direct naar inhoud van Regels
Plan: Gasleiding buitengebied noordoost Brummen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700050-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Gasleiding buitengebied noordoost Brummen van de gemeente Brummen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0213.BPBG700050-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, zoals opgenomen in bijlage M 'Toegelaten functies', dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet zijnde een seksinrichting, een escortbedrijf of detailhandel, uitgeoefend in een gebouw en als functie ondergeschikt aan de woonfunctie van het hoofdgebouw;

1.8 agrarische doeleinden:

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven) en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.11 archeologische deskundige

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.12 archeologische verwachting

de toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.13 archeologische waarde

een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 bestaand

bij bouwwerken: bestaande bouwwerken, die op het tijdstip  van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan  aanwezig waren of krachtens een verleende bouwvergunning worden of mogen worden gebouwd;

bij gebruik: bestaand gebruik dat bestond op het tijdstip ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van één of meer van de functies natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten

het verkopen van producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.26 detailhandel in streekgeproduceerde producten

het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve vanhet agrarisch gebruik; 

1.28 extensiveringsgebied

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging, omschakeling of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt, tenzij anders is bepaald in deze regels;

1.29 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gebruiken

gebruiken, het doen gebruik, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.32 glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt;

1.33 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken;. 

1.34 hervestiging van een intensieve veehouderij(tak)

het verplaatsen van een intensieve veehouderij naar een bestaand agrarisch bouwperceel, waarbij de verplaatsing gepaard gaat met omschakeling naar de intensieve veehouderij op dat bouwperceel;

1.35 hobbymatige basis houden van dieren

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 12 NGE;

1.36 houtproductie

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.37 inrichtingsplan

een plan bij realisering van nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke en landschappelijke inpassing hiervan in de bestaande situatie wordt beschreven;

1.38 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Voor de definiëring van het begrip intensieve veehouderij is aangesloten op de milieuwetgeving. 

Ruwweg is intensieve veehouderij het houden van dieren in stallen (meest voorkomend: varkens, pluimvee, kalveren, stieren, nertsen). In het plangebied is de intensieve veehouderij met name gericht op varkenshouderij, vleesstieren, kalverhouderij en nertsen.

1.39 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal;

1.40 kernkwaliteiten

de belangrijkste landschappelijke en ecologische kenmerken van de onderscheiden delen van het beschermde gebied. Het behoud van de identiteit van de onderscheiden delen is alleen mogelijk als deze kernkwaliteiten niet worden aangetast;

1.41 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;

1.42 natuur

alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;

1.43 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;

1.44 NGE

Nederlandse Grootte Eenheid is een norm die wordt gebruikt voor de bepaling van de bedrijfsomvang van agrarische bedrijven;

1.45 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen en niet of slechts in ondergeschikte mate afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond.

1.46 nieuwvestiging van een intensieve veehouderij

in een bestemmingsplan ten behoeve van een nieuw op te richten intensieve veehouderij een nieuw agrarisch bouwperceel met intensieve veehouderij als toegestane activiteit toelaten op een perceel waar voorheen geen agrarische bebouwing was toegestaan; 

1.47 omschakeling naar een intensieve veehouderij

het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een intensieve veehouderij;

1.48 overkapping

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand op een bouwperceel, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het hoofdgebouw;

1.49 omgevingscondities

de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op de kernkwaliteiten van een bepaald gebied, gelegen in de EHS;

1.50 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.51 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.52 ondergronds

onder peil;

1.53 peil

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.54 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met zodanige omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dat tenminste één persoon een halve tot volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en/of bewerking van het land, dan wel aantoonbaar is dat de minimale omvang van het bedrijf 32 NGE of meer bedraagt;

1.55 teeltondersteunende kassen

kassen waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit;

1.56 (sleuf)silo

een bouwwerk -geen mestopslagplaats zijnde - voor  het opslaan van agrarische producten;

1.57 uitbreiding van een intensieve veehouderij

een uitbreiding van de bestaande bebouwing van een intensieve veehouderij;

1.58 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.59 verwevingsgebied

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging, omschakeling of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

1.60 waardevol landschap

een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;

1.61 waterbeheerder

een beheerder zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

1.62  woning

       een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.63  Wet op de economische delicten

de wet van 22 juni 1950 (Stb. 1950, nr. K 258), houdende vaststelling van regelingen voor de opsporing, de vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze luidt op het tijdstip van de vaststelling van dit plan;

1.64 Wet ruimtelijke ordening (Wro)

de wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van de vaststelling van dit plan.

1.65 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

1. de hoogte van van gebouwen en andere bouwwerken

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2. de oppervlakte van gebouwen

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3. de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

4. de inhoud van een gebouw

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

5. ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, overstekende daken goten, erkers, serres, balkons, trappen, bordessen, funderingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan één meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen grond is bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; met daaraan ondergeschikt:

met tevens ondergeschikt:

  • c. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
  • d. het op hobbymatige basis houden van dieren;
  • e. detailhandel in eigen voortgebrachte producten en streekgeproduceerde producten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

voor gebouwen geldt het volgende:

  • a. uitsluitend mag voor één reëel agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bestaande oppervlakte van het agrarische bouwperceel geldt als maximum;
  • c. binnen het bouwvlak mag geen dienstwoning worden gebouwd;
  • d. voor bedrijfsgebouwen dienen de volgende goothoogte- en maximale hoogtematen in acht te worden genomen;
    goothoogte / hoogte (in meters)  
    bedrijfsgebouwen   6/10  
  • e. ingeval de bestaande oppervlakte, goothoogte en hoogte van de bedrijfsgebouwen groter of hoger zijn dan de in de vorige leden genoemde maten, gelden deze als maximum;
  • f. teeltondersteunende kassen zijn tot een maximale oppervlakte van 1000 m² toegelaten, danwel de bestaande (vergunde) oppervlakte;
  • g. maximaal 50 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben;
  • h. maximaal 25 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor detailhandel in eigen voortgebrachte producten mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben;
  • i. in afwijking van het gestelde in de aanhef van lid 2, geldt voor agrarische bedrijven:
    • 1. die gelegen zijn in het verwevingsgebied dat maximaal 1 ha van het agrarische bouwperceel mag worden gebruikt voor de uitbreiding van een bestaande intensieve veehouderij (tak), de hervestiging van of omschakeling naar een intensieve veehouderij(tak);
    • 2. indien de oppervlakte van de bestaande bebouwing dat gebruikt wordt voor de intensieve veehouderij, als bedoeld onder 1, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, meer dan 1 ha bedraagt geldt deze oppervlakte met het bijbehorend aantal dierplaatsen als maximum;
    • 3. dat het (deel van het) agrarische bouwperceel, dat gebruikt wordt ten behoeve van een bestaande intensieve veehouderij(tak), als bedoeld in sub 1 en 2d, maximaal 10% mag worden uitgebreid met inachtneming van de volgende voorwaarden:
      • indien en voor zover deze uitbreiding van het bouwperceel noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid en
      • het aanwezige aantal dierplaatsen neemt niet toe.
  • j. dat bij de uitbreiding, als bedoeld in sub 3, waarbij vergroting van het agrarische bouwperceel noodzakelijk is, toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsprocedure, als bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening.
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende

  • a. de maximale hoogte hiervan binnen het agrarisch bouwperceel, zoals aangeduid op de verbeedling/plankaart, is in onderstaande tabel vermeld:
    andere bouwwerken   hoogte (in meters)  
    zwembaden   0,6  
    sleufsilo’s   2,5  
    verlichtings- en vlaggenmasten   8  
    mestsilo’s   4  
    silo’s   12  
    overkappingen   3  
  • b. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 75 m² bedragen;
  • c. de hoogte van overige andere bouwwerken binnen het agrarisch bouwperceel mag maximaal 2 m bedragen;
  • d. de hoogte van overige andere bouwwerken buiten het agrarisch bouwperceel bedraagt maximaal 1,25 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 maximaal 10% afwijken van maten

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik maximaal 10% afwijken van de in dit artikel vermelde maten onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschaps- en bebouwingsbeeld en de verkeersbelangen;
  • b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden en gebouwen worden niet onevenredig geschaad.
3.3.2 vormwijziging agrarisch bouwperceel

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het agrarisch bouwperceel veranderen onder de volgende voorwaarden:

  • a. De oppervlakte van het agrarisch bouwperceel wordt niet vergroot.
  • b. De aanwezige bouwwerken blijven gesitueerd binnen de begrenzing van het gewijzigde agrarisch bouwperceel;
  • c. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • d. De vormwijziging betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met het huidige bouwperceel;
  • e. De vormwijziging van bouwperceel is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.

3.3.3 overschrijding van de grens van het agrarisch bouwperceel

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels om de grens van het agrarisch bouwperceel te overschrijden onder de volgende voorwaarden:

  • a. De oppervlakte van het agrarische bouwperceel mag aan één zijde met maximaal 300 m² worden uitgebreid;
  • b. De (bedrijfsmatige) noodzaak en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond;
  • c. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • d. De overschrijding betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met ligging van huidige bouwperceel.
  • e. De overschrijding van de grens is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.

3.3.4 het bouwen/plaatsen van sleufsilo’s en mestplaten buiten het agrarisch bouwperceel

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels om het bouwen/plaatsen van sleufsilo’s en mestplaten buiten het agrarisch bouwperceel toe te staan onder de volgende voorwaarden:

  • a. De gezamenlijke oppervlakte van de sleufsilo’s en mestplaten buiten het bouwperceel bedraagt maximaal 1000 m² en de hoogte bedraagt maximaal 1,5 m.
  • b. De bedrijfsmatige noodzaak en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond.
  • c. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
  • d. Het bouwen/plaatsen van sleufsilo’s en mestplaten buiten het bouwperceel betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met ligging van huidige bouwperceel.
  • e. Het bouwen/plaatsen van sleufsilo’s en mestplaten buiten het bouwperceel is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden binnen deze bestemming de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  • b. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen en het slaan van putten;
  • e. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadiging van de beplanting tengevolge kunnen hebben.
3.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden in het kader van natuur- en bosbeheer;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan legaal in uitvoering zijn danwel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die voortkomen uit (archeologisch) onderzoek;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die voortkomen uit het wegontwerp en de daarbij behorende mitigerende en compenserende maatregelen.
3.4.3 Afwegingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4 wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
  • b. de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • c. geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden.

 

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 vergroten van de afmetingen van het agrarisch bouwperceel

Burgemeester en wethouders kunnen de regels van dit artikel wijzigingen om de afmetingen van het agrarisch bouwperceel te vergroten onder de volgende voorwaarden:

  • a. Het betreft een reëel agrarisch bedrijf.
  • b. De oppervlakte van het perceel voor een grondgebonden agrarisch bedrijf mag maximaal worden uitgebreid met 0,5 ha met dien verstande dat de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel na wijziging niet meer dan 2 ha mag bedragen. In het verwevingsgebied geldt voor intensieve veehouderijen dat de vergroting van het agrarische bouwperceel tot meer dan 1 ha uitsluitend is toegelaten in het kader van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid;
  • c. De (bedrijfsmatige) noodzaak en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond.
  • d. Initiatiefnemer dient een bindend advies in te winnen bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen of bij een gelijkwaardig terzake deskundig bureau of persoon.
  • e. De aanwezige bouwwerken blijven gesitueerd binnen de begrenzing van het gewijzigde agrarisch bouwperceel.
  • f. De bestemming betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met de huidige mogelijkheden.
  • g. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
  • h. Het vergroten van het agrarisch bouwperceel is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.

 

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Verkeer' aangewezen grond is bestemd voor:

  • a. wegen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen, beplanting en bermsloten;
  • c. geluidswerende voorzieningen waaronder geluidswallen tot maximale hoogte van 3 m.

4.2 Bouwregels

Voor bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de hoogte van geluidschermen bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de hoogte van bruggen, viaducten, bewegwijzering en verlichtingsmasten bedraagt maximaal 8 m;
  • d. de hoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 2 m bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 maximaal 10% afwijken van maten

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik maximaal 10% afwijken van de in dit artikel vermelde maten onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschaps- en bebouwingsbeeld en de verkeersbelangen;
  • b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden en gebouwen worden niet onevenredig geschaad.

Artikel 5 Verkeer - Railverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen grond is bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. railverkeer;

met de daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen, beplanting en bermsloten;
  • d. geluidswerende voorzieningen waaronder geluidswallen tot maximale hoogte van 3 m.

5.2 Bouwregels

Voor bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de hoogte van geluidschermen bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de hoogte van bruggen, viaducten, bewegwijzering en verlichtingsmasten bedraagt maximaal 8 m;
  • d. de hoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 2 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 maximaal 10% afwijken van maten

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik maximaal 10% afwijken van de in dit artikel vermelde maten onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschaps- en bebouwingsbeeld en de verkeersbelangen;
  • b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden en gebouwen worden niet onevenredig geschaad.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Leiding - Gas' aangewezen grond is, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een vrijwaringszone ter breedte van minimaal 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.

6.2 Voorrangsregel

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming 'Leiding - Gas'. 

6.3 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen op de verbeelding/plankaart in acht worden genomen en voor andere bouwwerken geldt dat de hoogte hiervan maximaal 2 m mag bedragen.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2 en 3 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende, andere bestemmingen (basisbestemming), mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende (aard)gastransportleiding en vooraf ter zake een schriftelijk bindend advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1

Het is verboden, behoudens het bepaalde in art. 6.5.4, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op en in de gronden als bedoeld in lid 1, de hierna aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding, ophoging of diepploegen (meer dan 0,3 m beneden maaiveld);
  • c. het aanbrengen van verhardingen;
  • d. het aanbrengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld.
6.5.2

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

6.5.3

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6.5.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

6.5.4

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die vallen onder de werking van de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Gebruiksverbod
  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming(en), zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.
8.2 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, afwijking, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van art. 9.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in art. 9.1.1 met maximaal 10%.

9.1.3 Uitzondering

Art. 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
9.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2.2 Verbod

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in art. 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in art. 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.2.4 Uitzondering

Art. 9.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "De regels van het bestemmingsplan Gasleiding buitengebied noordoost Brummen" van de gemeente Brummen.