Plan: | Knoevenoordstraat 62 Brummen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700021-va01 |
De eigenaar van het perceel Knoevenoordstraat 62 te Brummen heeft het voornemen alle voormalige agrarische bebouwing te slopen en te vervangen door een nieuwbouwwoning. Het plan voor de nieuwbouw van de woning met bijbehorende opstallen kan gerealiseerd worden op basis van de wijzigingsregels van het vigerende 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008'.
De gemeente heeft zich bereid verklaard aan het plan van de initiatiefnemer mee te werken omdat bij toetsing is gebleken dat het plan past binnen het gemeentelijke beleid voor het buitengebied.
Het voorliggende wijzigingsplan biedt het planologisch-juridische kader van dit initiatief. Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding.
Het perceel Knoevenoordstraat 62 ligt circa twee km ten westen van de kern Brummen, in de gelijknamige gemeente. De ontsluiting vindt plaats vanaf de Knoevenoordstraat.
De locatie ligt in een halfopen deklandschap tussen het besloten boslandschap van de Veluwe en het open rivierenlandschap van de IJssel. In dit gebied bestaat een grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap.
Luchtfoto met ligging van het plangebied in de omgeving
Luchtfoto met het plangebied binnen rode contour
Hoewel het perceel is gelegen aan een korte aftakking van de Knoevenoordstraat, vindt de ontsluiting plaats vanaf de Knoevenoordstraat. Het perceel heeft nu een agrarische functie. De agrarische activiteiten zijn beëindigd en de gebouwen verkeren in een deplorabele toestand. De bovenstaande luchtfoto geeft nog een beeld van de huidige situatie.
Het plangebied valt binnen de grenzen van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008' (vastgesteld d.d. 17-12-2009, in werking getreden d.d. 7-5-2010). De gronden van het perceel hebben de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' en mogen alleen als cultuurgrond worden gebruikt. Het perceel heeft de aanduiding 'Agrarisch bouwperceel'.
Het plangebied is op het onderstaande fragment van de verbeelding van het Bestemmingsplan Buitengebied 2008 met een rode contour weergegeven.
Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied 2008 met in rood omlijnd vlak het perceel Knoevenoordstraat 62
Om op dit perceel een woning te mogen bouwen dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. In art. 25 van de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonfunctie. Op basis van dit artikel wordt de vereiste wijzigingsprocedure gevoerd.
Zoals reeds is beschreven ligt de locatie in een overgangsgebied tussen de stuwwal met het besloten boslandschap van de Veluwe en het open rivierenlandschap van de IJssel. Het gebied is altijd gekenmerkt geweest door een grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw, bos en beken die van de flanken van het Veluwe massief stromen.
De oppervlakte van het plangebied (5.335 m2) aan de Knoevenoordstraat 62 is gelijk aan de oppervlakte van het huidige agrarisch bouwperceel. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Brummen, sectie Q, nummer 379. De gronden van het agrarisch bouwperceel worden gesplitst in een deel voor de bouw van de woning met opstallen. Dit deel heeft een oppervlakte van 3292 m2. De resterende gronden zullen weer in gebruik worden genomen als agrarische grond.
De locatie is momenteel nog bebouwd met de boerderij en een aantal vervallen schuren. Langs de randen van het perceel staat een enkele boom en bosschages. Langs de westzijde van de locatie bevindt zich de Knoevenoordstraat. Zie onderstaande foto's.
Sinds 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht. In de SVIR, die de opvolger is van de Nota Ruimte (2006), schetst het Rijk de ruimtelijke ambities tot 2040 en de ruimtelijke belangen en opgaven tot 2028.
De SVIR maakt duidelijk dat het Rijk zich beleidsmatig en financieel concentreert op de ontwikkeling en bescherming van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Daartoe behoort de verkeers- en energie- infrastructuur van nationale en internationale betekenis (bijvoorbeeld de haven van Rotterdam) en de 'groenblauwe' ruimtelijke hoofdstructuur, waaronder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en beschermde natuurgebieden, waaronder de zogenaamde ´Natura 2000´-gebieden.
In de SVIR wordt verder onder andere aangegeven dat het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden onder druk staan. Om daarin verlichting te brengen wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming, een bedrijfsbestemming ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid of een recreatiebestemming. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn.
De provincies zijn belast met de uitvoering van het Rijksbeleid voor de EHS. De provincies en de gemeenten bepalen de voorwaarden waaronder nieuwbouw in het landelijke gebied kan plaatsvinden
Het plan voorziet in de sloop van agrarische bebouwing en ter vervanging hiervan wordt een woning gebouwd met bijbehorende opstallen. Het beleidskader van de provincie en de gemeente is richtinggevend voor dit project.
De locatie ligt niet in de EHS of een Natura 2000-gebied. De EHS kent geen externe werking zoals de Natuurbeschermingswet - waaronder de Natura 2000-gebieden vallen - dat wel kent. De functiewijziging waarbij een agrarisch bouwperceel wordt opgeheven en een nieuwe woonfunctie wordt toegestaan levert in ieder geval geen significante negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft alleen die regels uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009), die als nationaal belang in de nog vast te stellen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden herbevestigd: 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren (exclusief Maas), 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Enkele bepalingen zijn hier echter van uitgezonderd. Deze hebben betrekking op provinciaal medebewind en op afwijkingsmogelijkheden en kunnen pas in werking treden op het moment waarop is voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels. Dit betekent tevens dat de artikelen ten behoeve van nationaal belang 13) Erfgoederen van inwerkingtreding uitgezonderd zijn.
De overige in de SVIR opgenomen nationale belangen, behalve die voor belang 9) buisleidingen, worden neergelegd in een ontwerpwijziging van het Barro. De wijziging van het Barro treedt op een nader te bepalen tijdstip in werking. Het betreft de nationale belangen: 1) Rijksvaarwegen 4) Grote Rivieren (alleen Maas) 7) Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) EHS, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en 12) IJsselmeergebied.
De opname van het onderwerp buisleidingen in het Barro wordt uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.
In het Barro worden regels gesteld omtrent de planologische bescherming van de EHS. De realisering van de EHS is een taak van de provincie. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van de EHS. In de nabijheid van de het plangebied bevindt zich een onderdeel van de EHS en op grotere afstand een aantal Natura 2000-gebieden.
Het toezicht en de uitvoering op de EHS/Natura 2000-gebieden berust bij de provincie. In onderstaande beleidskaders wordt hier nader op ingegaan.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Deze beleidsuitgangspunten zijn, voor zover relevant, behandeld in paragraaf 5.4
Op 29 juni 2005 heeft Provinciale Staten het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Sinds 1 juli 2008 heet dit plan 'Structuurvisie Gelderland 2005'. Hoofddoel van de structuurvisie is het stimuleren van de ruimtelijke ontwikkeling van een gebied op zodanige wijze dat de kenmerkende waarden van een gebied of locatie intact blijven. De publieke en private partijen moeten daarin de benodigde ruimte vinden op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt. Concrete doelstellingen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan zijn de volgende.
De locatie ligt het waardevolle landschap Zuidelijke IJsselvallei. Waardevolle landschappen zijn gebieden met nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het beleid voor deze landschappen is uitgewerkt in de ´Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen´ (zie aldaar). Het beleid is gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor waardevolle landschappen geldt een ´ja, mits´-regime: nieuwe activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt.
Het perceel Knoevenoordstraat 62 ligt in een zone die de Veluwe verbindt met de uiterwaarden van de IJssel.
Ligging van het plangebied (rode contour) binnen de zone Waardevol Landschap (gele kleur) van Structuurvisie Gelderland 2005
Binnen de EHS geldt het 'nee-tenzij'-principe. Dat houdt in dat een ruimtelijke ingreep in de EHS of een bepaald gebruik van de ruimte dat afwijkt van hetgeen in het betreffende gebied op legale gronden plaatsvindt alleen toegelaten kan worden als de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet worden aangetast. Dit beleid is verder uitgewerkt in de ´Ruimtelijke Verordening Gelderland´ en de ´Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur´ (zie aldaar).
Ligging van het plangebied (rode contour) ten opzichte van EHS verweving (lichtgroen) en EHS natuur (donker groen)
De locatie ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Landgoederen en op een grotere afstand tot het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.
Ligging van het plangebied (rode contour) ten opzichte van Natura 2000-gebieden 'Landgoederen Brummen'(lichtgroen)
Aangetoond wordt dat het gebruik van het voormalige agrarische bouwperceel als locatie van de nieuwe woning:
Het initiatief voorziet in het oprichten van nieuwe gebouwen op een locatie waar voorheen een agrarisch bedrijf kon worden uitgeoefend. De agrarische gebouwen zullen worden gesloopt. Op het plan is het beleid voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing van toepassing. Dat beleid is namelijk alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
Wel is de algemene randvoorwaarde van de structuurvisie van toepassing dat die nieuwe functie ruimtelijk binnen het betreffende deel van het landelijke gebied moet passen en dat de andere bestaande ruimtelijke functies in de omgeving niet worden belemmerd.
Uit de beschrijving van het bouwplan en het inrichtingsplan blijkt dat de nieuwbouw en de inrichting van het perceel op zodanige wijze worden vormgegeven dat het landelijke karakter van de locatie behouden blijft.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld.
Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is in de eerste plaats de provinciale structuurvisie van belang. Daarnaast kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Een groot deel van deze regels dient ertoe om ervoor te zorgen dat het Rijksbeleid op een goede manier zijn doorwerking vindt in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld (afgekort RVG). Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening. Deze herziening is verwerkt in de huidige ´geconsolideerde versie´. Dat is de oorspronkelijke RVG waarin de goedgekeurde wijzigingen uit de eerste herziening zijn opgenomen.
In de RVG zijn regels opgenomen over de wijze waarop in het kader van een bestemmingsplan moet worden omgegaan met de provinciale ruimtelijke belangen. In de RVG is nader uitgewerkt op welke wijze bij ruimtelijke ingrepen in de EHS een beoordeling moet plaatsvinden van de mogelijke ecologische gevolgen.
Binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Tot groot openbaar belang wordt in ieder geval gerekend de veiligheid, de drinkwatervoorziening en de plaatsing van installaties voor winning, opslag of transport van gas.
De realisering van de EHS is een taak van de provincie. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van de EHS. Het plangebied ligt niet in de EHS of in Natura 2000-gebied. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de EHS en een aantal Natura 2000-gebieden.
De EHS in kent geen externe werking zoals de Natuurbeschermingswet - waaronder de Natura 2000-gebieden vallen - dat wel kent.
De functiewijziging waarbij een agrarisch bouwperceel wordt opgeheven en een nieuwe woonfunctie wordt toegestaan levert in ieder geval geen significante negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden. Kortheidshalve wordt ook verwezen naar het uitgevoerde quickscan Flora en fauna (Zie par. 5.2 Natuur en landschap).
In 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de ´Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen' vastgesteld.
Het ruimtelijke beleid voor de Waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor de Waardevolle landschappen geldt een 'ja, mits'-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Wanneer één van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Dit is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten. Per ontwikkeling dient afzonderlijk een afweging gemaakt te worden.
De locatie Knoevenoordstraat 62 valt binnen het Waardevolle landschap 'Zuidelijke IJsselvallei'. Hieronder zijn de kernkwaliteiten van dit Waardevolle landschap beschreven:
Het bouwplan is relatief kleinschalig van aard een beperkt zich tot één perceel. Uit de beschrijving van het initiatief kan worden opgemaakt dat de bovenbeschreven landschappelijke waarden door de nieuwe bebouwing en de herinrichting van het perceel niet zullen worden aangetast. Kortheidshalve wordt ook verwezen naar het inrichtingsplan in hoofdstuk 4.
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
In het Waterplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Waterhuishoudingsplan 3 functiekaart beschermingszone natte landnatuur (fijne groene arcering functie 2b)
Het plangebied is gelegen in de beschermingszone 'natte landnatuur'. De functieverandering heeft geen significante negatieve effecten op te beschermen 'natte landnatuur'. Veranderingen in de grondwaterstand of in de grondwaterkwaliteit zijn niet te verwachten. Indien bij de bouw gekozen wordt voor grondwaterbemaling zal vooraf contact worden opgenomen met het Waterschap Rijn en IJssel.
De ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen !' heeft als doel sturing te geven aan de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling in Brummen. De visie bevat naast een inspirerend wensbeeld de koers die moet worden gevolgd in de richting van dat wensbeeld. De gemeente Brummen kiest voor een gedifferentieerde, ontwikkelingsgerichte strategie, waarbij de bestaande groene kwaliteiten van de gemeente het referentiepunt zijn. Deze kwaliteiten dienen te worden behouden en waar mogelijk middels nieuwe ontwikkelingen te worden versterkt.
De ontwikkelingsvisie geeft aan dat er wat betreft het thema 'wonen' kleinschalige toevoegingen van woningen in de kernen of in het buitengebied worden benut voor om de 'groene' kwaliteit te verbeteren. Hieronder wordt mede verstaan de herinvulling van voormalige agrarische gebouwen.
Het betreffende perceel is gelegen binnen de zone 'landgoederen'. Het slopen van de bouwvallen aan de Knoevenoordstraat 62 en ter vervanging hiervan nieuwbouw realiseren, die past zijn omgeving, levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de groene ruimtelijke kwaliteit.
Voor toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand wordt de gemeentelijke welstandsnota gehanteerd. Het welstandsbeleid kent 3 welstandsniveaus. Voor de zone 'Landgoederen en buitenplaatsen' - waarbinnen het perceel Knoevenoordstraat 62 is gelegen - geldt voor bouwplantoetsing welstandsniveau 1 (de zware toetsing). Maar omdat het hier een agrarisch complex betreft waarop de betreffende criteria niet van toepassing zijn, geldt welstandsniveau 2. Een groot deel van het buitengebied van de gemeente Brummen kent welstandsniveau 2 (de reguliere toetsing). Dit betekent dat, vanuit het perspectief van de hele gemeente, de gebieden geen prioriteit hebben, maar dat er wel aanleiding is alert te blijven op de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
Welstandsbeleid agrarisch buitengebied
In het agrarisch buitengebied is het beleid voor de welstandsbeoordeling gericht op het handhaven of veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied. Daarbij wordt zorgvuldig gekeken naar de invloed op de omgeving en de architectonische uitwerking van het bouwplan.
De belangrijkste karakteristieken zijn het afwisselende landschap met daarin verspreid staande, vaak authentieke bebouwing. Verdichting en schaalvergroting is slechts in beperkte mate mogelijk. Essentieel is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kom van Brummen en Eerbeek. Het beleid is gericht op het creëren van samenhang en continuïteit tussen de bebouwing en het omliggende buitengebied. Detaillering en materialisering worden op hoofdlijnen bekeken.
Welstandscriteria agrarisch buitengebied
Bij het ontwerp van de woning op de locatie van het voormalige agrarische bedrijf dienen de volgende welstandscriteria in acht te worden genomen.
Situering
Massa en vorm
Gevels
Materiaal gebruik
Kleurgebruik
Detaillering
Afwerking erven
Op een kleiner deel van het agrarische bouwperceel wordt de nieuwbouw gesitueerd. Het hoofdgebouw doet denken aan een notariswoning. Statig, stijlvol, karakteristiek en met de nodige detailleringen. Het hoofdgebouw is met een tussenlid verbonden met de berging.
De nieuwbouw en de inrichting van het erf krijgen een uitstraling die passend is in de karakteristiek van de omgeving. De materialen en detailleringen zijn traditioneel. Dat betekent veel metselwerkdetails, ramen met roeden en luiken en een pannendak met een lage goot.
De huidige schetsen (zie de onderstaande afbeeldingen) van het bouwplan gaan uit van een hoofdgebouw met een oppervlakte van circa 150 m2 bebouwd oppervlakte. De aangebouwde garage/berging heeft een oppervlakte van circa 70 m2/12 m2. Bij de hoogtematen voor de geplande gebouwen wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving en de regels van het geldende bestemmingsplan.
Hieronder zijn schetsen opgenomen van de nieuw woning met garage/berging. Op het achtererf worden nog enkele kleinere schuurtjes en bergingen gebouwd.
impressietekening van de voorgevel van de woning met garage/berging
impressietekening van achtergevel van de woning met garage/berging
Het schetsplan voor de nieuwbouw is besproken met de gemeentelijke rayonarchitect, de vertegenwoordiger van de welstandscommissie. Daarbij is de Welstandsnota van de gemeente Brummen als toetsingscriterium gehanteerd (zie paragraaf 3.3.2).
Voor de inrichting van het terrein is een voorlopige indeling gemaakt. Naast de bebouwing is er ruimte op het perceel voor parkeren en de aanleg van een tuin waarbij veel ruimte wordt benut voor groenvoorzieningen, in de vorm van bomen en hagen. De vijver kan dienst doen voor hemelwaterinfiltratie.
De karakteristieken van de omgeving, en de opbouw en inrichtingsprincipes van erven in deze streek, leiden tot een aantal uitgangspunten voor het inrichtingsplan. Deze uitgangspunten zijn belangrijker dan het uiteindelijke inrichtingsplan en kunnen op verschillende manieren worden gerealiseerd:
Voor de inrichting van het terrein is een voorlopige indeling gemaakt. Naast de bebouwing is er ruimte op het perceel voor parkeren en de aanleg van een tuin waarbij veel ruimte wordt benut voor groenvoorzieningen, in de vorm van bomen en hagen. De vijver kan dienst doen voor hemelwaterinfiltratie. Hieronder is een tekening opgenomen van de uitgangpunten voor het inrichtingsplan en een uitwerking ervan in een inrichtingstekening.
Schets van de inrichting van het bouwperceel
De straat waaraan het perceel grenst is een kleine aftakking van de Knoevenoordsestraat. Het perceel is genummerd aan de Knoevenoordstraat. De overige percelen zijn genummerd aan de Hallseweg. De ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de Knoevenoordsestraat. De weg wordt hoofdzakelijk gebruikt door aanwonenden. De verkeersintensiteit is daarom laag.
De Knoevenoordsestraat is geen reguliere autoverbinding. Daarom zijn de intensiteiten zeer laag en kan het geen bezwaar opleveren om vanaf deze weg het perceel te benaderen.
Op eigen terrein zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische 'bodemarchief'.
De gemeente Brummen heeft een archeologisch beleid opgesteld voor de bescherming van het bodemarchief. Dit beleid is vastgelegd op de zogenaamde 'Toetsingskaart archeologische onderzoeksverplichtingen'. Volgens deze kaart (zie onderstaand kaartfragment) ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting (categorie 6, groene kleur).Een inventariserend archeologisch onderzoek is niet vereist indien de oppervlakte van de bodemingreep niet meer bedraagt dan 2.500 m2 en de diepte van de ingreep niet meer bedraagt 30 cm -Mv.
Uitsnede 'Toetsingskaart archeologische onderzoeksverplichtingen' van de gemeente Brummen
Bij de sloop van de bestaande opstallen zullen de oppervlakte en de diepte van de bodemingrepen niet meer bedragen dan de oppervlakte en de diepte van de ingrepen die nodig waren ten tijde van de bouw van de opstallen. Voor de nieuwbouw zal de bodemingreep ook beperkt blijven omdat de nieuwe woning grotendeels wordt gebouwd binnen de bebouwingscontour van de voormalige boerderij. Om die redenen kan er worden afgezien van een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Daarnaast wordt met de bouw ruimschoots binnen de norm van 2.500 m2 gebleven.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen natuurwaarden en wettelijk beschermde soorten of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de planlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Daarnaast is het beleid aangaande de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en met rust laten van de planten en diersoorten die in het wild voorkomen. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000-gebieden en de natuurmonumenten.
De projectlocatie ligt in de nabijheid van EHS, het Natura 2000-gebied 'Landgoederen' en op grotere afstand van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Het plangebied maakt hier dus geen deel van uit.
In december 2012 is een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd. De conclusies uit deze quickscan kunnen als volgt worden samengevat.
Voorgenomen ingreep
De initiatiefnemer is voornemens om alle bestaande gebouwen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. De nieuwbouw zal op landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast in de omgeving. Deze landschappelijke inpassing wordt geborgd in het inrichtingsplan.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is verkort weergegeven welke maatregelen te treffen zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Uit de bovenstaande tabel kan worden opgemaakt dat een ontheffingsverzoek op basis van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is, mits:
Het projectgebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied 'Landgoederen': aan de overzijde van de Knoevenoordstraat tegenover het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Landgoederen'. Op een afstand van circa 3 km ligt het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Ingrepen buiten deze Natura 2000-gebieden kunnen effect - de zogenaamde externe werking - hebben op de beschermde waarden van deze gebieden.
De bestemmingswijziging waarbij een agrarisch bouwperceel wordt opgeheven en een nieuwe woonfunctie wordt toegestaan, levert door de afname van verkeersbewegingen en van hinder in de vorm van geluid, stof, ammoniak, geur in ieder geval geen significante negatieve effecten op voor de beschermde natuurwaarden in de omgeving van het plangebied.
Het plangebied is gelegen in de beschermingszone 'natte landnatuur'. De functieverandering heeft geen significante negatieve effecten op te beschermen 'natte landnatuur'. Veranderingen in de grondwaterstand of in de grondwaterkwaliteit zijn niet te verwachten. Indien bij de bouw gekozen wordt voor grondwaterbemaling zal vooraf contact worden opgenomen met het Waterschap Rijn en IJssel.
De regelgeving stelt dat indien er ruimten worden gebouwd waar mensen blootstellingrisico's lopen door langdurig verblijf, middels een verkennend bodemonderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van belasting door verontreinigingsbronnen in de bodem en het grondwater ter plaatse.
In juni 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat als bijlage aan het bestemmingsplan is toegevoegd. De resultaten van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat.
De bodem bestaat voornamelijk lemig matig grof zand. Het grondwater bevindt zich op 1,3 m -mv. In de opgeboorde grond zijn zintuiglijk puin-, metaal-, glasdeeltjes en asbesthoudende materialen aangetroffen.
Grond
In het mengmonster van de bovengrond waar zintuiglijk bodemvreemde materialen zijn waargenomen, overschrijden de gehaltes van koper, lood en PAK de achtergrondwaarde. De overig geanalyseerde parameters zijn aangetroffen in gehaltes beneden de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens. In de mengmonsters van de boven- en ondergrond welke visueel schoon zijn of met een lichte bijmenging met baksteen, zijn geen verhoogde gehaltes aangetroffen.
Grondwater
In het grondwater zijn behoudens een licht verhoogde concentratie van barium (>streefwaarde) geen van de geanalyseerde parameters aangetoond boven de streefwaarde en/of rapportagegrens.
Conclusies en aanbevelingen
Door middel van dit bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie vastgelegd. Op basis van de chemische analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat de grond van de onderzoekslocatie slechts licht verontreinigd is. Echter, tijdens het verkennend asbestonderzoek zijn asbesthoudende materialen op en in de bodem aangetroffen. Op basis van deze veldresultaten blijft de locatie asbestverdacht en wordt aanbevolen een nader asbestonderzoek te verrichten.
In vervolg hierop heeft een asbestonderzoek plaatsgevonden. Uit de asbestinventarisatie blijkt dat op het terrein en in de bestaande gebouwen asbesthoudende materialen zijn aangetroffen.
Asbest
De locatie aangemerkt dient te worden als asbestverdacht. In de grond zijn geen asbestvezels aangetroffen. Er zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond wel asbesthoudende materialen in de grond aangetroffen, waardoor de locatie aangemerkt dient te worden als asbestverdacht.
Aanvullend onderzoek
Aanvullend asbestinventarisatie type B onderzoek. Om een uitspraak te kunnen doen over locaties waar een redelijk vermoeden bestaat op verborgen asbesttoepassingen dient er een aanvullend asbestonderzoek te worden uitgevoerd. Voorafgaand aan bouwkundige sloop is het verplicht vooraf een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de verwacht mogelijk aanwezige asbesttoepassingen. Als de beperkingen zijn opgeheven en/of de uitgesloten zaken onbelemmerd toegankelijk zijn dient een inspectie op asbesttoepassingen te worden uitgevoerd door middel van een grof destructief onderzoek (volledig asbestinventarisatie type B onderzoek).
Het bevoegd gezag verplicht de melder tot een aanvullend asbestinventarisatie type B onderzoek juist voor renovatie of sloop van de gebouwen
Risico’s voor de gebruikers tengevolge de aanwezigheid van asbest
Er zijn verschillende besmettingen aangetroffen in de vorm van brokstukjes hechtgebonden asbesthoudend materiaal. Er is een potentieel gevaar voor directe verspreiding- en blootstelling risico voor de gebruikers. Inmiddels is het asbesthoudend materiaal dat op het terrein is aangetroffen verwijderd en is de grond schoon opgeleverd. Asbesthoudend materiaal dat zonder sloop kon worden verwijderd is in deze saneringsfase ook meegenomen. In de tweede fase zal bij de sloop van de gebouwen alle overige asbesthoudende materialen worden verwijderd. Voor de sloop van deze gebouwen wordt een omgevingsvergunning aangevraagd.
Wanneer met een plan nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder onder andere de verplichting onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op deze geluidsgevoelige bebouwing ten gevolge van het verkeer op de omliggende wegen. De gevelbelasting mag de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.
Voorliggend plan voorziet niet in de oprichting van een nieuwe geluidvoelige functies. In de bestaande situatie was de (voormalige) bedrijfswoning immers ook een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. De nieuwe woning wordt gebouwd op minstens gelijke afstand van de weg als waar de (voormalige) bedrijfswoning heeft gestaan. Voorts is de verkeersintensiteit op (de aftakking van) de Knoevenoordsestraat laag. Daarom is een geluidsonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Het aantal verkeersbewegingen per etmaal naar en van het perceel Knoevenoordsestraat 62 is zeer gering, althans geringer dan het verkeer naar en van een gemiddelde woonwijk met 1500 woningen. Daarom mag worden gesteld dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Indien door middel van een plan nieuwe, voor milieuhinder gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast. De afstandsnormen die voor de milieuzonering worden gebruikt zijn ontleend aan de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.
Het initiatief bestaat uit een de realisering van een woning. De meest nabij gelegen functies betreft 'wonen'. De nieuwe functie heeft levert geen beperkingen op voor in de omgeving aanwezige functies.
In het beleid (Waterbeheerplan 2010-2015) van het Waterschap Veluwe is 'niet afwentelen' een belangrijk uitgangspunt. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal het (regen)water zoveel mogelijk bovenstrooms vastgehouden worden, vervolgens (tijdelijk) geborgen worden in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afgevoerd worden naar elders. Ook is het beter om regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden dan om het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem. Van groot belang is dat de eisen die aan het watersysteem worden gesteld gerealiseerd worden tegen acceptabele inspanningen en kosten.
Door de nieuwe bebouwing neemt het verharde oppervlakte op het perceel af met circa 400 m2. De gemiddelde grondwaterstand van het freatisch grondwater bedraagt ± 5,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2,5 m -mv zou bevinden. De plaatselijk bodem uit kalkloze ooivaaggronden (zware zavel en lichte klei). Pleistoceen zand bevindt zich op een diepte van 1,0 en 2,0 m -mv. Deze laag wordt bedekt met een zandige laag binnen 1 m -mv.
De afvalwaterleiding van de toekomstige woning wordt aangesloten op de meest nabijgelegen riolering. Indien de bodemstructuur dit mogelijk maakt wordt het hemelwater van de daken ter plaatste geïnfiltreerd in de bodem, al dan niet via de aanleg van een vijver.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval met slachtoffers onder omwonenden waarbij gevaarlijke stoffen in het spel zijn. Het kan gaan om gevaarlijke stoffen die worden verwerkt en opgeslagen bij bepaalde bedrijven, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, of gevaarlijke stoffen die worden vervoerd via de weg, het spoor, een vaarweg of een buisleiding.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden verwerkt of opgeslagen. Ook bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied geen route voor transport gevaarlijke stoffen. Daarom wordt in dit wijzigingsplan voldaan aan de normen voor externe veiligheid.
Bij dit plan hoort één analoge/digitale verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. De gronden van het voormalige agrarische bouwperceel worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch met landschapswaarden A'.
De regels bestaan uit een verwijzing naar regels van geldende bestemmingsplan Buitengebied 2008.
Het Besluit ruimtelijke ordening vermeldt dat een onderzoek moet worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief, waarbij sprake is van realisering van een woning. De kosten van de met dit project gemoeide werkzaamheden, alsmede de kosten voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Daarnaast worden er leges geheven op grond van de gemeentelijke legesverordening.
De gemeente en de initiatiefnemer hebben hierover een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal voor de gemeente is hierdoor voldoende verzekerd.
De financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee geborgd.