direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voorstondensestraat 7a, Hall
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De familie Jansen, hierna initiatiefnemer, is voornemens om de voormalige nertsenhouderij aan de Voorstondensestraat 7a in het buitengebied van Hall te herontwikkelen tot een kleinschalig verblijfsrecreatiepark met 22 verblijven. De accommodaties worden landschappelijk ingepast en samen met de aanwezige paardenhouderij ontstaat er daardoor een unieke verblijfslocatie in het buitengebied van Hall.

Het verdwijnen van de intensieve veehouderij zorgt bovendien voor een verbetering van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Voorstondensestraat 7a in het buitengebied van Hall. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Aan de Voorstondensestraat 7a in het buitengebied van Hall ligt een voormalige nertsenhouderij. Nieuwe landelijke wetgeving heeft er voor gezorgd dat alle pelsdierhouderijen in Nederland uiterlijk in 2024 moeten stoppen. Mede vanwege de coronacrisis heeft het kabinet vooruitlopend op de einddatum in 2024 besloten dat alle nertsenhouderijen in 2020 hun dieren moeten ruimen. De nertsenhouderij binnen het plangebied is daarom niet meer actief. De bedrijfsbebouwing, waaronder de kenmerkende smalle langgerekte nertsenstallen, is nog wel aanwezig.

Het voormalige bedrijf ligt in het buitengebied van de gemeente Brummen, niet ver ten noorden van het plaatsje Hall. Vanwege de nabijgelegen Veluwe ten westen en een concentratie van landgoederen ten oosten van het plangebied is het een populair recreatiegebied. Het landschap ter plaatse betreft een voormalig nat heide- en broeklandschap dat is ontgonnen tot het huidige overwegende landbouwgebied. Het gebied wordt nu gekenmerkt door een redelijke mate van openheid, overwegend grondgebruik als grasland, beken en een rechtlijnig patroon van wegen, lanen en kavelgrenzen. Ondanks de openheid zijn de nertsenstallen door de aanwezigheid van laanbomen langs onder andere de Pongeweg en de Voorstondesestraat en de bestaande houtsingel aan de zuidkant van de bedrijfslocatie niet tot nauwelijks zichtbaar vanuit de omgeving. De locatie wordt door één inrit ontsloten op de Voorstondensestraat. Voor aan deze weg staat de bedrijfswoning.

De eigenaren van de locatie zijn ook actief in de paardensportwereld. Zij trainen op verzoek paarden (uit het hogere segment) waarbij de paarden voor langere tijd (enkele maanden tot jaren) op deze locatie verblijven. Daartoe zijn verschillende paardensportfaciliteiten op de locatie aanwezig, waaronder een binnenbak, stal met paardenboxen en een uitloopgebied. Het totale plangebied heeft een oppervlak van ca 3,3 ha. Navolgende afbeeldingen geven een beeld van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0004.png"

Aanzicht op de bestaande bedrijfswoning en de daarachter gelegen bedrijfsgebouwen (bron: googlestreetview)

2.2 Toekomstige situatie

De eigenaren van de nertsenhouderij zijn noodgedwongen gestopt met de bedrijfsvoering. Om de locatie weer toekomstbestendig te maken is een plan ontwikkeld om een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein te ontwikkelen. De kansen die de unieke ligging nabij de Veluwe en de landgoederen biedt, zijn gecombineerd met de expertise van de initiatiefnemers in de recreatie- en paardensportsector.

In deze paragraaf wordt het plan op hoofdlijnen beschreven. Een toelichting op het planconcept is opgenomen in bijlage 1. Bijlage 2 bevat de landschappelijke onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0005.png"

Schetsontwerp van de toekomstige inrichting van het plangebied (ontwerp: Wielen architecten, landschappelijk inpassing Buro SRO)

Verblijfsaccommodatie

Het kleinschalig verblijfsrecreatieterrein wordt ontwikkeld op de gronden van de bestaande nertsenstallen. Om ruimte te maken voor het nieuwe verblijfsrecreatieterrein worden alle nertsenstallen gesloopt. Het plan is om maximaal 22 verblijfsaccommodaties te realiseren binnen een nieuw aan te leggen groene inrichting met landschapselementen, passend in het hier aanwezige landschap. Het park richt zich op een brede doelgroep waarbij er specifiek aandacht is voor paardensportliefhebbers. Op de eerste plaats zijn dit eigenaren die hun paard in training hebben gegeven bij de initiatiefnemer. Zij kunnen zelf op de locatie verblijven in de nabijheid van hun paard om daar ook zelf mee te kunnen gaan rijden.

Daarnaast wordt het ook mogelijk om hier met een eigen paard op vakantie te gaan. Het paard kan gedurende het verblijf op locatie worden gestald en men kan tochten maken in de omgeving.

De recreatiewoningen worden ontwikkeld voor het hogere verblijfrecreatiesegment. Dit komt onder andere tot uiting in het ruime vloeroppervlak van 85 m² per accommodatie. De accommodaties worden voorzien van eigen sanitaire voorzieningen. Bij de inrichting en architectuur van de accommodaties staat de beleving van de nieuwe groene buitenruimte centraal. Om de inpassing van de verblijven in het landschap te optimaliseren zal veel gebruik worden gemaakt van glas en natuurlijke materialen. Het accent van het park ligt op de verblijfsfunctie, er komen geen ondersteunende voorzieningen zoals een horecagelegenheid, een zwembad of vormen van vermaak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0006.png"

3D-impressie van het toekomstige recreatieterrein (bron: Ontwerp Voorstondensestraat 7a Hall, Wielen architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0007.png"

Refentiebeelden van gewenste accommodaties met veel glas en natuurlijke materialen (bron: Ontwerp Voorstondensestraat 7a Hall, Wielen architecten)

Paardenhouderij

Naast de nieuwe verblijfrecreatiefunctie wordt de bestaande paardenhouderij uitgebreid. Het uitgangspunt is om de locatie verder te ontwikkelen als trainingslocatie voor paarden. Direct tegen de bestaande paardenstallen komt een nieuwe trainingshal. Het gebouw sluit qua massa en hoogtes aan op de bestaande stallen.

Vanaf de locatie zullen straks ook begeleidende rijtochten worden uitgezet waar verblijfsrecreanten gebruik van kunnen maken. Het aantal paarden dat op locatie kan verblijven neemt toe van 10 in de bestaande situatie naar maximaal 20 paarden in de toekomstige situatie. In het bestaande gebouw is voldoende ruimte voor de uitbreiding van het aantal paardenboxen, als ook ruimte voor de opslag van voer en andere bedrijfsbenodigdheden. Deze ruimte was (naast de aanwezige paardenboxen) voorheen in gebruik voor de nertsenhouderij.

De activiteiten van de paardenhouderij betreffen nadrukkelijk geen manege-activiteiten, maar worden uitgeoefend door de eigenaar zelf dan wel staan de faciliteiten ten dienste van de gasten die hier met een eigen paard komen.

Inrichting en landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in een rationeel verkaveld ontginningenlandschap. Ook het huidige erf heeft een rechtlijnige indeling. In de toekomstige situatie blijft de rationele erfopzet behouden. Het noordelijk deel in ingevuld met de bestaande woning, paardenstal met paardenbak en paardenweiden en drie recreatiewoningen. In het zuidelijke deel (de huidige nertsenfarm) worden 19 recreatiewoningen gerealiseerd.

Vanaf de Voorstondensestraat gezien liggen de stallen en de trainingshal achter de bedrijfswoning, waarmee een duidelijke hiërarchie is op het erf. Het bosje blijft behouden en de noordelijke houtwal wordt uitgebreid. Hiertussen ligt een weg. Groot verkeer en auto's met paardentrailers hoeven zodoende niet te keren, maar kunnen rondrijden. Hier wordt een aantal parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van de paardenhouderij. Ook trailers kunnen hier worden gestald.

De paardenweiden blijven in hoofdlijn zoals deze nu zijn maar worden aan de westzijde ingekort. Hier worden in een bosperceel drie recreatiewoningen gesitueerd waardoor de functie van verblijfsrecreatie zich ook (bescheiden) toont aan de straatzijde van het erf. Langs de westelijke rand van het perceel wordt langs de

Slatweg een singel geplaatst die onderdeel is van de landschappelijke inkadering van het erf.

De 19 recreatiewoningen in het zuidelijke deel zijn gelegen in een besloten groene inrichting die bestaat uit bomen, struiken, bloemrijk grasland en sloten/wadi's met natuurlijke oeverbeplanting. Er wordt een beperkt aantal doorzichten gecreëerd in de bestaande en nieuwe houtsingels met uitzicht op de omgeving. De houtsingels zorgen daarnaast voor voldoende afscherming van de recreatiewoningen. De bestaande coniferen langs de Slatweg worden vervangen door gebiedseigen soorten.

De hoofdontsluiting voor de recreatiewoningen ligt aan de Slatweg. Op deze wijze blijft recreatieverkeer gescheiden van de paardenhouderij. Langs de ontsluitingsweg over het terrein komen parkeerplaatsen voor de recreanten. De parkeerplaatsen worden ingebed in het groen dat het noordelijk deel van het zuidelijk deel scheidt. Door het groen wordt ook de minder fraaie achterkant van de bestaande paardenstal afgeschermd.

Ter hoogte van de paardenweiden worden geen parkeerplaatsen aangelegd, waardoor er verbinding ontstaat tussen het paardensportgedeelte en de verblijfsrecreatie. Deze relatie is ook visueel aanwezig doordat men onder de boomkruinen door kijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0008.png"  

Doorkijkje door het plangebied (beeld: Wielen architecten)

Een uitgebreide landschappelijke onderbouwing in woord en beeld is opgenomen in het rapport in bijlage 2.

De landschappelijke inpassing is verder uitgewerkt in een beplantingsplan waarin soorten, maatvoering en aantallen zijn opgenomen. Het beplantingsplan is opgenomen in bijlage 1 en in de regels voorwaardelijk verplicht gesteld.

Door het wegbestemmen van een intensieve veehouderij wordt een aanzienlijke milieuwinst behaald. Het uitoefenen van een (intensief) agrarisch bedrijf is straks niet meer mogelijk, waardoor het plan zal leiden tot een aanmerkelijke verbetering van woon- en leefklimaat van bewoners en van de natuur in de omgeving van de locatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Wet verbod pelsdierhouderij

Op grond van de in 2013 in werking getreden Wet verbod pelsdierhouderij is bepaald dat alle pelsdierhouderijen uiterlijk in 2024 dienen te stoppen met de bedrijfsvoering. Vanwege de coronacrisis heeft het kabinet besloten de einddatum van het verbod te vervroegen. Daartoe is op 16 december 2020 de Wet tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderijen vastgesteld. In plaats van 2024 dienen alle pelsdierhouderijen uiterlijk op 8 januari 2021 te zijn gestopt met de bedrijfsvoering.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het initiatief raakt daarmee op voorhand niet aan één of meer aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan worden maximaal 22 nieuwe verblijfaccommodaties en een nieuwe paardenhal mogelijk gemaakt. De verblijfsaccommodaties worden ontwikkeld binnen een recreatieterrein zonder centrale voorzieningen. De bestaande bedrijfsgebouwen van de voormalige nertsenhouderij worden gesloopt en de planologische mogelijkheden voor het uitoefenen van een intensieve veehouderij komen te vervallen.

Gelet op de aard en de omvang van de toegestane functie en bebouwing (maximaal 22 accommodaties zonder centrale voorzieningen en een nieuwe paardenhal) in combinatie met het verdwijnen van de nertsenhouderij en de bijbehorende afname van verhard- en bebouwd oppervlak is sprake van een beperkte stedelijke ontwikkeling.

Zoals aan is gegeven onder het 'Regionale functieveranderingsbeleid' in paragraaf 3.3 en het 'Kwaliteitstoerisme in gemeente Brummen' in paragraaf 3.4 is er binnen de gemeente Brummen ruimte en behoefte aan nieuwe verblijfsrecreatiemogelijkheden. Voorliggend initiatief speelt hier op in door een kleinschalig recreatieterrein te ontwikkelen gericht op een specifieke doelgroep die op dit moment nog niet wordt bediend door bestaande verblijfsrecreatieparken in de gemeente.

De vestiging van een dergelijk recreatiepark in combinatie met paarden is geen activiteit die past in bestaand stedelijk gebied. Met voorliggende ontwikkeling wordt een aanzienlijke kwaliteitsbijdrage geleverd ten opzichte van de bestaande versteende en bebouwde locatie.

Daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking succesvol doorlopen.

Wet verbod pelsdierhouderij

Binnen het plangebied was een nertsenhouderij actief. In verband met landelijke wetgeving is dit bedrijf niet meer actief. Voorliggend bestemmingsplan maakt de oprichting en uitvoering van een pelsdierhouderij in de toekomstige situatie niet meer mogelijk. Het initiatief sluit daarmee aan op het bepaalde in de 'Wet verbod pelsdierhouderij' en de later vastgestelde 'Wet tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderijen'.

Conclusie

Het initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is in februari 2022 voor het laatst geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;

  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;

Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Klimaatadaptatie

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.


Planspecifiek

In de Omgevingsverordening Gelderland zijn ter plaatse van het plangebied geen specifieke regels opgenomen. In algemene zin geeft de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland aan dat op het gebied van recreatie in de bestaande situatie al sprake is van een goed vestigingsklimaat. De goede uitgangspositie door de fraaie natuur en de mooie landschappen biedt echter nog mogelijkheden voor nieuwe vormen van recreatie en toerisme. De ontwikkeling van een recreatieterrein binnen het plangebied is passend vanwege de nabijheid van de Veluwe en de landgoederenzone in de gemeente Brummen. Doordat de bestaande paardensportfaciliteiten worden betrokken in het plan ontstaat er tevens een unieke vorm van verblijfrecreatie met een duidelijk onderscheidend karakter ten opzichte van bestaande parken.

Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Met voorliggend plan worden 22 recreatiewoningen mogelijk gemaakt, in combinatie met de uitbreiding van een paardenhouderij van 10 naar 20 paarden. De planlocatie ligt in het buitengebied. Met behulp van de website klimaateffectatlas.nl is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Hittestress: Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. De locatie ligt in het buitengebied. Er is reeds de nodige beplanting - waaronder bomen - aanwezig. Met de ontwikkeling wordt dit nog verder aangeplant met opgaand groen en bomen. Daarmee is de locatie weinig gevoelig voor opwarming en hittestress.
  • Droogte: De kaartbeelden uit de klimaateffectatlas laten voor de grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen veranderingen zien ten opzichte van de huidige situatie. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf. Met de sanering van de nertsenverblijven en bijbehorende erfverharding wordt het bergend vermogen van de grond vergroot. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte.
  • Wateroverlast: Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat in de huidige situatie ter plaatse van het plangebied enige plasvorming kan optreden na een korte of lange bui. Dit is waarschijnlijk gebaseerd op de bestaande situatie met de nertsenfarm, waarbij een groot deel van het plangebied verhard en bebouwd is, wat op plekken leidt tot grote piekafvoeren. In de nieuwe situatie is er sprake van minder verhard oppervlak en bovendien meer verspreid over het terrein. Ook de afvoer van hemelwater kan daardoor beter worden verspreid. In het plan is voorzien in de aanleg van een sloot en wadi's om overtollig hemelwater op te vangen, waardoor er naar verwachting minder tot geen sprake zal zijn van wateroverlast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0009.png"

Waterdiepte bij hevige bui (70 mm/2 uur). Bron: Klimaateffectatlas.nl

  • Overstromingsrisico: de planlocatie ligt niet in een gebied met een verhoogd overstromingsrisico. Het ligt niet in de nabijheid van grote wateren.

Geconcludeerd wordt dat met voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's als gevolg van klimaatverandering.

Het initiatief past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal functieveranderingsbeleid

In het beleidsdocument 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen gezamenlijk het regionale beleid voor functieverandering vastgelegd. De regeling voor functieverandering is van toepassing op vrijkomende en vrijgekomen (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied.

De mogelijkheden voor hergebruik of vervangende nieuwbouw zijn afhankelijk van de hoeveelheid vrijkomende bedrijfsbebouwing. Functieverandering kan plaatsvinden in de vorm van wonen of werken, en in de vorm van hergebruik van de bestaande opstallen of sloop en vervangende nieuwbouw. Het doel van functieverandering is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door

onder andere het terugdringen van de hoeveelheid bebouwing. Bij toepassing van functieverandering dient voldaan te worden aan een aantal algemene voorwaarden:

  • 1. Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijkomende (agrarische) gebouwen in het buitengebied.
  • 2. De regeling geldt ook voor eerder vrijgekomen (agrarische) bedrijfsgebouwen.
  • 3. Overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
  • 4. Voor de woningen geldt een maximummaat die overeenkomt met de maat uit het bestemmingsplan Buitengebied en maximaal 75 m² voor bijgebouwen.
  • 5. Mestsilo's, kuilplaten en erfverharding tellen niet mee als vrijkomende bebouwing.
  • 6. De functieverandering van gebouwen wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak.
  • 7. De ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving wordt niet belemmerd door de functiewijziging.
  • 8. Functieverandering mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
  • 9. Met een beeldkwaliteitsplan wordt de verschijningsvorm afgestemd op de omgeving. De functieverandering dient gepaard te gaan met, naast sloop, een vorm van verevening: een bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving.

De functieverandering is er op geënt om de omgevingskwaliteit in het buitengebied een impuls te geven, en wordt er naast sloop van de overtollige bedrijfsgebouwen een kwaliteitsbijdrage op de bij de functieverandering betrokken percelen gevraagd. Initiatiefnemers zijn verplicht tot het maken en uitvoeren van een inrichtingsplan, welke zorgt voor een landschappelijke inpassing van de locatie. Dit gebeurt door middel van een kenmerkende situering van de gebouwen en bijpassende beplanting.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het door de gemeente Brummen aangewezen gebied 'Arcadisch landschap' (zie ook 3.4.1). In het functieveranderingsbeleid geven de samenwerkende gemeenten aan dat verdere verstening binnen dit landschapstype niet wenselijk is. Wel zijn rood-voor-rood ontwikkelingen onder voorwaarden mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen te voorzien in een duurzame situatie met verbeteringen van de kwaliteit van natuur en het landschap. In geval van vrijkomende agrarische bebouwing kan gezocht worden naar een passende nieuwe functie, waarbij het aandeel bebouwing bij voorkeur wel af dient te nemen. De recreatieve functie wordt daarbij genoemd als één van de mogelijke nieuwe functies.

Voorliggend initiatief past volledig binnen het hiervoor gestelde kader waarbinnen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn in het landschapstype 'Arcadisch landschap'. De oppervlakte aan bebouwing neemt af, evenals de hoeveelheid verharding. De voormalige nertsenhouderij wordt herontwikkeld tot recreatieterrein. Deze nieuwe functie wordt door de gemeente als passend beschouwd bij rood-voor-rood ontwikkelingen. Het nieuwe recreatieterrein wordt landschappelijk ingepast met nieuwe landschapselementen die passend zijn binnen het ter plaatse voorkomende landschap. Het wegbestemmen van een intensieve veehouderij zorgt voor een aanzienlijke milieuwinst en een verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat door voorliggend initiatief de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk verbetert en dat het initiatief daarmee tegemoet komt aan het belangrijkste doel van het functieveranderingsbeleid.

Het initiatief past binnen het regionaal functieveranderingsbeleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Ligt op groen

De Structuurvisie Ligt op Groen (door de raad vastgesteld in 2005) benoemt ambities en doelen voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. Vertrekpunt is de groene kwaliteit van de gemeente. Het ontginningsgebied behoort tot het arcadisch landschap. Een verdere verstening is hier ongewenst. Rood-voor-groen ontwikkelingen zijn niet passend, maar wel zijn er mogelijkheden voor rood-voor-roodontwikkelingen als deze leiden tot een duurzame situatie en een bijdrage leveren aan de kwaliteit van natuur en landschap. Hierbij is sprake van ontwikkelingen waarbij geen rood wordt toegevoegd, maar het gaat om functieverandering, mogelijk herbouw en verevening.

Recreatie en toerisme

Specifiek voor het onderdeel 'recreatie en toerisme' is aangegeven dat de gemeente in één van de belangrijkste recreatieve gebieden van Nederland ligt. Onder andere de Veluwe, de landgoederen en (historische) steden zoals Zutphen, Doesburg en Arnhem dragen daar aan bij. Uit een inventarisatie blijkt dat binnen de gemeente ca. 64 bedrijven en instellingen gericht zijn op recreatie en toerisme. Dit aanbod wordt aangevuld met kleinschalige voorzieningen die zich op een min of meer vrijblijvende wijze richten op de toeristisch-recreatieve sector. Gezamenlijk realiseren de verblijfsrecreatiebedrijven jaarlijks ongeveer 425.000 overnachtingen in de gemeente. Op basis van deze analyse geeft de gemeente vervolgens aan dat er voor de gehele gemeente kansen zijn voor nieuwe vormen van kleinschalige en extensieve vormen van recreatie. Ook zijn er kansen voor intensievere vormen van recreatie. De gemeente kiest er bewust voor deze kansen te benutten en grijpt nieuwe initiatieven aan om ook de groene kwaliteit van de gemeente te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0010.png"

De vijf te onderscheiden landschappen (bron: Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen!)


Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een functieverandering van een voormalige nertsenhouderij naar een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein. De structuurvisie biedt ruimte voor nieuwe vormen van kleinschalige verblijfrecreatie. Voorliggend initiatief voorziet in de oprichting van een kleinschalig verblijfrecreatieterrein waarbij het bebouwd- en verhard oppervlak aanzienlijk afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Het recreatieterrein wordt landschappelijk ingepast, zie bijlage 1 van de regels, waardoor het initiatief zorgt voor een kwaliteitsverbetering van natuur en landschap.

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie Ligt op groen'.

3.4.2 Kwaliteitstoerisme in gemeente Brummen

In oktober 2021 heeft de gemeente Brummen het beleidstuk 'Kwaliteitstoerisme in gemeente Brummen - Toerisme als middel om een bijdrage te leveren aan lokale opgaven van de toekomst' - gepubliceerd. Gemeente Brummen ligt op een strategische positie van de meest toeristische vakantiebestemming van Nederland: de Veluwe. Toch is het toeristisch aanbod, naast het fietsen en wandelen, zeer beperkt. Op basis van de analyse uit het beleidsstuk blijkt dat vraag en aanbod in Brummen niet in balans zijn en dat de vrijetijdseconomie en werkgelegenheid ontwikkelpotentie heeft.

Verblijfsrecreatie

De verblijfsmogelijkheden in de gemeente Brummen zijn beperkt. Ongeveer 80% van alle overnachtingen in de gemeente zijn slechts bij één partij: Landal Coldenhove. Vanuit de gemeente kan worden gestuurd op het aantrekken van mogelijke nieuwe verblijfaccommodatie(s). Dit komt ten goede aan de toeristenbelasting, werkgelegenheid en potentieel extra bezoek voor retail en horeca. Vanzelfsprekend moet extra verblijf niet ten koste gaan van huidige ondernemers. Kennis en inzicht is nodig om vraag en aanbod in balans te maken. Afgezet tegen de grote vraag naar verblijfsmogelijkheden op de Veluwe is er binnen de gemeente Brummen ruimte om extra verblijfsmogelijkheden toe te voegen. Op het gebied van verblijfsrecreatie formuleert de gemeente de volgende ambities:

  • de gemeente wenst het aantal verblijfsmogelijkheden uit te breiden;
  • de nieuwe vormen van verblijfsrecreatie moeten passen bij de gemeente;
  • de nieuwe vormen van verblijfsrecreatie moeten onderscheidend zijn ten opzichte van het bestaande aanbod;
  • de nieuwe vormen van verblijfsrecreatie moeten de doelgroepen gaan bedienen.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief sluit aan op de door de gemeente Brummen geformuleerde ambities voor verblijfsrecreatie. Beoogd is een uniek kleinschalig luxe verblijfrecreatieterrein, dat ook gericht is op ruiters. Gasten verblijven in een groene en natuurlijke omgeving en kunnen gebruikmaken van de paardensportfaciliteiten die op het zelfde terrein aanwezig zijn. Binnen de gemeente Brummen is nog geen vergelijkbaar verblijfscreatiepark aanwezig. Daarmee draagt het initiatief bij aan de gewenste variatie in de verblijfsrecreatiesector binnen de gemeente. Het groene, natuurlijke en duurzame karakter van het nieuwe park in combinatie met de mogelijkheid tot het verzorgen en begeleiden van rijtochten maakt dat het concept goed aansluit en passend is bij de sterke kwaliteiten die de gemeente mede vanwege de strategische ligging te bieden heeft.

Binnen het nieuwe verblijfsreceratiepark komen geen centrale voorzieningen. Bijkomend voordeel voor lokale ondernemers uit de omgeving is dat zij mee zullen profiteren van verblijfsrecreanten die in de omgeving op zoek gaan naar bijvoorbeeld eetgelegenheden en vormen van dagrecreatie. Voorliggend initiatief komt daarmee ten goede aan de lokale economie.

Het initiatief past binnen het beleidsstuk 'Kwaliteitstoerisme in gemeente Brummen'.

3.4.3 Nota Ruimtelijke kwaliteit Brummen

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor bouwen en verbouwen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen is vastgesteld in februari 2013. Er worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herinrichting van boerenerven. Wat betreft het landelijk gebied is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kom van Brummen en Eerbeek belangrijk.

Planspecifiek
Het plan valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Voor deze gebieden heeft de gemeente de ambitie om het karakter van het agrarische gebied te behouden. De belangrijkste kenmerken zijn het open landschap en gebouwen met een landschappelijke uitstraling. Daarbij is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap van belang. Het plan speelt hier op in door de toekomstige verblijfsaccommodaties de uitstraling te geven van kleinschalige schuurwoningen met één bouwlaag en een kap waarbij natuurlijke bouwmaterialen worden gebruikt. Het omliggende buitenterrein wordt landschappelijk ingepast en krijgt een natuurlijke uitstraling en een groene en duurzame inrichting.

Het initiatief past binnen de Nota Ruimtelijke kwaliteit Brummen.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', vastgesteld door de gemeente Brummen op 17 december 2009. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende situatie ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0011.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het hele plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met landschapswaarden'. Daarbinnen is een bouwvlak opgenomen met een gebiedsaanduiding. In de bijbehorende regels is bepaald dat binnen het bouwvlak een intensieve veehouderij is toegestaan met de bedrijfstak 'nertsen'. Het maximum bebouwd oppervlak is vastgelegd op 8950 m². Binnen het bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Ook is het hobbymatig houden van dieren toegestaan waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 12 NGE.

Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' heeft de gemeente verschillende parapluplannen vastgesteld voor (delen van) het grondgebied van de gemeente:

  • 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' vastgesteld op 15 oktober 2020;
  • 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 18 oktober 2018;
  • 'Paraplubestemmingsplan bos-, natuur- en waterbestemmingen', vastgesteld op 13 oktober 2022;
  • het ontwerp-'Paraplubestemmingsplan landschapselementen buitengebied' (nog niet vastgesteld).

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

De oprichting van een verblijfsrecreatieterrein is niet toegestaan binnen de bestemming Agrarisch met landschapswaarden. Het initiatief is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt nu het bestemmingsplan herzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van voorliggend initiatief is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. De belangrijkste conclusies zijn:

  • bij het asbestonderzoek is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond;
  • de grond en het grondwater bij de dieseltank zijn niet verontreinigd met olieproducten;
  • in de bovengrond en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • in het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan een aantal stoffen gemeten en een matig verhoogde concentratie aan nikkel.

De aangetoonde verhoogde concentraties zijn zodanig licht dat aanvullend onderzoek niet nodig is. De matig verhoogde concentratie aan nikkel vormde aanleiding voor vervolgonderzoek (zie bijlage 4) waarbij een herbemonstering van het grondwater heeft plaatsgevonden. Bij de herbemonstering kon de eerder aangetoonde matig verhoogde concentratie niet worden bevestigd, er was nu slechts sprake van een licht verhoogde concentratie. Aanvullend onderzoek of nadere maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het toekomstig gebruik.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de berekeningen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit berekeningen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15567303 (hoek Hallseweg/Brummenseweg ten oosten van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Berekende totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   12,8 µg/m3   14,8 µg/m3   8,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De berekende concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Op basis van de positieve veranderingen ten aanzien van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied ten gevolge van het project (zie verder 4.4) is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is juist sprake van een verbetering. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Op grond van de Wgh is een verblijfsrecreatiewoning niet aan te merken als geluidgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. Dat neemt niet weg dat uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ook recreatiewoningen een bepaalde mate van bescherming tegen geluidhinder genieten aangezien hier personen gedurende langere tijd verblijven en ook zullen slapen.

De wegen in de omgeving van het plangebied betreffen lokale landbouwwegen met een beperkte hoeveelheid verkeer. Er is geen reden om te veronderstellen dat hier sprake is van een hoge geluidbelasting door wegverkeer. Geluid afkomstig van bedrijven komt aan de orde in paragraaf 4.1.5 Milieuzonering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in de oprichting van een verblijfrecreatiepark met accommodaties. Verblijfsaccommodaties zijn op grond van de Wgv aan te merken als geurgevoelig object. Ook voorziet het plan in een beperkte uitbreiding van de bestaande paardenhouderij, waarbij het maximum aantal paarden dat op locatie aanwezig is, toeneemt van 10 nu naar maximaal 20 in de toekomstige situatie.

Woon- en leefklimaat plangebied

In de omgeving van het plangebied liggen enkele veehouderijen. De dichtstbij gelegen veehouderij betreft een rundveebedrijf aan de Voorstondensestraat 22-A. Runderen zijn zogeheten vaste afstandsdieren. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet de afstand tussen de stallen en een geurgevoelig object minimaal 50 meter zijn. De afstand tussen de grens van het plangebied en de stallen bedraagt 90 m. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Ook de andere veehouderijen in de omgeving zijn rundveebedrijven. De paardenhouderij binnen het plangebied zorgt op voorhand niet voor geurhinder op de bedrijfswoning en de verblijfsaccommodaties. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij is een bedrijfswoning niet geurgevoelig voor de activiteiten behorende bij de inrichting van de woning. De paardenhouderij en het verblijfsrecreatiepark betreffen één gezamenlijke inrichting waarbij verblijfsrecreanten gebruiken kunnen maken van de faciliteiten van de paardenhouderij. De verblijfsaccommodaties zijn daarmee niet geurgevoelig voor de paarden die op locatie aanwezig zijn.

Geureffect paardenhouderij op omgeving.

De activiteiten van de bestaande paardenhouderij worden beperkt uitgebreid doordat het aantal paarden kan toenemen tot 20 dieren. Voor de gewenste situatie is een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu noodzakelijk. De gewenste situatie valt onder de meldingsplicht (type B) van het Activiteitenbesluit. Op grond daarvan moet de afstand tussen de paardenstallen en een geurgevoelig object minimaal 50 meter zijn. Het dichtstbij gelegen geurgevoelige object in de omgeving van het plangebied betreft een (agrarische bedrijfs)woning aan de Voorstondensestraat 22-A, op ca. 100 m vanaf de paardenhal / paardenstal. Er wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de minimale afstandsnormen. De paardenhouderij zorgt niet voor geurhinder op de omgeving.

Bij realisatie van het plan dient een melding ingevolge het Activiteitenbesluit te worden ingediend. Daarnaast dient de omgevingsvergunning voor de Activiteit milieu geheel te worden ingetrokken.

Verbetering woon- en leefklimaat omwonenden

Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat een intensieve veehouderij (nertsenhouderij) wordt wegbestemd. In de toekomstige situatie is de oprichting en ingebruikname van een (intensieve) veehouderij is niet meer toegestaan. Het geureffect van de nertsenhouderij op de omgeving verdwijnt. Het initiatief heeft daarmee een aanzienlijke verbetering van het woon- en leefklimaat van omwonenden tot gevolg.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voor de verblijfsaccommodaties en de bedrijfswoning is een goed woon- en leefklimaat van belang. De paardenhouderij is gevestigd op hetzelfde terrein en maakt onlosmakelijk onderdeel uit van de inrichting. De accommodaties worden geacht niet gevoelig te zijn voor de paardensportactiviteiten. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen andere bedrijven en inrichtingen gevestigd die hinder zouden kunnen opleveren. Geconcludeerd wordt dat een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gegarandeerd is. Bedrijven en inrichtingen ondervinden ook geen hinder in hun ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van voorliggend initiatief.

Vanuit de externe werking kunnen het nieuwe verblijfsrecreatiepark en de paardenhouderij een milieueffect hebben op de omgeving. Het milieueffect van het verblijfsrecreatiepark op de omgeving zal voornamelijk worden veroorzaakt door de verkeersbewegingen (licht verkeer) van gasten. Er komen geen centrale voorzieningen, zoals een restaurant of zwembad. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor 'Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken') een milieucategorie 3.1 met een bijbehorende maximale richtafstand van 50 m op basis van geluid. De dichtstbij gelegen woning betreft de bedrijfswoning aan de Voorstondensestraat 22a, op meer dan 80 m vanaf het plangebied. Daarmee wordt er aan de richtafstand voldaan.

Voor de paardenhouderij is het geuraspect reeds beoordeeld in paragraaf 4.1.4. Voor de overige milieuaspecten wordt voor een 'manege' in de VNG-publicatie een maximale richtafstand van 30 m gehanteerd op basis van geluid. Gelet op de minimale afstand tot de dichtstbij gelegen woning (>80 m) kunnen nadelige milieueffecten ook hier worden uitgesloten.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700095-on01_0012.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld

Ten zuidwesten van het plangebied (zwarte pijl) ligt op ca 1,25 km afstand een aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie. De leiding heeft een uitwendige diameter van 168 mm en een maximale werkdruk van 40 bar (4000 kpa). Vanwege de ruime afstand kunnen risico's in het kader van het plaatsgebonden risico op voorhand worden uitgesloten. De 1%-letaliteitsgrens van de leiding is vastgesteld op 70 m. Ook in het kader van het groepsrisico is de leiding daarmee niet relevant. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Anderzijds worden er binnen het plangebied ook geen activiteiten of voorzieningen mogelijk gemaakt die in het kader van het aspect externe veiligheid zorgen voor een risico op de omgeving.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Onderhavig plan maakt het mogelijk om 22 recreatiewoningen te realiseren alsmede een uitbreiding van de paardenhouderij met 10 paarden en een rijhal. Er is geen sprake van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit m.e.r.. Er is geen aanleiding om een m.e.r., vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling te doen. Het plan kan niet worden gezien als een activiteit van categorie D.10 onder c (vakantiedorp met een oppervlakte van 10 ha of meer in gevoelig gebied). Ook betreft het geen landinrichtingsproject (categorie D.9).

Er is geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe. In het vervolg van voorliggende paragraaf komen de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten aan bod.

Verhard oppervlak

Voorliggend initiatief voorziet in een aanzienlijke afname van verhard oppervlak. In de bestaande situatie is een groot deel van de locatie verhard (nertsenverblijven, ontsluiting, erfverharding). Het totale verhard oppervlak in de bestaande situatie bedraagt ca 16.000 m². In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak af tot ca 7.500 m². Op grond van het beleid van het waterschap is het daarom niet verplicht om compenserende maatregelen te treffen. Overtollig hemelwater zal in de toekomstige situatie via de onverharde buitenruimtes worden geïnfiltreerd in de bodem. De bodemsamenstelling (zand) maakt dit goed mogelijk.

Watergangen

Aan de noordkant van het plangebied, ter hoogte van de perceelsgrens, ligt een C-watergang. Voorliggend initiatief voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen dit deel van het plangebied. Het plan heeft geen invloed op de C-watergang.

Overige waterhuishoudkundige aspecten

Tijdens de bouw zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt.

Watertoets 

Waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie bijlage 5. Het waterschap heeft aangegeven dat de normale procedure van toepassing is. Dit heeft te maken met de aanwezige watergang aan de noordzijde van het plangebied. Dit is echter een C-watergang. De planontwikkeling heeft geen invloed op deze watergang. De conclusie is dat het plan geen waterhuishoudkundige belangen raakt.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een Quickscan Wet natuurbescherming, zie bijlage 6. De belangrijkste conclusies zijn opgenomen in voorliggende paragraaf.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Landgoed Brummen' ligt op ca. 1,1 km ten oosten van het plangebied. De Veluwe ligt op een afstand van ca. 3,8km. Gelet op de aard van het plan in relatie tot de ruime afstand kunnen negatieve effecten ten aanzien van geluid, trilling en lichthinder op voorhand worden uitgesloten.

Om het effect van stikstof te kunnen beoordelen is een Voortoets stikstofdepositie opgesteld, zie bijlage 7. Uit de Aeriusberekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Uit het Quickscan blijkt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten die niet beschermd zijn en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart - 15 juli). Bij het uitvoeren van de beoogde werkzaamheden zal ten alle tijden de algemene zorgplicht in acht moeten worden genomen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

De voormalige nertsenhouderij wordt herontwikkeld tot verblijfsrecreatiepark met maximaal 22 verblijfsaccommodaties. De bestaande paardenhouderij wordt beperkt uitgebreid met een nieuwe paardenhal en het aantal paarden op locatie neemt toe van 10 nu naar maximaal 25 paarden.

Verkeersaantrekkende werking

Voor de bestaande situatie is gebruik gemaakt van gegevens die door de eigenaar op basis van de praktijkervaring zijn aangeleverd.

Voor de nertsenhouderij ging het om:

  • Voer: 365 dagen per jaar, met een 38-tonner;
  • Mest: 80 keer per jaar, met een 38 tonner;
  • Destructie: 2 maal per week, gedurende 8 maanden per jaar;
  • Stro/houtkrullen: elke kwartaal, 25 ton per keer;
  • Vervoer levende have: september t/m februari, 2 keer per week, 15-20 tonner;
  • Afvoer gepelste vellen: 1 november- 1 april, 2 keer per week 8 tonner.

Voor de paardenhouderij gaat het om:

  • Voer: 1 maal per 2 maanden: enkelasser;
  • Hooi: 1 maal per jaar: trekker met aanhanger;
  • Krullen: max 3 maal per jaar: enkelasser;
  • Vervoer paarden: max 6 maal per maand (vanwege in/verkoop en rijden wedstrijden);
  • Bezoekers: incidenteel.

Voor de toekomstige situatie wordt voor de paardenhouderij aangenomen dat de nieuwe paardenhal en het maximaal aantal van 25 paarden geen noemenswaardig effect heeft op de voorgaande verkeersbewegingen. De verkeersaantrekkende werking van de 22 verblijfsaccommodaties is gebaseerd op de verkeerscijfers van het CROW, publicatie 381. Per accommodatie komt het aantal verkeersbewegingen per dag uit op een theoretisch aantal van 2,8 verkeersbewegingen. Dit komt neer op afgerond 62 verkeersbewegingen per dag.

Hoewel er door het verblijfsrecreatiepark een toename ontstaat van het aantal dagelijkse verkeersbewegingen heeft het plan een positief effect op de verkeerssituatie ter plaatse. De aan de nertsenhouderij verbonden verkeersbewegingen bestaan zonder uitzondering uit bedrijfsvoertuigen en zwaar vrachtverkeer. Door het verdwijnen van de zware transportbewegingen en de bijbehorende geluidsoverlast verbetert het woon- en leefklimaat van omwonenden.

De verkeersbewegingen van het verblijfsrecreatiepark bestaan alleen uit personenvoertuigen. De Voorstondensestraat en aanliggende wegen hebben voldoende capaciteit om dit extra verkeersaanbod te verwerken.

Ontsluiting

Het plangebied wordt via meerdere toegangen ontsloten op de Voorstondensestraat. De bestaande toegang aan de noordkant blijft behouden en voorziet in de ontsluiting van de paardenstal en paardenhal. Ook de woning behoudt een eigen inrit. Voor het verblijfsrecreatiepark wordt er grenzend aan de Slatweg een nieuwe ontsluiting gerealiseerd. Op deze wijze blijft het recreatieverkeer gescheiden van het verkeer als gevolg van de paardenhouderij.

De huidige paardenbak wordt enkele meters verplaatst in westelijke richting. Deze nieuwe ontsluiting en de bestaande ontsluiting aan de noordkant van het plangebied worden met elkaar verbonden door de nieuwe verharde parkeerweg. Deze weg wordt aangelegd over de gehele lengte van het plangebied en vormt tevens de grens tussen de paardenhouderij en het toekomstige verblijfsrecreatiepark. Wel kan er, in geval van calamiteiten, gebruik worden gemaakt van een doorgang ten westen van de paardenstal.

Parkeren

In het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' van de gemeente Brummen is aangegeven dat voor de parkeernormen moet worden aangesloten bij de actuele gemiddelde parkeercijfers van het CROW. Voor de verblijfsaccommodaties is een norm van gemiddeld 2,1 parkeerplaatsen per huisje opgenomen. Voor de paardenhouderij geldt een gemiddelde norm van 0,4 parkeerplaats per box. Voor de paardenhouderij wordt dit akkoord bevonden (totaal 8 parkeerplaatsen).

De CROW-parkeernorm voor verblijfsaccommodatie wordt in dit geval als (te) hoog gezien. De verwachting is niet dat per huisje nodig zijn, ook niet omdat er gebruik wordt gemaakt van een gezamenlijk parkeerterrein. In overleg met de gemeente is ervoor gekozen om de parkeernorm voor de recreatiewoningen te verlagen naar 1,3 pp/huisje (samengesteld uit 1 pp/huisje en 0,3 voor bezoekersparkeren).

De totale parkeerbehoefte voor het verblijfsrecreatieterrein komt daarmee uit op 29 parkeerplaatsen. Binnen eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om aan deze parkeerbehoefte te voldoen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is de parkeernorm opgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten zoals (rijks)monumenten aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een gebied dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming geniet. Er zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.

Archeologie 

Voor het initiatief is een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 8. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat een groot deel van het plangebied een lage verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten of sporen.

Een uitzondering is het zuidwestelijke deel van het plangebied. Hier geldt een hoge verwachting op resten uit de periodes vanaf het Neolithicum. Uit deze periodes kunnen in de zuidwesthoek van het plangebied

diepere grondsporen vanaf een diepte van circa 45 cm -Mv aangetroffen worden.

Geadviseerd wordt om een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren indien bodemingrepen dieper dan 25 cm -mv (top archeologisch niveau +20 cm buffer) plaats zullen vinden. Dit kan in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, doordat er voornamelijk diepere grondsporen en resten verwacht worden. Hiervoor dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag (gemeente Brummen).

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Recreatie - Verblijfsrecreatie: binnen het bestemmingsvlak zijn in totaal 22 verblijfsaccommodaties toegestaan, met inachtneming van de bouwregels over oppervlakte, goot- en bouwhoogte. De activiteiten die behoren bij de paardenhouderij zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'. Daarbinnen is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de gebouwen van de paardenhouderij (stal- en hal) en de bedrijfswoning zijn toegestaan. Het maximum bebouwd oppervlak (excl. de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen) is met een aanduiding op de verbeelding begrensd. De landschappelijke inpassing van het plan is geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.
  • 'Waarde - Archeologie': deze bestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden in de bodem (lage en middelmatige verwachting).
  • In artikel 10 is een parkeerregeling opgenomen. Deze is gebaseerd op de regeling uit het Paraplubestemmingsplan Parkeren, maar op maat gemaakt voor onderhavig plan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Voorliggend initiatief wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg opgestuurd naar de relevante instanties. Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemer heeft op 18 november 2022 zijn plannen gepresenteerd aan omwonenden. De reacties waren zonder meer positief. Men is blij met de ontwikkeling van recreatiewoningen en de beëindiging van de nertsenfarm. In bijlage 9 is een verslag van de informatieavond opgenomen.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.