Plan: | Gasleiding buitengebied noordoost Brummen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700050-va01 |
Gasunie Grid Services B.V. (hierna Gasunie) is de eigenaar en beheerder van het regionale gastransportnetwerk. Nabij Zutphen ligt een gasleiding (de N 559-20) die ter hoogte van de Sprabanenweg de N345 (Weg naar Voorst) en het spoor Zutphen - Apeldoorn kruist.
De provincie Gelderland is voornemens een nieuwe rondweg langs Zutphen te realiseren die ten zuiden van het spoor de gasleiding kruist. Door de aanleg van de nieuwe rondweg zal de gasleiding verlegd moeten worden. In dit geval betekent dit dat er een nieuwe gasleiding wordt aangelegd op een grotere diepte om een veilige ligging te garanderen. Deze gasleiding overschrijdt de gemeentegrens tussen de gemeente Brummen en Zutphen. De nieuwe leiding kan niet binnen de vigerende bestemming van het bestemmingsplan Buitengebied 2008 van de gemeente Brummen en het bestemmingsplan Buitengebied Zuid en West van de gemeente Zutphen worden verlegd waardoor een aanpassing van beide bestemmingsplannen noodzakelijk is.
Voor beide bestemmingsplannen wordt één toelichting met dezelfde inhoud opgesteld. Voor de opzet van de regels en verbeelding wordt aangesloten bij de onderliggende bestemmingsplannen van elke afzonderlijke gemeente.
Het projectgebied voor de te verleggen gasleiding ligt in 2 gemeenten, te weten: Brummen en Zutphen. Het meest noordelijke deel van het projectgebied ligt in het buitengebied van de gemeente Zutphen. Het zuidelijke deel van het projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Brummen.
Het projectgebied is globaal gelegen ten westen van de stad Zutphen en de rivier De IJssel in het buitengebied van Zutphen en Brummen. Onderstaande luchtfoto geeft een impressie van de ligging van de bestaande (groene lijn) en de te verleggen leiding (rode lijn).
Luchtfoto ligging bestaande en nieuwe gasleiding
Voor de gronden van het projectgebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Het bestemmingsplan Beschermingszone Bestrijdingsmiddelen heeft geen gevolgen voor de uitvoering van het initiatief van de Gasunie
1. het bestemmingsplan Buitengebied Zuid en West, vastgesteld door Raad van Zutphen 1-7- 2013
Volgende afbeelding bevat een uitsnede van de verbeeldingen van het bestemmingsplan Buitengebied 2008, het inpassingsplan N345 Rondweg De Hoven-Zutphen en bestemmingsplan Buitengebied Zuid en West met de ligging van de huidige leiding (paarse kleur) en nieuwe leiding (rode kleur). De gele lijn vormt de gemeentegrens tussen Zutphen en Brummen.
digitale verbeeldingen met ligging gasleiding
analoge verbeelding Buitengebied 2008 (Brummen) met ligging gasleidingen
Het verleggen van de gasleiding past niet binnen de regels van de hierboven vermelde buitengebiedsplannen en het inpassingsplan. De oude gasleiding - het deel dat niet meer wordt gebruikt - wordt verwijderd. Binnen deze plannen zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsmogelijkheden aanwezig voor het verleggen van de gasleiding. Daarom zal er een bestemmingsplanprocedure doorlopen moeten worden.
Op de verbeelding van bestemmingsplan Buitengebied 2008 (Brummen) staan overigens twee gasleidingen aangegeven. Op basis van nu bekende informatie is vastgesteld dat er 1 leiding ligt.
In hoofdstuk 2 wordt het relevante ruimtelijke raamwerk van het plangebied beschreven, in hoofdstuk 3 gevolgd door een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader op hoofdlijnen. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van het plan. Ten slotte komen in de hoofdstukken 6 en 7 respectievelijk de juridische aspecten en de eventuele resultaten van inspraak en het vooroverleg aan de orde.
Het projectgebied bevindt zich ten westen van de rivier de IJssel met bijbehorende uiterwaarden, die worden gekenmerkt door openheid, en de rivierduinen met een gaaf microreliëf van lage duinen en complexen van richels en geulen (kronkelwaarden). In de uiterwaarden is een nog relatief gaaf stelsel aanwezig van geulen en richels.
Voor de waardevolle landschappen geldt, binnen de algemene voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied, een 'ja mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Dat betekent dat een activiteit mogelijk is, onder voorwaarde dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast.
IJsseluiterwaarden
Ten westen en zuiden van De IJssel bevindt zich het waardevol landschap IJsseluiterwaarden. De kernkwaliteiten van dit landschap zijn:
In de uiterwaarden geldt het behoud en de bescherming van de grootschalige openheid. Waar ze nog aanwezig zijn geldt het behoud en de bescherming van het patroon van parallel aan elkaar liggende ruggen en geulen (de kronkelwaarden).
In de uiterwaarden kunnen landbouw en (natte) natuur gecombineerd worden, waarbij (natte) natuur verder ontwikkeld wordt en extensief recreatief medegebruik wordt toegestaan.
Het projectgebied wordt doorkruist door watergangen, de provinciale weg N345 en spoorlijn Zutphen - Apeldoorn. De toekomstige rondweg zal het projectgebied ook doorkruisen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Geen van de nationale belangen is in het geding bij het voorliggende bestemmingsplan.
Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingen-stroken). Het nationaal ruimtelijk beleid is gericht op verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur. Daarbij is het van belang, dat het bestaande buisleidingennet goed wordt onderhouden en dat voldoende ruimte open blijft voor uitbreiding van het buisleidingentransport in de toekomst.
In de Structuurvisie buisleidingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) wordt een hoofdstructuur vastgelegd van ruimtelijke reserveringen (buisleidingstroken) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in Nederland voor de komende 25 á 30 jaar. Uitgangspunt daarbij is een zo beperkt mogelijke aanspraak op de ruimte. In veel leidingstroken liggen nu al één of meerdere buisleidingen. Hierin is bovendien ruimte beschikbaar voor het leggen van nieuwe buisleidingen voor aardgas, olieproducten of chemicaliën. Gemeenten zullen te zijner tijd de plicht krijgen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met deze leidingstroken.
De betreffende leiding maakt geen onderdeel uit van ruimtelijke reserveringen voor buisleidingstroken van de Structuurvisie Buisleidingen.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het Bevb is van toepassing op aardgasleidingen en aardolieleidingen. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Concreet geldt voor het gebied geen specifiek beleid. In algemene zin kan worden opgemerkt dat met de verlegging van de leiding niet in strijd is met het Barro. Het plan is in overeenstemming met het Bevb.
Om in het beleid flexibeler in te kunnen spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen wil de provincie Gelderland de nieuwe integrale structuurvisie, ter vervanging van de Structuurvisie Gelderland 2005, op een andere manier vorm en inhoud geven. Samen met onder meer gemeenten, Prorail, Kamers van Koophandel, waterschappen, maatschappelijke organisaties en ondernemers wil de provincie hier uitvoering aan geven. Dit proces om in 2013 via cocreatie een nieuwe structuurvisie klaar te hebben, ging op 15 februari 2012 van start met een bijeenkomst van genodigden uit alle Gelderse regio's.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie is bepaald wat de maatschappelijke opgaven in Gelderland zijn. Deze opgaven zijn het resultaat van gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat onder andere over steden en dorpen, natuur, landbouw, water en energie.
De belangrijkste opgaven vinden deels een juridische vertaling in de nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Verordening.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Om zorg te dragen voor een goede ruimtelijke ordening gaat de provincie een zogenaamde duurzaamheidsladder hanteren, een processchema dat initiatieven met betrekking tot stedelijke functies, begeleidt naar een optimale locatiekeuze.
De Gelderse ladder omvat zes stappen en is verankerd in de omgevingsvisie. Het is een verbijzondering van de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Het verleggen van een gasleiding voorziet niet in nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toetsing van de ladder kan daarom achterwege blijven.
Beleidsvisie Externe Veiligheid 2007
De provincie en haar partners streven er samen naar de mensen in hun leefomgeving te beschermen tegen te hoge externe veiligheidsrisico's. Bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen bestaan externe veiligheidsrisico's voor de omgeving. Ook in de omgeving van luchthavens kan er sprake zijn van externe veiligheidsrisico's.
Ambitie en rol van de provincie
In de praktijk betekent dit in ieder geval het voorkomen van overschrijdingen van de grenswaarden uit de wetgeving; de bestaande situaties zijn gesaneerd. Verder streeft de provincie naar een maximale beperking van het groepsrisico bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld door de vaststelling van inpassingsplannen).
Aanpak
De provincie zet in op de beheersing van veiligheidsrisico’s in Gelderland voor zover zij bevoegd gezag is. Daarbij gaat het om de risico’s door de opslag, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De beleidsvisie en de daaraan gekoppelde beleidsregels hebben vooral een toegevoegde waarde voor een eenduidige uitvoering van de wet- en regelgeving op het gebied van de externe veiligheid. Op dit moment wordt de Beleidsvisie Externe veiligheid geactualiseerd.
Bij de uitvoering van het Gelders Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011-2014 (GUEV) werkt de provincie samen met haar partners (veiligheidsregio's en milieuregio's) aan de doelstellingen voor Externe Veiligheid.
De provincie, de Wgr-regio's, de veiligheidsregio's, de gemeenten en een aantal rijksonderdelen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beperken van de externe veiligheidsrisico's in Gelderland. De provincie maakt de Risicokaart Gelderland, in samenwerking met de gemeenten, het Rijk, de waterschappen en de veiligheidsregio's.
De bestaande gasleiding is opgenomen op de Risicokaart Gelderland. Zie onderstaande afbeelding waarop het plangebied met een blauwe omlijning is aangegeven.
afb. uitsnede risicokaart provincie Gelderland
Na de vaststelling van de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten op 24 september 2014 besloten de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen De Omgevingsverordening integreert en vervangt een groot aantal provinciale verordeningen waaronder de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de Provinciale milieuverordening Gelderland, de Gelderse ontgrondingenverordening 1997, de Waterverordening provincie Gelderland, de Wegenverordening Gelderland 2010, het Besluit aanwijzing provinciaal wegennet vervoer gevaarlijke stoffen.
De belangrijkste maatschappelijke opgaven uit de Omgevingsvisie Gelderland vinden deels een juridische vertaling in deze nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Omgevingsverordening. De provinciale belangen die in regels geborgd worden zijn onder anderen het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone en de bescherming van het Nationaal Landschap Rivierengebied.
Het projectgebied doorkruist het Gelders natuurnetwerk en raakt de Groene ontwikkelingszone. Na het verwijderen van een deel van de bestaande leiding, het aanleggen van de nieuwe leiding (inclusief de horizontale boring) wordt de oude situatie weer hersteld. De ondergrondse boring beslaat een lengte van 308 m, gerekend vanaf het intredepunt in Zutphen en het uittredepunt ligt voor bij de zone 'Gelders Natuurnetwerk'.
Het verleggen van de leiding is niet van invloed op de bestaande natuurwaarden Zie verder paragraaf 4.3 Flora en fauna.
De toekomstvisie maakt heldere keuzes voor de toekomst van Brummen en geeft daarmee een duidelijke koers aan richting 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de komende vijftien jaar worden gemaakt. Het is een inspiratiekader, dat laat zien wat en wie Brummen wil zijn in 2030. Het is geen opsomming van beleidskeuzes voor de komende vijftien jaar. De richting is duidelijk. Hoe daar wordt komen wordt de komende jaren ingekleurd door de gemeentelijke politiek, de gemeentelijke organisatie en de inwoners en ondernemers van Brummen. Gekozen wordt voor ontwikkelingen en vernieuwingen die passen bij hetgeen wat nodig is, zonder dat ze de mogelijkheden om een goed leven op te bouwen voor de mensen die na ons komen in gevaar brengen. Gestreefd wordt naar een optimale balans tussen de mens (people), de leefomgeving (planet) en een gezonde economie (profit).
Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie Brummen 2030'
In de toekomstvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het gemeentelijk beleid.
De Beleidsvisie Externe Veiligheid (vaststelling 18-5-2015) beschrijft hoe de gemeente Zutphen omgaat met externe veiligheid. Externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken van risico's die ontstaan door vervoer, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen. De gemeente Zutphen legt in deze beleidsvisie haar ambities vast.
De gemeente Zutphen streeft ruimtelijk en economisch naar duurzame groei. Ambities dienen binnen de gestelde milieukaders te blijven. Binnen Zutphen speelt externe veiligheid bij een aantal risicovolle inrichtingen en transportaders waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij deze risicovolle activiteiten bestaat een spanningsveld tussen veiligheid en de (toekomstige) ruimtelijke situatie. Deze beleidsvisie externe veiligheid geeft voor dit spanningsveld richting aan een integrale aanpak tussen ruimtelijke ordening, economische ontwikkelingen en hulpverlening.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Op 28 augustus 2007 heeft het college besloten tot het opstellen van een beleidsvisie externe veiligheid. Met de opstelling van een beleidsvisie externe veiligheid neemt de gemeente Zutphen haar verantwoordelijkheid om externe veiligheid te borgen in haar gemeentelijke processen en knelpunten weg te nemen. Ook geeft het college invulling aan de afspraken gemaakt met provincie Gelderland en die zijn verwoord in het Programma Uitvoering Externe Veiligheid (PUEV) 2011-2014.
Bij het vaststellen van het eigen gemeentelijk externe veiligheidsbeleid zijn een aantal wetten en regels en beleidskaders van belang. Zo bestaat voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde en een richtwaarde waar aan moet worden getoetst. Voor het groepsrisico bestaat een verantwoordingsplicht en de verplichting advies te vragen aan de regionale brandweer Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG); daarbij dient getoetst te worden aan een oriëntatiewaarde. Het advies van de regionale brandweer zal hierbij voor de gemeente een belangrijke rol spelen. Binnen deze wettelijke kaders staat het de gemeente Zutphen vrij om eigen ambities te formuleren.
Binnen de gemeente Zutphen zijn voor de volgende risicobronnen knelpunten aanwezig met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR) en/of het groepsrisico (GR) en/of de rampenbestrijding:
- 1 LPG tankstation: Harenbergweg 3 (Total)
- 1 BRZO bedrijf Industrieweg 105 (Primagaz)
(BRZO is een bedrijf dat valt onder het Besluit risico's zware ongevallen):
Deze knelpunten worden weggenomen door het actualiseren van bestemmingsplannen, actualiseren van rampenbestrijdingsplannen, het aanpassen van omgevingsvergunningen en het aanpassen van de infrastructuur.
In de visie is geen saneringsverplichting opgenomen van risicovolle bedrijven of van kwetsbare objecten in risicozones van gevaarlijke stoffen, er zijn dan ook geen financiële risico's in de vorm van claims te verwachten.
Bij de borging van de visie in bestemmingsplannen zal zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met de bestaande rechten van bedrijven.
De verdiepte aanleg van de een deel van de gasleiding ter hoogte van het spoor, wegen en watergangen levert minder risico's op voor de omgeving. Daarnaast is ter hoogte van het agrarische bouwperceel aan de Tondensestraat 22 te Brummen de dekking op de gasleiding onvoldoende. In verband met mogelijke veiligheidsrisico's wordt de leiding bij dit perceel in noordelijke richting verlegd en voorzien van een adequate dekking.
Het initiatief is niet strijdig met de beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeenten Brummen en Zutphen.
Een bestemmingsplan dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waar bodemingrepen plaatsvinden. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.
De gronden waar de ingrepen plaatsvinden kennen gedurende tientallen jaren een overwegend agrarisch gebruik. Bodembedreigende activiteiten hebben zich niet voorgedaan. Ook bij de gemeenten zijn geen bronnen bekend, die anders doen vermoeden. In dit geval wordt daarom afgezien van het uitvoeren van een bodemonderzoek.
Voor het uit te voeren horizontaal gestuurde boring voor de verlegging van gastransportleiding N-559-20 is een grond- en laboratoriumonderzoek verricht (juli 2016) en zijn er geotechnische en geohydrologische adviezen opgesteld. Het betreft een kruising van een stalen leiding met provinciale weg N345 en de spoorbaan Apeldoorn-Zutphen.
Het doel van het uitgevoerde onderzoek is om:
Geotechnisch onderzoek
Het geotechnisch onderzoek voor dit project heeft bestaan uit een veldwerkonderzoek en een laboratoriumonderzoek. Het veldonderzoek bestaat uit
Laboratoriumonderzoek
Het laboratoriumonderzoek voor dit project heeft bestaan uit:
Geotechnische en geohydrologische adviezen
De geotechnische en geohydrologische adviezen hebben betrekking op:
ad 1 Diepteligging van de leiding (uitvoering)
Op basis van het uitgevoerde grond- en laboratoriumonderzoek is de horizontaal gestuurde boring op de voorgestelde diepte uitvoerbaar.
ad 2. Boorspoeldruk
Uitgezonderd nabij het in- en uittredepunt is voldoende gronddekking aanwezig om uitbraak van boorspoeling te voorkomen, mits de maximum boorspoeldrukken niet worden overschreden. Indien toch grondbreuk optreedt dan zal dat in de directe omgeving van het in- of uittredepunt zijn (met name ter plaatse van het uittredepunt van de pilotboring), hetgeen in het algemeen geen problemen zal veroorzaken.
ad 3. Grondmechanische parameters
De parameters zijn overigens sterk afhankelijk van de uitvoering (toegepaste boorspoeldrukken, verbruik en samenstelling boorspoeling, voortgang). De berekening van de grondmechanische parameters is uitgevoerd conform NEN 3650 en NPR 3659. De grondmechanische parameters zijn gepresenteerd in de bijlage 1315-0222-000-3.
ad 4. Zetting
Er worden geen significante ophogingen voorzien in geval de N345 wordt gereconstrueerd. Er worden dan ook geen significantie zettingen verwacht onder het geprojecteerde leidingniveau.
ad 5. Controle kwelweg
Gezien de aangetroffen bodemopbouw, de aangetroffen (grond)waterstanden, de geometrie van de uit te voeren horizontaal gestuurde boring alsmede de maaiveldniveaus ter plaatse van het in- en uittredepunt van de horizontaal gestuurde boring behoeven geen bijzonderemaatregelen (zoals bijv. kwelschermen) te worden toegepast.
ad 6. Stabiliteit open ontgravingen
De horizontaal gestuurde boring zal worden uitgevoerd in een pers- en ontvangstkuip ter plaatse van het in- en uittredepunt. Daarnaast zal om de bestaande leiding aan te sluiten op de nieuwe leiding gebruik worden gemaakt van een open ontgraving.
Opgemerkt wordt dat bij het uittredepunt op geringe diepte dunnen kleilagen zijn aangetroffen van maximaal 0,2m dikte. Gezien deze beperkte dikte zullen deze lagen zeer snel draineren waardoor de opbouw van wateroverspanningen niet reëel wordt geacht. Ter plaatse van het intredepunt zijn geen ondoorlatende lagen aangetroffen en is het ongedraineerde gedrag ook niet van toepassing.
Uit de stabiliteitsberekeningen volgt dat ter plaatse van zowel het in- als uittredepunt, een open ontgraving met een talud van 1:2 nog voldoet.
Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten en adviezen betreffende de geotechniek en -hydrologie wordt verwezen naar de bijlagen van de toelichting.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. Voor gasleidingen is het Rijksbeleid geformuleerd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor een uitgebreidere beschrijving van dit beleid wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 Beleidskader.
Onderzoek
Een gasleiding is geen (beperkt) kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Een gasleiding is wel een risicobron. Bij de realisatie van een nieuwe risicobron of de verplaatsing van een risicobron dient op grond van het Bevb een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven. In verband hiermee is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Het rapport 'Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding N-559-20 te Tonden, gemeente Brummen' is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Plaatsgebonden risico N-559-20
Het plaatsgebonden risico van de te verleggen leidingdeel van gastransportleiding N-559-20 voldoet in aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR (plaatsgebonden risico) van de verlegging van deze leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Ook voor het bestaande, ongewijzigde deel van de beschouwde leiding geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.
Groepsrisico N-559-20
Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met meerdere dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt in het Besluit externe veiligheid buisleidingen [1] gedefinieerd als "de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding".
Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleiding N-559-20 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen [1] gestelde oriëntatiewaarde van F·N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers.
De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-559-20 in de huidige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 0 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 0.0 per jaar.
De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-559-20 in de toekomstige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 0 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 0.0 per jaar.
Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleiding N-559-20 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen [1] gestelde oriëntatiewaarde.
Doordat het groepsrisico ten gevolge van de planontwikkeling kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is conform het Bevb een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Het groepsrisico geeft derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Adviezen
De Omgevingsdienst Achterhoek heeft in zijn advies aangegeven dat aan de volgende punten aandacht moet worden besteed:
De verlegging heeft een neutraal effect op de hierboven vermelde aspecten omdat het hier slechts een verlegging over een korte afstand betreft die in het buitengebied plaatsvindt waardoor de (te verwachten) dichtheid van personen niet veranderd. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van omvang van een ramp en de zelfredzaamheid van personen blijven ook ongewijzigd.
Het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland heeft in haar advies aangegeven dat de plannen in overeenstemming zijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Daarnaast wordt in het advies ingegaan op het vergroten van de zelfredzaamheid en de aanwezigheid van blusmiddelen in de directe omgeving van de gasleiding in verband met de bestrijdbaarheid.
Het advies van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Conclusie
Gelet op voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
Een gasleiding wordt niet vermeld in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' in tegenstelling tot gasdistributiebedrijven. Voor wat betreft het veiligheidsaspect wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3.
Conclusie
Het aspect Bedrijven en Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen omdat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden .
Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil is echter de gevallen (kolom 2) waarop de betreffende activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 'gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de betreffende activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen/nemen van het betreffende plan of besluit.
In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage wordt onder D 8.2 zie hieronder uitsnede uit de bijlage' melding gemaakt van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas. Ingeval de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 km of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelige gebied moet een mer/beoordeling plaatsvinden. In dit geval betreft het een verlegging van een leiding over een afstand van circa 800 meter en blijft hierdoor ruimschoots onder de drempelwaarden. De activiteit daarom niet mer-beoordelingsplichtig op grond van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
D 8.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage. | De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, of 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet. | Het besluit, bedoeld in de artikelen 94, eerste lid, en 95 van het Mijnbouwbesluit, dan wel, bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet |
Algemeen
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
1. belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
2. of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Dit plan
Dit bestemmingsplan voorziet in relatief ondergeschikte aanpassing van een bestaande gasleiding in gevoelig gebied. De beoordelingsplicht geldt indien het een wijziging van een leiding over een afstand van meer dan 5 km. Hiervan is geen sprake. In de uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken en de toetsing van haalbaarheidsaspecten in deze toelichting komen ook geen effecten op te beschermen waarden in of in de omgeving van het projectgebied naar voren. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit plan wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen het plangebied.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
De bodem binnen het onderzoekstraject bestaat van onder naar boven matig grof, kalkrijk, zand met zwarte mineralen. Hierop ligt matig siltige tot sterk zandige klei die overgaat in een zwak zandige bouwvoor. De bouwvoor is kalkarm en de overige bodemlagen zijn kalkrijk. De top van het matig grove zand ligt tussen de 0,6 en 1,8 m-mv.
In het voorliggende geval is sprake van het verleggen van gasleiding. Hierbij zal geen sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak. Ter beoordeling voor de te doorlopen watertoetsprocedure heeft het waterschap een Watertoetstabel opgesteld. Aan de hand van beantwoording van de vragen in de tabel is op te maken welke procedure gevolgd dient te worden. De watertoetstabel ziet er als volgt uit:
Watertoetstabel
Watervergunningen
In overleg met het Waterschap Vallei en Veluwe zullen de benodigde vergunningen ten behoeve van de verlegging van de gasleiding en onttrekking van het grondwater (Waterwet en Keur) worden afgestemd, gecoördineerd en verleend.
Schoon inrichten/duurzaamheid
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen wordt:
De Gasunie legt haar leidingen op milieuvriendelijke wijze aan. Er wordt een stalen buis gebruikt die kathodisch wordt beschermd, zodat de buis niet aan slijtage onderhevig is. Voorts zal de Gasunie de sleuf van de aan te leggen leidingsectie op een cultuurtechnische verantwoorde wijze afwerken.
Bemaling
Ten behoeve van de uit te voeren werkzaamheden is bemaling noodzakelijk. Met het Waterschap worden afspraken gemaakt over de lozing, de hoeveelheden, de grondwaterstanden en de kwaliteit van het te onttrekken grondwater, en de effecten hiervan op de omgeving.
Het opgepompte water kan in overleg en onder door het waterschap aan te geven voorschriften op oppervlaktewater worden geloosd. Het onttrekken van grondwater en lozing op oppervlaktewater is melding- of vergunningplichtig op basis van de Waterwet. De grenzen van de meldingplicht zijn per waterschap vastgelegd in de keur van het waterschap. Mits de activiteiten uitgevoerd kunnen worden binnen de meldingsgrenzen moet voor de activiteiten de grondwateronttrekking gemeld worden. Ook dient er rekening te worden gehouden met werkzaamheden nabij de waterkering.
Ten behoeve van het onttrekken van het grondwater dient te worden voldaan aan de eisen uit de Waterwet. Waterschap Vallei en Veluwe is bevoegd gezag voor de melding van de onttrekking van grondwater en lozing op oppervlaktewater.
In geval van lozing op de riolering zijn de gemeente Zutphen en Brummen de bevoegde gezagen voor de lozing.
Binnen de omgeving van de bemalingen bij het intredepunt van de boring aan de Zutphense zijde staan op een afstand van meer dan 75 meter kassen. Op circa 90 meter staat een nutsgebouw van de Gasunie aan de Sprabanenweg.
Aan de Brummense zijde staat de boerderij aan de Tondensestraat 22. De nieuwe gasleiding komt op een afstand van circa 50 meter van de bestaande bebouwing te liggen. De bestaande leiding ligt deels over het agrarisch bouwperceel.
Op 21 september 2016 is overleg gevoerd met het Waterschap Vallei en Veluwe en zijn nadere afspraken over het vergunningsverleningstraject. De reactie van het Waterschap is hierboven verwerkt.
Ten aanzien van de werkzaamheden is een quickscan ( juni 2016) in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd. Ter plaatse van de verlegde gasleiding verandert de aard van het gebied op zichzelf niet, maar de directe omgeving van het projectgebied verandert door de nieuwe rondweg wel in zijn geheel.
Het onderzoeksgebied is beperkt gebleven tot de delen van de te verplaatsen gasleiding, die op onderstaande afbeelding 'rood' zijn ingekleurd.
Het projectgebied kruist ter hoogte van de spoorlijn een watergang die in de toekomst wordt aangewezen tot een (Natuurnetwerk Nederland) natuurbeheertype. Doordat nog geen aanwijzing van een natuurdoeltype heeft plaatsgevonden, kan op dit moment nog geen wettelijke toetsing plaatsvinden. Hierdoor wordt het NNN-gebied in deze rapportage niet verder behandeld.
.
Hieronder volgt een verkorte opsomming van de effecten van de ingreep op de beschermde soorten.
Zoogdieren
Voor de das en steenmarter hebben de werkzaamheden geen negatief effect doordat geen verblijfplaats aanwezig is en het projectgebied niet essentieel is voor de voedselvoorziening. Voor vleermuizen blijven de verblijfplaatsen, vliegroutes en voldoende foerageergebied aanwezig.
Vogels
De werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden tijdens de broedperiode van vogels mits de voorzorgsmaatregelen uit paragraaf 6.2 in acht worden genomen.
Reptielen
Voor de ringslang hebben de werkzaamheden geen negatief effect, doordat deze het projectgebied tijdens de actieve periode zal mijden.
Overige soorten
Door afwezigheid van bepaalde biotopen is het voorkomen van o.a. vaatplanten, insecten, vissen en ongewervelden niet aan de orde.
Met de huidige beschikbare informatie over de werkzaamheden kunnen de werkzaamheden, met de voorgeschreven voorzorgsmaatregelen, zonder ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden uitgevoerd.
De rapportage is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Afbakening onderzoeksgebied
Het onderzoekstraject valt binnen de gemeenten Zutphen en Brummen. Beide gemeenten voeren een eigen archeologie beleid. Het onderzoekstraject is met een rode lijn aangegeven en de boring met een zwarte lijn.
Gemeente Zutphen
Op grond van de archeologische waardenkaart van de gemeente Zutphen loopt het tracé door een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (zie volgende afbeelding).
Uitsnede van de archeologische waardenkaart Zutphen
Het onderzoekstraject valt binnen een zone met een middelhoge verwachte waarde. Voor alle bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m-mv dient een bureauonderzoek uitgevoerd te worden. De lengte van het onderzoekstraject is circa 27 m met een breedte van circa 40 m. Het onderzoekstraject overschrijdt daardoor de vrijstellingsgrens.
Gemeente Brummen
Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Brummen blijkt dat het onderzoekstraject door zones met een middelmatige archeologische verwachting (AV 4) loopt en door zones met een lage archeologische verwachting (AV 5) maar met een middelmatige archeologische verwachting voor watergebonden objecten (zie afbeelding 3, Gemeente Brummen 2013).
Voor de zones met een middelhoge archeologische verwachting geldt een streven naar behoud. Een inventariserend onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 1000 m2 en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm-mv. De ingreep heeft hier een lengte van circa 55 m en een breedte van circa 40 m waardoor de ingreep boven de vrijstellingsgrens van 1000 m2 uitkomt. Voor de zones met een lage archeologische verwachting geldt dat een inventariserend onderzoek noodzakelijk is als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 2500 m2 en de ingreep dieper reikt dan 30 cm-mv. De tracélengte binnen lage verwachting is circa 320 m met een breedte van circa 40 m waardoor de ingreep boven de vrijstellingsnorm komt.
Op grond van de richtlijnen van beide gemeentelijke beleidskaarten dient voor het onderzoekstraject minimaal een bureauonderzoek uitgevoerd te worden. De resultaten van het bureauonderzoek gaven aanleiding tot het verrichten van een inventariserend veldonderzoek. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de uitgevoerde boring (1 t/m/12).
Uit het booronderzoek blijkt dat de boringen 1 t/m 10 in de oude meander van de IJssel zijn gezet waar de bodem uit matig grof zand en zandige tot siltige klei bestaat. Ook de natuurlijke hoogte waar de boerderij aan Tondensestraat 20 op is gebouwd, bestaat uit afzettingen van de IJssel. Op grond van de hoogtekaart gaat het hier om een meanderrug (zie afbeelding 14). De zandondergrond ligt in de boringen 2 t/m 4 rond de 1 m-mv. Dit is een lager gelegen terreindeel wat mogelijk als een oude geul geïnterpreteerd kan worden. In de boringen 5 en 7 t/m 10 ligt de top van het zand rond de 0,6 m-mv. In boring 6 ligt de top van het zand op 0,8 m-mv. Het aangeboorde zand behoort tot een meanderrug. In boring 9 is in deze zandafzettingen op 1,2 m-mv een humeuze band aanwezig. Op meanderruggen moet rekening gehouden worden met archeologische resten omdat dit hogere en drogere plekken in het rivierdal zijn die aantrekkelijk zijn voor bewoning. Binnen een oude geul kunnen archeologische resten aanwezig zijn zoals visweren, restenschepen, kano's, resten van bruggen en kaden die met een booronderzoek niet zijn op te sporen maar die wel binnen de voorgenomen ontgravingsdiepte kunnen voorkomen. De boringen 11 en 12 zijn op de oeverwal van de IJssel gezet, langs de Weg naar Voorst. De ondergrond bestaat ook hier uit matig grof kalkrijk zand waarop een vrij dik pakket sterk zandige klei ligt, de oeverwal. In deze oeverwal afzettingen zijn geen indicaties aangetroffen voor bewoningssporen of humeuzere lagen waarin bewoning kon plaatsvinden.
Advies
Op grond van bovenstaande conclusie wordt geadviseerd het grondwerk voor de nieuwe leiding tussen de spoorbaan en de Tondensestraat archeologische te begeleiden. Hier kunnen water gerelateerde vondsten en structuren aanwezig zijn. Voor een archeologische begeleiding is een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma Van Eisen noodzakelijk. De bovenstaande adviezen dienen te worden getoetst en goedgekeurd door de bevoegde overheid, in deze de gemeente Brummen door middel van een selectiebesluit.
De rapportage is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Bij het verleggen van gasleidingen zullen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Het mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen in Nederland verband met oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog (“WOII”). Voorbeelden hiervan zijn bombardementen (zowel geallieerde als Duitse), gevechten (meidagen 1940, bevrijding 1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden) en dumpingen (verborgen voor vijand, achterlaten van munitie bij overgave of terugtrekking).
Aangezien eventueel aanwezige, niet gesprongen explosieven een risico vormen voor de uit te voeren werkzaamheden, is het van belang dat de kans op het aantreffen van explosieven in het onderzoeksgebied onderzocht wordt door middel van het uitvoeren van een historisch vooronderzoek. Doel hiervan is het vaststellen van de risico's op de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal.
Het vooronderzoek bestaat uit 2 fases:
1. Inventarisatie van bronnenmateriaal
2. Analyseren van bronnenmateriaal
Op basis van deze fases worden verdachte en niet-verdachte delen binnen het onderzoeksgebeid aangewezen. Zie onderstaande afbeelding met een rood aangegeven verdacht deelgebied.
Er is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied (deels) verdacht is op de aanwezigheid van explosieven.
Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is één gedeelte van het onderzoeksgebied verdacht. De afbakening van het verdachte gebied en de soort(en) te verwachten explosieven is als volgt:
Voor aanvullende informatie over horizontale en verticale afbakening en de vermoede soorten, hoeveelheden en verschijningsvormen van de explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 5 en de bijlagen. De uitleg op basis van welk feitenmateriaal de gebieden verdacht zijn verklaard en afgebakend is terug te vinden in de hoofdstukken 2 en 3.
Contra-indicaties
Er heeft naoorlogs geen grootschalig grondverzet plaatsgevonden op basis waarvan voor delen van het onderzoeksgebied gesteld kan worden dat er een achtergrondrisico geldt.
Aanbevelingen
Aan hand van de resultaten van de analyse van het bronnenmateriaal en de geplande werkzaamheden is het opsporingsgebied afgebakend, waarbinnen rekening gehouden dient te worden met de risico's van vermoede explosieven. Dit betreft de volgende gebieden (voor meer details wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de rapportage):
Om de veiligheid tijdens het uitvoeren van de geplande werkzaamheden te waarborgen geldt voor het opsporingsgebied het volgende:
Opsporingsonderzoek land (detectie en benaderen)
Voor aanvang van de geplande werkzaamheden wordt geadviseerd de mogelijk nog aanwezige explosieven op te sporen. Hierbij wordt met geofysische meettechnieken vanaf het maaiveld de positie van verdachte objecten (mogelijke explosieven) bepaald. Als de resultaten van het detectieonderzoek uitwijzen dat er verdachte objecten aanwezig zijn, wordt geadviseerd deze voor aanvang van de geplande werkzaamheden te benaderen. Hierbij worden de verdachte objecten ontgraven en geïdentificeerd. Eventueel aangetroffen explosieven worden vervolgens veiliggesteld om uiteindelijk te worden geruimd door de EOD. Afhankelijk van de soort explosieven, locatiespecifieke omstandigheden, wijze van uitvoering en soort werkzaamheden en planning kan het efficiënter en/of kostenbesparend zijn om detectie- en benaderingswerkzaamheden te integreren met de reguliere werkzaamheden en laagsgewijze detectie en benadering uit te voeren. Hierbij worden gedetecteerde verdachte objecten direct benaderd, geïdentificeerd en veiliggesteld om uiteindelijk te worden geruimd door de EOD.
Werkprotocol
In de omgeving van het onderzoeksgebied hebben er tijdens de bevrijding in april 1945 mogelijk beschietingen plaatsgevonden, zoals zichtbaar op de luchtfoto's. Er zijn echter geen concrete aanwijzingen dat er conventionele explosieven in het gehele onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er wordt daarom geadviseerd de reguliere werkzaamheden in het onverdachte gebied uit te voeren onder een werkprotocol “onverwacht aantreffen conventionele explosieven”. Een dergelijk werkprotocol wordt gehanteerd indien er geen aantoonbaar verhoogd risico aanwezig is aangezien de werkzaamheden worden uitgevoerd in onverdacht gebied. Ter plaatse is een achtergrond risico aanwezig. In het werkprotocol wordt beschreven hoe men dient te handelen bij het spontaan aantreffen van een explosief. Tevens wordt geadviseerd een toolbox voor de aannemer te laten verzorgen. Dit verhoogt de veiligheid op de werkplek en voorkomt mogelijk stagnatie tijdens de werkzaamheden en verkleind daarmee financiële risico's.
De rapportage is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Alle kosten zullen worden gedragen door de Gasunie. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Brummen en Zutphen
De gemeenten hebben met de initiatiefnemer een (planschade-)overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat eventueel optredende planschade wordt doorberekend aan de initiatiefnemer.
Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De economische uitvoerbaarheid is daarom niet in het geding.
Het verleggen en het verwijderen van de gasleiding levert - gelet op de hiervoor beschreven (milieu)aspecten - geen beperkingen of belemmeringen op voor de uitvoering van het initiatief van de Gasunie.
Huidige situatie
De huidige gasleiding N-559-20 doorkruist op dit moment watergangen, de spoorlijn Zutphen - Apeldoorn, de provinciale weg N345 en zal ook de toekomstige rondweg ten westen van Zutphen en de doorkruisen.
De gasleiding ligt ter hoogte van het agrarische bouwperceel Tondensestraat 22 te Brummen nagenoeg op de perceelsgrens.
Toekomstige situatie
De provincie Gelderland is voornemens een nieuwe rondweg ten westen van Zutphen te realiseren die ten zuiden van het spoorlijn Zutphen - Apeldoorn de gasleiding kruist. Door de aanleg van de nieuwe rondweg (N-345) zal de gasleiding verlegd moeten worden. In dit geval betekent dit dat er een nieuwe gasleiding pijp wordt aangelegd op een grotere diepte om een veilige ligging te garanderen. De verlegging betreft het aanleggen van een leiding in een open sleuf (ca. 450 m) en een HDD boring (ca. 275 m) alsmede hetverwijderen van de oude leiding binnen een open ontgraving (ca. 820 m).
Bij de aanleg is ervoor gekozen om de nieuwe leiding deels aan te leggen met een horizontaal gestuurde boring. Deze boring begint ten noorden van de Weg naar Voorst, (ten oosten van de Sprabanerweg) en eindigt ten zuidwesten van het spoor in een weiland. De boring wordt aan de noordzijde van de Weg naar Voorst aangesloten op het bestaande tracé. De onderbroken lijn op volgende tekeningen geeft een beeld van de te verwijderen leiding en de ononderbroken lijn geeft de nieuwe leiding weer.
tek. bestaande en nieuwe situatie aan noordzijde projectgebied
De keuze voor een horizontaal gestuurde boring is ingegeven door de aanwezigheid van de huidige N345 (Weg naar Voorst), het spoor, diverse watergangen en de aan te leggen rondweg. Een horizontaal gestuurde boring heeft ook als voordeel dat graafwerkzaamheden in het veld verder beperkt kan worden waardoor nauwelijks of geen schade ontstaat aan natuur- en landschapswaarden. De boring wordt uitgevoerd over een totale lengte van 308 meter en bereikt ter hoogte van het spoor een maximale diepte van 16 meter.
Naast de verlegging van de leiding ten behoeve van de nieuwe rondweg wordt door Gasunie eveneens een dekkingsmanco opgelost. De leiding raakt het perceel van het agrarisch bedrijf aan de Tondensestraat 22 en ligt op onvoldoende diepte. Dit deel van het nieuwe tracé wordt in een open ontgraving dieper gelegd. Er is gekozen voor een afwijking van het huidige tracé om de ligging van de leiding in noordelijke richting de verplaatsen evenwijdig aan het huidige tracé. De afstand tot het bouwblok van het agrarisch bedrijf aan de Tondensestraat 22 wordt daarmee wat ruimer.
tek. bestaande en nieuwe situatie zuidzijde projectgebied
De nieuwe leiding wordt ter hoogte van de Tondensestraat aangesloten op het bestaande tracé.
Ruimtelijke structuur
Het bestemmingsplan voorziet in het verleggen van een ondergrondse gasleidingentracé. De bovengrondse ruimtelijke structuur van het plangebied en zijn omgeving wijzigt feitelijk niet. In de toekomstige situatie zal geen bebouwing worden opgericht en/of geen verharding worden aangelegd.
De aanleg van de nieuwe gasleiding gaat gepaard met grondwerkzaamheden voor een open ontgraving, de aanleg van een werkput en het boren voor de gasleiding. De leiding zal ter plaatse van de spoorlijn op diepte van 16 m minus maaiveld liggen. Het bestaande gebruik van de gronden ter plaatse van de werkzaamheden wordt hierdoor tijdelijk - voor een korte periode - onderbroken.
Na de aanleg van de nieuwe gasleiding kan het gebruik weer worden hervat.
De aanpassing aan de ondergrondse infrastructuur leidt niet tot aantasting van het landschap. Als er al effecten optreden dan zijn deze tijdelijke van aard door de bodemingrepen ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden.
In dit hoofdstuk wordt per bestemming toegelicht en gemotiveerd welke regelingen er gelden. Allereerst wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan is opgebouwd en werkt.
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide plan-onderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onder-linge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
De analoge verbeelding bestaat uit 1 kaartblad met een bijbehorende legenda. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden. Slechts wanneer aannemelijk is dat het bestaande gebruik binnen afzienbare termijn en in elk geval binnen de planperiode wordt beëindigd, kan van dat uitgangspunt zijn afgeweken.
Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens) en worden daarom verklaringen genoemd.
Naast bestemmingen en aanduidingen komen op de verbeelding zogenaamde zones voor. Deze zones zijn de gebiedsaanduidingen en geven gebieden aan waarbinnen bijzondere beperkende en/of aanvullende regels gelden ten behoeve van de be-scherming van een specifiek belang of een specifieke waarde (bijvoorbeeld een zone ter bescherming van een aardgasleiding of ter bescherming van archeologische waarden). Zones vallen niet samen met bestemmingen, maar liggen over (een gedeelte van) één of meer bestemmingen heen.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.
Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan slechts een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bij-behorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:
Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een ge-biedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.
De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.
De afwijkings- en wijzigingsregels geven burgemeester en wethouders bevoegdheden om onder voorwaarden af te wijken van een regel dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.
Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsbepalingen opgenomen regels. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden. Dat wil zeggen dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria/voorwaarden opgenomen. Het is de bedoeling dat één keer per planperiode gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingen.
De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan het bevoegd gezag om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige verlangd.
De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de afwijkingsmogelijkheid en de wijzigingsbevoegdheid. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.
Deze agrarische bestemming is toegekend aan de percelen in het multifunctioneel gebied, EHS-Verbinding en Waardevol landschap. Gronden met deze bestemmingen zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden. In de uiterwaarden zijn ook de waterstaatkundige doeleinden van belang.
De wegen, straten, wandel- en fietspaden voor doorgaand verkeer, de spoorwegen en de voet- en fietspaden zijn als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan biedt de ruimtelijke kaders om de daadwerkelijke invulling van 80 km/uur- of 60 km/uur-wegen in te richten en vorm te geven. Het bestemmingsplan geeft op de verbeelding de breedte van de verkeersbestemming waarbinnen de daadwerkelijke wegen, bermen en technische maatregelen gerealiseerd kunnen worden.
In artikel 6 is een zogenaamde dubbelbestemming opgenomen. Deze bestemming is jn op de verbeelding aangegeven gebieden waar naast de eigenlijke, materiële bestemming een specifiek belang geldt.
In het plangebied is aardgas(transport)leiding aanwezig. Rondom aardgasleidingen is een zone gelegen waarbinnen geen nieuwe bouwwerken mogen worden opgericht. De leidingen en zones zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels. Binnen de strook van 4 meter ter weerszijden van de gasleiding mogen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht. Met een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van de bouwregels kan hiervan worden afgeweken als hierover advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Naast de hiervoor behandelde bestemmingen bevat het plan een aantal min of meer standaardregels zoals de antidubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
Het voorontwerpbestemmingsplan is tot stand gekomen op basis van een besluit van het college van burgemeester en wethouders.
De ruimtelijke uitwerking van de verlegging van de gasleiding is beperkt. De werkzaamheden ten behoeve van de leiding hebben voorts een tijdelijk karakter. Vanwege de aard van deze activiteiten en de beperkte ruimtelijke uitwerking is afgezien van inspraak.
Gelijktijdig met de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg verzonden aan het waterschap en aan die diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:
Waterschap Vallei en Veluwe
De Gasunie voert overleg met het waterschap over verschillende waterhuishoudkundige aspecten waaronder bemaling.
Provincie Gelderland
De provincie Gelderland is om reactie gevraagd vanwege de doorkruising van de te verleggen gasleiding van de gronden van het inpassingsplan “N345 Rondweg De Hoven/Zutphen”. De gemeenteraad van de gemeenten Brummen en Zutphen zijn gedurende een periode van 7 jaar na vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd om een bestemmingsplan vast te stellen voor de in het inpassingsplan betrokken gronden, indien en voor zover het bestemmingsplan strijdig is met de uitvoering van het inpassingsplan.” In paragraaf 6.10 van de toelichting van dat inpassingsplan is hierover het volgende opgenomen: “In het noordelijke deel van het tracé wordt daarnaast een buisleiding met gevaarlijke inhoud van de GasUnie doorsneden. Ter bescherming van deze leiding geldt ter plaatse de dubbelbestemming Leiding - Gas. Indien noodzakelijk worden de betreffende kabels en leidingen in overleg met de beheerder en eigenaren verlegd. Met het verleggen van de kabels en leidingen vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.” Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het verleggen van de leiding niet strijdig is met de uitvoering van het inpassingsplan voor de rondweg.
Een kopie van de mail waarin de reactie is opgenomen is in de bijlagen van de toelichting opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan Gasleiding buitengebied noordoost Brummen met bijbehorende stukken heeft vanaf donderdag 3 november 2016 tot en met woensdag 14 december 2016 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.