direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2008, Vosstraat 20
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vosstraat 20 in het buitengebied van Hall staat een voormalig agrarisch bedrijf. In het kader van functieverandering (rood voor rood) wordt conform de beleidsregel 1.423,55 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Ter compensatie van de sloop wordt één nieuw gebouw met hierbinnen twee wooneenheden gerealiseerd.

Daarnaast wil initiatiefnemer gebruik maken van de mogelijkheid om de karakteristieke boerderij te splitsen in twee wooneenheden.

Voor de functieverandering is door het Gelders Genootschap een erfadvies opgesteld. Dit erfadvies is verder uitgewerkt tot inrichtingsplan door Stichting Landschapsbeheer Gelderland. Beide documenten zijn als uitgangspunt gebruikt voor de regeling en verbeelding van dit bestemmingsplan en zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Het agrarisch bedrijf heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2008 de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden A'. De voorgenomen ontwikkeling is op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk.

Door middel van deze herziening van het bestemmingplan Buitengebied 2008 wordt het planologisch mogelijk gemaakt om de dubbele woning te realiseren alsmede de splitsing van de bestaande boerderij.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Brummen, circa 700 meter ten oosten van de kern Hall. Het plangebied is gelegen aan de Vosstraat.

In de nabijheid van de locatie ligging enkele woningen en agrarische bedrijven. De dichtst bijgelegen woning bevindt zich ten zuidoosten van de planlocatie op circa 60 meter afstand (Vosstraat 25). Het dichtst bijgelegen agrarisch bedrijf ligt ten zuidwesten op circa 63 meter afstand (Vosstraat 27).

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' dat op 17 december 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden A' (artikel 3). Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische doeleinden en voor behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden. Een uitsnede van verbeelding van het vigerend bestemmingsplan is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0002.png"

In de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een functiewijziging naar wonen (artikel 3.5). Deze wijzigingsbevoegheid voorziet echter niet in het realiseren van een dubbele (rood voor rood) woning. De ontwikkeling wordt daarom door middel van een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. In de herziening wordt eveneens de boerderijsplitsing meegenomen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 6 geeft informatie over de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de resultaten van de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In verband met de voorgenomen functieverandering is door de gemeente Brummen in samenwerking met Stichting Landschapsbeheer Gelderland een erfadvies opgesteld. Hierin is de bestaande situatie beschreven en zijn adviezen gegeven ten aanzien van de inrichting van het perceel in de gewenste situatie. In dit hoofdstuk zijn delen van het erfadvies verwerkt. Het complete erfadvies is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

Het landschap

Vosstraat 20 is een oude locatie die al op oude kaarten is terug te vinden. Het erf wordt daar aangeduid als Groot Geseker. De boerderij wordt nu aangeduid als Geseker, zoals vermeld op de gevel. Het erf ligt aan de grens van het kampenlandschap rondom Hall en het landgoederenlandschap ten oosten van Hall. Het is een kleinschalig en afwisselend landschap met overwegend rechtlijnige verkaveling, een broekontginning. Het landschap wordt gekenmerkt door verspreid liggende boerderijen, houtsingels, bossen en beken. Door schaalvergroting en ruilverkaveling zijn er landschapselementen verdwenen maar de hoofdstructuren van het landschap zijn nog goed te herkennen.

Langs de Vosstraat staan verschillende boerderijen, veelal gesitueerd aan de weg. Naar het oosten toe wordt het landschap rationeler en meer besloten door grote bospercelen, afgewisseld met open weiden.

Naar het westen gaat het landschap over in een meer onregelmatiger kampenlandschap rond Hall. De straat heeft een groene uitstraling. Vosstraat 20 ligt op de overgang tussen beide landschappen.

Het erf ligt aan een kleine kamp. De gronden rondom de boerderij zijn verkocht aan naastgelegen boerderijen.

De bebouwing

Het plangebied bestaat voor een deel uit een agrarisch erf. Op het erf staan een boerderij en vijf schuren (zie de navolgende afbeelding). De schuren zijn allen gedekt met golfplaten. Rondom de schuren ligt ruig grasland. Het perceel grenst aan de zuidzijde aan de Vosstraat en aan de overige zijden aan agrarische cultuurgrond. In de zuidwesthoek van het erf staan hoogstam fruitbomen. Open water ontbreekt in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0003.png"

Bron: Erfadvies Vosstraat 20 Hall

De te slopen bebouwing op het perceel bestaat uit oude varkensschuren en een kapschuur (rood omlijnd op de bovenstaande afbeelding). De totale oppervlakte van deze bebouwing bedraagt 1.423,55 m2.

Het hart van het erf Groot Geseker is de oude rietgedekte boerderij. Van oorsprong een hallehuisboerderij waarvan het voorhuis later aan één zijde is uitgebouwd (zie de navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0004.png"

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Positie nieuwbouw dubbele woning

In het kader van functieverandering, ter compensatie van de te slopen bebouwing, wordt ten westen van de boerderij een nieuw dubbele woonhuis gebouwd, met een bijgebouw. De beide woningen hebben ieder een oppervlakte van 150 m2 met een bijgebouw van ieder maximaal 75 m2. De locatie van de dubbele woning is op onderstaande afbeelding met het cijfer "1" aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0005.png"

Bron: Erfadvies Vosstraat 20 Hall

2.2.2 De boerderij

In de bestaande boerderij wordt een tweede wooneenheid ondergebracht. Bij de splitsing van de boerderij blijft de hoofdindeling van de boerderij visueel in stand.

De materiaalkeuze van de nieuwbouw wordt afgestemd op de boerderij. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de bebouwing samen een geheel vormt. Uitgangspunt is dat het nieuwe woongebouw een sobere uitstraling krijgt, waardoor de karakteristieke boerderij het hoofdgebouw op het erf blijft.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

In het erfadvies zijn de volgende hoofdpunten ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling geformuleerd:

  • A. Het erf wordt gemarkeerd met bomen op elke hoek en hier en daar enkele bomen en struiken. Vanwege de tuinen aan de westzijde is het belangrijk deze kant van het erf goed in te planten.
  • B. De eikenbomen aan de straat zijn waardevol en blijven behouden.
  • C. De gebouwen staan aan een centrale open ruimte en vormen een gezamenlijk ensemble. Het erf wordt met de bestaande opritten ontsloten waarbij de oprit aan de westzijde van de boerderij iets kan opschuiven.
  • D. Het woongebouw staat aan het erf, evenwijdig aan de weg en refereert aan de voormalige schuren die hier stonden. Het woongebouw heeft een enkelvoudige hoofdvorm. Eén laag met kap en bij voorkeur inpandige berging. Privétuinen liggen vooral aan de achterzijde. Door de diepte is de noordelijke ligging geen probleem. Behoud de boomgaard als zelfstandig element. Wanneer niet gekozen wordt voor inpandige berging komt het (gezamenlijke) bijgebouw aan het erf (kleine schets).
  • E. Voor de eventuele splitsing van de boerderij kan één gemeenschappelijke berging worden gerealiseerd. Deze kan ook evenwijdig aan de boerderij staan.
  • F. De karakteristieke boerderij blijft hoofdgebouw op het erf. Behoud bij splitsing zoveel mogelijk de karakteristieke uitstraling van de boerderij en de indeling van voor- en achterhuis.
  • G. Het huidige erf heeft twee opritten naar het erf. Deze blijven behouden waarbij de oprit aan de westzijde iets verder van de boerderij wordt gelegd. Deze oprit ontsluit het nieuwe woongebouw. De uitstraling van beide inritten blijft informeel en ontsluiten ook het achtererf.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnde ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.


De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.


In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.1.2 Conclusie

De planontwikkeling binnen het plangebied is te gering om invloed te kunnen hebben op nationale belangen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.


Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.



Conclusie

Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (maart 2015)

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

3.1.3.2 Wonen en werken in het 'buitengebied'

De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten versterken. Dit kunnen initiatieven zij voor wonen en werken. Bijvoorbeeld functieverandering en landgoederen.

Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en / of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhouding van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bapelen de aanvaardbaarheid.

Nationaal landschap en Provinicaal waardevol landschap

Het gebied ligt in Nationaal landschap Veluwe en in waardevol landschap Zuidelijke IJsselvallei. De meest relevante kernkwaliteiten zijn:

  • Overgang van stuwwal met besloten boslandschap via halfopen dekzandlandschap naar open rivierenlandschap IJssel.
  • Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos en beken die van de flank afstromen.

De provincie zet hier in op behoud en ontwikkeling van het mozaïeklandschap. Ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan de kernkwaliteiten van dit landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening (september 2014)

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de nieuwe Omgevingsverordening worden geen speciefieke regels opgenomen over functieverandering. De initiatieven worden gestuurd vanuit ruimtelijke kwaliteitswinst en woningbouwprogrammering.

3.2.3 Conclusie

Functieveranderen (rood voor rood) is toegestaan op basis van het provinciaal beleid. Voorwaarde is dat de ontwikkeling moet bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap.

Omdat er een substantiële afname zal optreden als gevolg van de sloop van de oude schuren en de nieuwe woonbebouwing landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast, is er sprake van landschappelijke kwaliteitswinst. Het plan voldoet hiermee aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied

Het beleidskader 'Functieverandering in het buitengebied' is een aanvulling op het Bestemmingsplan Buitengebied. Daarnaast is een koppeling gemaakt met het Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' en Uitvoeringsprogramma 'De schop in de grond'.

In het Bestemmingsplan Buitengebied kunnen agrarische bedrijven een andere niet-agrarische bedrijfsfunctie krijgen. Daarnaast zijn nevenfuncties en woningsplitsing mogelijk. Het beleid 'Functieverandering in het buitengebied' vormt een aanvulling op het beleid van het bestemmingsplan, door mogelijkheden voor functieverandering naar wonen en woon-werkcombinaties te bieden. Daarnaast zijn de regels uit het bestemmingsplan ook van toepassing op functieveranderingsinitiatieven.

3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'

Het doel van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is sturing geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Brummen. In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is de groene kwaliteit van de gemeente het vertrekpunt. Het Veluwemassief, het aantrekkelijke kleinschalige (agrarische) landschap, de IJssel, de beken, de rust en de ruimte zijn structuurdragers die in belangrijke mate de identiteit van de gemeente bepalen. Hiermee onderscheidt de gemeente zich binnen de stedelijke regio Stedendriehoek.

Brummen wil in de toekomst een eigen gemeenschap blijven vormen, fysiek en mentaal op afstand van de steden. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet ter versterking van deze groene kwaliteiten. In de nota Grondbeleid 2006 van de gemeente Brummen is het fonds Ligt op Groen vastgesteld. Het fonds moet projecten op het gebied van natuur en landschap, water en recreatie en toerisme financieel mogelijk maken. Dit fonds wordt gevoed door een bijdrage van €5000,- voor elke woning die de komende periode in de gemeente Brummen gebouwd wordt.

3.3.3 Landschapsbeleidsplan Brummen 2008

Om behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden werkelijk te laten plaatsvinden, heeft de gemeente in 2008 het landschapsbeleid geactualiseerd. Het Landschapsbeleidsplan Brummen is erop gericht de wensbeelden uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' tot uitvoer te brengen. Het vertrekpunt van deze notitie wordt gevormd door de gebiedsbeschrijvingen uit het landschapsbeleidsplan 1992 en het bestemmingsplan Buitengebied 2005.

De locatie ligt in het deelgebied Landgoederen, aan de rand van deelgebied Veluweflank. Kenmerkend voor de landgoederen zijn de grote boscomplexen, de ruimtelijke afwisseling van bossen, weidegebieden, de aanwezigheid van landgoederen en buitenplaatsen, en rechtlijnige kavelpatronen. Initiatieven in dit gebied moeten bijdragen aan het versterken van deze landschappelijke karakteristieken. Bijvoorbeeld met laan-, erf-, en kavelgrensbeplanting en door natuurwaarden te versterken. Dit draagt ook bij aan de schaalverkleining die gewenst is in het kampenlandschap van de Veluweflank en rondom Hall.

3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen 2013

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor verbouwingen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herindeling van boerenerven.

De locatie valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Het streven van de gemeente is gericht op het behoud van het karakter van het agrarisch buitengebied. Belangrijkste karakteristieken zijn het afwisselende landschap met daarin verspreid staande, vaak authentieke bebouwing. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Belangrijk is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap. Naast de algemene criteria is ook het thema bijzondere bouwopgave in het landelijk gebied van belang. Hierin zijn onder andere de erf-principes geformuleerd. Deze principes dienen als uitgangspunt voor dit advies en staan op de pagina hiernaast toegelicht.

3.3.5 Beleidskader functieverandering

Het provinciale beleid voor functieverandering is uitgewerkt door de regio stedendriehoek in "Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies". Gemeente Brummen heeft dit verder uitgewerkt in een beleidsregel. Doel van functieverandering is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door ander andere het terugdringen van de hoeveelheid bebouwing.

Belangrijke regels:

  • Buiten het bouwvlak mag niet gebouwd worden.
  • Het initiatief moet passen binnen beleidskaders van rijk, provincie en gemeente. Zoals bijvoorbeeld EHS en waardevolle landschappen.
  • Er moet minimaal 500 m2 gesloopt worden om in aanmerking te komen voor een woning.
  • De initiatiefnemer moet voor de locatie een notitie uitgangspunten en een inrichtingsplan opstellen op basis van gemeentelijk beleid.
  • Het woongebouw moet één geheel vormen met een enkelvoudige hoofdvorm en twee woningen van maximaal 150 m2 bevatten. De woningen maken gebruik van een gezamenlijk bijgebouw.
  • Het aantal terug te bouwen m2 mag niet meer zijn dan 650 m2.

 

3.3.6 Toekomstvisie 2030 'innoveren met oude waarden'

Op 19 september 2013 heeft de gemeenteraad van Brummen besloten de Toekomstvisie 2030 te gaan gebruiken als kader voor de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe en bestaande projecten/werkzaamheden en voor de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de komende vijftien jaar worden gemaakt. Op basis van de toekomstvisie wordt het geldende gemeentelijk beleid herijkt. Veel van het beleid dat voortkomt uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' is in lijn met de toekomstvisie en daarom nog steeds van toepassing.

De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn in drie thema's onderverdeeld:

  • Ruimte voor papier en landgoederen: de papierindustrie en landgoederen zijn de kernwaarden die Brummen uniek maken. Deze kernwaarden krijgen alle ruimte. Niet alleen fysiek en bedrijfsmatig, maar op zoveel mogelijk terreinen worden deze kernwaarden binnen de gemeente versterkt. Bijvoorbeeld in de recreatiesector, maar ook in de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Daarnaast worden cultuurhistorie, creativiteit en kunst in de gemeente gestimuleerd en gekoesterd. Om de recreatieve potentie van Brummen verder uit te bouwen wordt het netwerk voor de wandelaar, fietser en ruiter verbeterd.
  • Samen gezond wonen, werken en leven: De gemeente Brummen wil een aantrekkelijke gemeente zijn voor zowel jong en oud als voor bestaande en nieuwe inwoners. Daarbij hoort een gemeente waar men prettig kan wonen en werken. Het kleinschalige dorpsleven, waar rust en vriendelijkheid heersen en sprake is van een sterke sociale samenhang, is daarbij van belang. De identiteit, die wordt gekoesterd, moet worden behouden en versterkt.
  • Op groene voet met groene vingers: Er wordt ingezet op een groene en klimaatneutrale gemeente Brummen, waarbij zelf wordt voorzien in de energie, energiesystemen slim worden gekoppeld, hemelwater wordt geborgen en gebruikt en de biodiversiteit wordt versterkt. De natuur en het landschap zijn kernwaarden van de identiteit van Brummen. Ze vormen de historische basis en maken deel uit van het woongenot, vormen de trekker voor recreanten en toeristen en staan aan de basis van de ontwikkeling van de papierindustrie en de landgoederen. Het landschap en de natuur moeten daarom behouden blijven. Er wordt echter geen stolp op het buitengebied gezet. Er wordt vernieuwd met respect voor dat wat er is.

Het buitengebied vormt een belangrijke pijler van de gemeentelijke identiteit. De boer, de natuurbeheerder en de landgoedeigenaar zijn de belangrijkste beheerders van het buitengebied. De agrarische sector krijgt in Brummen de ruimte om zich te ontwikkelen. Daarbij gaan ontwikkelruimte en vernieuwing hand in hand. De gemeente zet daarnaast in op het versterken van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden en wil ruimte bieden aan maatschappelijke initiatieven die de plattelandsstructuur, de natuur- of landschappelijke waarden verbeteren en versterken. De gemeente

streeft naar een integrale ontwikkeling van het buitengebied, in nauwe samenwerking met de beheerders van het buitengebied in een netwerk. De gemeente acht kleinschalige bedrijven in bijvoorbeeld de zorg, dienstverlening of creatieve sector inpasbaar in bestaande gebouwen in het buitengebied, bijvoorbeeld op een landgoed of boerderij.

3.3.7 Conclusie

De locatie ligt in het deelgebied Landgoederen, aan de rand van deelgebied Veluweflank.Het plan omvat de sloop van niet cultuurhistorisch waardevolle, agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van een dubbele woning die passend is in dit landschap. Door het opgestelde erfinrichtingsplan en de landelijke inpassing van het initiatief, heeft het plan respect voor het waardevolle landschap en wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Het plan sluit daarmee goed aan bij de Toekomstvisie 2030, de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' en het Landschapsbeleidsplan.

Een belangrijke eis bij functieverandering is dat er door de initiatiefnemer verbetering van de omgevingskwaliteit plaatsvindt. In het huidige plan wordt hier aan voldaan. Het beëindigen van het agrarisch bedrijf heeft tot gevolg dat het aantal verkeersbewegingen afneemt en een verlaging van de ammoniak-, stikstof- en fijnstofdepositie op het gebied zal plaatsvinden.

Het plan voldoet daarbij aan de voorwaarden van functieverandering door sloop (50%-regeling); er wordt circa 1.423,55 m2 voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt en de bestaande bedrijfswoning wordt omgevormd naar een burgerwoning. In de herziening van het bestemmingsplan is tevens de splitsing van de boerderij in twee wooneenheden meegenomen.

De omvang van de sloop maakt het mogelijk een dubbele woning te realiseren met een oppervlakte van ieder maximaal 150 m2 en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 9 meter.

Bij zowel de bestaande woningen als de nieuw te realiseren woningen is per woning 75 m2 meter aan bijgebouwen toegestaan. De goothoogte van de bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter, de maximale bouwhoogte 6 meter.

De maatvoering van deze bebouwing sluit aan op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008'. Daarnaast zal in het kader van de gewenste kwaliteitsbijdrage sprake zijn van landschappelijke inpassing van het plan.

Er is een erfadvies opgesteld door het Gelders Genootschap en een inrichtingsplan door de Stichting Landschapsbeheer Gelderland.

Voor het karakter van het plangebied wordt aansluiting gezocht bij de directe omgeving, waarbij de inheemse beplanting zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. De uitvoering van de kwaliteitsbijdrage gewaarborgd in een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

 

4.1 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.

Onderzoek

In juni 2015 is door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Rapportnummer : MT.15132). Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. De resultaten uit het onderzoek zijn in deze paragraaf samengevat.

Door middel van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie vastgelegd. De gehele locatie is op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht beschouwd. Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest op of in de bodem van het plangebied.

De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig grof, licht tot matig grindig zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Verder wordt er roest waargenomen in zowel de boven- als ondergrond.

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er ons inziens op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0006.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart Brummen

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Brummen blijkt dat het plangebied grotendeels is gelegen in een zone met een vastgestelde (zeer) hoge archeologisch waarde. Hiervoor geldt bij een verstoring van meer dan 30 centimeter onder het maaiveld de verplichting van archeologisch inventariserend onderzoek.

Aan de zijde van de weg heeft het plangebied een hoge archeologische waarde. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij een bruto-verstoringsoppervlakte van meer dan 150 m2.

Onderzoek

De nieuwe dubbele woning wordt gebouwd op de plaats van een (te slopen) stal. Op de onderstaande luchtfoto is de betreffende stal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0007.png"

De aangegeven stal is (gedeeltelijk) onderkelderd. De kelder heeft een diepte van 1,75 meter beneden maaiveld. Bij de bouw van de stal is de gehele bouwput (= oppervlakte van de gehele stal) op de diepte van de mestkelders uitgegraven waarna de kelders zijn gestort. De delen waar geen kelder is gerealiseerd is later dichtgegooid met zand uit de bouwput.

De grond op de plaats waar de dubbele woning wordt gebouwd is derhalve tot op een diepte van 1,75 meter beneden maaiveld geheel geroerd.

In eerste instantie komen er geen kelders onder het nieuwe woongebouw. Mocht alsnog besloten worden het woongebouw te onderkelderen, dieper dan de huidige mestkelders, dan moet alsnog beoordeeld worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Als deze situatie zich voordoet, dan zal in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de kelders afgewogen worden of alsnog archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

De fundering van de woning ligt op een diepte van circa 1,0m beneden maaiveld. Met de bouw van de dubbele woning wordt geen grond verstoord of geroerd die niet reeds verstoord of geroerd is bij de bouw van de stal.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de realisatie van het bouwplan niet in de weg.

De gemeente heeft door middel van de mail van 1 september 2015 aangegeven tijdens de graafwerkzaamheden ter controle een veldtoets uit te willen voeren. Initiatiefnemer zal 2 weken voorafgaand aan de graafwerkzaamheden de gemeente in kennisstellen van de start van deze werkzaamheden.

4.3 Ecologie

Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).


Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor de locatie Vosstraat 20 in Hall in het kader van de Flora- & Faunawet en natuurbeschermingswet (projectnummer 607 en versie 1.1 d.d. 22-04-2015). In het navolgende zijn de resultaten van de quickscan samengevat. Het complete rapport is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

4.3.1 Invloedsfeer

De invloedsfeer van de activiteiten wordt als lokaal beschouwd. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect van de sloop, bouw en bewoning merkbaar is buiten het plangebied. Mogelijk zijn tijdens de sloop- en bouwfase geluid, trilling of stof merkbaar buiten het plangebied. Deze effecten zijn incidenteel en kortdurend en hebben geen negatief effect op beschermde soorten of natuurgebied in de omgeving

Vanwege de lokale invloedsfeer wordt het onderzoeksgebied gelijk gesteld aan het plangebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect buiten het plangebied.

4.3.2 Soortenbescherming

In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het onderzoeksgebied op 22 april 2015 onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en de potentiële aanwezigheid van deze soorten (geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten).

Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische zoogdieren-, vogel- en amfibieënsoorten. De zoogdieren- en amfibieënsoorten benutten het gebieduitsluitend als foerageergebied; zij bezetten er geen vaste rust- of verblijfplaatsen. Deze soorten worden door de voorgenomen activiteit niet verwond of gedood. Er hoeven geen specifieke maatregelen genomen te worden in het kader van de algemene zorgplicht.

Vogels benutten het gebied om te foerageren en te nestelen. Daarbij gaat het uitsluitend om soorten waarvan de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren van vogelnesten dienen buiten de voortplantingstijd van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari. Voor het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten of het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffingverkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet erkend belang wordt beschouwd. Vleermuizen benutten het gebied uitsluitend als foerageergebied. De betekenis van het gebied voor vleermuizen is gering, maar zal mogelijk toenemen na uitvoering van de voorgenomen activiteit.

Conclusie

Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Ff-wet aangevraagd te worden.

4.4 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.


De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom en er is sprake van vervangende nieuwbouw. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:

  • Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
  • Maximale grenswaarde: 58 dB


De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.

Onderzoek

Het plangebied ligt aan de Vosstraat. Dit is een smalle, landelijke weg met een lage verkeersintensiteit. De nieuwe dubbele woning wordt op circa 35 meter afstand uit het hart van de weg gebouwd. Gezien deze relatief grote afstand en de lage verkeersintensiteit op de weg maakt dat het verkeerslawaai geen invloed heeft op het akoestisch klimaat ter plaatse van het plangebied.

De overige omliggende wegen, zoals de Kikvorsenstraat en de Hallsedijk liggen op ruime afstand van het plangebied. Ook dit betreffen wegen met een lage verkeersintensiteit die geen invloed hebben op het akoestisch klimaat ter plaatse van de woningen.

Gezien de ligging van de nieuwe woningen aan de rustige Vosstraat en de ruime afstand tot de overige wegen is er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te verwachten. De nieuwe woningen zijn dan ook akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de omliggende wegen. Nader akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0008.png"

Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. In het onderhavige plan is sprake van de omzetting van de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden A' naar de bestemming 'Wonen'. Er is dan ook geen sprake van enige vorm van aantasting of hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het woon- en leefklimaat verbetert juist door het verdwijnen van een agrarisch bedrijf voor de naastgelegen woningen. In paragraaf 4.6 wordt getoetst of de ontwikkeling belemmerend is voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Ook wordt getoetst of de nieuwe woningen buiten de geurcontouren van omliggende agrarische bedrijven zijn gelegen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Geur

Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

Getoetst moet worden of functieverandering een belemmering zal opleveren voor (ontwikkel)mogelijkheden omliggende veehouderijen.

In artikel 3 onder lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij ten minste 100 meter bedraagt indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen. Daarnaast geldt een afstand van ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Deze regel geldt ook voor geurgevoelige objecten dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Met andere woorden waarvoor al een functieverandering heeft plaatsgevonden of plaatsvindt na die datum.

Artikel 4 geeft voor het fokken en houden van rundvee (voornamelijk melkvee) vaste afstanden tot aan gevoelige objecten. Deze afstanden zijn dezelfde 100 en 50 meter.

Toets artikel 3 en 4 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

De bebouwde kom is meer dan 100 meter van het perceel Vosstraat 20 vandaan. Derhalve dient getoetst te worden aan een afstand van 50 meter.

Het dichtstbijzijnde omliggend agrarisch bedrijf is het bedrijf aan de Vosstraat 27 in Hall. Op de navolgende afbeelding is een cirkel van 50 meter getrokken vanaf de grens van het bouwperceel van dit agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0009.png"

De nieuwe dubbele woning wordt gebouwd op de plaats van de bestaande stallen. Op de afbeelding is te zien dat deze bebouwing buiten de 50 meter cirkel ligt van het agrarisch bedrijf. De nieuwbouw is daarom niet belemmerend voor de ontwikkelingsmogelijken van dit bedrijf.

In het kader van de omgekeerde werking van de Wgv dienen gevoelige bestemmingen, zoals woningen, buiten de stankcirkel van veehouderijen gebouwd te worden. De afstand van de gevel van de dichtst bijgelegen stal van het agrarisch bedrijf aan de Vosstraat 27 en de gevel van de nieuwe woningen is circa 95 meter. Gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het agrarisch bedrijf wordt niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling en ter plaatse van de dubbele woning is sprake van een goed woon- en leefklimaat omdat de woningen buiten de stankcirkel van het veehouderijbedrijf worden gebouwd.

4.7 Water

Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld; de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998, die alle voorgaande nota's waterhuishouding ver-vangt. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.

Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op el-kaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'landbouw'. De ge-bieden met de basisfunctie 'landbouw' geldt voor die gebieden waar de hoofdfunctie landbouw is. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:

  • een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico's voor wateroverlast en vervolgens minimale vochttekorten;
  • oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik accommoderen;
  • beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand en voor beregening;
  • (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten);
  • een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.

Waterbeheerplan 2010-2015

Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei & Veluwe heeft op 25 november 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben dit plan goedgekeurd bij besluit van 17 december 2009.

Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van niet afwentelen. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal Waterschap Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Water-schap duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat waterlopen breder en minder diep gemaakt worden, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben dus de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringssysteem.

Eén van de belangrijkste taken van Waterschap is het beschermen van het beheers-gebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. Het Waterschap zorgt voor veilige dij-ken waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Beoordeling

Op 7 september 2015 is de digitale watertoets doorlopen. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat het plan geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte mogelijk maakt. Door de voorgestane ontwikkeling neemt het bebouwde oppervlakte juist sterk af. In totaal wordt 1.423,55 m2 aan bebouwing gesloopt. Op de plaats van de middelste varkensschuur (zie de afbeelding in paragraaf 2.2) wordt een nieuw dubbel woonhuis gebouwd met een oppervlakte van circa 300 m2. Bij de woningen is in totaal 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan, waardoor de totale verharding van de woningen inclusief bijgebouwen maximaal 450 m2 bedraagt. Per saldo is er daarom sprake van een afname van 973,55 m2.

Dit betekent dat er meer ruimte is om hemelwater te laten infiltreren en dat een kleiner oppervlak aangesloten moet worden op de riolering of een andere schoonwaterafvoer.

Het waterschap stelt de verplichting water gescheiden af te voeren. Ten behoeve van het vuile afvalwater worden de nieuw te realiseren woningen aangesloten op de riolering.

Door deze afname treedt een verbetering op van de kwalitatieve waterhuishouding ter plaatse van het plangebied.

Het bouwplan zal grondwaterneutraal ontwikkeld worden. Door bij de bouw van de nieuwe woningen rekening te houden met onder andere niet-uitlogende bouwmaterialen heeft het bouwplan geen nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan

4.8 Verkeer en parkeren

De nieuwe woningen worden op de Vosstraat ontsloten via een bestaande erftoegangsweg. Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag). Aangezien er sprake is van een dubbele woningen, is een toename van 18 motorvoertuigbewegingen per etmaal aan de orde. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Vosstraat.

Naast een toename aan verkeer als gevolg van de nieuwe woningen is er tevens sprake van een afname aan verkeer van en naar de boerderij. Omdat het agrarisch bedrijf is beëindigd, is de aan- en afvoer van producten en varkens met vrachtwagens gestopt.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.


Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.


Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².


Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee woningen mogelijk. Daarnaast krijgt de bestaande woning op perceel aan de Vosstraat 20 in Hall een passende woonbestemmingsplan. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.


Conclusie

Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit in het plangebied en haar omgeving zal vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate verslechteren en staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.10 Externe veiligheid

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied. Een uitsnede van de risicokaart is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01_0010.png"

Uitsnede risicokaart Noord-Holland (bron: www.risicokaart.nl)

De meest nabije stationaire bron, op een afstand van circa 740 meter, is een buisleiding van de Gasunie (rode stippellijn). Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van deze bron.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect externe veiligheid legt geen beperkingen op voor realisatie van het plan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP en het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe'.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.2 Planopzet en systematiek

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op de verbeelding is de
bestemming van het perceel aangepast aan het beoogd toekomstig gebruik. Met de
verbeelding en de regels wordt het agrarisch bouwvlak verwijderd en krijgt een deel
van het plangebied de bestemming Wonen in plaats van de agrarische bestemming.


Het bestemmingsplan kent een tweetal bestemmingen. Hieronder wordt een korte
beschrijving van deze bestemmingen gegeven.

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 3)

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het agrarisch bouwperceel uit het vigerende bestemmingsplan. Voor zover deze gronden geen deel uitmaken van het toekomstige woonperceel, zijn deze in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' opgenomen.

De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden. Binnen deze bestemming is geen bouwperceel opgenomen, waardoor uitsluitend andere bouwwerken zijn toegestaan. De hoogte van overige andere bouwwerken bedraagt maximaal 1,25 m.

Waarde - Archeologie (artikel 4)

De gronden met een (hoge) archeologische waarde zijn voorzien van een dubbelbestemming. De gronden zijn hiermee behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische (verwachtings)waarden. Ter bescherming van deze waarden zijn beperkingen opgenomen voor het bouwen en het uitvoeren bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Wonen (artikel 5)

Aan het toekomstige woonperceel is de bestemming 'Wonen' toegekend. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Tevens zijn hieraan ondergeschikt de gronden bestemd voor erven (o.a. tuinen en parkeervoorzieningen), het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf (max. 50 m²) en het op hobbymatige basis houden van dieren.

Door middel van een aanduiding op de verbeelding is aangegeven dat maximaal 2 woningen toegestaan zijn. Ook is deze aanduiding toegekend aan de bestaande boerderij. Hierdoor wordt de mogelijkheid gecreëerd om in de boerderij twee zelfstandige wooneenheden onder te brengen.

Voor woningen de gelden maximale goot- en bouwhoogtes van respectievelijk 3 meter en 9 meter. De maximale oppervlakte van een woning is 150 m2. Per woning is één bijgebouw toegestaan. Voor de bijgebouwen gelden maximale goot- en bouwhoogtes van 3 m en 6 m en de maximale oppervlakte van een bijgebouw is 75 m2.

Voor andere bouwwerken zijn ook specifieke bouwhoogtes vastgesteld. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag onder voorwaarden eenmalig met maximaal 10% worden vergroot. Er zijn ten slotte afwijkingsregels opgenomen om ter plaatse een paardenbak of recreatief medegebruik toe te staan. Deze mogelijkheden worden overal in het buitengebied gegeven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Het voeren van inspraak is wettelijk niet verplicht. Over het voorontwerp van een bestemmingsplan kan evenwel overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden worden. Daarnaast vindt in ieder geval overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plaats met diensten van Rijk, provincie, het waterschap en met betrokken (maatschappelijke) organisaties. De resultaten van zowel het overleg als de eventuele inspraak worden in de toelichting verwerkt.

In dit verband is van belang, dat zowel van de eventuele inspraak- als van de overlegprocedure eindverslagen worden opgemaakt, waarin de gemeentelijke standpunten op de ingekomen reacties worden verwoord en de eventuele aanpassingen in de planvorming welke hieruit voortvloeien. Deze stukken worden als bijlage bij de toelichting opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Uitvoerbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Anterieure overeenkomst

Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Tevens zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over de locatie van de woning en de te slopen bebouwing. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 7 Procedure

Overleg

Voor dit plan is overleg gevoerd met de wettelijke overlegpartners van de gemeente Brummen. Dit zijn .....................................aanvullen

Zienswijzen  

t.z.t. aanvullen