direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied 2008, Vosstraat 20
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG01049-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008, Vosstraat' met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700044-on01 van de gemeente Brummen;



1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;



1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;


1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;


1.6 aan huis gebonden bedrijf

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;


1.7 aan-huis-gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet zijnde een seksinrichting, een escortbedrijf of detailhandel, uitgeoefend in een gebouw en als functie ondergeschikt aan de woonfunctie van het hoofdgebouw;



1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;


1.9 agrarische bebouwing

gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van agrarische doeleinden;



1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf met agrarische doeleinden;



1.11 agrarische doeleinden

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven) en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;



1.12 andere agrarische bouwwerken

andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van agrarische doeleinden, waaronder silo's, mestopslagplaatsen en sleufsilo's;



1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;



1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;


1.15 bestaand

  • a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;


1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;



1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;


1.18 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw, gelegen op hetzelfde bouwperceel als het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;


1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;


1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;



1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;



1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond;



1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van perifere detailhandel;


1.24 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;


1.25 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;


1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;



1.27 hobbymatige basis houden van dieren

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardbedrijfsopbrengst (SO);


1.28 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;


1.29 minicamping

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van maximaal 25 mobiele kampeermiddelen;


1.30 mobiele kampeermiddelen

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden;


1.31 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;


1.32 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;


1.33 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;



1.34 peil

de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;


1.35 perceelgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;



1.36 seksinrichting

een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;



1.37 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;


1.38 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.


Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 oppervlakte van een bouwwerk
  • voor gebouwen: tussen buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  • voor bouwwerken zonder wanden of met één wand (open overkappingen of daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): het overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk).

2.5 Uitzondering bij wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • agrarische doeleinden, alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden met daaraan ondergeschikt:
    • 1. het op hobbymatige basis houden van dieren;
    • 2. extensief recreatief medegebruik, voor zover de onder a genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,25 m bedraagt.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • j. de bedrijfsmatige teelt van gewassen die naar hun aard en wijze van telen -bijvoorbeeld ten gevolge van een hoge afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen en/of meststoffen- negatieve invloed kunnen hebben op wateren van het hoogste ecologische niveau en de daarop toestromende A-watergangen, indien en voor zover deze teelten nog niet aanwezig waren op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt.
3.3.2 Uitzondering op het verbod

Het in artikel 3.1.1. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;;
  • b. werken en werkzaamheden welke reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanleg- of omgevingsvergunning;
  • c. het aanleggen van erfverhardingen voor ontsluitende wegen en paden naar agrarische bouwpercelen, woonpercelen, recreatieterreinen en bedrijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven of ter ontsluiting van agrarische gronden, met een maximale breedte van 3 m;
  • d. werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met het landschapsbeleidsplan (2008) en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000.

3.3.3 Voorwaarde omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische – en/of archeologische aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
  • b. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • c. geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
  • d. daarmee de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet significant worden aangetast;
  • e. op grond van objectieve gegevens wordt uitgesloten dat de uitvoering van het plan significante gevolgen heeft de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De omgevingsvergunning wordt ook verleend indien op basis van een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het initiatief geen schadelijke gevolgen heeft voor instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Artikel 4 Waarde-Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein -dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord- in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Bevoegd gezag verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4.2, onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
  • c. Het bepaalde in artikel 4.2 onder a is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. gevallen waarin de archeologische waarde van de gronden afdoende is vastgesteld en zeker is gesteld dat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden of;
    • 3. gevallen waar de oppervlakte van de noodzakelijke ingreep kleiner of gelijk is aan 100 m2 en de diepte niet meer bedraagt dan 30 cm.

4.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 onder a indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken niet zal leiden tot een verstoring van het archeologische bodemarchief. Een omgevingsvergunning wordt pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is veiliggesteld.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem waarbij het maaiveldniveau met meer dan 30 cm wordt gewijzigd;
  • b. verbreden, vergroten, uitdiepen, aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  • d. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  • f. diepploegen
  • g. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van dit gewas tengevolge kunnen hebben;
  • h. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, die de bodem met meer dan 30 cm beneden maaiveld roeren;
  • i. het aanplanten van houtopstanden;
  • j. overige bodemwerkzaamheden met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de grond tot dieper dan 30 cm onder het maaiveld geroerd wordt;
  • k. overige bodemwerkzaamheden met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • l. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
4.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht


Het onder 4.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, het toegestane (agrarische) gebruik van de grond en het onderhoud van de binnen en buiten het bouwperceel gelegen gronden;
  • b. grondwerkzaamheden welke passen in het kader van een verleende ontgrondingconcessies en waarvoor ontgrondingsvergunningen zijn verleend;
  • c. legale werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • d. de aanleg van verharde paden voor zover deze niet gelegen zijn op gronden binnen een zone van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van een aardgasleiding;
  • e. werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met het gemeentelijk landschapsbeleidsplan of een daarmee vergelijkbaar plan en vastgestelde natuurontwikkelingsplannen van andere overheden;

4.4.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de werken en/of werkzaamheden, waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden, de landschappelijke, de ecologische, de cultuurhistorische - en/of de archeologische waarden van de gronden.

4.4.4 Inwinnen advies

Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. Op de voorbereiding van een wijziging van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.


Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt:

  • a. erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen;
  • b. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf, met dien verstande dat de bestaande oppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
  • c. het op hobbymatige basis houden van dieren.

5.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij geldt het volgende:

  • a. voor woningen geldt het volgende:
    • 1. het aantal woningen bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;
    • 2. het aantal woningen bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneeheden aaneengebouwd' aangegeven aantal aaneengebouwde woningen;
    • 3. de maximale oppervlakte van een woning / wooneenheid bedraagt 150 m2;
    • 4. indien de oppervlakte van een bestaande woning meer dan 150 m² bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximum bij herbouw;
    • 5. de maximale goot- en bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 9 meter;
    • 6. herbouw van de bestaande woning is alleen mogelijk als de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 meter van de bestaande bebouwingscontour
  • b. voor bijgebouwen behorende bij de woningen geldt het volgende:
    • 1. de maximale goot- en bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 2. de oppervlakte van bij woningen behorende bijgebouwen mag per woning maximaal 75 m2 bedragen;
    • 3. Bijgebouwen dienen binnen een afstand van maximaal 25 meter uit de woning / het woongebouw te worden gesitueerd;
    • 4. indien bij een woning meer dan het onder b2 van dit lid vermelde oppervlakte aan bijgebouwen staat, is het oppervlak aan bijgebouwen toegelaten dat aanwezig is ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Bij vervanging van de bij de woning behorende bijgebouwen geldt dat 70% van de te vervangen bijgebouwen mag worden teruggebouwd met een maximum van 150 m2 per bijgebouw en naar keuze om te zetten in één of meerdere bijgebouwen;
  • c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
    • 1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is in onderstaande tabel vermeld:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde   bouwhoogte (in meters)  
zwembaden   0,6  
overkappingen   3  
verlichtings- en vlaggenmasten   8  

    • 1. de oppervlakte van het zwembad mag per woning maximaal 75 m2 bedragen;
    • 2. de totale oppervlakte aan overkappingen mag per woning maximaal 30 m2 bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken voor de voorgevellijn niet hoger mag zijn dan maximaal 1 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het afwijken van de in het plan genoemde maten tot maximaal 10% ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschaps- en bebouwingsbeeld en verkeersbelangen en de belangen van eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden geschaad.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het aanleggen van een paardenbak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale afmetingen van de paardenbak bedragen 20 bij 60 m;
  • b. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden of andere gebouwen van derden bedraagt ten minste 50 m;
  • c. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden en niet tot een onevenredige aantasting van de aanwezige natuur- en landschapswaarden;
  • d. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • e. de initiatiefnemer dient een door het college goed te keuren inrichtingsplan te overleggen waarin in ieder geval het kleur- en materiaalgebruik afgestemd moet zijn op de landelijke omgeving;
  • f. de nieuwe activiteit betekent geen extra belemmering voor de huidige en toekomstige afvoer van water, sediment en ijs en de waterbeheerder is hierover om een advies gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

7.1.1 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen en ondergrondse werken

  • a. Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden -behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen- geen beperkingen;
  • b. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    • 1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan waar op grond van dit plan bovengronds gebouwen mogen worden gebouwd;
    • 2. bij het berekenen van het blijkens de verbeelding of deze planregels geldende maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mede in aanmerking genomen voor zover niet gebouwd wordt onder een bovengronds bouwwerk.


7.1.2 Omgevingsvergunning voor afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.1.1 onder b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden;
  • c. het woongenot of de gebruiksmogelijkheden op de belendende percelen niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

 

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  • b. de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter.

Artikel 9 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de parkeervoorzieningen;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • e. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • d. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • e. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2008, 'Vosstraat 20'




Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ......................