdere vermijding nodig.

Conclusie

Uit de Archeologische beleidsadvieskaart is gebleken dat het plangebied bestaat uit reeds vrijgegeven gronden met een lage tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Om die reden is in 2007 en 2010 onderzoeken uitgevoerd en is vervolgens in mei 2011 hier een selectiebesluit over genomen. Aan de hand van dit besluit is een deel van het plangebied archeologisch vrijgegeven en een gedeelte niet. Daarop aanvullend is in hetzelfde jaar door burgemeester en wethouders het besluit genomen om nader onderzoek uit te voeren of het inrichtingsplan hierop aan te passen. Voor de beoogde ontwikkeling is de keuze gegaan naar het laatst genoemde. Het maaiveld zal bij de beoogde ontwikkeling worden verhoogd, zodat de archeologische resten behouden blijven.

Derhalve is geen nader onderzoek nodig naar dit aspect en vormt het geen belemmering voor de verdere uitvoering van dit plan.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument.

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Onderzoek en conclusie

Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 7) is te zien dat voor het plangebied geen cultuurhistorische waarden gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0007.png"

Figuur 7: Cultuurhistorische waardenkaart provincie Gelderland

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.3 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

In 2006 is in het plangebied Elzenbos een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er sprake was van een lichte verontreiniging in de boven- en ondergrond van enkele zware metalen en PAK. PAK's zijn stoffen die ontstaat bij een onvolledige verbranding van materiaal dat koolstof bevat. Deze lichte verontreiniging vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De onderzoeksresultaten geven momenteel nog een goed beeld van de kwaliteit van de boven- en ondergrond. Daarnaast zijn er geen risicovolle activiteiten bekend op het gebied.

Grondwaterverontreiniging

In het grondwater is een verontreiniging vastgesteld van een oplosmiddel (Vluchtige organische chloorverbinding). De verontreiniging is afkomstig van een voormalige metaalwarenfabriek ten westen van Elzenbos. Ten gevolge van die activiteiten bij de metaalwarenfabriek is een verontreiniging ontstaan van vluchtige organische chloorverbindingen (VOCL). Deze bron is in 2001 gesaneerd. Door de lemige en kleiige lagen in het brongebied is in het grondwater een horizontale verspreiding ontstaan. De horizontale afstroming vindt plaats tussen 5 en 10 meter diepte. Doordat de lemige en kleiige laag ook onder Elzenbos voorkomt is in het grondwater van Fase 1 van Elzenbos een verontreiniging van het grondwater tussen 5 en 6 meter geconstateerd.

Saneringsplan Provincie Gelderland

De verspreiding van de verontreiniging in horizontale richting was voorzien. De stroomrichting van het grondwater is van west naar oost. De provincie heeft een saneringsplan opgesteld. Het doel is het aantonen van een beheersbare en acceptabele nog verspreidende grondwaterverontreiniging met VOCl (specifiek zijn dat trichlooretheen, tetrachlooretheen, cis dichlooretheen en vinylchloride). Hiertoe zijn modelberekeningen uitgevoerd. Om deze modelberekeningen te monitoren zijn monitoringspeilbuizen geplaatst en is een meetstrategie opgesteld.

Doordat op een aantal locaties onder Elzenbos de leem en kleilaag ontbreekt, is het voor het grondwater en met name de verontreiniging dat zwaarder is dan water, mogelijk verticaal te verspreiden naar het dieperliggende grondwater. Door bijvoorbeeld het onttrekken van grondwater kan er een andere verspreiding plaatsvinden dan de eindsituatie zoals in het saneringsplan is aangegeven.

Saneringsplan Elzenbos woningbouw activiteiten 

Een verandering van de verontreinigingssituatie wordt niet wenselijk geacht. Daarom is een saneringsplan voor heel Elzenbos opgesteld en goedgekeurd door de provincie Gelderland in een beschikking (2009-006182).

Voor het aanleggen van riolering en de bouwactiviteiten in fase 1 is het grondwaterniveau verlaagd. Door toepassing van bemaling is het mogelijk om de verontreiniging te verspreiden. Er is een zuiveringsinstallatie geplaatst voor het opgepompte grondwater.

Voor de aanleg van de riolering en bouwactiviteiten in de overige ontwikkelingen van Elzenbos wordt (vooraf) bepaald of de activiteiten kunnen leiden tot een horizontale - of verticale verplaatsing van de grondwaterverontreiniging.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De bodem is geschikt voor de beoogde bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan en er hoeft geen (nieuw) bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de wet heet dit de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

Artikelen 3.1 tot en met 3.11 van de Wet Natuurbescherming regelen de bescherming van soorten. De bescherming is opgedeeld in vijf categorieën met soorten:

  • 1. Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  • 2. Overige vogels;
  • 3. Soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I);
  • 4. Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn en waarvoor provinciaal geen vrijstelling geldt;
  • 5. Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, maar waarvoor provinciaal wel een vrijstelling geldt.

Voor vogels geldt dat er twee categorieën zijn: de vogels met jaarrond beschermde nesten (o.a. Huismus, Gierzwaluw en Buizerd) en de overige broedvogels. Vogels met jaarrond beschermde nesten hebben een strikte beschermingsstatus binnen de Wet natuurbescherming. Van overige broedvogels zijn hun nesten alleen tijdens het broedseizoen beschermd zijn (periode van nestbouw, eileg, broeden en voeren van de jongen op het nest).

Voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn zijn in artikel 3.5 verboden vastgelegd (o.a. verboden om dieren te doden en voortplantings- of rustplaatsen te vernielen) en geldt een strikte beschermingsstatus. Soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, kunnen ingedeeld worden in twee categorieën. Provincies mogen besluiten om bepaalde soorten vrij te stellen van bescherming in het kader van ruimtelijke ingrepen, beheer en onderhoud. In de meeste provincies geldt - onder andere voor ruimtelijke ontwikkelingen - een vrijstelling voor een selectie van zoogdieren en amfibieën.

Voor de overige soorten gelden vergelijkbare verboden (zie artikel 3.10) als voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn en geldt eveneens een strikte beschermingsstatus. Voor het overtreden van verbodsartikelen bij ruimtelijke ingrepen is het noodzakelijk om ontheffing aan te vragen bij bevoegd gezag (veelal de provincie waarbinnen de ingreep plaatsvindt). Voor het verkrijgen van een ontheffing dient een uitgebreide rapportage opgesteld te worden waarin o.a. wordt aangegeven hoe gezorgd wordt dat schade tot een minimum beperkt blijft en of compenserende maatregelen aan de orde zijn.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Voor de EHS/NNN geldt geen externe werking. Doordat het plangebied buiten Natura 2000 is gelegen, worden effecten zoals areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding op voorhand uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Ter plaatse van het plangebied is in juni 2016 een Quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van wettelijk beschermde soorten en om bij het eventueel voorkomen hiervan, aan te geven hoe hiermee dient te worden omgegaan (zie bijlage 3 voor de rapportage daarvan).

Uit de Quickscan is gebleken dat er beschermde vleermuizen (foerageergebied en vliegroutes), vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (steen- en kerkuil, sperwer en buizerd) en overige zoogdieren (steenmarter en das) kunnen voorkomen in- en direct rond het plangebied. Na aanleiding van de quickscan is geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied.

Het nader onderzoek heeft plaatsgevonden in november 2016 (zie bijlage 4 voor de rapportage daarvan). Uit het nader onderzoek is het volgende gebleken:

Vleermuizen

De struweelsingel was vroeger een belangrijke vliegroute voor de watervleermuis. Van zijn verblijfplaats in een boom op de begraafplaats van Rhienderen, verplaatste hij zich via de struweelsingel naar het Gat van Cortenoever om te foerageren. Deze vliegroute is tijdens dit onderzoek niet aangetroffen. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken zijn:

  • 1. De verblijfplaats op de begraafplaats bestaat niet meer (bijvoorbeeld doordat de boom gekapt is);
  • 2. De vliegroute is niet meer functioneel door de bouw van de wijk tussen de Zutphensestraat en de Meengatstraat (deze wijk was nog niet gebouwd toen de vliegroute werd aangetoond).

De struweelsingel doet nog wel dienst als vliegroute voor minder kritische soorten als gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. Ook gebruikt een aantal soorten de struweelsingel om te foerageren.

Als de huidige functie van het gebied voor vleermuizen niet in gevaar komt, is geen ontheffing op de noodzakelijk. Om de huidige functies en de betekenis van het gebied voor vleermuizen te waarborgen worden de volgens maatregelen aanbevolen:

  • 1. Het bouwrijp maken van de grond (inclusief opbrengen van grond uit het gronddepot) kan zonder problemen, mits:
    • a. Er ’s avonds en ’s nachts (tussen zonsondergang en zonsopgang) niet binnen 50 meter afstand van de struweelsingel gewerkt wordt;
    • b. Er geen hoog materieel en materiaal ’s nachts naast de struweelsingel gestald wordt;
    • c. Er geen felle lichtbronnen binnen 50 meter van de struweelsingel staan (tussen zonsondergang en zonsopgang mag er geen licht richting de struweelsingel schijnen).
  • 2. Bij de inrichting van de nieuwe wijk dient lichtvervuiling op de struweel singel tot een minimum te worden beperkt.

Het bovenstaande kan bewerkstelligd worden door een slimme (‘vleermuisvriendelijke’) verlichting en inrichting (denk aan lichtsterkte, uitstraalrichting, type licht, hoogte van de lichtbron). Naast speciale verlichting kan gedacht worden aan het afschermen door middel van een bomenrij. Met een aantal meter ruimte tussen de bomenrij en de struweelsingel ontstaat ook een aantrekkelijke ‘corridor’ voor de vleermuizen. Ook bij de definitieve inrichting geldt dat geen hoge objecten direct naast de struweelsingel geplaatst mogen worden.

Ter versterking van de routefunctie wordt aanbevolen een mogelijke alternatieve vliegroute te creëren. Dit door de geplande haag door de nieuwe wijk door te trekken tot de zuidelijke punt van het retentiebekken (ter hoogte van de haakse bocht in ‘De Veldweide’). Verder door hier een donkere corridor te maken met een hop-over (door middel van twee hogere bomen) over de ontsluitingsweg.

Aan de oostkant wordt de haag dan doorgetrokken tot de houtwal. Dit versterkend landschapselement lijkt een goede keuze. Andere alternatieve routes kunnen op termijn mogelijk ontwikkeld worden door middel van een bomenrij langs de Elzenbosweg aan de noordrand van het projectgebied. Dit is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0008.png"

Figuur 8: Schematische weergave waarbij de rode pijlen de te creëren donkere corridors aangeven. Blauw omlijnde rechthoek zijn de potentiële leefgebieden / foerageergebieden voor de steenuil. Blauwe stippen versterken struweelsingel door aanplant opgaande bomen.

Steenuilen

In de plannen voor het noordelijke deel is voorzien in het aanleggen van twee delen met hoogwaardig hoogstamfruitbomen. Deze hoogstamfruitboomgaarden kunnen dienen als compensatie voor het verloren gaan van het marginale foerageergebied van de maisakker en het erf op Elzenbos 19.

Aanbevolen wordt inrichting en beheer van de boomgaard af te stemmen op behoeften van de steenuil en hiervoor een ‘inrichtings- en beheerplan’ op te stellen. Een vrij intensief begraasde structuur waarin veel muizen aanwezig zijn heeft de voorkeur. De nestkasten en het huis veranderen met de huidige plannen niet.

Aanleg van de hoogstamboomgaarden zorgt voor een kwaliteitsimpuls voor de steenuil. In de eerste fase (ten zuiden van de singel) die wordt gerealiseerd zijn geen effecten te verwachten. Omdat nagenoeg alle gronden ten zuiden van de houtsingel buiten de foerageerbiotoop van de steenuil liggen (meer dan 300 meter) wordt het voortbestaan ter plaatse niet bedreigd. Een ontheffing is dan ook niet noodzakelijk.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn diverse risicovolle inrichtingen aanwezig zoals een LPG tankstation en opslag van gevaarlijke stoffen. Gezien de ruime afstand tot het plangebied vormen deze inrichtingen geen extern veiligheidsrisico ter plaatse van het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten westen van het plangebied op circa 500 m ligt een spoorlijn (Route 62, Ressen Noord – Zutphen Twentekanaal aansl.) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd met een invloedsgebied van meer dan 4.000 m. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand ligt van de spoorlijn hoeven er volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. De plantontwikkeling is op ongeveer 275 meter gelegen van provinciale weg N348 met een invloedsgebied van 355 meter. Wederom is het plangebied op meer dan 200 m afstand gelegen en hoeven geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse. Volgens de risicokaart vindt verder in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water.

Hogedruk aardgasleiding

Ten oosten van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. Dit betreft de leiding N-559-21. Vanwege de gedeeltelijke ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied en het feit dat er door de ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt sprake is van een toename in de personendichtheid, is door Rho adviseurs een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De berekening is opgenomen in bijlage 5.

Uit de berekening blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leiding is gelegen. De PR 10-6-risicocontour vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In zowel de huidige als toekomstige situatie wordt er geen groepsrisico berekend. Dit komt door de zeer beperkte personendichtheid binnen het invloedsgebied van de leiding. Het groepsrisico van de leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Gezien het feit dat de beoogde ontwikkeling (gedeeltelijk) binnen het invloedsgebied van een aardgasleiding, spoorlijn en de N348 is gelegen, is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Gelet op de ruime afstand tot de spoorlijn en de N348 kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Tevens blijkt uit de QRA van de gasleiding dat het groepsrisico niet groter is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde waardoor ook voor deze bron volstaan kan worden met een beperkte verantwoording. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van het plangebied. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 6.

Conclusie

De hogedruk aardgasleiding, N348 en spoorlijn vormen geen belemmering. Daarnaast is de zelfredzaamheid en bereikbaarheid van het plangebied goed en zijn er tevens verschillende maatregelen mogelijk om de zelfredzaamheid te vergroten. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 10 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de IJsselgouw (N348). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2015 bedraagt 18,4 µg/m³, voor fijn stof PM10 bedraagt dit maximaal 21,3 µg/m³, en voor fijn stof PM2,5 maximaal 13,3 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 dagen.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden die getypeerd kunnen worden als gemengd gebied gelden kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden gereduceerd.

Onderzoek

Het plangebied maakt deel uit van een rustige woonwijk en ligt dan ook naast woningen en braakliggende gronden waarop met name woningen zijn beoogd. Ten (noord)westen van het plangebied op circa 65 m komt een zorglocatie van Philadelphia Zorg. Gezien de aard, omvang en afstand tot deze zorglocatie kan er vanuit worden gegaan dat de woningen in het plangebied geen milieuhinder zullen ondervinden van deze zorglocatie en dat de bedrijfsvoering van de zorglocatie niet belemmerd zal worden.

Aan de noordwestkant van de woningbouwlocatie Elzenbos ligt op circa 380 m het bedrijventerrein Rhienderen-Noord. Op dit bedrijventerrein bevinden zich bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.2. Voor deze milieucategorie geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 300 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Ten noordoosten van het plangebied op circa 100 m afstand is een agrarisch bedrijf gesitueerd aan de Elzenbosweg 16. Het betreft een niet-intensief agrarisch bedrijf. Gezien de ruime afstand vormt het bedrijf geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. Circa 400 m ten noordoosten van het plangebied is aan de Elzenbosweg 10 een intensieve veehouderij gelegen. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan Elzenbos (2010), heeft deze intensieve veehouderij een milieuzonering van 264 m. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Tevens zijn op kortere afstand reeds bestaande woningen aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden. Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Op basis hiervan zal ter plaatse van de beoogde ontwikkeling sprake zijn van een goed woon- en leefmilieu.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 1 april 2016 en opgenomen in bijlage 7. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Op 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei & Eem gefuseerd en is waterschap Vallei en Veluwe ontstaan. Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerprogramma (WBP) van Vallei en Veluwe van toepassing. Dit programma beschrijft de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken. Waterschap Vallei & Veluwe benadrukt in het WBP het belang van samenwerken met haar partners. Daarnaast zijn op inhoud de volgende ambities geformuleerd:

  • Beschermen tegen overstromingen
  • De juiste hoeveelheid water
  • Goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • Scheiden van schoon en vuil water
  • Zoveel mogelijk waarde uit water halen
  • Integraal beheren van afvalwaterketen en watersysteem, in samenwerking met partners

Deze ambities zijn voor elk programma (waterveiligheid, watersysteem en waterketen) vertaald naar doelstellingen op de korte termijn (2021). Op basis van het Waterbeheerprogramma wordt jaarlijks vastgesteld welke maatregelen tegen welke kosten uitgevoerd gaan worden.

Keur en Beleidsregels 2014

Vanwege de fusie van Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei & Eem is per 1 januari 2014 is een nieuwe Keur in werking getreden. Voor het gehele waterschapsgebied gelden nu dezelfde regels. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • grondwater;
  • bergingsgebieden;
  • ondersteunende kunstwerken.

Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit te mogen uitvoeren. Als Vallei en Veluwe daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Vallei en Veluwe nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Vallei en Veluwe zijn te vinden op de website.

Gemeentelijk beleid

Gemeente Brummen heeft in samenwerking met Tauw in 2008 een waterplan opgesteld. Het waterplan bevat een inventarisatie en analyse van de waterhuishouding en een visie hierop voor de periode 2008 – 2027. Het plangebied maakt hier echter geen deel vanuit. Voor de beoogde ontwikkeling is een waterhuishoudkundig plan- en een rioleringsplan opgesteld.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de gemeente Brummen en bestaat uit agrarische (braakliggende) gronden. In de huidige situatie is het plangebied onverhard. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat het zuidwestelijk deel van het plangebied hoofdzakelijk uit klei op grof zand. Hier is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder het maaiveld ligt en dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m onder het maaiveld ligt. Het noord- en zuidoostelijke deel van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit lichte klei met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder het maaiveld ligt en de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m – 1,4 m onder het maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten westen van het plangebied liep de Oude Brummense Beek, een gekanaliseerde A-watergang. Deze watergang is inmiddels gedempt. Ten westen van deze voormalige watergang is een C-watergang aangelegd, zie figuur 9. Voor deze C-watergang geldt geen beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRELZ120003-va01_0010.png"

Figuur 9: Ligging C-watergang

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen kern- of beschermingszones van een primaire of regionale waterkering.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in 10 woningen. De hoeveelheid verharding zal vanwege de bouw van de woningen (inclusief bijbehorende verharding ten behoeve van wegen etc.) toenemen met circa 10.685 m², ervan uitgaande dat 25% van de kavels verhard zullen worden. Omdat de toename in verharding meer is dan 1.500 m², dient dit gecompenseerd te worden en is een vergunning in het kader van de Keur noodzakelijk. De eis van het waterschap ten aanzien van een toename aan verharding is dat voor 10% van het oppervlak aan nieuwe verharding gecompenseerd dient te worden, oftewel 1.685 m². Conform het "Rioleringsplan uitbreiding Elzenbos" zal de hemelwaterafvoer en berging plaatsvinden op eigen terrein.

Het hemelwatersysteem wordt uitgevoerd als een IT-systeem. Dit houdt in dat afstromend hemelwater in eerste instantie kan infiltreren naar de ondergrond en bij extreme neerslag kan overstorten naar de ‘De Zomp’. Afhankelijk van de variërende grondwaterstand zal het IT-systeem deels gevuld kunnen raken met grondwater. Dit zal bij een GHG situatie het geval kunnen zijn. Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling het water zich via het IT-systeem kan verdelen waardoor de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie meer afgevlakt zal zijn. De hoogte van de overstortdrempel is voldoende hoog dat geen afvlakking van het grondwater plaatsvindt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Voor de inname en transport van huishoudelijk afvalwater wordt drukriolering aangelegd.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel zullen watercompenserende maatregelen getroffen worden in verband met de toename van verharding. Deze maatregelen zullen op eigen terrein worden gerealiseerd. Het aspect water staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.9 Wegverkeerslawaai

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 10 woningen. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De woningen zijn gelegen binnen de geluidszones van de Elzenbosweg en de N348. Akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk.

Uit het onderzoek, zie bijlage 8, blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Elzenbosweg en de N348 de voorkeursgrenswaarde op de nieuwe woningen niet wordt overschreden. Zodoende is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Verdere procedures zijn ingevolge de Wgh niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.10 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt grotendeels ontsloten aan Het Stroomdal. Deze weg sluit aan op de rotonde met de Zutphensestraat. Vanaf deze weg is zowel de kern van Brummen als de N348 en de N345 richting Zutphen, Apeldoorn en Dieren snel te bereiken. Daarop aanvullend wordt één woning in het plangebied ontsloten via de Elzenbosweg, welke vervolgens aansluit op de Zutphensestraat. De maximum snelheid in het plangebied betreft 30 km per uur.

De wegen rondom het plangebied zijn veelal erftoegangswegen met een gemengde afwikkeling van het verkeer, volgens de principes van Duurzaam Veilig. Aan de Zutphensestraatweg (een gebiedsontsluitingsweg) zijn tevens fietsstroken aanwezig.

Op enkele honderden meters vanaf het plangebied zijn aan de Zutphensestraat bushaltes aanwezig. Hier halteren buurtbussen in de richting van Leuvenheim en Zutphen. Het treinstation van Brummen ligt op minder dan 2 km van het plangebied. Vanaf hier rijden sprinters richting Zutphen en Nijmegen.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Binnen het plangebied worden tien woningen mogelijk gemaakt. De gemeente Brummen is daarbij aangewezen als 'een weinig stedelijke gemeente', waarbij het plangebied is gelegen in de rest van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit in deze gemeente worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit de publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). De verkeersgeneratie van een vrijstaande woning bedraagt 8,2 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van tien woningen bedraagt 82 mvt/etmaal. Dit verkeer wordt ontsloten op Het Stroomdal. Deze erftoegangsweg kent een intensiteit van maximaal 600 mvt/etmaal. De beperkte toename kan gemakkelijk worden afgewikkeld op deze weg.

Parkeren

Het parkeren in het plangebied zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Hier is dan ook voldoende ruimte voor aanwezig.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De beperkte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling zal niet tot problemen in de verkeersafwikkeling zorgen. De parkeerbehoefte zal geheel op eigen terrein opgevangen worden. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Aan de oostzijde van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen. De gasleiding heeft een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. De belemmeringenstrook is vastgelegd in het privaatrecht en gereserveerd voor werkzaamheden van de leidingexploitant. Deze strook wordt ook wel zakelijk rechtstrook genoemd. In deze strook mag enkel bebouwing ten behoeve van de leiding worden gerealiseerd. Daarnaast mogen er zonder aanlegvergunning geen grondroerende activiteiten plaatsvinden. De beoogde ontwikkeling is niet in de belemmeringenstrook gelegen. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke uitgangspunten aan de juridische regeling ten grondslag

liggen en hoe deze is vormgegeven.

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Groen

De gronden, met uitzondering van de gronden met de bestemmingen 'Verkeer - Verblijf' en 'Wonen', zijn geheel ondergebracht in deze bestemming. Dit om qua ruimtelijke uitstraling aan te sluiten op de omgeving. Binnen deze bestemming is het toegestaan om beplantingen te realiseren, zoals boomgroepen verspreid over het plangebied, landschappelijke beplantingen langs de randen van de erven en boomgaarden en/of fruitbomenweides verspreid over het plangebied. Centraal in het plangebied is ruimte voor een boomgroep van enkele markante bomen (eik, beuken, elzen of wilgen). Daarop aanvullend wordt binnen deze bestemming tevens ruimte geboden voor extensieve dagrecreatie in de vorm van natuurbeleving, picknickplaatsen en een schapenweide. De situering van de in- en uitritten zijn op de verbeelding aangegeven middels een aanduiding.

Op gronden met deze bestemming is het toegestaan om gebouwen te realiseren ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren. Ook is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren tot een maximum bouwhoogte van 5 meter.

Verkeer - Verblijfsgebied

De noodzakelijke ontsluitingswegen in het plangebied voor zowel het auto- als fietsverkeer zijn ondergebracht in deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn behalve de verkeersvoorzieningen tevens groenvoorzieningen en (openbare)nutsvoorzieningen toegelaten. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de functies van de voorzieningen.

Wonen

De te realiseren woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De voorgenomen ontwikkeling is vrij concreet uitgewerkt in het visiedocument. Er wordt uitgegaan van woningen met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 meter. Daarbij dienen de woningen een minimale diepte te hebben van 15 meter. De bouwregels zijn zodanig opgezet dat ze de waarden van de beoogde inrichting waarborgen. De opzet van de bestemming sluit aan op het geldende bestemmingsplan, weliswaar met een geactualiseerde regeling. Ook zijn er mogelijkheden opgenomen voor bijgebouwen, uitbreidingen, overkappingen en overige bouwwerken. Ten aanzien van de situering van de bebouwingen zijn regels opgenomen, zoals een gevellijn waar de hoofdgebouwen naar gesitueerd dienen te worden. De inrichting van de woonpercelen dienen minimaal te voldoen aan de voorwaarden genoemd in hoofdstuk 3 van het visiedocument 'Verkaveling en Beeldkwaliteit Brummen Elzenbos deelgebied III west, april 2016'. Hiervoor is dan ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Binnen deze bestemming is het gebruik van een deel van de woning ten behoeve van aan huis gebonden beroepen toegestaan. Hiertoe dient echter wel de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd te blijven. Om dit te bewerkstelligen mag het gedeelte dat in gebruik is ten behoeve van aan huis gebonden beroepen niet groter zijn dan 40% van het vloeroppervlak van de hoofdgebouwen. Indien bewoners voornemens zijn om een aan huis gebonden beroep uit te oefenen, kunnen zij middels een omgevingsvergunning, afwijken van het hiervoor genoemde. Hier zijn voorwaarden aan verbonden.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is het gehele plangebied voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Hiervoor geldt een bouwregeling en een aanlegvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Brummen is initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling. Eventuele planschadekosten worden gedekt uit de gemeentelijke grondexploitatie. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.


Het concept ontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar de verschillende vooroverlegpartners. De ontvangen opmerkingen zijn vervolgens verwerkt in dit plan.

6.2.2 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf dinsdag 4 juli 2017 tot en met maandag 14 augustus 2017 ter inzage gelegen. Tijdens de zienswijzentermijn is één zienswijze ontvangen. Voor de afweging en beantwoording hiervan wordt verwezen naar de zienswijzenota (zie bijlage 9). De ingekomen zienswijze heeft niet geleid tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.