Plan: | Hallsedijk 48-50 Empe |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700075-on01 |
Ter plaatse van het perceel Hallsedijk 48-50 te Empe is de initiatiefnemer voornemens een groepsaccommodatie voor verblijfsrecreatie en bijeenkomsten op te richten. De groepsaccommodatie wordt binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Het gebruik van een groepsaccommodatie ter plaatse van het perceel Hallsedijk 48-50 is niet geregeld in het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze herziening.
Het plangebied is gelegen aan de Hallsedijk in de gemeente Brummen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de kern Empe. Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in de regio (plangebied rood omlijnd)
Luchtfoto plangebied (plangebied rood omlijnd)
Ter plaatse van het plangebied geldt op het moment het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008'. De woning en de bijhorende opstallen hebben de bestemming 'Wonen' en zijn bestemd voor woondoeleinden. In deze bestemming zijn maximaal twee wooneenheden toegestaan. Dit is geregeld door middel van een aanduiding op de woonbestemming. Het gebied aan de noordzijde van de woonbestemming heeft de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' en is bestemd voor agrarische doeleinden.
Ten slotte gelden er ter plaatse van het plangebied twee gebiedsaanduidingen: de gebiedsaanduiding 'Agrarisch gebied' en de gebiedsaanduiding 'Beslotenheid/Houtopstanden'. Deze gebiedsaanduidingen dienen ter bescherming van de landschapswaarden in het gebied.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2008, plangebied rood omlijnd
Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' gelden er ter plaatse van het plangebied enkele paraplubestemmingsplannen. Het gaat hier om de volgende plannen:
Het voorliggende bestemmingsplan is op de volgende wijze opgebouwd: in Hoofdstuk 2 worden de huidige en de toekomstige situatie uiteengezet. In Hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders voor dit bestemmingsplan weergegeven. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieutechnische onderzoeken en de randvoorwaarden waar het plan aan moet voldoen. In Hoofdstuk 5 wordt de opbouw van de regels van dit bestemmingsplan uiteengezet. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
In de huidige situatie is er in het plangebied een woonboerderij aanwezig met enkele daarbij behorende opstallen. Naast deze opstallen is er veel groen aanwezig in het plangebied. De overkapping aan de zuidzijde van het erf is momenteel bedekt met zonnepanelen.
De gronden om de woning en de opstallen heen zijn op het moment in gebruik als agrarische gronden.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Woonboerderij op perceel
Achterzijde woning en houten schuur
Bestaand bijgebouwtje op perceel
De initiatiefnemer is voornemens om in de woonboerderij en de omliggende opstallen een groepsaccommodatie op te richten voor maximaal 16 gasten. Het initiatief wordt volledig binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Hiervoor vindt enkel een interne verbouwing plaats.
In de toekomstige situatie zal de initiatiefnemer in het voorhuis gaan wonen. Tevens blijft de schuur welke gelegen is achter het huis (oostzijde van het erf) ook in privé gebruik. De overige ruimten en opstallen worden ingezet ten dienste van de groepsaccommodatie.
Het initiatief richt zich op een aantal doelgroepen die op de locatie kunnen verblijven:
Bij het initiatief heeft duurzaamheid een prominente positie. Op het dak van de boerderij worden zonnepanelen aangelegd zodat er grotendeels voorzien kan worden in de eigen energiebehoefte. Tevens wordt er een bestaande bloemenweide uitgebreid ter bevordering van insecten.
Uit een onderzoek van de GAN (Groeps Accomodaties Nederland) blijkt dat er een behoefte is aan kleinere verblijfsaccommodaties die rust, privacy, comfort, eigenheid, persoonlijk gastheerschap en beleving bieden. Tevens blijkt dat maatschappelijk verantwoorde en duurzame ondernemingen steeds meer de voorkeur hebben van de gast. Voorliggend initiatief voorziet in de invulling van deze behoefte.
Op onderstaande afbeelding is een tekening van de nieuwe situatie weergegeven. De tekening met daarop alle veranderingen expliciet aangegeven is weergegeven in Bijlage 1.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er geen raakvlak is met het Rijksbeleid.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
De provincie Gelderland heeft in juli 2015 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Visie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Ten aanzien van de regio Stedendriehoek - waarbinnen ook de gemeente Brummen is gelegen - wordt gesteld, dat een goed vestigingsklimaat een belangrijke troef van deze regio is. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. De provincie en haar partners streven in deze regio met betrekking tot het aspect “leefomgeving met kwaliteit versterken” onder meer om landschappen en cultuurhistorische identiteit beter te ontsluiten en te beleven.
De Omgevingsverordening Gelderland, vastgesteld 14 september 2014, richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.
Ter plaatse van de locatie Hallsedijk 48-50 zijn de regels met betrekking tot het plussenbeleid, glastuinbouw en het Nationale landschap van toepassing. Het plussenbeleid en regels rondom glastuinbouw zijn niet van toepassing op deze ontwikkeling. De regels voor het nationale landschap, welke van toepassing zijn op deze ontwikkeling worden weergegeven in Artikel 2.56 van de verordening. In dit artikel is het volgende opgenomen:
Aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan in dit plan. De kernkwaliteiten van het nationale landschap Veluwe worden met deze ontwikkeling niet aangetast. Er wordt immers geen nieuwe bebouwing aangelegd. Dit is tevens weergegeven op de inrichtingstekening in Bijlage 1.
Naast deze regels zijn de artikelen 2.3 t/m 2.5 van de verordening van belang. Voorliggend initiatief voorziet in de toevoeging van een recreatiewoning doordat een bestaand gebouw op het terrein wordt ingericht voor het verblijf van gasten. Recreatiewoningen kunnen op basis van deze artikelen niet zonder meer gerealiseerd worden. Deze mogen enkel gebouwd worden in het kader van bedrijfsmatige exploitatie, en wanneer er ter plaatse ook reeds een reguliere woning was toegestaan.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een recreatiewoning in het kader van bedrijfsmatige activiteiten. Tevens waren er op het perceel twee woningen aanwezig. Eén van deze woningen wordt wegbestemd met dit bestemmingsplan. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het provinciale beleid. Tevens is het initiatief door de gemeente met de provincie afgestemd. De provincie geeft aan akkoord te gaan met de ontwikkelingen.
Het realiseren van een groepsaccommodatie ter plaatse van het perceel Hallsedijk 48-50 is niet in strijd met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland. De provincie Gelderland is tevens akkoord met het initiatief.
De raad van de gemeente Brummen heeft op 26 november 2009 de Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de Stedendriehoek en de Aanvulling Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 voor het bundelingsgebied gewijzigd vastgesteld. Ook de raden van de andere gemeenten in de Stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen) hebben deze visies vastgesteld.
Met de Regionale Structuurvisie De Voorlanden legt de regio Stedendriehoek de ruimtelijke visie voor het landelijk gebied voor de komende twintig jaar vast. Samen met de in 2007 vastgestelde Regionale Structuurvisie van het Bundelingsgebied ontstaat zo een samenhangend richtinggevend kader voor beleid en uitvoering.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidende principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk.
Het plangebied maakt onderdeel uit van De Voorlanden. Ook De Voorlanden kunnen worden opgevat als een netwerk, of beter, als een stelsel van overlappende netwerken van dorpen, buurtschappen en agrarische en toeristische ondernemingen. De Voorlanden liggen op het grensvlak van verschillende invloedssferen. Epe tussen Apeldoorn en Zwolle, Lochem als poort naar de Achterhoek en Brummen en Eerbeek als stapstenen naar de regio Arnhem-Nijmegen en De Liemers.
Het plangebied is aangewezen als 'Bijzondere waarden landelijk gebied'. De regio ambieert het platteland zoveel mogelijk te versterken. Daarbij staat men open voor lokale variërende initiatieven die bijdragen aan het versterken van de lokale economie.
Met dit bestemmingsplan wordt een nieuw initiatief mogelijk gemaakt in het landelijk gebied wat bijdraagt aan de versterking van de economie. Het bestemmingsplan en het initiatief zijn in overeenstemming met het regionaal beleid.
In de Toekomstvisie 2030 wordt ingezet op goede voorzieningen om de kern vitaal te houden. De papierindustrie krijgt de ruimte om zich te ontwikkelen. Er wordt ingezet op flexibel bouwen, een gevarieerder woningaanbod en meer levensloopbestendige woningen, waarbij er aandacht is voor vergrijzing en veranderingen in de zorg. Inbreiding gaat voor uitbreiding.
De Strategische visie 2030 omvat de hoofdlijnen van het beleid voor de (middel)lange termijn. De gemeente kiest hierin voor een positie die zich ruimtelijk en functioneel onderscheidt van de omliggende gemeenten. Zo ontstaat in regionaal verband diversiteit, complementariteit en identiteit. Om dit te bereiken wordt aangesloten op de onderscheidende kwaliteiten. Voor de gemeente Brummen is de groene kwaliteit het vertrekpunt; het is dé identiteitsdrager van de gemeente. De bestaande groene kwaliteiten worden behouden en nieuwe ontwikkelingen worden ingezet ter versterking van deze groene kwaliteiten. Voor het plangebied van het bestemmingsplan zijn de volgende strategische beleidsuitspraken essentieel:
Er vinden geen ontwikkelingen plaats die de beschermde natuurgebieden aantasten.
Ook in de kernen zijn groene kwaliteiten van groot belang. Intensivering van het ruimtegebruik mag dan ook niet ten koste gaan van de groene identiteit en nieuwe ontwikkelingen versterken het groene karakter.
Cultuurhistorische kwaliteiten worden benut als ruimtelijke dragers.
Goed leven staat centraal waarbij de inwoners een duurzame omgeving wordt geboden die betekenisvol is en kansen biedt voor een rijk, pluriform, sociaal-maatschappelijk leven.
De gemeente wil de leefbaarheid optimaliseren.
De centra van de kernen Brummen en Eerbeek worden geoptimaliseerd om hier een goed voorzieningenniveau te kunnen aanbieden.
Gestreefd wordt naar een gemengde bevolkingssamenstelling, waarbij zorgbehoevenden zoveel mogelijk vermengd en verspreid over de gemeente worden opgevangen.
De gemeente kiest er voor om voldoende woningbouw voor de lokale woningbehoefte te realiseren en concentreren deze woningbouw bij de kernen Brummen en Eerbeek. Dit draagt bij aan het draagvlak van de voorzieningen.
De kernen Brummen en Eerbeek blijven eigen gemeenschappen met een eigen karakter.
Er wordt ruimte gereserveerd op de bedrijventerreinen om knelpunten in de kernen en het buitengebied (verplaatsing) op te lossen, bedrijvigheid wordt geconcentreerd op bedrijventerreinen.
Groei en differentiatie van werkgelegenheid door nieuwe vormen van werkgelegenheid met een ‘groen’ profiel of die een relatie heeft met het landschap.
De voorzieningen worden geconcentreerd in de centra van Brummen en Eerbeek en de gemeente optimaliseert de structuur van de voorzieningen in beide centra.
De centra zijn identiteitsvolle en dynamische plekken. Beide centra worden versterkt. Dit hoeft geen uitbreiding te betekenen, dit kan ook door een betekenisvolle omgeving te creëren.
Bereikbaarheid is essentieel en dit wordt dan ook behouden. Er is een aantal maatregelen noodzakelijk om op termijn de bereikbaarheid te garanderen. Daarbij wordt gestreefd naar oplossingen die de leefbaarheid verbeteren.
Het initiatief is in lijn met het geldende gemeentelijke beleid.
Kader
Op basis van de Wet bodembeheer mogen er geen gevoelige objecten op verontreinigde grond gebouwd worden. Een object wordt als gevoelig aangemerkt wanneer er 2 uur of langer per dag mensen in verblijven. De nieuw te bouwen woningen zijn locaties waar langer dan 2 uur per dag mensen zullen verblijven. Om deze reden is een bodemonderzoek noodzakelijk.
Plangebied
Het initiatief is in de huidige situatie bestemd als een woning. Een woning is aan te merken als een gevoelige functie. Ook in de nieuwe situatie zal er sprake zijn van een gevoelige functie. Er wordt geen nieuwe gevoelige functie toegevoegd met de komst van het initiatief. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.
Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Onderzoek
Natuurwaarden
Het initiatief voorziet in de verbouw van de bestaande woning en enkele opstallen. Er worden geen gebouwen gesloopt of gebouwd. Mogelijk aanwezige ecologische waarden ter plaatse worden door de komst van het initiatief niet aangetast.
Stikstof
In het kader van gebiedsbescherming is er een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van het initiatief. Deze berekening is gemaakt met het programma Aerius. De volledige berekening is te vinden in Bijlage 3.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief. De algemene zorgplicht blijft onverminderd van toepassing.
Kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Ter plaatse van het initiatief geldt op het moment een woonbestemming. Deze woning is gelegen aan een 60 km/h weg. Een woning is in het kader van de Wet geluidhinder als een gevoelig object aangemerkt. Het initiatief is tevens aan te merken als een gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder in het plangebied toegevoegd. Een onderzoek in het kader van wegverkeerslawaai achterwege blijven. Ook een onderzoek in het kader van industrielawaai kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.
Kader
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan deconcentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Situatie plangebied
Met behulp van de nibm-tool is er voor het voornemen getoetst of aanvullend onderzoek in het kader van luchtkwaliteit noodzakelijk is. Op onderstaande afbeelding is de ingevulde nibm-tool voor dit project weergegeven.
Nibm-tool
Het voorgestelde bouwplan kan op basis van de nibm-tool gezien worden als een 'nibm' project. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Situatie plangebied
Hieronder is een uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl) opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen. Aan de noordzijde van het plangebied is een gastransportleiding aanwezig. De risicocontour van deze gasleiding reikt echter niet tot in het plangebied.
Uitsnede risicokaart. Plangebied rood omlijnd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Op 11 juni 2020 is door middel van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) het plan voorgelegd bij het Waterschap Vallei en Eem/Veluwe. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft. Het volledige toetsresultaat van de watertoets is te vinden in Bijlage 2.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Parkeren
Op basis van het Paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente Brummen is de parkeerbehoefte berekend. De term 'Groepsaccommodatie' is daarin echter niet opgenomen. Om deze reden is er bij de berekening uitgegaan van 5 viersterrenhotelkamers en een bungalow. Op basis hiervan dienen er 5*0,9 + 2,1 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Dit komt neer op 6,6, naar boven afgerond 7 parkeerplaatsen. De initiatiefnemer kan op eigen terrein 9 parkeerplaatsen en 2 reserveparkeerplaatsen, in totaal 11 parkeerplaatsen realiseren. De indeling van deze parkeerplaatsen is nader uitgewerkt in Bijlage 4.
Ten behoeve van de woning is reeds een privé carport aanwezig waar de auto's ten behoeve van de woning geparkeerd kunnen worden.
Verkeer
Dit plan maakt de realisatie van een groepsaccommodatie aan de Hallsedijk mogelijk. De Hallsedijk is de belangrijkste ontsluitingsweg van het perceel. Op basis van de CROW publicatie 381 zal de groepsaccommodatie voorzien in circa 17 extra verkeersbewegingen per dag. Hierbij is uitgegaan van dezelfde aannames als bij parkeren: 5 viersterrenhotelkamers en een bungalow. De ontsluitingswegen kunnen deze extra verkeersbewegingen op een goede manier verwerken. Aanpassingen aan de wegen zijn niet noodzakelijk ten behoeve van de ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.
Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Op het perceel zijn in het ontwerp 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' twee archeologische dubbelbestemmingen aanwezig. Het gaat om de bestemmingen 'Waarde - Archeologie middelmatig' en 'Waarde - Archeologie laag'. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelmatig' is opgenomen dat archeologisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer een ontwikkeling meer dan 1.000 m2 groot is en meer dan 40 cm diep gaat. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie laag' is opgenomen dat archeologisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer een ontwikkeling meer dan 2.500 m2 groot is en meer dan 40 cm diep gaat. Deze ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van nieuwe bebouwing. Er wordt daarmee geen grond geroerd. Archeologisch onderzoek kan om deze reden achterwege blijven.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Er worden geen monumenten aangetast door de realisatie van dit project. De landschappelijke cultuurhistorische waarden worden gewaarborgd door middel van een landschappelijk inrichting, zie Bijlage 1
Kader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
In de nabijheid van het plangebied is een bedrijf gevestigd. In het vigerende bestemmingsplan is geregeld dat ter plaatse van deze bedrijfsbestemming een bedrijf zich mag vestigen welk voorzien is van een maximale milieuzonering categorie 2. Hiertoe dient er een richtafstand van 30 meter aangehouden te worden. De groepsaccommodatie wordt niet binnen deze richtafstand gebouwd. Nader onderzoek in het kader van bedrijven en milieuzonering kan om deze reden dan ook achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Het bestemmingsplan is een juridisch plan dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen:
In deze paragraaf wordt de opbouw en systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. De systematiek van de regels sluit zoveel mogelijk aan op het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’. Daar waar nodig is een aanvullende of aangepaste regeling opgenomen. Hieronder worden de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen.
Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen
nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor
meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse
begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het
hart van een lijn moet worden aangehouden.
In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en zijn bouwregels opgenomen.
Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden wordt uitgegaan van directe toelating van alle gewenste functies. Dit betekent concreet dat naast het positief bestemmen van alle bestaande functies ook alle in de toekomst gewenste functies direct worden toegelaten. Welke functies waar toegelaten worden, is een planologische keuze. Dit betekent dat na inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen tot weinig ruimte meer zal zijn voor afweging, wat leidt tot een transparante regelgeving voor alle betrokken partijen.
Per bestemming wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn en welke afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden eventueel opgenomen zijn.
Recreatie - Groepsaccommodatie
De gronden die eerst de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch met landschapswaarden' hadden krijgen nu de bestemming 'Recreatie - Groepsaccommodatie'. Deze gronden zijn bestemd voor bijeenkomsten, trainingen en workshops. Ook is overnachting toegestaan voor maximaal 16 personen. Binnen het bestaande hoofdgebouw mag ook een bedrijfswoning gerealiseerd worden. Op het perceel is ter plaatse van de betreffende aanduiding één vrijstaande recreatiewoning toegestaan. Alleen bestaande gebouwen zijn toegestaan. Ten behoeve van dit plan is een inrichtingsplan opgesteld wat binnen twee jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan gerealiseerd moet zijn. Dit is geregeld middels een voorwaardelijke verplichting.
Waarde - Archeologie laag
Binnen deze bestemming wordt het behoud en bescherming van de archeologische waarde van de gronden gewaarborgd.
Voor het bouwen van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist geldt dat een archeologisch rapport moet worden overgelegd als het bouwwerk een oppervlakte van 2.500 m² heeft en dieper is dan 40 cm. Mocht uit dit rapport blijken dat de archeologische waarde verstoord wordt, dan kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.
Voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven. Dit om de archeologische waarde te behouden en beschermen.
Waarde - Archeologie middelmatig
Binnen deze bestemming wordt het behoud en bescherming van de archeologische waarde van de gronden gewaarborgd.
Voor het bouwen van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist geldt dat een archeologisch rapport moet worden overgelegd als het bouwwerk een oppervlakte van 1.000 m2 heeft en dieper is dan 40 cm. Mocht uit dit rapport blijken dat de archeologische waarde verstoord wordt, dan kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.
Voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven. Dit om de archeologische waarde te behouden en beschermen.
Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer bij de anterieure overeenkomst. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald.
Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
Conform de Wet ruimtelijke ordening ligt het ontwerp bestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Ingediende zienswijzen op het ontwerp worden door de gemeente beoordeeld en zo nodig meegenomen in het definitief vast te stellen wijzigingsplan.
Participatie
De initiatiefnemer heeft zijn initiatief aan de directe omwonenden voorgelegd. De meeste omwonenden zijn mondeling ingelicht over het plan. De initiatiefnemer geeft aan dat de omwonenden geen bezwaren hebben gemaakt tegen het initiatief en wensen de initiatiefnemer succes toe bij het plan.