Plan: | Hoevesteeg 27a Tonden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700076-va01 |
Per brief heeft de initiatiefnemer, eigenaar van een voormalige tweede agrarische dienstwoning c.q. bedrijfswoning aan de Hoevesteeg 27A te Tonden, bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen een principeverzoek ingediend om ter plaatse van deze woning burgerbewoning toe te staan in de vorm van een plattelandswoning. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 4 december 2018 aangegeven om hieraan in principe medewerking te verlenen.
Volgens het geldende bestemmingsplan is het planologisch niet mogelijk om de agrarische dienstwoning c.q. bedrijfswoning te gebruiken als plattelandswoning, waardoor een (gedeeltelijke) herziening van dat bestemmingsplan noodzakelijk is.
Met de aanduiding plattelandswoning wordt verwezen naar het gestelde in artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit artikel stelt dat een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van d Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Brummen, meer specifiek het adres Hoevesteeg 27A te Tonden en betreft de percelen, kadastraal bekend gemeente Brummen, sectie N, nr. 33 en nr. 334. Zie navolgende afbeelding met de ligging van de bedrijfswoning Hoevesteeg 27A ten opzichte van het agrarische melkrundveebedrijf aan de Hoevesteeg 27 te Tonden.
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied 2008 zoals de gemeenteraad dat op 17 december 2009 heeft vastgesteld. Zie navolgende afbeelding:
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
De geldende bestemming voor de gronden in het plangebied betreft 'Agrarisch met Landschapswaarden A'. Binnen deze bestemming zijn de gronden o.a. bestemd voor agrarische doeleinden en agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven. Uitsluitend mag voor één reëel agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwperceel worden gebouwd. Het bestaande aantal dienstwoningen geldt als maximum.
Het plangebied valt tevens binnen de gebiedsaanduidingen 'Agrarisch gebied – waardevol landschap', 'hydrologische bufferzone' en 'beslotenheid/houtopstanden'.
Tevens gelden er op de planlocatie nog twee andere bestemmingsplannen, te weten het 'Paraplubestemmingsplan parkeren', dat op 18 oktober 2018 is vastgesteld, en het bestemmingsplan 'Beschermingszone bestrijdingsmiddelen', dat op 25 oktober 2012 is vastgesteld. Op korte termijn zal ook het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' worden vastgesteld.
Het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2008 maakt het gebruik van de dienstwoning als 'plattelandswoning' niet mogelijk, waardoor het noodzakelijk is een herziening van het bestemmingsplan vast te stellen.
In hoofdstuk 2 wordt een schets gegeven van de huidige situatie van het plangebied en haar omgeving. Hoofdstuk 3 bevat het wettelijke en beleidskader, terwijl in hoofdstuk 4 de milieuaspecten en ruimtelijke aanvaardbaarheid wordt besproken. In hoofdstuk 5 wordt de opzet van de juridische regeling besproken. In hoofdstuk 6 komt ten slotte de economische uitvoerbaarheid aan de orde.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Brummen en heeft betrekking op de tweede bedrijfswoning met bijgebouw en bijbehorende gronden (voor- en achtererf) aan de Hoevesteeg 27A te Tonden. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1100 m2. Deze bedrijfswoning is gekoppeld aan het ten zuidoosten van het perceel gelegen agrarische bedrijf (melkrundveehouderij) aan de Hoevesteeg 27 te Tonden.
Foto van de dienstwoning c.q. bedrijfswoning aan de Hoevesteeg 27a te Tonden
In de omgeving zijn meerdere veehouderijen gelegen die alle op een afstand van meer dan 400 m liggen. Op 300 m is een niet-agrarisch bedrijf gevestigd. Aan weerszijden van de locatie bevinden zich woningen (160 respectievelijk 300 m afstand). Aan de overzijde van de Hoevesteeg is op 100 m afstand bos gelegen en op 350 m natuur.
Uitsnede basisregistratie grootschalige topografie met globale aanduiding plangebied (blauwe
omkadering)
Dit bestemmingsplan betreft in hoofdzaak de toevoeging van de aanduiding 'plattelandswoning' aan de bestemming Agrarisch met landschapswaarden A. Hierbij wordt het mogelijk dat de dienstwoning c.q. bedrijfswoning aan de Hoevesteeg 27a te Tonden als 'plattelandswoning' door een derde wordt gebruikt. De agrarische bestemming zoals deze nu geldt blijft echter onverkort van toepassing. Hierdoor blijft het mogelijk om de gronden ook in de toekomst agrarisch te gebruiken.
De in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 4 december 2018 genoemde wet betreft in feite een wijzigingswet die ziet op de artikelen 1.1a en 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 11.1 van de Wet milieubeheer (Wm). De wijziging die op 1 januari 2013 in werking is getreden, had betrekking op de mate van bescherming die een woning op grond van deze wetten toekomt tegen omliggende agrarische bedrijven. Voor het bepalen van de mate van bescherming is per genoemde datum, niet langer het feitelijke gebruik van de woning bepalend maar de planologische status van de woning.
Voorts regelt de wet dat plattelandswoningen, waaronder (voormalige) agrarische bedrijfswoningen worden verstaan die tevens door derden mogen worden bewoond, niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Omdat vooral deze laatste wijziging relevant is voor deze opgave wordt hieronder volstaan met het weergeven van artikel 1.3c in combinatie met artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer:
Artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer:
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde beschouwd als onderdeel van die inrichting.
Artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer:
agrarische activiteiten: geheel van activiteiten dat betrekking heeft op gewassen of landbouwhuisdieren voor zover deze geteeld of gekweekt onderscheidenlijk gefokt, gemest, gehouden of verhandeld worden, daaronder mede begrepen agrarisch gemechaniseerd loonwerk zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening.
Deze wet vormt de wettelijke basis voor het omzetten van de voormalige tweede bedrijfswoning naar een plattelandswoning.
Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn allebei op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan dat op 19 december 2018 is vastgesteld.
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten.
Planspecifiek
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor het omzetten van de voormalige tweede bedrijfswoning naar een plattelandswoning
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een zone die in de Omgevingsverordening is aangeduid als Beschermingszone natte landnatuur. Ingevolge artikel 1.1. van de Omgevingsverordening is dit het gebied in een zone rondom natte natuur in het Gelders natuurnetwerk waar ter bescherming van die natte natuur in beginsel geen ruimtelijke of waterhuishoudkundige ontwikkeling mogelijk is die door hydrologische beïnvloeding via het grondwatersysteem negatief effect heeft op de natte natuurwaarden.
In artikel 2.61 van de Omgevingsverordening is hierover de volgende instructieregel opgenomen:
Ingevolge artikel 4.9 (realisatie van waterfuncties) kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek afwijkingen toestaan van de waterfunctie Beschermingszone Natte landnatuur, zoals deze is aangegeven op de themakaart waterbeleid bij de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Afwijking van de waterfunctie is mogelijk wanneer dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een project. Bijvoorbeeld omdat het project wordt vertraagd of het onacceptabele schade lijdt door het mislopen van subsidies, beschikbaarheid van grond, regelgeving of verlies van draagvlak. Daarnaast moet de afwijking van ondergeschikt belang zijn in verhouding tot de omvang van functies die in het project worden gerealiseerd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de afwijking de realisatie van waterfuncties elders binnen het projectgebied juist mogelijk maakt of versterkt én de omvang van de afwijking in verhouding tot de omvang van te realiseren waterfuncties binnen het project gering is. De afwijking heeft ook voldoende draagvlak onder betrokken partijen en de haalbaarheid van de oorspronkelijke functie is in het geding. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval als de realisatie van deze waterfunctie in combinatie met de functierealisaties elders binnen het projectgebied onhaalbaar of onevenredig duur is. Bij uitvoering van maatregelen binnen een project gaat het om de uitvoering van realistische en evenredige maatregelen die naar het oordeel van de bevoegde autoriteit passend zijn en redelijkerwijs kunnen worden gevergd.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt alleen de gebruikswijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning mogelijk. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats. Deze gebruikswijziging heeft ten opzichte van de bestaande situatie geen significant nadelige effecten op de instandhouding van de natte landnatuur, zoals deze in de verordening is aangeduid. Voor zover al sprake is van enige effecten op die waarden, zijn deze significant lager ten opzichte van de geldende mogelijkheden in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
De ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen!' heeft als doel sturing te geven aan de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling in Brummen. De visie bevat naast een inspirerend wensbeeld de koers die moet worden gevolgd in de richting van dat wensbeeld. De gemeente Brummen kiest voor een gedifferentieerde, ontwikkelingsgerichte strategie, waarbij de bestaande groene kwaliteiten van de gemeente het referentiepunt zijn. Deze kwaliteiten dienen te worden behouden en waar mogelijk middels nieuwe ontwikkelingen te worden versterkt.
De ontwikkelingsvisie geeft aan dat er wat betreft het thema 'wonen' kleinschalige toevoegingen van woningen in de kernen of in het buitengebied worden benut voor om de 'groene' kwaliteit te verbeteren. Hieronder wordt mede verstaan de herinvulling van voormalige agrarische gebouwen.
Als agrarische percelen vrijkomen, wordt de verstening van het buitengebied ongewenst geacht. Hergebruik van vrijkomende bebouwing, en waar wenselijk ook herbouw van vrijkomende bebouwing, kan plaatsvinden door woon- en werkfuncties die het groene karakter niet aantasten, maar wel een nieuwe economische drager kunnen vormen om de boer als beheerder een bestaansbasis te bieden. Bij dergelijke ontwikkelingen zal het instrument van verevening worden gehanteerd.
Planspecifiek
Het erf van de tot plattelandswoning om te vormen dienstwoning c.q. bedrijfswoning is reeds op een verantwoorde wijze landschappelijk ingepast. De uitvoering van het voorliggende initiatief levert daarom een positieve bijdrage aan het behoud en versterking van de groene kwaliteiten in het buitengebied van Brummen. Zie ook de foto van de dienstwoning c.q. bedrijfswoning aan de Hoevesteeg 27a te Tonden in paragraaf 2.1 van de toelichting.
Gemeentelijke visie op 'plattelandswoningen'
In 2012 is de toenmalige gemeenteraad van Brummen geïnformeerd over de inwerkingtreding van de wettelijke regeling betreffende 'plattelandswoningen'. De gemeenteraad heeft er destijds voor gekozen om geen invulling te geven aan de wettelijke regeling betreffende plattelandswoningen, zoals thans opgenomen in artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat deze als strijdig met de beleidsregel functieverandering werd beschouwd. Door geen toepassing te geven aan de wettelijke regeling, wordt voorkomen dat bedrijfslocaties opgesplitst worden in een zelfstandig bedrijfsgedeelte dat wordt gevoerd door een eigenaar die er niet woont en een zelfstandig woongedeelte als burgerwoning.
Planspecifiek
Besluit B&W aanduiding plattelandswoning Hoevesteeg 27A Tonden
Op 4 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen besloten om, als kan worden voldaan aan de wettelijke voorwaarden daarvoor, toepassing te geven aan de aanduiding 'plattelandswoning' voor het object aan de Hoevesteeg 27A te Tonden, waarmee burgerbewoning in de tweede bedrijfswoning wordt toegestaan.
Met dit besluit wordt afgeweken van het beleid om geen invulling te geven aan de wettelijke regeling betreffende plattelandswoningen, zoals thans opgenomen in artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Argumenten voor deze afwijking zijn:
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in het beleid en de visie van de gemeente.
Volgens het Activiteitenbesluit is de plattelandswoning een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, en die met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
Dit betekent dus dat de plattelandswoning die met voorliggende herziening mogelijk wordt gemaakt, ingevolge deze bepaling wordt beschouwd als bedrijfswoning behorend bij het agrarische bedrijf aan de Hoevesteeg 27. De woning wordt dan ook niet beschermd tegen de milieuhinder die afkomstig is van het bedrijf aan de Hoevesteeg 27. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf aan de Hoevesteeg 27 niet in zijn (toekomstige) exploitatiemogelijkheden beperkt door de plattelandswoning.
Wel is het uiteraard noodzakelijk te onderbouwen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het geval van een woning gaat het bij een goede ruimtelijke ordening om het kunnen garanderen van een goed en aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij moet onder meer aannemelijk worden gemaakt dat er plaatse van de woning aan de Hoevesteeg 27A sprake is van een aanvaardbare geur- en geluidbelasting. Ook de luchtkwaliteit dient niet aan de bestemming als plattelandswoning in de weg te staan.
In de navolgende paragrafen zal hier nader op in worden gegaan.
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu moet bekeken worden of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen in ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Het bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. (inclusief bijlagen) zijn genoemd (zie hierboven onder 1). De ontwikkeling in het plangebied is niet aan te merken als een activiteit genoemd onder D.11.2 (stedelijke ontwikkelingsproject). Het betreft immers geen wijziging van (de grootte van) het bouwvlak en ook neemt de hoeveelheid bebouwing niet toe. Het gaat enkel om een gebruikswijziging van een dienstwoning c.q. bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Evenmin is sprake van een andere activiteit, zoals genoemd in de C-lijst en/of D-lijst bij het Besluit m.e.r.
Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat er geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Dit volgt ook uit het milieuadvies van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel van 28 mei 2019 dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd (p. 4).
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In deze situatie gaat het om een ruimtelijke ontwikkeling die uitsluitend betrekking heeft op de dienstwoning c.q. bedrijfswoning en niet op de perceeldelen van de naastgelegen inrichting. Het huidige gebruik van de woning wijzigt niet en er zijn geen graafwerkzaamheden voorzien. Er is dus geen sprake van een toename in blootstellingsrisico voor de gebruikers van de woning. Er is ook geen sprake van een wijziging naar een kritischer gebruik. Om deze redenen is het opleggen van een (asbest)bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet nodig.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
De Wgh en het Bgh zijn niet van toepassing. De Wgh en het Bgh kennen geen bedrijfswoningen of plattelandswoningen. Het functioneel omzetten van bedrijfswoning naar plattelandswoning vereist geen toets op grond van de Wet geluidhinder.
Omdat een bedrijfswoning en plattelandswoning vanuit planologisch oogpunt gelijkgesteld worden, heeft een functionele omzetting van deze woning in een plattelandswoning geen gevolgen voor het geluid. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
De huidige woning aan de Hoevesteeg 27A dient thans ten opzichte van bedrijven in de omgeving al getoetst te worden aan de normen voor fijnstof (PM10). Voor burgerwoningen, ongeacht de status, geldt dezelfde norm. Als gevolg van de wijziging van de bedrijfswoning Hoevesteeg 27A naar een plattelandswoning wijzigt het beschermingsniveau hier dus niet. Veehouderijen in de omgeving zullen hierdoor niet worden belemmerd in de eventuele uitbreidingsmogelijkheden.
Wat betreft fijnstof (PM10) zijn de volgende grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer:
Uit het bijgevoegde fijnstofonderzoek (zie Bijlage 2) welke door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel op een aantal punten is aangepast (zie Bijlage 1) blijkt dat ruimschoots kan worden voldaan aan de hierboven genoemde wettelijke eisen (17 µg/m3 is kleiner dan 40 µg/m3 en 6 is kleiner dan 35 dagen). Er zijn vanuit het aspect fijnstof geen belemmeringen om de woning om te zetten naar een plattelandswoning. Bovenstaande volgt ook uit het advies van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
We gaan hieronder in op het milieuaspect geluid. De overige in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering genoemde milieuaspecten geur, stof en gevaar worden elders in hoofdstuk 4 besproken.
De veehouderijen in de omgeving worden niet in hun exploitatie beperkt, omdat het niveau van milieubescherming ten aanzien van 'derde' bedrijven niet wijzigt bij het gebruik van de (voormalige) bedrijfswoning als plattelandswoning. Bovendien zijn de veehouderijen op meer dan 400 meter gelegen.
Verder is ter plaatse van de plattelandswoning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft geluidbelasting. De inrit van de veehouderij op de Hoevesteeg 27 is immers op ca 45 meter van de gewenste plattelandswoning gelegen en bovendien vinden de meeste transportbewegingen in de dagperiode plaatsvinden.
Bovenstaande volgt ook uit het advies van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.
Daarnaast is ook een onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie Bijlage 3 bij de toelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat binnen de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en dat er wat betreft geluid geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling zijn.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
Voor wat betreft de Wet geurhinder en veehouderij wordt de beoogde plattelandswoning beschouwd als een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Dit betekent dat ten opzichte van de veehouderijen in de omgeving een afstand van 50 m in acht moet worden genomen. Binnen 50 m van de planlocatie zijn geen veehouderijen gelegen. Dit betekent dat vanuit het aspect geur de omliggende veehouderijen niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering.
Voor het aspect geur wordt opgemerkt dat de dichtstbijzijnde veestal van het agrarisch bedrijf op de Hoevesteeg 27 op ca. 22 meter is gelegen van de gewenste plattelandswoning. Voor een gewone woning zou een afstand van 50 meter in acht moeten worden genomen. Aangezien een plattelandswoning een veel lager beschermingsniveau heeft dan een gewone woning, is er hier sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het mestbassin is op voldoende afstand gelegen, al zou het een gewone woning zijn.
Bovenstaande volgt ook uit het advies van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.
Daarnaast is ook een onderzoek geurhinder en veehouderijen uitgevoerd (zie Bijlage 4 bij de toelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende veehouderij aan Hoevesteeg 27 te Tonden niet in haar belangen wordt geschaad. Ook ten aanzien van de achtergrondbelasting kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief.
Inrichtingen
In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's
In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen transportroutes met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water die zijn opgenomen in het basisnet of anderszins een risicocontour hebben volgens het besluit externe veiligheid transportroutes.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.
De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave.
Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:
Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.
Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.
Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen. Dit is het waterplein.
De beoogde ontwikkeling betreft enkel de gebruikswijziging van een dienstwoning c.q. bedrijfswoning in een plattelandswoning. Het huidige gebruik van de woning wijzigt niet en er zijn geen sloop- of bouwwerkzaamheden voorzien.
Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Soortenbescherming
De activiteit geeft geen reden aan te nemen dat ecologische belangen worden geschaad. Het gaat hier immers alleen om een gebruiksverandering van dienstwoning c.q. bedrijfswoning naar plattelandswoning. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats.
Gebiedsbescherming
Aan de overzijde van de Hoevesteeg is het Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen gelegen, dat bestaat uit de deelgebieden Leusveld, Landgoed Voorstonden en de Empesche en Tondensche Heide. Negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Er is dan ook geen passende beoordeling volgens de Wet natuurbescherming nodig. De voorgenomen ontwikkeling is daarom toelaatbaar. Het aspect Natura 2000 vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Het gaat hier immers alleen om een gebruiksverandering van dienstwoning c.q. bedrijfswoning naar plattelandswoning.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Omdat er geen werkzaamheden in de bodem gaan plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Wanneer in de toekomst wel bouw en/of graafwerkzaamheden voor de locatie aangevraagd worden, zal opnieuw beoordeeld moeten worden of archeologisch onderzoek nodig is. Overigens is conform het gemeentelijke archeologische beleid sprake van een lage archeologische verwachtingswaarde. De bijbehorende regeling uit het vast te stellen 'Parapluplan Archeologie' wordt in artikel 1 van dit bestemmingsplan van toepassing verklaard.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Het aantal woningen neemt in de toekomstige situatie met dit bestemmingsplan niet toe. Vandaar dat ook geen sprake is van extra voertuigbewegingen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het aantal woningen neemt in de toekomstige situatie met dit bestemmingsplan niet toe. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan de parkeerbehoefte.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Brummen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Van toepassing verklaring
In deze bepaling zijn de volgende regels en verbeelding van toepassing verklaard op onderhavig bestemmingsplan:
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van werken en werkzaamheden buiten het (agrarisch) bouwvlak, die mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben voor de aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige kwaliteiten, is een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing. Dit omgevingsvergunningstelsel is opgenomen in de overige regels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
In deze regels is een gebruiksverbod opgenomen. Dit verbod geeft aan dat het verboden is om opstallen – of delen daarvan – en gronden te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling is een afwijkingsbevoegdheid toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde regels.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is een wijzigingsbevoegdheid toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde regels.
Overige regels
Alle relevante regels uit het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBREEPPARK10000-VA01, zoals dat is vastgesteld op 18 oktober 2018, zijn hier overgenomen.
Ook het omgevingsvergunningstelsel ten aanzien van werken en werkzaamheden buiten het (agrarisch) bouwvlak is opgenomen in de overige regels.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent één bestemming:
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A
Het doel van deze gedeeltelijke herziening is om met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - plattelandswoning', binnen het plangebied een plattelandswoning toe te staan. Een plattelandswoning is een bedrijfswoning die behoort of behoorde tot een landbouwinrichting en bewoond mag worden door derden wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering niet noodzakelijk moet worden geacht. Dit betekent dat de bedrijfswoning die ingevolge het bestemmingsplan Buitengebied 2008 binnen het plangebied aanwezig mag zijn, gebruikt mag worden ten behoeve van burgerbewoning.
Voor het overige zijn de voor het plangebied relevante bepalingen van de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden (artikel 3) uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' overgenomen en waar nodig aangevuld om de plattelandswoning mogelijk te kunnen maken.
De aanwezige landschapswaarden en de kwetsbaarheid ervan voor bepaalde activiteiten hebben geleid tot het eisen van een omgevingsvergunning voor bepaalde werkzaamheden. Het omgevingsvergunningstelstel is terug te vinden in de overige regels (zie lid 10.2 en verder van de regels).
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ten aanzien van dit initiatief is uitvoerig overleg geweest met de Omgevingsdienst Veluwe IJssel. Op 28 mei 2019 heeft zij een milieuadvies uitgebracht waarin tevens het uitvoerde fijnstofonderzoek is beoordeeld. Dit milieuadvies is als bijlage aan de toelichting toegevoegd. Verder heeft de Omgevingsdienst Veluwe IJssel een eerste concept van dit bestemmingsplan van commentaar voorzien.
Te zijner tijd zullen eventueel andere ingediende overlegreacties hier of in een aparte nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan Hoevesteeg 27a Tonden, met de daarop betrekking hebbende stukken, met ingang van 23 september 2020 voor de duur van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, met de mogelijkheid zienswijzen in te dienen.
In reactie op het gerectificeerde bestemmingsplan is een zienswijze ontvangen. De zienswijze is in samengevatte vorm weergegeven, waarna puntsgewijs inhoudelijk gereageerd is en waarbij is aangegeven of het betreffende deel van de zienswijze heeft geleid tot wijziging of aanvulling van het bestemmingsplan. Deze Nota van beantwoording is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.