direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Brummen
Status: ontwerp
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Elzenbosweg 19 te Brummen staat een historische boerderij met voormalige agrarische schuren. Gezien de slechte staat van onderhoud laat het erf momenteel een verwaarloosbare indruk achter. De initiatiefnemers zijn voornemens het erf aan de Elzenbosweg 19 te herontwikkelen. Het uitgangspunt is om de historische boerderij op het erf te restaureren, een nieuwe woning te bouwen en het erf landschappelijk in te passen binnen de omgeving. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de regeling van functieverandering, waarbij in voorliggende ontwikkeling 630 m2 aan voormalig agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt wordt voor de bouw van een nieuwe woning.

De bouw van een tweede woning op het erf past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Elzenbos', waardoor een herziening van dit bestemmingsplan benodigd is.

1.2 Locatie plangebied

Het plangebied ligt aan de Elzenbosweg 19, ten noorden van Brummen. De locatie van het plangebied is weergegeven in afbeeldingen 1 en 2. Op ongeveer 350 meter ten oosten van het erf ligt de N348 en op meer dan 320 meter ten westen ligt het bedrijventerrein Rhienderen Noord. Het gebied aan de zuidzijde van de Elzenbosweg, dat grenst aan het erf, wordt ontwikkeld tot een nieuwbouwlocatie voor woningen. Daarmee komt het plangebied op de grens van de bebouwde kom en het buitengebied te liggen. Vlakbij het erf loopt verder de Oude Brummensebeek, die door het open agrarische landschap ten noorden van het plangebied heen snijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Luchtfoto ligging plangebied ten opzichte van Brummen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Luchtfoto plangebied en directe omgeving.

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied behoort tot het bestemmingsplan 'Elzenbos', dat vastgesteld is op 20 mei 2010 (afbeelding 3). Daarnaast is het onderdeel van het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie', 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' en bestemmingsplan 'Mantelzorgwoning'.

Binnen bestemmingsplan 'Elzenbos' kent het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Wonen';
  • Enkelbestemming 'Tuin'.
  • Bouwvlak rondom de historische boerderij;
  • Bouwaaanduiding 'vrijstaand';
  • Maatvoering (max. bouwhoogte 12 m, max. goothoogte 7 m).

Het plangebied kent binnen 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie zeer hoog' en binnen 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeernormen rest bebouwde kom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Bestemmingsplan 'Elzenbos' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Elzenbosweg 19 Brummen' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Het plangebied

Het plangebied ligt aan de Elzenbosweg 19 te Brummen, op de overgang van het dorp naar het buitengebied. Ten zuiden van het erf is woonwijk Elzenbos in ontwikkeling, waar het erf onderdeel van gaat uitmaken. Het erf bestaat uit een historische boerderij, oude schuren en een ruigte van bomen, struweel en andersoortig groen. De historische boerderij staat op de voorzijde van het erf, dicht aan de Elzenbosweg. Een heg schermt het erf hier af van de weg. Rondom de boerderij staan meerdere grote en kleine bomen, struweel in een grasland. Een lange rij aan schuren verdeelt het erf op in tweeën op. Aan de oostzijde van deze schuren ligt een ruigte van onder meer bramenstruiken, kruidsoorten en bomen. Afbeeldingen 4 geeft een beeld van de historische boerderij en afbeelding 5 toont de te slopen oude schuren weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Beelden van de historische boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Beelden van de te slopen oude schuren en ruigte.

2.1.2 Het landschap

Ondergrond

De geomorfologische kaart is weergegeven op afbeelding 6. Deze kaart geeft de ontstaansgeschiedenis van de diepere ondergrond in het gebied weer. Tijdens de ijstijd zijn de verschillen in bodemopbouw ontstaan. Op de geomorfologische kaart is de opbouw van de bodem na de ijstijd duidelijk te zien. Het groene vlak geeft de rivierkom en oeverwalachtige vlakte weer. Daarnaast ligt een vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen. De bodemopbouw vertaald zich ook in hoogteverschillen (afbeelding 7). De rivierkom en oeverwalachtige vlakte heeft een lagere ligging dan de vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen.

De ondergrond van het projectgebied bestaat uit rivierkleigronden zonder minerale eerdlaag, namelijk poldervaaggrond (Rn67Cp, zavel en lichte klei) en ooivaaggronden (Rd90A). Beplanting die op deze grond goed gedijt wordt uitgedrukt in de potententieel natuurlijke vegetatie (PNV). De PNV op deze locatie bestaat uit Beukenbos (PNV 13). Naast beuken zullen ook eiken, meidoorn en haagbeuk hier goed groeien. In het inrichtingsplan is gekozen voor planten die hierop afgestemd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Links de bodemkaart en rechts de geomorfologische kaart (bron: pdok).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0007.png"

Afbeelding 7: Hoogtekaart (AHN).

Historisch landschap

Het erf ligt op de grens van het kampenlandschap met het oeverwallenlandschap. De kenmerken van beide landschapstypen zijn terug te vinden op de historische kaarten van het gebied. Ook is de verandering van het gebied duidelijk te zien op deze kaarten (afbeelding 8). In 1850 werden de gronden in het gebied al ontgonnen. De hoge gronden werden gebruikt als akker, de lagere gronden als weiland. De akkers kenden grotendeels een blokachtige verkaveling, wisselend van klein naar middelgrote formaten. De perceelsranden waren ingeplant met houtsingels of meidoornhagen. Dit diende als afrastering. Erven lagen verspreid door het landschap, maar wel dicht aan de wegen. Sommige erven hadden een meer organise opbouw, andere juist een blokachtige opbouw. In de periode tussen 1850 en 1900 is aan de zuidkant van het erf een grote boomgaard aangelegd. Langs deze boomgaard stonden, net als op vele andere plekken in het landschap, rijen met knotwilgen. Aan de achterkant van de woning (oostkant) is in deze jaren ook een schuur gebouwd.

In de jaren daarna worden de percelen rond het erf steeds grootschaliger en verdwijnt de perceelsbeplanting. Het landschap krijg hierdoor een meer open karakter. In de periode tot 2000 is nagenoeg alle perceelsbeplanting in het gebied verdwenen. Ook het erf aan de Elzenbosweg is minder beplant. Hiervoor in de plaats zijn een aantal schuren bijgebouwd. Het dorp Brummen maakt in deze periode een enorme groei mee. Het breidt zich verder uit in de richting van de Elzenbosweg en de N348 wordt aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0008.jpg"

Afbeelding 8: Historische kaarten van 1850 (lb), 1900 (rb), 1960 (lo) en 2000 (ro) (bron: Topotijdreis).

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Het toekomstig erf

De opgave voor de erfontwikkeling is de openheid van het landschap ten noorden van het erf, door middel van een groene inrichting, over te laten vloeien in de meer rommelige inrichting aan de zuidwestelijke zijde van het erf. Er liggen vooral kansen in het aanleggen van lange landschapsstructuren aan de wegzijde alsmede de zuidzijde van het erf. Hiermee worden de nog schaars aanwezige cultuurhistorische elementen van het oorspronkelijk kleinschalige landschap aangevuld met als doel landschapsherstel. Daarnaast draagt het bij aan de robuustheid van de groenstructuur in een in ontwikkeling zijnde dorpslandschap. In afbeeldingen 9 t/m 11 is de toekomstige inrichting van het erf weergegeven.

De indeling van een voor- en achtererf komt beter tot zijn recht. De zijde van de Elzenbosweg vormt het voorerf, waar twee woningen en het bijgebouw komen te staan. De historische boerderij neemt een markante plek in op het erf als hoofdgebouw. De nieuwe woning is minder opvallend vanaf de Elzenbosweg. Deze nieuwe woning heeft een oppervlakte van 150 m2, een inpandig bijgebouw van 75 m2 en komt achter een bomenlaan te staan. Daardoor valt het iets meer weg. Het voorerf wordt verder aangekleed met een relatief strakke, sierlijke tuin. In de nieuwe situatie sluit het erf daardoor beter aan op de gemeentelijke boomgaard. De woningen worden middels een heg van elkaar gescheiden. Het achtererf krijgt een kwaliteitsimpuls met grovere landschapselementen, zoals een erfbos, struweelheggen, laanstructuur en singel. Deze elementen zijn kenmerkend voor het kampen- en het oeverwallenlandschap. Het erfmateriaal is informeel (halfverharding). Beide woningen zijn voorzien van een eigen oprit. De historische boerderij wordt ontsloten via de Elzenbosweg en de nieuwe woning via de nieuw aan te leggen woonwijk ten zuiden van het erf. Deze splitsing in ontsluitingen maakt het onwenselijk dat aan de noordzijde van de nieuw te bouwen woning gebouwen worden opgericht, hetgeen afbreuk doet aan het één erfensemble.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0009.png"

Afbeelding 9: Inrichtingsschets erf (bron: Inrichtingsplan Elzenbosweg 19 Brummen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0010.png"

Afbeelding 10: Inrichtingsschets erf met beschrijving (bron: Inrichtingsplan Elzenbosweg 19 Brummen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0011.png"

Afbeelding 11: Inrichtingsschets erf met beschrijving (bron: Inrichtingsplan Elzenbosweg 19 Brummen).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk formuleert in de NOVI dat de huidige woningvoorraad onvoldoende aansluit op de toename van het aantal inwoners en huishoudens. Het doel is om tussen 2019 en 2035 de woningvoorraad aan te vullen met circa 1,1 miljoen woningen, die aansluiten op de huidige en toekomstige woonbehoeften in een fijne, leefbare omgeving. In bepaalde regio's kan transformatie of sloop van vastgoed uitkomst bieden, zodat de ruimtelijke structuur in gebieden wordt behouden. Het Rijk zet in op het behoud van compacte kernen in de regio. Bij transformatie en groei dient rekening te worden gehouden met cultuurlandschappen, landschappelijke structuren en objecten en andere waardevolle elementen in de omgeving. Het streven is om deze unieke kwaliteiten te versterken en waarborgen in het ruimtelijk ontwerp. Daarnaast richt het Rijk zich op de realisatie van meer natuur en biodiversiteit in steden en het landelijk gebied. Bij nieuwe ruimtelijke opgaven dienen natuur en natuur-inclusief ontwikkelen meegenomen te worden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een agrarisch erf tot woonerf. Het erf wordt landschappelijk ingepast in de omgeving door gebruik te maken van diverse van nature voorkomende vegetatie. Voorbeelden zijn de knotwilgen, een bloemenweide en een fruitgaard. Deze inrichting bevorderd de biodiversiteit op het perceel. Daarnaast is met een wadi op het perceel ruimte gereserveerd voor de opvang van water. Ook neemt het verhard oppervlak op het perceel af door de sloop van circa 630 m2 aan opstallen en gebruik van halfverharding. Zo wordt voorzien in een combinatie van functies en is van afwenteling geen sprake.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert, ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document, gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden geen specifieke uitspraken gedaan over dergelijke of soortgelijke ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals beschreven in de structuurvisie.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling.
  • Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer, is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Daarbij is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN).

Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het gaat dus om een stedelijke ontwikkeling die een nieuw of groter planologisch beslag legt op de ruimte. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 de definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Uitspraken Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt gebruik gemaakt van de regeling voor functieverandering van de gemeente Brummen, waarbij in ruil voor minimaal 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen een woning gerealiseerd mag worden. Op basis van deze regeling neemt de voorgenomen ontwikkeling geen groter, maar juist een kleiner beslag op de ruimte. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt circa 630 m2 aan opstallen gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt een woning met oppervlakte van 150 m2 + inpandig bijgebouw van 75 m2 gerealiseerd. De historische boerderij wordt vanwege de slechte staat vervangen door een nieuw gebouw. Ook deze wordt voorzien van een eigen bijgebouw ter grootte van 75 m2. Gezien de bovengenoemde jurisprudentie is deze ontwikkeling dan ook niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking in de zin van de Bro dan ook niet van toepassing. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de NOVI, SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat het niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal- en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland 2018

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. In de geconsolideerde Omgevingsverordening 2021 is de juridische vastlegging van de onderdelen behorende tot de Omgevingsvisie opgenomen.

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de provincie hoe zij toewerkt naar een schoon, gezond veilig en welvarend Gelderland. In de ontwikkeling naar een toekomstbestendig Gelderland heeft de provincie haar ambities uitgewerkt aan de hand van een zevental onderwerpen:

  • Een forse verhoging van het aandeel duurzame energie (klimaatneutraal Gelderland in 2050).
  • Klimaatadaptatie, met als leidende thema's wateroverlast, hittestress en droogte.
  • Verbeteren van de circulariteit.
  • Stimuleren en verhogen van de biodiversiteit, met als doel een natuur-inclusief Gelderland.
  • Duurzame, innovatieve en efficiënte netwerken (mobiliteitssector).
  • Gunstig vestigingsklimaat voor ondernemers en inwoners.
  • Diverse, dynamische en duurzame woon- en leefomgeving.

De provincie streeft bij ruimtelijke opgaven naar een combinatie tussen de bovenstaande ambities. Met een brede kijk vanuit de unieke kwaliteiten van de provincie weegt zij de verschillende belangen af. De belangen dienen aan te sluiten op de kwaliteiten van de provincie en bijdragen aan de ambities van een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland. Daarbij streeft zij naar maatwerk en samenwerken.

Sinds de Omgevingsvisie 2014 heeft de provincie een vijftal wettelijk verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De voor de voorgenomen ontwikkeling relevante planfiguren zijn hieronder beschreven aan de hand van de bijbehorende themakaarten.

Natuur

De provincie Gelderland streeft naar een compact en hoogwaardig netwerk van onderling verbonden natuurgebieden. Versterking en behoud van het landschap liggen hier aan ten grondslag. In Gelderland zijn bepaalde gebieden aangewezen voor bescherming van de omgevingscondities, natuurwaarden en potentiële waarden. Deze gebieden behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van provinciaal, nationaal en internationaal belang dat dient als ecologische verbindingszone. De gebieden zijn ook onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het Gelders Natuurnetwerk is het niet mogelijk om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, tenzij deze een substantiële bijdrage leveren aan het algemeen belang. De Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn wel ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk indien deze samengaan met ontwikkeling van natuur. De weidevogelgebieden, ecologische verbindingszones en rustgebieden voor winterganzen maken deel uit van de GO.

In aanvulling hierop wil de provincie de natuur versterken dooor in de aangrenzende gebieden meer kleinschalige natuur en landschapselementen te realiseren en agrarisch natuurbeheer op landbouwgronden te stimuleren. Dit bevordert de biodiversiteit en draagt bij aan een prettige woon- en leefomgeving. Dergelijke gebieden zijn op de kaart 'Regels Landschap' van de Omgevingsverordening aangewezen met specifieke zones. Voorliggend plangebied is onderdeel van de zone 'Nationaal landschap buiten Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nieuw Hollandse Waterlinie'. Dit is te zien op afbeelding 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0012.jpg"

Afbeelding 12: Themakaart 'Regels Landschap', met plangebied binnen rode cirkel (bron: Geconsolideerde Omgevingsverordening 2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0013.jpg"

Afbeelding 13: De 7 Gelderse Nationale Landschappen (bron: Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen).

In artikel 2.56 van de Omgevingsverordening zijn voor ontwikkelingen binnen deze zone regels opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Op de kaart met de 7 Gelderse Nationale Landschappen is het plangebied gelegen in de Veluwe. Verder is het geen ondereel van een andere beleidscategorie, zoals het Gelders Natuurnetwerk of Romeinse Limes. (afbeelding 12). In dit geval geldt een 'ja-mits' beleid voor ruimtelijke initiatieven. De ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap behouden blijven of versterkt worden.

Het plangebied behoort tot het deelgebied Zuidelijke IJsselvallei. Dit landschap ligt op de overgang van de stuwwal met besloten boslandschap, via een halfopen dekzandlandschap naar een open rivierenlandschap van de Ijssel. Het is een kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos, en beken die van de flank afstromen. In het gebied is sprake van blokverkaveling maar ook grote afwisseling in perseelsvormen. Het bebouwingspatroon kenmerkt zich door dorpen lands de rand van het Veluwemassief en op de overwal. Buurtschappen zijn verspreid door het gebied en verweven met het landschap.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan ligt in lijn met de kenmerken van het Gelders Nationale landschap de Veluwe, deelgebied Zuidelijke IJsselvallei. De landschapswaarden van het erf aan de Elzenbosweg 19 worden hersteld en aangesterkt met nieuwe landschapselementen. De blokverkaveling komt beter tot zijn recht door de aanplant van een heg rondom een groot deel van het erf en een bomenlaan langs de Elzenbosweg. Verder komt in de te realiseren situatie de karakteristieke scheiding tussen het voor- en achtererf beter tot zijn recht. Dit uit zich zowel in de situering en uitstraling van de gebouwen, als de inrichting van beplanting. De historische boerderij krijgt een prominente rol aan de voorzijde van het erf. Het bijgebouw en de nieuwe woning liggen iets verder van de Elzenbosweg af en krijgen een meer overeenkomende uitstraling. Aan de zijde van de Elzenbosweg komen de 'siertuinen' te liggen en aan de achterzijde een fruitgaard, bomensingel en erfbosje. De diversiteit aan inheemse beplanting draagt bij aan de biodiversiteit in het gebied. De beplanting van het erf zorgt tevens voor een overloop van het open agrarische gebied ten noorden van de Elzenbosweg naar een meer gesloten en rommelige ingedeelde ruimte aan de zuidzijde van het erf.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeente Brummen heeft samen met gemeente Apeldoorn, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSS 2030) opgesteld. Het is op 26 november 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen. Met de visie geeft de regio op lange termijn gezamenlijk sturing aan ruimtelijke ontwikkelingen in het bundelingsgebied, met als doel meerwaarde te creëren. Zorgvuldig ruimtegebruik, toename aan ruimtelijke kwaliteit en economische ontplooiing staan hierin centraal. De regio Stedendriehoek heeft vijf strategische keuzes benoemd. Dit zijn:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

Opgave behorend tot deze strategische keuzes zijn onder meer: (landschappelijke) identiteit verder ontwikkelen en streven naar duurzaam waterbeheer. In de visie is tevens ingegaan op de toenemende ruimtevraag voor wonen en werken. De Stedendriehoek verwacht een toenemende behoefte naar woningen. Daarin richt zij zich voornamelijk op de regionale woningbehoefte en een diversiteit aan woonmilieus. Voor de periode 2014-2029 gaat de regio uit van 18.100- 21.400 nieuwbouwwoningen. Voor de uitbreiding van de wooncapaciteit binnen de regio wordt nadrukkelijk gekozen voor een bundeling van verstedelijking met daarbij de nadruk op binnenstedelijke (her)ontwikkeling. Nieuwe woningen sluiten aan op de regionale vraag en dragen bij aan het vergroten van keuzevrijheid.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het gebruik van de historische boerderij als woning en bouw van nieuwe woning op een erf op de rand van het stedelijk gebied en buitengebied sluit aan op de ambities en doelstellingen uit de RSS 2030. Aangezien de locatie aan de Elzenbosweg een bestaand erf is betreft de voorgenomen ontwikkeling geen stadsuitbreiding. maar wel een landelijk woonmilieu. Er wordt niet alleen voorzien in de regionale woningbehoefte. De waarden voor landschap en natuur zijn integraal onderdeel van het inrichtingsplan. Ook is ruimte gereserveerd voor de lokale opvang van hemelwater. Op deze manier wordt ingespeeld op gebiedsspecifieke meekoppelkansen.

3.3.3 Regionale woonagenda

In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. In 2018 heeft de Cleantech regio (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen) in samenwerking met de provincies Gelderland en Overijssel de Woonagenda Cleantech Regio 2018-2023 opgesteld. In 2020 heeft met een addendum een evalutaie en herreiking van deze woonagenda plaatsgevonden.

De Woonagenda Cleantech Regio richt zich op drie thema's:

  • Sterke steden, dynamische kernen en een vitaal platteland;
  • Huisvesting arbeidsmigranten;
  • Betaalbaar bouwen.

De thema's Wonen & Zorg en Verduurzaming uit de voormalige woonagenda hebben een plek gekregen in samenwerking van de Cleantech regio en de transformatieagenda.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan past binnen de ambities van de Woonagenda Cleantech Regio 2018-2020. Met het plan wordt met de bouw van een nieuwe woning invulling gegeven aan de groeiende regionale woonbehoefte. Het vormt tevens een balans tussen een groene leefgeving en wonen. Dit uit zich in de diversiteit en hoeveelheid inheemse beplanting op het erf. De woning wordt gebouwd binnen de kaders van het Bouwbesluit en voorziet daarmee in de ambities ten aanzien van verduurzaming van de woningvoorraad.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Voorliggend plan past binnen de ambities, doelstellingen en regels van de provincie Gelderland en Cleantech Regio (de Stedendriehoek).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2030

De gemeenteraad van Brummen heeft op 19 september 2013 de Toekomstvisie 2030 'Innoveren met oude waarden' vastgesteld als kader voor nieuwe ontwikkelingen. In het visiedocument worden heldere keuzes en een koers aangegeven voor de periode tot 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die in de periode tot 2030 worden gemaakt. De keuzes zijn vertaald naar speerpunten. Relevante speerpunten voor de voorgenomen ontwikkeling zijn onderstaand toegelicht.

Buitengebied versterken door vernieuwing

De omgeving van Brummen bestaat uit een veelzijdig landschap dat voorzien van veel groen, natuur en landgoederen. Een voorbeeld zijn de Natura 2000-gebieden en ecologische verbindingszones. De gemeente hecht veel waarde aan deze kernkwaliteiten en wil deze dan ook behouden en versterken. Er wordt ruimte gegeven aan initiatieven die bijdragen aan de plattelandsstructuur, landschappelijke- en natuurwaarden.

Flexibel en toekomstgericht bouwen

Gemeente Brummen zet in op flexibel bouwen, een gevarieerder woningaanbod en meer levensloopbestendige woningen. Nieuwe woningen worden gebouwd met oog op het toekomstige gebruik, zodat mensen voor een langere duur in dezelfde omgeving kunnen blijven wonen. De gemeente staat open voor woonvormen waarbij meerdere generaties bij elkaar wonen, zoals grootouders en kinderen.

Klimaatneutraal Brummen

Onze 'voetafdruk' is de afgelopen eeuwen toegenomen door onder meer het gebruik van grondstoffen en de uitstoot van CO2. Brummen stuurt aan op het verkleinen van deze voetafdruk. Een van de methoden is door alle verbruikte energie duurzaam op te wekken binnen de gemeentegrenzen. De gemeente zet onder meer in op nieuwe technieken van energieopwekking en energieneutraal bouwen. De tweede manier is door meer ruimte in te richten voor opvang en berging van hemelwater. Tuinen krijgen een groener karakter en regenwater wordt hierop afgekoppeld, zodat water kan infiltreren in de grond en niet afgevoerd wordt naar het riool. Als laatst stuurt de gemeente aan op een vergroting van de biodiversiteit, die in Nederland de afgelopen tientallen jaren flink is afgenomen. De gemeente handhaaft en onderhoud bestaand groen en stimuleert aanleg van inheemse (planten)soorten, zoals hagen, bloemrijke bermen en houtwallen. Daarbij is een natuurlijkere inrichting ook gewenst.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Elzenbosweg is een voormalig boerenerf. Met voorliggend plan worden de landschapontsierende schuren gesloopt. Daarvoor in de plaats worden een woning en bijgebouw op het erf gebouwd. Het ontwerp stuurt aan op het herstel van de voormalige plattelandsstructuur die kenmerkend zijn voor het kampenlandschap en oeverwallenlandschap, zoals de kleinschaligheid en traditionele erfopbouw. De natuurlijke inrichting met een diversiteit aan inheemse beplanting op het erf versterkt de biodiversiteit en daarmee natuurwaarden in het gebied. Hemelwater krijgt de mogelijkheid te infiltreren op eigen terrein, zoals in de wadi. De woningen worden gebouwd/gerestaureerd volgens het Bouwbesluit, waardoor de woningen zelf voorzien in hun energiebehoefte. De opbouw van het erf met twee woningen dichtbij elkaar biedt in de toekomst mogelijkheden voor een erf met huishoudens bestaande uit meerdere generaties.

3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat handvatten voor verbouwingen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herindeling van boerenerven. Het beleidsdocument is een vervolg op de Welstandsnota.

Het plangebied behoort in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit tot het welstandsgebied 'Landelijk gebied'. De kenmerken van het landelijk gebied van Bummen bestaan uit een afwisselind landschap. De Veluwse stuwwal in het westen van de gemeente (met daarop bossen) loopt over in een dekzandlandschap (met bossen, hagen, houtwallen, akkers, weilanden en waterlopen) naar het rivierenlangschap aan de IJssel. In het deklandschap zijn de rechte lange wegen met daaraan verspreidde boerderijen en bebouwingsclusters typerend. Op de oeverwallen nabij de IJssel volgt het landschap de kronkelige contouren van de rivier. Hier is meer bebouwing aanwezig.

De boerenerven in de gemeente zijn divers opgebouwd. Historische erven bestaan voornamelijk uit een fors hoofdgebouw met woning en schuur in één pand. In samenhang met bijgebouwen en beplanting vormt dit een erfensemble met een traditionele voor- en achtererf opbouw. De gemeente streeft het karakter van de erven te behouden. Centraal staat de samenhang en continuïteit tussen de bebouwing en het omliggende gebied.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt de traditionele erfopbouw hersteld, versterkt en verweven met het omliggende landschap. De histrische boerderij wordt gerenoveerd. Samen met de nieuwe gebouwen en beplanting krijgt het erf een duidelijkere voor- en achtererf indeling. Voorop het erf zijn duidelijke structuren zichtbaar, terwijl op het achtererf meer ruimte is voor organische structuren. Een nadere toelichting is te lezen in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie. Het plan wordt uitgevoerd in overeenstemming met de Nota Ruimtelijke kwaliteit.

3.4.3 Landschapsbeleidsplan Brummen 2008

De gemeente Brummen heeft in 2008 het Landschapsbeleidsplan Brummen 2008 vastgesteld. Het plan geeft sturing aan de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het toetst aan de wenselijkheid van de ontwikkeling, maar is geen juridisch bindend document. In het Landschapsbeleidsplan is uitgegaan van zes deelgebieden met ieders hun eigen kenmerken. Het plangebied is onderdeel van het deelgebied 'Oeverwal'. Initiatieven binnen dit deelgebied dragen bij aan de doelen. De doelen voor dit deelgebied zijn:

  • De openheid van akkercomplexen benadrukken;
  • Het kronkelende patroon van wegen en kavels met behulp van laan- en kavelbeplantingen versterken;
  • Verschillen tussen hoge droge delen en lage natte delen zichtbaar maken;
  • De ruimtelijke effecten van doorsnijdingen verzachten;
  • Gebiedseigen water helpen vasthouden;
  • Ruimte bieden aan natte natuur;
  • Hydrologisch, ecologisch of ruimtelijk herstel van beken stimuleren;
  • Invulling geven aan de ecologische verbindingszones;
  • Ecologische of hydrologische barrières wegnemen;
  • De landschappelijke en recreatieve kwaliteiten van het Gat van Cortenoever verbeteren.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De herontwikkeling van het erf aan de Elzenbosweg 19 benadrukt de openheid van de akkercomplexen aan de noordzijde van het erf. De aanvulling van laanbeplanting aan de voorzijde van het erf zorgt voor een scheiding tussen de beplanting op het erf en de weilanden. Wel zorgt voorliggend plan in een overloop tussen de beplanting in de woonwijk Elzenbos en deze akkercomplexen, zodat de doorsnijding van de Elzenbosweg niet zorgt voor een groot contrast tussen 'open' en meer 'gesloten' ruimtes. De wadi en andere maatregelen op het erf zorgen voor de opvang en infriltratie van water op het eigen erf. Verder draagt de diversiteit aan inheemse flora voor een toename aan biodiversiteit en een sterkere verbinding tussen groene zones in de omgeving. Deze kwaliteiten zijn gewaarborgd in het Bijlage 1 Inrichtingsplan Elzenbosweg 19

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Toekomstvisie 2030, de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen en het Landschapsbeleidsplan Brummen 2008.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de relevante natuurwetgeving en het relevante natuurbeleid. De bescherming van houtopstanden, de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.

Door Eelerwoude is in april 2021 een natuurtoets uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze is opgenomen in Bijlage 2 Quickscan Wet natuurbescherming Elzenbosweg 19, Brummen bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn weergegeven in deze paragraaf.

4.2.1 Soortenbescherming

Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime "andere soorten". Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.

Voor ieder ruimtelijk plan of ruimtelijke ontwikkeling is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien er geen vrijstelling geldt, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn. In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht, waarin staat dan men 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied, van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Met de volgende soorten en/of soortgroepen, waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, dient rekening te worden gehouden.

Kleine marterachtigen

Uit het nader onderzoek Wet natuurbescherming is gebleken dat het plangebied geen functie heeft voor beschermde kleine marterachtigen zonder provinciale vrijstelling als bunzing en wezel. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming wordt hierom niet noodzakelijk geacht. Wel geldt nog steeds de zorgplicht (zie 7.1.3 Algemene zorgplicht). Nader onderzoek is te vinden in H6 van Bijlage 2 Quickscan Wet natuurbescherming Elzenbosweg 19, Brummen.

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Vanwege de geschiktheid van de vervallen schuren en het braamstruweel voor broedvogels in het algemeen, dient het bouwrijp maken van het plangebied (slopen, frezen etc.) buiten het broedseizoen te gebeuren (1 maart tot en met 15 juli). Hierbij dient ook gelet te worden op het eventueel (tijdelijk) verwijderen van de steenuil kasten, dergelijke kasten worden veelvuldig door spreeuwen en kauwen gebruikt als broedlocatie. Indien broedvogels aanwezig zijn in deze kasten dient men deze te laten hangen, totdat het broedsel is uitgevlogen. Overige werkzaamheden zoals de bouw en renovatie van de woning kunnen hierop volgend wel binnen het broedseizoen plaatsvinden.

Algemene zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld door de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Niet stikstof-gerelateerde effecten

Doordat er sprake is van tijdelijke, lokale verstoring waarbij effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven, er ter plaatse geen potentie is voor het ontwikkelen van habitattypen en er geen sprake is van externe werking, is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Een stikstofberekening middels het programma AERIUS-Calculator is altijd noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. Eelerwoude heeft voor de voorgenomen ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd met de AERIUS-Calculator, versie 2020. De rapportage is als Bijlage 8 Stikstofberekening toegevoegd aan deze toelichting. De resultaten van deze berekening wijzen uit dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een stikstofuitstoot met een waarde van 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee heeft de ontwikkeling geen negatieve impact op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

4.2.3 Natuurnetwerk Nederland

Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Een toetsing aan het GNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.2.4 Bescherming van houtopstanden

Mogelijk worden enkele wilgen in het westen van het plangebied gekapt. Deze beplanting valt buiten de bebouwde kom Boswet en is groter dan 10 are, derhalve dient hiervoor een kapmelding te worden gedaan bij de provincie Gelderland.

4.2.5 Conclusie

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Geadviseerd wordt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden aangezien de Elzenbosweg 19 jachtgebied is voor uilen. Op deze manier blijft er in de periode van broeden en jongen voeden voldoende jachtterrein beschikbaar op korte afstand. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen, welke archeologische waarden in het geding zijn.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten, naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro. Gemeente Brummen heeft het archeologisch en cultuurhistorisch beleid vastgelegd in de 'Erfgoedverordening 2013 gemeente Brummen'.

4.3.1 Archeologie

De archeologische waarden zijn door de gemeente Brummen beschermd door middel van een dubbelbestemming in het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie'. Op de voorliggende locatie komt dit tot uiting met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie zeer hoog'. Gronden als zodanig bestemd zijn aangewezen voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden. In het bestemmingsplan is opgenomen dat een onderzoeksverplichting vereist is indien wanneer bodemverstorende ingrepen worden uitgevoerd of bouwwerken worden geplaatst met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en deze verstoring tot een diepte van meer dan 40 cm reikt.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ten aanzien van voorliggend plan is in juni en juli 2021 door RAAP een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd. In vervolg hierop is door RAAP nader onderzoek uitgevoerd. De conclusie en het advies van RAAP op basis van dit nadere onderzoek zijn onderstaand beschreven.

Conclusie

Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:

Het plangebied ligt op pleistocene fluviatiele afzettingen afgedekt door afspoelingswaaierafzettingen. Rond de historische boerderij uit 1752 is een oud bemestingsdek (plaggendek) aanwezig. De bodemopbouw in het plangebied is grotendeels intact en bestaat uit minerale bemestingslagen welke een oude akkerlaag (rond de boerderij) afdekken. Deze oude akkerlaag is ontstaan in afgespoelde hellingafzettingen (erosiewaaierafzettingen) welke rusten op pleistocene rivierafzettingen. In een aantal boringen zijn crevasseafzettingen waargenomen, afgezet tijdens IJsselhoogwater; in de zuidwesthoek loopt een crevassegeul.

Op basis van het bureau- en veldonderzoek kan de hoge archeologische verwachting van het plangebied worden gehandhaafd, met name voor de periode vanaf de ijzertijd tot en met de nieuwe tijd. De top van archeologisch relevante niveau bevindt zich direct onder de bouwvoor/het plaggendek, vanaf 40 cm -mv (8,2 à 8,0 m NAP). Er zijn archeologische indicatoren (spikkels houtskool en verbrande leem) aangetroffen tot een maximale diepte van 155 cm -mv (7,15 m NAP); mogelijk in een grondspoor. Het is zeer aannemelijk dat de behoudenswaardige vindplaats (‘vindplaats 1’) die rond het plangebied is aangetroffen (Brouwer e.a., 2011) doorloopt binnen onderhavig plangebied. Tevens zouden er twee geweren uit de Tweede Wereldoorlog op het terrein begraven zijn (precieze locatie onbekend). 

Advies

Op basis van de resultaten van dit en eerder uitgevoerd waarderend onderzoek op de direct aangrenzende terreinen blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring wordt voorkomen. Aangezien de top van het archeologisch relevante niveau vanaf 40 cm -mv kan worden aangetroffen, wordt aanbevolen om bodemingrepen zoveel mogelijk te beperken tot een diepte maximaal 30 cm -mv.

Indien planaanpassing niet mogelijk is, wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen.

Om de gespecificeerde verwachting op het voorkomen van mogelijk behoudenswaardige archeologische resten te toetsen, wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een karterende fase van een inventariserend veldonderzoek. Gezien de prospectiekenmerken is een onderzoek met behulp van proefsleuven de meest geëigende methode voor vervolgonderzoek, mede omdat tijdens gravend onderzoek informatie kan worden verzameld voor een meer definitieve waardestelling (zie ook https://pom.cultureelerfgoed.nl).

Op 22 februari en 2 maart is archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Proefsleuvenonderzoek). In het plangebied zijn tijdens het proefsleuvenonderzoek twee vindplaatsen aangetroffen. Vindplaats 1 bestaat uit drie paalsporen en een cultuurlaag uit de late ijzertijd en/of Romeinse tijd. Tijdens eerder onderzoek ten westen van het plangebied zijn ook grondsporen van een nederzetting uit de vroege tot midden ijzertijd gekarteerd tijdens een proefsleuvenonderzoek. De vindplaats is in situ behouden en nooit opgegraven. De sporen in het plangebied van vindplaats 1 behoren tot de periferie van deze vindplaats, gelegen op circa 100 m ten zuidwesten van vindplaats 1.

Vindplaats 2 bestaat uit kuilen, greppels en twee dierbegravingen behorende bij het historisch boerenerf uit de tijdspanne van na 1500 tot in meer recentere perioden. Het boerenerf heeft een geveldatering van 1752 en staat bekend als Erve Gieteling (oud-Saksisch voor Merel). De aanwezigheid van een plaggendek dat mogelijk na 1700 dateert komt overeen met de eerste datering van de bestaande boerderij. Rond het oorspronkelijke boerenerf zullen bijbehorende akkers hebben gelegen. De sporen van het historisch boerenerf zijn vanaf 30 – 50 cm –mv aanwezig in de bodem. De cultuurlaag uit de late ijzertijd / Romeinse tijd is gelegen op 90 cm –mv. De geplande ontgravingsdieptes voor de nieuwbouw zijn vooralsnog niet bekend, maar beide vindplaatsen worden als niet-behoudenswaardig gewaardeerd. Op basis van het onderzoek en de waardestelling wordt het advies gegeven om het plangebied vrij te geven. De gemeente Brummen onderschrijft dit advies.

4.3.2 Cultuurhistorie

Om te bepalen of binnen het plangebied cultuurhistorische elementen aanwezig zijn is de Verdiepingskaart Cultuurhistorie van de provincie Gelderland geraadpleegd. Op deze kaart zijn alle cultuurhistorische waarden afgebeeld, zoals landschapstypen en monumenten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op deze kaart is te zien dat het plangebied op de grens van het landschapstype oeverwallen met het kampenlandschap ligt. In het inpassingsplan zijn deze waarden gewaarborgd. Op het erf worden landschapselementen toegevoegd die de kenmerken van beide landschappen versterken. Voorbeelden zijn de hagen aan de voorzijde van het erf, de rij met knotwilgen en de fruitgaard. In het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Het gemeentelijke monument aan de Zutphensestraat 292 ligt op 300 meter afstand. De historische boerderij is wel een karakteristiek pand. Met de realisatie van voorliggend plan wordt dit pand in ere hersteld en draagt de voorgenomen ontwikkeling juist bij aan de cultuurhistorie van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0014.jpg"

Afbeelding 14: Cultuurhistorische waarden in het plangebied en de omgeving (bron: Verdiepingskaart Cultuurhistorie).

4.3.3 Conclusie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 van het Waterschap Vallei & Veluwe is door het Algemeen Bestuur op 30 september 2015 vastgesteld. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. Het Waterbeheerprogramma (WBP) is neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft het waterschap hoe ze werkt aan de wateropgaven.

Water in het bebouwde gebied is onlosmakelijk verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin en in kwalitatieve zin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0015.jpg"

Afbeelding 15: Uitsnede Legger Watersysteem Waterschap Vallei en Veluwe (bron: Waterschap Vallei en Veluwe).

De Keur en Legger

Uit de Legger Watersystemen van Waterschap Vallei en Veluwe is af te leiden dat binnen of direct aan het plangebied geen waterstaatswerken aanwezig zijn. Ook is het plangebied geen onderdeel van een waterbergingsgebied of andersoortig waterbeschermingsgebied.

Watertoets

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een digitale watertoets doorlopen. De resultaten van deze watertoets zijn te vinden in Bijlage 5 Watertoets Elzenbosweg 19 Brummen. Uit de watertoets zijn geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling naar voren gekomen. Onder meer neemt de oppervlakte aan verharding aanzienlijk af door de sloop van landschapsontsierende schuren, is het plangebied niet gelegen binnen een beschermingszone of waterbergingsgebied en wordt er geen water uit de grond onttrokken.

Gemeentelijk rioleringsplan

Alle gemeentes in Nederland zijn verplicht een Gemeentelijk Rioleringsplan op te stellen. De gemeente Brummen heeft het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 vastgesteld. Dit plan is verlengd en momenteel nog rechtskrachtig. In het GRP 2016-2020 beschrijft de gemeente hoe zij invulling geeft aan het beheer en onderhoud van het afval-, hemel- en grondwater. De gemeente heeft de verplichting om een voorziening aan te bieden voor de afvoer van afvalwater. In het GRP van Brummen zijn doelen opgesteld voor de planperiode. Deze luiden als volgt:

  • 1. Zorgen voor inzameling stedelijk afvalwater;
  • 2. Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
  • 3. Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet verzorgd door particulieren);
  • 4. Zorgen voor de verwerking van ingezameld hemelwater;
  • 5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert;
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering.

De bovengenoemde doelen uit het GRP 2016-2020 zijn verder uitgewerkt naar functionele eisen, maatstaven en meetmethoden in bijlage 3 van dat plan.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan ligt in lijn met de gestelde regels en ambities door waterschap Vallei & Veluwe en gemeente Brummen ten aanzien van het aspect water. Bij de uitvoering van voorliggend plan wordt gehandeld naar het advies van Waterschap Vallei en Veluwe, zoals beschreven is in de watertoets.

De woningen krijgen een scheiding tussen afvalwater en hemelwater. Afvalwater wordt afgevoerd via de rioleringen van de gemeente Brummen. Hemelwater wordt op het eigen perceel opgevangen en verwerkt (infiltratie of opvang). Er is geen sprake van afwenteling op andere percelen, zoals het retentiegebied ten noorden van het plangebied. In het inpassingsplan is hier rekening mee gehouden door de inpassing van een wadi.

De realisatie van het plan leidt verder tot een afname aan verhard oppervlak. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt en de bestaande verharding verwijderd. Het bebouwd oppervlak van het perceel neemt af. In plaats daarvan worden een nieuwe woning (met inpandig bijgebouw) en een uitpandig bijgebouw gerealiseerd. In het kader van infiltratie is de verharing op het nieuwe erf beperkt en bestaat voor ongeveer de helft uit halfverharding, zoals vastgelegd in het Bijlage 1 Inrichtingsplan Elzenbosweg 19

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieu-aspecten. Een aantal van deze milieu-aspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • stikstofdepositie;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om te toetsen of het toekomstige gebruik passend is bij de bodemkwaliteit is door Kruse een verkennend en nader (asbest) bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 Bodemonderzoek bij deze toelichting.

In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. De voormalige dieseltank (deellocatie D) heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Aan de oostzijde van de schuur is een puinweg aanwezig. In de puinlaag en de strook puinhoudende grond langs het pad is visueel asbest aangetroffen. Op het zuidoostelijke deel van het terrein zijn op het maaiveld asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit het nader asbestonderzoek blijkt dat de puinweg sterk asbesthoudend is. De strook puinhoudende grond langs het pad is asbesthoudend, maar de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de interventiewaarde. De bovengrond op het oostelijke deel van het terrein is niet asbesthoudend.

De omvang van de puinweg wordt geschat op circa 300 m2 x 0.5 meter = 150 m3. Sanering van de puinweg is noodzakelijk in het kader van de voorgenomen herontwikkeling. Daarnaast is sanering van de puinweg ook noodzakelijk in het kader van het Besluit Asbestwegen omdat het niet is toegestaan om een asbesthoudende weg in bezit/gebruik te hebben. Aan de oostzijde van de puinweg is een strook puinhoudende grond met asbest aanwezig. De strook heeft een breedte van circa 2.5 meter. Uit de asbestanalyses (sleuven S1 en S4) blijkt dat de grond niet sterk verontreinigd is met asbest. De omvang van de strook langs de puinweg wordt geschat op circa 150 m2 x 0.4 meter = 60 m3 grond.

Het verontreinigde puin mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag. Voorafgaande aan een sanering dient een plan van aanpak opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.

Op het maaiveld zijn, met name ter plekke van de puinweg, stukjes asbesthoudend materiaal aangetroffen. Op het maaiveld aangetroffen asbest is verwijderd en afgevoerd, maar er kan nog asbest op het maaiveld aanwezig zijn. Geadviseerd wordt om alert te zijn op asbestverdachte materialen op het maaiveld. Eventueel asbest op het maaiveld dient afgevoerd te worden naar een erkend verwerker. Voorkomen dient te worden dat het materiaal in de bodem terecht komt, omdat dit een bodemverontreiniging kan veroorzaken.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de sterk asbesthoudende puinweg, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw aangezien de overige vastgestelde lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na sanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

Wet geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0016.png"

Afbeelding 16: Impressie rekenmodel akoestisch onderzoek (bron: Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Elzenbosweg 19 Brummen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied binnen de onderzoekszone van de N348 en aan de Elzenbosweg. Door Alcedo is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek Elzenbosweg 19, Brummen bij deze toelichting. Uit de rekenresultaten blijkt dat vanwege het wegverkeerslawaai van de Elzenbosweg en de N348 aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wet geluidhinder wordt voldaan. Het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Het rekenmodel is weergegeven in afbeelding 16.

Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn. Het dichtstbijzijnde bedrijventerrein ligt op meer dan 300 meter van het plangebied af. Op een afstand van meer dan 600 meter ligt de spoorverbinding tussen Arnhem en Zutphen. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van deze geluidsbronnen. Dit is tevens te zien op afbeelding 17.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0017.jpg"

Afbeelding 17: Uitsnede kaart 'Geluid in Nederland (Lcum)', met plangebied binnen blauwe cirkel (bron: Atlasleefomgeving).

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In voorliggend plan worden voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, een historische boerderij gerestaureerd, één nieuwe woning gebouwd, een bijgebouw gebouwd en het erf heringericht met beplanting e.d. Deze herontwikkeling is niet van een vergelijkbare omvang als de realisatie van 1.500 woningen. De bouwfase betreft een tijdelijke duur. Het aantal benodigde verkeersbeweging in deze fase is niet van een significant niveau. In de gebruiksfase neemt het aantal verkeersbewegingen in minimale mate toe, namelijk voor één huishouden. Deze ingrepen en verkeersbewegingen is niet beduidend hoog dat deze een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval bij de productie, opslag en het transport van gevaarlijke stoffen en de kans dat hierbij dodelijke slachtoffers vallen. In het geval van een ruimtelijke plan dient het milieuaspect externe veiligheid onderzocht te worden. Het planvoornemen kan risicobronnen in het kader van externe veiligheid mogelijk maken en of bestaande risicobronnen kunnen`invloed hebben op het plan. Deze risico's moeten worden beschouwd om te onderzoeken of het planvoornemen voldoet aan de geldende normen.

Beleidskader

Het landelijke beleidskader valt uiteen in verschillende besluiten en regelingen voor de verschillende type risicobronnen. Risicobronnen in het kader van Externe veiligheid zijn inrichtingen (bedrijven met gevaarlijke stoffen), infrastructuur zoals auto-, spoor- of vaarwegen, en buisleidingen voor het transport van aardgas.

  • Voor inrichtingen (bedrijven) wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Voor transportroutes over de weg, het water en het spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
  • Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  • Daarnaast is in sommige gevallen het Activiteitenbesluit milieubeheer en/of het Vuurwerkbesluit van toepassing. In het Activiteitenbesluit zijn regels opgenomen waar bedrijven aan moeten voldoen. Daarnaast staan hierin de te houden veiligheidsafstanden tussen bedrijven en externe objecten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om bedrijven met een opslag van meer dan 2.500 kg (of liter) gevaarlijke stoffen in één opslagvoorziening. In de Circulaire is aangegeven hoe de aan te houden veiligheidsafstanden tussen opgeslagen ontplofbare stoffen en kwetsbare objecten moet worden bepaald.

Toetsingskader

Externe veiligheid (geldt voor Bevi, Bevt en Bevb) maakt onderscheid tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Het plaatsgebonden risico kan beperkingen opleggen voor de bouw van (beperkt) kwetsbare objecten. Zoals woningen, kantoren en andere gebouwen waarin personen aanwezig zijn. Voor het bouwen van kwetsbare objecten geldt de plaatsgebonden risicocontour van 1*10-6 per jaar als grenswaarde.
  • Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen komt te overlijden in de omgeving van een risicobron. Door de ontwikkeling van een planvoornemen kan het groepsrisico van de risicobron toenemen. Het groepsrisico wordt bepaald voor zowel de huidige situatie als de situatie na ontwikkeling van het planvoornemen. Het groepsrisico wordt weergegeven ten opzichte van de oriëntatiewaarde.
  • Wanneer sprake is van een toename van het groepsrisico (een verhoging ten opzichte van de oriëntatiewaarde tussen bestaande situatie en toekomstige situatie) is het bevoegd gezag conform de bovengenoemde besluiten (Bevi, Bevt en Bevb) verplicht het groepsrisico in meer of mindere mate te verantwoorden. In de verantwoording groepsrisico motiveert het bevoegd gezag hoe om te gaan met de risico's ten gevolge van externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden.

In het plaatsgebonden risico zijn in het kort twee verschillende kansen verwerkt. De kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval of ramp, zoals het ontsnappen van een gevaarlijke stof, plaatsvindt en de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg van dit zwaar ongeval of ramp. Bij een PR van 10-6 is de kans dat een persoon op die afstand van het ongeval daadwerk lijk overlijdt nog redelijk groot. Wegens dit soort relatief grote overlijdenskansen mogen er binnen de contour van 10-6 in principe geen kwetsbare objecten staan.

Groepsrisico

Groepsrisico heeft betrekking op de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers op eenzelfde moment. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt de definitie van groepsrisico alsvolgt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is". Ten aanzien van groepsrisico gelden geen wettelijke normen. Wel is er een verantwoordingsplicht.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De risicokaart (Atlasleefomgeving) is geraadpleegd om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid. Een uitsnede hiervan is weergegeven op afbeelding 18. Daarnaast is door de omgevingsdienst advies gegeven m.b.t. het aspect externe veiligheid. Tabel 1 geeft de risicobronnen en bijbehorende risicowaarden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700084-On01_0018.png"

Afbeelding 18: Uitsnede risicokaart Nederland (bron: Atlasleefomgeving).

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart is af te leiden dat in de omgeving van het plangebied een aantal inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, zoals een vuurwerkopslag en overige inrichting. Gezien de afstanden van deze inrichtingen ten opzichte van het plangebied is er geen sprake van gevaar met het oog op het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Gesteld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen externe veiligheidrisicos vormt. Ook richting de omgeving zijn er vanuit deze ontwikkeling geen externe veiligheidsrisico's te verwachten.

Buisleidingen

Ten oosten van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie aanwezig. Leidingen die externe veiligheidsrisico’s veroorzaken zijn hogedruk aardgastransportleidingen. Deze leiding wordt als rode stippellijn getoond in afbeelding 18. De leiding kent de benaming N-559-21 en is van het type 'Aardgasleiding NEN 3650-leiding'. De buis heeft een uitwendige diameter van 108 mm, een wanddikte van 4 mm en maximale werkdruk van 4000 kPa. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettlijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6.

Risicobron   Pr-contour   PAG   Invloedsgebied   Bebouwingsvrije zone   Afstand tot plangebied  
Provinciale weg N348
(IJsselgouw)  
0   30 m   355 m   n.v.t.   ± 415 m  
Spoorlijn Dieren–Zutphen (62S.2)   0 m   30 m   4000 m   n.v.t.   ± 650 m  
Hogedruk aardgasleiding N-559-21                          Op de leiding   n.v.t.   50 m (1% letaliteitsafstand)
30 m (100 % letaliteitsafstand)  
5 m   ± 185 m  

Tabel 1: Mobiele risicobronnen in de omgeving van het plangebied (bron: gemeente Brummen).

Ten aanzien van de buisleiding ten oosten van het plangebied geldt de wettelijke norm van 5 meter afstand van het centrum van de buis als bebouwingsvrije zone. Het invloedsgebied van deze leiding betreft 50 meter (1% letaliteitsafstand) en 30 meter (100% letaliteitsafstand). De afstand tussen het plangebied en de buisleiding betreft meer dan 110 meter. De buisleiding vormt hiermee geen belemmering of gevaar voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ter vergelijking: voor de ontwikkeling van de woonwijk ten zuidoosten van de Elzenbosweg 19 is het bestemmingsplan 'Elzenbos, Nieuwe Erven' vastgesteld. In verband met de ligging naast deze buisleiding is voor dit bestemmingsplan door Rho adviseurs een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Uit de berekening is gebleken dat de PR 10-6 -risiconontour niet buiten de leiding is gelegen. De PR 10-6 -risiconontour vormt geen belemmering voor de realisatie van de woonwijk. Het erf aan de Elzenbosweg 19 is op een grotere afstand dan deze woonwijk van de buisleiding af gelegen. De buisleiding vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

Met betrekking tot het groepsrisico kan geconcludeerd worden dat de personendichtheid op de locatie aan de Elzenbosweg 19 zeer laag is. De bouw van een nieuwe woning leidt hooguit tot een niet significante toename van het groepsrisico op deze locatie. De ontwikkeling beperkt zich tevens enkel tot het woonerf op een afstand van meer dan 110 meter van deze buisleiding. De woningen kunnen snel en eenvoudig geëvacueerd worden. De twee woningen zijn voorzien van een eigen oprit, welke direct aansluit op de Elzenbosweg en ontsluiting van de woonwijk Elzenbos. Ook is rondom de woningen een ruime tuin gelegen, waardoor hier genoeg vrije bewegingsruimte aanwezig is. Uit het oogpunt van ruimtelijke ordening bestaan er dan ook geen belemmeringen met betrekking tot het groepsrisico.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen

Op meer dan 600 meter van het plangebied ligt de spoorverbinding Route 62, Ressen Noord – Zutphen. Over dit spoortraject worden gevaarlijke stoffen vervoerd, maar het kent geen PAG-indicatie. In de bijlagen van Regeling basisnet zijn dan ook geen afstanden opgenomen ten aanzien van het plaatsgeboden risico. Gezien de afstand tussen het plangebied en deze spoorverbinding gelden geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

De N348 ligt op meer dan 360 meter van het plangebied. Deze provinciale weg is op de risicokaart niet aangemerkt als een Basisnet-wegtraject. Ook is de weg niet opgenomen in de bijlagen van Regeling basisnet. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling zijn dan ook geen belemmeringen te verwachten.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.

Rustige woonwijk of gemengd gebied

In een intensief gebruikt gebied met veel functies en ‘bedrijvigheid’ wordt vaak minder hinder ervaren van een milieubelastende activiteit dan in een rustige woonwijk. Dit heeft (onder andere) te maken met acceptatie, gewenning en achtergrondbelasting (/-hinder). De VNG-handreiking hanteert voor de omgevingstypen de volgende omschrijving:

  • Een rustige woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
  • Een gemengd gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich grotendeels door woningbouw. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van een rustige woonwijk. In de omgeving van het plangebied zijn een aantal (agrarische) bedrijven aanwezig. Op 230 meter ten oosten van het plangebied, aan de Elzenbosweg 16, ligt een paardenhouderij. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is de grootste richtafstand voor paardenfokkerijen 50 meter, voor het aspect geur. Op 230 meter ten noordwesten van het plangebied staat een kwekerij. Omdat het onduidelijk is om wat voor kwekerij het hier gaat is het bedrijfstype kwekerij met de grootste milieucategorie aangehouden, een champignonkwekerij met mestfermentatie. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is de grootste richtafstand voor dit type bedrijf 100 meter, voor het aspect geur. Gezien de afstand tussen het plangebied en deze bedrijven levert voorliggend plan geen belemmering op voor de bedrijfsvoering van deze bedrijven.

Conclusie

Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat aan de Elzenbosweg 19 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van één nieuwe woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau. De activiteit is vele malen kleiner dan 100 hectare, 2.000 woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 5 Milieutoets en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat voorliggend plan geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt en daarmee niet m.e.r.- (beoordelings-) plichtig is.

5.8 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de verkeerssituatie en parkeerbehoefte die ontstaan door de nieuwe ontwikkeling. Gemeente Brummen heeft het parkeerbeleid vastgelegd in de 'Parkeernota 2007' en het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren'. In bijlage A van de Parkeernota is een parkeernormering opgenomen die ter toetsing wordt gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In 2018 is een nieuwe versie van deze bijlage A vastgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' kent het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeernormen rest bebouwde kom'. In artikel 2 van dit bestemmingsplan wordt middels de wijze van meten een parkeernorm berekend. Uitgaande van een lange oprit zonder garage of carport moet worden uitgegaan van een theoretisch aantal van 2 en een berekeningsaantal van 1 parkeerplaats.

In voorliggend plan zijn beide woningen voorzien van een ruime eigen oprit met ruimte voor in ieder geval 2 auto's. De woningen worden apart van elkaar ontsloten. De oprit van de historische boerderij sluit aan op de Elzenbosweg en de oprit van de nieuwe woning sluit aan op de ontsluitingswegen in de woonwijk Elzenbos. De nieuwe situatie levert geen gevaar op voor de verkeerssituatie rondom het erf. Met voorliggend plan wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid omtrent verkeer en parkeren.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Elzenbos, Nieuwe Erven' van de gemeente Brummen.

6.2 Inleidende regels

In Artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. De regels van de bestemmingen zijn hoofdzakelijk overgenomen uit bestemmingsplan 'Elzenbos'. Binnen voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Tuin

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor groenvoorzieningen en opritten. De bouwmogelijkheden zijn beperkt, ook de vergunningsvrije bouwmogelijkheden uit de Bor, om de afstand tussen gebouwen en de weg zoveel mogelijk te waarborgen. Daarnaast wordt op deze manier de kwaliteit zoals beoogd in Bijlage 1 Inrichtingsschets gewaarborgd.

Wonen.

De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woon-activiteiten. Ook zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn de algemene ontheffingsregels beschreven. Hierin is opgenomen dat burgemeester en wethouders een afwijking op bepaalde planregels het bestemmingsplan onder bepaalde voorwaarden toe mogen staan.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene procedureregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 10 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Artikel 11 Slotregel is het laatste artikel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Gelderland.

Waterschap Vallei & Veluwe

Het plan is ook afgestemd met het waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf Bijlage 5 Watertoets Elzenbosweg 19 Brummen.

Veiligheidsdienst Regio Noord- en Oost-Gelderland

Het plan wordt ter toetsing op veiligheid voorgelegd aan de Veiligheidsdienst Regio Noord- en Oost-Gelderland.

Omgevingsdienst Veluwe IJssel

Tevens wordt het plan ter toetsing op milieu- en omgevingsaspecten voorgelegd aan de Omgevingsdienst Veluwe IJssel.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn heeft eenieder de kans om hun zienswijze tegen het plan kenbaar te maken. Indien er zienswijzen worden ingediend tegen de voorgenomen ontwikkeling worden deze in deze paragraaf verwerkt.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.