Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Hoevesteeg 3
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0213.BPBG700061-on01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze planregels wordt verstaan onder:
 
1 plan:
Het wijzigingsplan ‘Hoevesteeg 3’ met het identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700061-on01 van de gemeente Brummen.
 
2 wijzigingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
3 Bestemmingsplan Buitengebied 2008:
Het bestemmingsplan ’Buitengebied 2008’, met identificatiecode NL.IMRO.02130000BPBG700000VA01- van de gemeente Brummen, vastgesteld op 17 december 2009.
 
4 Aaneengesloten bedrijfswoning(en)
Bedrijfswoning, waarvan het hoofdgebouw is verbonden met het hoofdgebouw van één
andere gelijksoortige en gelijkvormige woning (niet zijnde een tussenwoning) en éénzelfde
dakconstructie delen.
 
5 Archeologisch deskundige
De regio-archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
 
6 Archeologisch onderzoek
Het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
 
7 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende bekende of te verwachten waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
 
8 Verbeelding
De verbeelding van het wijzigingsplan Hoevesteeg 3, bestaande uit de kaart met nr. NL.IMRO.0213.BPBG700061-on01.
 
9 CROW richtlijnen
Richtlijnen opgesteld door het Nationale Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
 
Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’ onverkort van toepassing.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Parkeren
  1. Bij het voldoen aan de parkeernorm dient bij de navolgende parkeervoorzieningen uitgegaan worden van het berekende parkeerplaatsen conform onderstaande tabel:
  1. Bij het bepalen van de parkeernorm wordt op één decimaal nauwkeurig gerekend waarna de uitkomst wordt afgerond op hele getallen en waarbij vanaf 0,5 en hoger naar boven wordt afgerond.
  2. Bij het bepalen van woningtype gelden de volgende oppervlaktematen voor het gebruiksoppervlakte (NEN2580):
  1. De ruimte voor het parkeren van auto's is afgestemd op gangbare personenauto's waaraan wordt voldaan indien de afmetingen van:
    1. bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
    2. een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3, 5 x 6 m bedragen.
2.2 Overig
 
Voor het overige blijft de wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’ blijft onverkort van toepassing.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
 
De plankaart van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’ is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van het perceel Hoevesteeg 3 de bestemming gedeeltelijk is gewijzigd naar ‘Agrarisch met waarden – landschap' zonder een bouwvlak zoals weergegeven op de verbeelding.
 
Voor het overige blijven de bestemmingsregels in de bestemming ‘Agrarisch met landschapswaarden’ van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’ onverkort van toepassing.
 
Artikel 4 Bedrijf (niet agrarisch)
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding als ‘Bedrijf (niet agrarisch)’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een hoveniersbedrijf, SBI-code 014 met een maximaal bebouwd oppervlak van bedrijfsgebouwen van 440 m2, exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en);
Met daaraan ondergeschikt:
  1. twee aaneengesloten dienstwoning(en);
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
  5. het op hobbymatige basis houden van dieren;
  6. detailhandel in eigen voortgebrachte producten en streekgeproduceerde producten;
  7. bij het bedrijf behorende erven, voor onder andere parkeervoorzieningen;
  8. een terrein voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse evenementen, namelijk Oogstfeest Tonden;
  9. de opslag van materialen ten behoeve van het hoveniersbedrijf (zoals zand, groen en groenafval) vindt uitsluitend plaats ter plaatse van de aanduiding  ‘opslag’.
Met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. Per bouwvlak is één bedrijf toegestaan;
  3. De maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 440 m2;
  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
4.2.2 Bedrijfswoningen
Binnen deze bestemming mogen bedrijfswoningen ten dienste van deze bestemming
worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. Per bestemmingsvlak zijn maximaal twee bedrijfswoning toegestaan.
  2. Indien sprake is van meerdere bedrijfswoningen zijn uitsluitend aaneengesloten bedrijfswoning(en) toegestaan.
  3. Een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bestemmingsvlak worden gebouwd;
  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  6. Voor bedrijfswoningen geldt dat de bestaande oppervlakte met maximaal 25% mag worden vergroot tot een maximum van 150 m2;
  7. Indien de bestaande oppervlakte van de woning meer dan 150 m2 bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximum bij herbouw;
  8. De herbouw van de woning is mogelijk waarbij de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 m van de bestaande bebouwingscontour;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. De maximale hoogte van zwembaden mag 0,6 meter, van overkappingen 3 meter en van verlichtings- en vlaggenmasten 8 meter bedragen;
  2. De maximale oppervlakte van een zwembad bedraagt 75 m2 en maximaal één per bouwperceel.
  3. De hoogte van niet onder a genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag 2 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Landschappelijke inpassing
Het gebruiken van het bouwvlak conform de bestemming is enkel toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. De landschappelijke inpassing moet binnen 12 maanden na vaststelling van het wijzigingsplan worden aangelegd en in stand gehouden.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. Binnen de gebiedsaanduiding ‘bodemreliëf’:
      1. Ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
      2. Aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
      3. Aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
      4. Aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
    2. Binnen de gebiedsaanduiding ‘beslotenheid/houtopstanden’
      1. Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen tengevolge kunnen hebben.
  2. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud binnen en buiten het bouwperceel;
    2. Werken en werkzaamheden in het kader van natuur- en bosbeheer;
    3. Werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    4. Het aanleggen van erfverhardingen voor ontsluitende wegen en paden, met een maximale breedte van 3 meter;
    5. Andere werken die in overeenstemming zijn met het landschapsbeleidsplan (2008) en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000.
  3. De onder sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien en voor zover:
    1. De aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische en/of archeologische aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
    2. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
    3. geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
    4. geen significante aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en kwantiteit;
    5. geen significante aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschappelijke -, ecologische -, cultuurhistorische en/of archeologische waarden van de gronden;
    6. de kernkwaliteiten van het landschap in ‘overige zone – waardevol landschap’ worden behouden en versterkt;
    7. daarmee de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet significant worden aangetast;
    8. op grond van objectieve gegevens wordt uitgesloten dat de uitvoering van het plan significante gevolgen heeft de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De aanlegvergunning wordt ook verleend indien op basis van een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het initiatief geen schadelijke gevolgen heeft voor instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
Artikel 5 Waarde - Archeologie Waardevol
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.
 
Voorrangsbepaling
 
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie waardevol’ voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.2, sub a, genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of zullen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  3. In de situatie als bedoeld in artikel 5.2, sub b, onder 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde in 5.2, sub a, is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. Indien het bepaalde in artikel 5.2, sub c, van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  6. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.2, sub b, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.2, sub c, is het bepaalde in artikel 5.2, sub d, aanhef en onderdeel 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.2, sub b, c en e is van overeenkomstige toepassing.
  7. Het bepaalde in 5.2, sub a is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  8. In een situatie als bedoeld onder g kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.2, sub c.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 5.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    2. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
    3. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    4. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    6. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    8. het frezen en scheuren van grasland.
  2. Het in lid 5.3, sub a genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:
    1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2 van toepassing is;
    2. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    3. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    4. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
    5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
    6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3, sub a, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
  4. Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3, sub c genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
  5. In de situatie als bedoeld in artikel 5.3, sub d, onderdeel 2, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. Indien het bepaalde in artikel 5.3, sub e, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  7. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.3, sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.3, sub e, is het bepaalde in artikel 5.3, sub b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.3, sub d, e en f is van overeenkomstige toepassing.
  8. Het bepaalde in artikel 5.3, sub c, is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  9. In een situatie als bedoeld onder h kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.3, sub e.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie waardevol' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
Bij een besluit als bedoeld in artikel 5.4 geeft gevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.
 
3 Algemene regels
 
Getoetst wordt of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen. In dit hoofdstuk staat een overzicht van het van toepassing zijnde beleid in relatie tot de gewenste ontwikkelingen van de initiatiefnemer.
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die in aanmerking genomen moet worden bij een verleende bouwvergunning mag, behoudens intrekking van die bouwvergunning, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning in aanmerking worden genomen.
  
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Parkeernormen
  1. Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hierbij gelden de normen zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels.
  2. De onder 1 bedoelde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de maatvoering te hebben conform het bepaalde in artikel 2.1, lid d.
Het aanleggen en/of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
 
7.2 Laden en lossen
 
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.
 
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
 
7.3 Afwijkingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen gezien het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
  2. op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Dit besluit moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.
 
7.4 Nadere eis
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 7.1 en 7.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.
 
Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel in bijlage 2.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
  1. Het gebruik van gronden voor fruit-, druiven-, bollenteelt en/of boomteelt waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 m om de volgende woonfuncties;
    1. Op plankaart van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’ aangegeven met de bestemming ‘Wonen’;
  2. De nieuwvestiging van agrarische functies resp. teelten die voor de bedrijfsvoering afhankelijk of deels afhankelijk zijn van het gebruik van meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen waardoor een significante aantasting van de waterkwaliteit ter plaatse plaatsvindt;
  3. Het gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning of groepsverblijf, voor permanente bewoning;
  4. Het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting;
8.2 Uitzondering
 
Het bepaalde in 8.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
 
8.3 Parkeernormen
  1. Een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt slechts verleend indien is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hierbij gelden de normen zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels.
  2. De onder 1 bedoelde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de maatvoering te hebben conform het bepaalde in artikel 2.1, lid d.
Het aanleggen en/of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
 
8.4 Laden en lossen
 
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.
 
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
 
8.5 Afwijkingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
  2. op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Dit besluit moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.
 
8.6 Nadere eis
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 8.1 en 8.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.
 
Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel in bijlage 2.
  
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in de regels gegeven maten tot maximaal 10% van die maten, uitsluitend ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik;
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden en gebouwen;
  • de verkeersveiligheid.
 
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Maatvoering parkeerplaats
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken danwel nadere eisen stellen ten opzichte van het bepaalde in artikel 2.1, sub d ten behoeve van lagere danwel hogere eisen m.b.t. de maatvoering van een parkeerplaats waarbij mede ingegaan wordt op de (parkeertechnische)achtergronden en gevolgen bij dat besluit.
 
Dit besluit moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft en / of dat dit besluit noodzakelijk is t.b.v. de ruimtelijke kwaliteit.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan ‘Hoevesteeg 3’ van de gemeente Brummen.