Plan: | Klasseerinstallatie Beuningse Plas |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.WPBklasseerinstall-vadf |
Algemeen
Boskalis (hierna ook: initiatiefnemer) gaat zand en grind winnen in het gebied ten zuidoosten van de kern Beuningen. Hierdoor ontstaat ter plaatse in de toekomst een waterplas bedoeld voor extensieve recreatie met omliggende natuur: de Beuningse Plas. De komende jaren wordt deze plas gegraven en de omgeving ingericht.
De zandwinningsactiviteiten in de Beuningse Plas starten vanaf begin 2020 en eindigen eind 2035. In deze periode wordt 10 miljoen m³ (16 miljoen ton) aan zand en grind gewonnen. Dit is 625.000 m³ (1 miljoen ton) per jaar. Hiervan bestaat maximaal 8 % uit grind.
Om de winning van zand en grind (kortweg ontzanding genoemd) mogelijk te maken zijn eerder twee bestemmingsplannen vastgesteld en inmiddels onherroepelijk: 'Beuningse Plas de Waterplas' (d.d. 3 juni 2003) en 'Beuningse Plas, uitbreiding waterplas' (d.d.16 oktober 2007). Daarnaast is als aanvulling op het bestemmingsplan uit 2003 het wijzigingsplan '1e wijzigingsplan Beuningse Plas de Waterplas' vastgesteld. Op 1 september 2015 hebben Gedeputeerde Staten de (inmiddels onherroepelijke) vergunning op basis van de Ontgrondingenwet (nr. 2010/022416) verleend. Het waterschap Rivierenland heeft op 18 juli 2016 (kenmerk 201516494/33776) een waterwetvergunning verleend.
Waarom deze ruimtelijke onderbouwing?
Zandwinning behelst de winning van zand, grind en/of klei inclusief de bijbehorende werkzaamheden en alle daartoe benodigde installaties en voorzieningen om de delfstoffen te verwerken, zoals classeren, veredelen, breken en transporteren van het gewonnen zand, grind en/of klei. Bij het uitwerken van de plannen is nader beoordeeld waar de verwerkings- en/of scheidingsinstallatie met bijbehorende leidingen, installaties, hulpconstructies en bouwwerken (hierna genoemd: klasseerinstallatie of kortweg KSI) praktisch gezien het beste gerealiseerd kan worden. Dit blijkt aan de oostzijde, nabij de hoek Jonkerstraat - Nieuwe Pieckelaan te zijn.
Omdat de klasseerinstallatie op de voorgenomen locatie in strijd is met de geldende bestemmingsplannen is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vereist. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van deze aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'. In deze onderbouwing wordt uiteengezet waarom de beoogde ontwikkeling in het plangebied toelaatbaar is en waarom het aanvaardbaar is om in dit geval af te wijken van de geldende voorschriften.
De gronden van de nu gekozen locatie (in de oosthoek) vallen binnen het bestemmingsplan 'Beuningse Plas, uitbreiding waterplas' en hebben hierin de bestemming 'Water en Natuurontwikkeling (artikel 5)'. Binnen deze bestemming zijn de gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 40 m uit de grens van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Waterplas', tevens bestemd voor zandwinning; één en ander met bijbehorende voorzieningen. Daar waar de zandwinning, een klasseerinstallatie met bijbehorende voorzieningen binnen de bestemming 'Waterplas' (en een zone van 40 m daar omheen) reeds direct planologisch mogelijk is, is dat niet het geval voor het resterende deel binnen de bestemming 'Water en Natuurontwikkeling'.
Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van en activiteiten op het werkterrein wordt verwezen naar de toelichting en tekening zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 en de aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'. Voor de situering, maatvoering en vormgeving van de gebouwen en bouwwerken wordt tevens verwezen naar de tekeningen zoals bijgevoegd in de aanvraag omgevingsvergunning. Daarnaast zal ook een aanvraag omgevingsvergunning bouwen en milieu worden aangevraagd.
Op de volgende punten past de (over een afstand van circa 150 - 220 m) verschoven klasseerinstallatie met de daarbij behorende bouwwerken en de voorgenomen inrichting van het plangebied echter niet binnen de voorschriften uit het geldende bestemmingsplan:
Met het oog op het verschuiven van de klasseerinstallatie met de daarbij behorende bouwwerken en de inrichting van het bijbehorende terrein is een afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. De mogelijkheid hiertoe wordt geboden in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld ten behoeve van de afwijkingsprocedure.
Na het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de beoogde afwijking is het realiseren van de klasseerinstallatie met bijbehorende voorzieningen, gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de zandwinning niet langer strijdig met het planologische regime.
De zandwinninglocatie Beuningse Plas ligt ten oosten van Beuningen en beslaat het gebied dat ligt ingesloten tussen de Jonkerstraat, de Nieuwe Pieckelaan en knooppunt Neerbosch. Dit zogenaamde projectgebied sluit aan op de woonwijk De Beuningse Plas.
Het plangebied voor deze ruimtelijke onderbouwing beslaat slechts een klein deel van het projectgebied en is gelegen ten zuidoosten van de kern Beuningen, nabij de bedrijfslocatie van de afvalcentrale ARN en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij deze ruimtelijke onderbouwing behorende verbeelding.
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
Beuningse Plas, uitbreiding waterplas
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Beuningse Plas, uitbreiding waterplas' zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 16 oktober 2007:
Geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
De gronden hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Water en Natuurontwikkeling (artikel 5)'. Binnen deze bestemming zijn de gronden primair bestemd voor water, natuurontwikkeling, boomgaarden en overige groenvoorzieningen, openbaar recreatief medegebruik, openbare fiets-, voet- en ruiterpaden, erfontsluiting ten behoeve van de bestemming "Wonen", watergang op of nabij de op de plankaart opgenomen aanduiding "hoofdwatergang"; een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 40 m uit de grens met de bestemming 'Waterplas (= blauwe vlak)', tevens bestemd voor zandwinning; één en ander met bijbehorende voorzieningen. Zoals in paragraaf 1.1 Aanleiding aangegeven, passen de beoogde inrichting en het gebruik van het plangebied niet binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.
Parapluplan Parkeren
Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 29 mei 2018: Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - buitengebied'. Het parapluplan regelt dat een bouwwerk, uit het gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid voortvloeit, niet mag worden gebouwd of verbouwd, indien op het bijbehorende bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. De te hanteren parkeernormen volgen uit de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In deze publicatie staan de parkeernormen voor de veel voorkomende functies. De publicatie bevat geen parkeernormen voor de functie zandwinning. Met het oog hierop zijn in 4.2 Verkeer & parkeren de parkeerbehoefte en de wijze waarop in deze behoefte wordt voorzien beschreven.
De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit twee onderdelen: een verbeelding waarop de grens van het plangebied is weergegeven en een ruimtelijke onderbouwing waarin de achtergronden van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven en de keuzes die voor de terreininrichting zijn gemaakt nader worden gemotiveerd en verantwoord. De ruimtelijke onderbouwing kan globaal opgedeeld worden in drie delen:
Op de zandwinlocatie Beuningse Plas is het de bedoeling om via zandwinning een waterplas te realiseren die wordt verbonden met de waterpartijen in woonwijk De Beuningse Plas. De plas krijgt een recreatieve functie voor de genoemde woonwijk en krijgt deels een inrichting die gericht is op natuurontwikkeling. Voor de goede orde: de eindsituatie na de zandwinning maakt geen onderdeel uit van de aanvraag omgevingsvergunning. Op navolgende afbeelding is het inrichtingsontwerp op hoofdlijnen weergegeven:
Hoofdlijnen inrichting Beuningse Plas, de Waterplas en omgeving
De te gebruiken in- en uitrit voor de zandwinning is reeds aanwezig. Deze in- en uitrit sluit aan op de Nieuwe Pieckelaan en wordt gebruikt voor de afvoer van de bovengrond, zand en het grind uit het gebied en vormt voor personeel en bezoekers de toegang tot de klasseerinstallatie c.q. het terrein (zie verder paragraaf 4.2 Verkeer & parkeren).
De eindinrichting van het plangebied (hoek Nieuwe Pieckelaan - Jonkerstraat) zoals weergegeven op voorgaande afbeelding, zal pas na afloop van de zandwinning worden gerealiseerd. In deze oosthoek bevindt zich tijdens de winning de klasseerinstallatie inclusief de overige voorzieningen voor de bedrijfsvoering.
Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van en activiteiten op het werkterrein wordt verwezen naar de toelichting en tekening zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2, alsmede de toelichting op de aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'. Voor de situering, maatvoering en vormgeving van de gebouwen en bouwwerken wordt tevens verwezen naar de tekeningen zoals bijgevoegd in deze aanvraag omgevingsvergunning. Daarnaast zal ook een aanvraag omgevingsvergunning bouwen en milieu worden aangevraagd.
Op navolgende afbeelding is de beoogde inrichting van het plangebied (zie verder Bijlage 2) weergegeven met daarop de positie van de (over circa 150 - 220 m) verschoven klasseerinstallatie en de overige voorzieningen waaronder de weegbruggen in het plangebied:
Impressie inrichting plangebied (voor meer detail en toelichting wordt verwezen naar de grotere versie
van deze tekening die als Bijlage 2 is opgenomen)
De zandwinningsactiviteiten in de Beuningse Plas starten vanaf begin 2020 en eindigen naar verwachting eind 2035. Onderstaand zijn de bedrijfstijden in uren ten tijde van de representatieve bedrijfssituatie (RBS) en de incidentele bedrijfssituatie (IBS). De IBS doet zich maximaal 12 keer per jaar voor:
Op werkdagen (maandag t/m zaterdag) kunnen tijdens onvoorziene omstandigheden gedurende de avondperiode 55 vrachtwagenritten (IBS) plaatsvinden in plaats van 24 vrachtwagenritten (RBS).
bron: geluidonderzoek LBPSight (zie Bijlage 4)
Klasseerinstallatie
Centraal in het plangebied bevindt zich de klasseerinstallatie met een (maximale) bouwhoogte van circa 24 m. Op navolgende afbeeldingen zijn enkele onderdelen van de installatie weergegeven:
Stationaire voorzeef, scheprad, pompebak en voordepot
Opstromers
Fijnzandsilo
Verladingssilo's
Het zand en grind dat vrijkomt uit de Beuningse Plas wordt zoveel als mogelijk tot hoogwaardige grondstoffen verwerkt via deze installatie (zie ook de beschrijving in Bijlage 1). De klasseerinstallatie is te verdelen in verschillende clusters, namelijk:
Ad a) Ontvangstgedeelte tot voorraaddepot
Het door de zuiger opgezogen zand-, grind- en watermengsel komt binnen bij een dynamische zeef. Daar worden grote keien > 60 mm uit gezeefd. Via deze zeef en het scheprad wordt het zand en grind van het water ontdaan. De fijne fractie wordt uit het water gehaald en vervolgens op het fijnzanddepot gestort. Het slib gaat terug in de plas. Vervolgens wordt het zand- en grindmengsel vanuit het scheprad op het voorraaddepot gestort.
Ad b) Zandklassering
Onder het voorraaddepot loopt een tunnelband, die het zand- en grindmengsel naar de voorzeef brengt. Het materiaal dat door de zeef valt < 6 mm gaat naar de zandklassering. Daar wordt het zand gewassen, ontwaterd en verdeeld in vier verschillende fracties. Via transportbanden worden de drie grofste fracties opgeslagen in de zogenaamde tussendepots. De fijnste fractie wordt direct in silo’s opgeslagen.
Ad c) Grindklassering
Het afgezeefde grind gaat naar de silo. Bij voldoende grind in de silo gaat het grind vervolgens naar de zwaardwasser om te wassen. Bij de grindzeef wordt het grind gescheiden in de fracties 22 - 60 mm en 6 - 22 mm. De kleinste fractie wordt via een transportband in depot gezet en periodiek afgevoerd met vrachtwagens. De grootste fractie gaat naar de silo en de breker. Daar wordt het grind gebroken en weer terug naar het voorraaddepot geleid.
Door het gebruik van de grindbreker wordt het grind tot een kleinere fractie gebroken en gemengd met de overige zandfractie. Zo wordt het gewenste recept qua zand-/ grindfractie voor de afnemer verkregen. Deze zand-/ grindfracties worden dan binnen het plangebied via transportbanden naar de verlaadsilo's getransporteerd, waar de vrachtwagens worden beladen. Door het gebruik van de grindbreker zal het verladen van grind met de wiellader, die het grind vanaf het depot in de bak van de vrachtwagens stort, tot een minimum worden beperkt. De breker wordt bovendien in het kader van BBT omkast (zie ook paragraaf 4.5 Geluid & trillingen).
De breker betreft hier een relatief (zeer) kleine voorziening (zie onderstaande voorbeeldfoto waarin de breker rood omkaderd is) en die beperkt in werking is. Bij het ontwerp van de installatie er voor gekozen om de breker zover mogelijk van de meest kritische woning te plaatsen. Tevens wordt de breker omkast en komen om het terrein keerwanden. De hoeveelheid grind is 0-8% van de totale zandwinning en daarmee een ondergeschikte hoeveelheid. Op de momenten dat grind wordt gebroken, vindt dat overdag plaats met een duur van maximaal 5 uur per keer.
Impressie breker (breker rood omkaderd)
Ad d) Verladingsgedeelte
Onder de tussendepots loopt een tunnelband. Via transportbanden worden de verladingsilo’s bevoorraad. De vrachtwagens worden onder deze verladingsilo’s met de juiste receptuur zand en/of grind beladen en vervolgens voor vertrek gewogen bij de weegbruggen.
Ad e) Afvoer van zand en grind
Het zand en grind wordt afgevoerd met vrachtwagens. Deze worden beladen door middel van de verladingsilo’s of de wiellader.
Gebouwen en overige voorzieningen
In de uiterste oosthoek van het plangebied bevinden zich twee gebouwen: een kantoor en een werkplaats voor kleine reparaties met daartussen een tankplaats met dubbelwandige bovengrondse brandstoftank (dieselolie) op een vloeistofdichte vloer, een bovengrondse propaantank en een plek voor de afvalcontainers. Voor de aansluiting van het plangebied op het elektriciteitsnetwerk worden daarnaast twee kleinschalige transformatorstations (middenspanning) geplaatst nabij het kantoor en centraal in het plangebied. Van daaruit worden alle gebouwen en installaties in het plangebied van elektriciteit voorzien.
Op navolgende afbeeldingen is een impressie van het kantoor en de werkplaats opgenomen:
Impressie kantoor
Het kantoor bestaat uit één bouwlaag met kap en heeft een goot- en bouwhoogte van circa 2,5 m respectievelijk circa 4,8 m. De voetprint van het gebouw bedraagt circa 11,7 m x 35,0 m. Het kantoor wordt op een terp met een hoogte van circa 1,5 m geplaatst. Het betreft het bestaande kantoor van de zandwinlocatie in Lent dat met een gedempte kleurstelling wordt hergebruikt in het plangebied.
Impressie werkplaats
De werkplaats bestaat uit één bouwlaag met kap en heeft een goot- en bouwhoogte van circa 4,0 m respectievelijk circa 6,3 m. De voetprint van het gebouw bedraagt circa 10,1 m x 15,1 m en het gebouw is voorzien van een roldeur. Gebruik wordt gemaakt van een gedempte kleurstelling.
Keerwanden
Vanaf het kantoor in zuidwestelijke richting langs de Jonkerstraat en vanaf het perceel van de woning aan de Jonkerstraat 42B doorlopend in noordwestelijke richting zullen keerwanden van 5,0 m hoog geplaatst worden. Op deze wijze worden de geluidbronnen van de klasseerinstallatie richting de woningen zodanig afgeschermd dat aan de geldende geluidnormen voldaan wordt (zie verder paragraaf 4.5 Geluid & trillingen). Door haaks op deze keerwanden langs de rand van het plangebied ook keerwanden te plaatsen, worden depots gerealiseerd waarin tevens fracties (= gereed product) en de wintervoorraad (mochten delen van de klasseerinstallatie bevriezen) gescheiden kunnen worden opgeslagen.
De buitenzijde van deze keerwanden worden visueel afgeschermd door een groene aankleding (beplanting), zie ook subparagraaf 2.2.2 Landschappelijke inpassing.
Watergangen
De watergangen aan de noord- en oostzijde van het plangebied worden, in overleg met het Waterschap Rivierenland, voorafgaand aan de inrichting van het plangebied al verlegd en waar nodig verbreed of voorzien van een flauwer talud. Het aanpassen van de watergangen is noodzakelijk vanwege de (uitvoering) van de zandwinning en is planologisch al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en de verleende vergunning van waterschap Rivierenland. Deze waterhuishoudkundige voorzieningen worden voor de start van de zandwinning gerealiseerd. Uit overleg met het waterschap is reeds gebleken dat deze aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan' niet in strijd is met de Watervergunning die in 2016 is verleend. Het wijzigen van de locaties van de ondersteunende voorzieningen zoals de klasseerinstallaties e.d. is niet relevant voor de Watervergunning.
Hoewel sprake is van een tijdelijke situatie, na de zandwinning wordt het gebied op natuurlijke/landschappelijke wijze ingericht, zal de locatie voor de duur van het project wel landschappelijk worden ingepast (buro Waalbrug, Landschappelijke Inpassing Klasseerinstallatie (KSI) Zandwinplas Beuningen, 12 november 2018), zie Bijlage 3.
De locatie van de KSI wordt in de bestaande situatie aan drie zijden ingekaderd door opgaande beplanting (laanbeplanting, struik- en boomvormers) en de geluidwallen aan de zuidwestzijde, waardoor het zicht reeds wordt beperkt. De open noord-west zijde met aangrenzende woonwijk ligt op grote afstand (meer dan 1 km). Verder neemt de bebouwing van de ARN met de vuilstortberg een dominante positie in binnen de ruimtelijke context. Voorgaande zorgt voor een landschappelijk decor, dat verder wordt versterkt en waarbinnen de activiteiten van de KSI worden opgenomen.
Landschappelijke inpassing
De bestaande groenstructuur wordt aangevuld, zodat met name het beeld op maaiveldniveau wordt verzacht (en in de periode dat bladeren aan de bomen zijn zelfs grotendeels gemaskeerd). De aard en schaal van het terrein en de gebouwen zijn passend bij de zandwinningsactiviteiten, de industriële omgeving, de grootschaligheid van het kommengebied en de toekomstige waterplas. Een hogere afscherming, afgezien daar waar het noodzakelijk is vanuit geluid, is ook vanuit landschappelijk oogpunt niet gewenst. Dit heeft meer ruimtelijke impact dan de enkele bouwwerken die boven de aanplant met struikvormers uitkomen.
Langs de Pieckelaan wordt beplanting aangebracht in de strook langs de A-watergang. Langs de Jonkerstraat wordt de muur beplant en is ruimte voor een strook met struikvormers. Daarnaast wordt voorgesteld de 2 gaten in de bestaande strook met beplanting aan de straatzijde van de A-watergang (weer) op te vullen.
Tussen hek en watergang wordt een groenstrook gerealiseerd van 4 m breed bestaand uit struikvormers. De toe te passen beplanting bestaat uit gebiedseigen soorten, waaronder ook groenblijvende soorten.
Ter hoogte van de betonnen muur / keerelementen wordt langs de voet van de muur (zelfklimmende) klimplanten aangeplant, waaronder ook groenblijvende soorten.
Bij de ingang van het terrein worden twee groenstroken gerealiseerd van 6 m breed bestaand uit struik- en boomvormers. De toe te passen beplanting bestaat uit gebiedseigen soorten, waaronder ook groenblijvende soorten.
In deze ruimtelijke onderbouwing wordt (uitsluitend) gemotiveerd waarom bij deze (aanvraag) omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan, waarbij sprake is van een verschuiving van de locatie van de voorzieningen ten behoeve van de zandwinning, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze verschuiving past niet binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Het grotere geheel, de zandwinning, is al eerder beoordeeld en 'geaccordeerd' (bestemmingsplannen en ontgrondingsvergunning), waarbij het al mogelijk is om een (tijdelijke) klasseerinstallatie en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen binnen het projectgebied (= inrichtingsgrens voor de hele zandwinning) te realiseren. De klasseerinstallatie met de daarbij behorende bouwwerken is in verhouding tot het hele project van de zandwinning een relatief beperkt onderdeel ten behoeve van de uitvoering, die over een afstand van circa 150 - 220 m verschoven wordt (zie tekening in 1.1 Aanleiding).
Er is geen specifiek ruimtelijk beleid opgenomen in de nationale, provinciale of gemeentelijke beleidskaders over (tijdelijke) klasseerinstallaties en de daarbij behorende bouwwerken. De ontwikkeling van het gebied Beuningse Plas zal in de eindsituatie in overeenstemming zijn met de structuurvisie van de gemeente Beuningen. De nog te graven zandwinplas zal, naast de visuele- en belevingswaarde die de plas van zichzelf al zal hebben, een functionele recreatieve waarde krijgen.
Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van en activiteiten op het werkterrein wordt verwezen naar de 'Zand en grindwinning Beuningse Plas, Toelichting op de aanvraag Omgevingsvergunning (Afwijken Bestemmingsplan), zoals deze is toegevoegd aan de aanvraag omgevingsvergunning. Het grotere geheel, de zandwinning, is al eerder beoordeeld en 'geaccordeerd' (bestemmingsplannen en ontgrondingsvergunning) in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waarbij het al mogelijk is om een (tijdelijke) klasseerinstallatie en de daarbij behorende bouwwerken binnen het projectgebied (= inrichtingsgrens voor de hele zandwinning) te realiseren. Het bestemmingsplan, de ontgrondingsvergunning en de Waterwetvergunning zijn inmiddels onherroepelijk. Bij het uitwerken van de plannen is nader beoordeeld waar de KSI praktisch gezien het beste gerealiseerd kan worden. Dit blijkt aan de oostzijde, nabij de hoek Jonkerstraat - Nieuwe Pieckelaan te zijn. Voor de goede orde, in het totale plangebied voor de zandwinning wordt maximaal één KSI gerealiseerd.
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan zijn de verrichtte onderzoeken geactualiseerd/aangevuld en toegespitst op de nu aangevraagde locatie die circa 150 - 220 m verschoven is ten opzichte van waar dit eerst was voorzien c.q. planologisch mogelijk is.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning om af te wijken planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
De voorgenomen zandwinning is mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en de door Gedeputeerde Staten in 2012 verleende en inmiddels onherroepelijke ontgrondingsvergunning (inclusief m.e.r.-procedure). Deze ruimtelijke onderbouwing betreft uitsluitend het verschuiven van de locatie waar de (na)bewerking van de gewonnen delfstoffen via een klasseerinstallatie c.a. plaatsvindt.
Categorie 16.1 luidt: "De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem". Het gaat met andere woorden om het aspect van de winning niet van de (na)bewerking van gewonnen oppervlaktedelfstoffen. Het realiseren van een klasseerinstallatie met bijbehorende gebouwen, bouwwerken en voorzieningen is geen activiteit die is opgenomen in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en daarmee niet m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Daarnaast is er geen passende beoordeling nodig (zie verder paragrafen 4.7 Stikstof en 4.9 Ecologie), waardoor ook in die zin geen sprake is van een m.e.r.-plicht. De locatie van de klasseerinstallatie had in de m.e.r. uit 2012 bovendien geen bepalende rol qua milieueffecten.
In de situatie dat een dergelijk installatie e.d. wel onder categorie 16.1 zou vallen, geldt bovendien op grond van onderdeel A Bijlage bij het Besluit m.e.r. dat een omgevingsvergunning (waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo) alleen met een bestemmingsplan (ex artikel 3.1 Wro) wordt gelijkgesteld, als het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 van de onderdelen C onderscheidenlijk D. Dat is niet het geval. In de provinciale milieuverordening zijn bovendien geen activiteiten opgenomen waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor de voorgenomen activiteit(en) geldt ook in die zin geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Functies die op basis van een ruimtelijk plan worden toegestaan kunnen tot wijzigingen in verkeerstromen leiden in vergelijking met functies die op basis van de bestaande planologische regeling zijn toegestaan. Met deze (aanvraag) omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan worden planologisch gezien echter geen extra voertuigbewegingen mogelijk gemaakt. De zandwinning en het klasseren daarvan (met de bijbehorende verkeersbewegingen) was al mogelijk in het projectgebied op basis van het geldende bestemmingsplan en de ontgrondingsvergunning. Enkel wordt de klasseerinstallatie met bijbehorende gebouwen, bouwwerken en voorzieningen op een andere plek (over een afstand van circa 150 - 220 m) gerealiseerd. Het verschuiven van de KSI met bijbehorende gebouwen, bouwwerken en voorzieningen binnen de terreingrenzen van het plangebied heeft (planologisch) geen effect op de verkeersafwikkeling omdat nog steeds dezelfde hoeveelheid zand/grind binnen de tijdstermijn van 16 jaar wordt gewonnen en de locatie van de bestaande in- en uitrit aan de Nieuwe Pieckelaan niet veranderd.
Bij de huidige inrichting van de in-/ uitrit van de zandwinlocatie op de Nieuwe Pieckelaan is al sprake van een verkeersveilige aansluiting. Het fietspad is uitgebogen, zodat er opstelruimte is voor vrachtwagens tussen de rijbaan van de Nieuwe Pieckelaan en het fietspad. Gedurende een periode met transportbewegingen vanaf het terrein heeft de gemeente de verkeersveiligheid van de aansluiting op de Nieuwe Pieckelaan en de kruising met het fietspad in de praktijk beschouwd. Daarbij is vastgesteld dat de huidige aansluiting en inrichting van de in-/uitrit vanaf de zandwinlocatie op de Nieuwe Pieckelaan voldoende veilig is. Daarnaast was tijdens een recente periode van transportbewegingen van en naar de rioolwaterzuivering (waarbij sprake was van een hogere uurintensiteit dan de beoogde bedrijfssituatie met de zandwinning) was sprake van een goede verkeersafwikkeling. Daarbij was sprake van een stopverplichting voor naderende voertuigen bij de fietsroute.
Uit deze zelfde recente periode van transportbewegingen blijkt eveneens dat linksaf/opstelstroken op de Nieuwe Pieckelaan niet noodzakelijk zijn. Bovendien zijn dergelijke stroken ook niet wenselijk a) op basis van de maximum snelheid van 60 km/u, b) het relatief beperkte aantal afslagbewegingen en c) de totale verkeersintensiteit op de Nieuwe Pieckelaan.
Veilige afwikkeling van (fiets)verkeer heeft hoge prioriteit bij zowel de wegbeheerder (gemeente Beuningen) als Boskalis, het bedrijf dat de zandwinning verzorgd.
De te hanteren parkeernormen in het geldende 'Parapluplan Parkeren' volgen uit de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In deze publicatie staan de parkeernormen voor de veel voorkomende functies. De publicatie bevat geen parkeernormen voor de functie zandwinning. Met het oog hierop is op basis van praktijkervaring bij ander zandwinlocaties in de regio gekeken naar de werkelijke parkeerbehoefte. Voor de zand- en grindwinning zijn 10 personen gelijktijdig werkzaam (Plantmanager, operator, monteur, 4 chauffeurs, 2 machinisten, zuigerpiloot). Voor al het personeel wordt parkeergelegenheid gerealiseerd. Daarnaast bestaat de mogelijk voor bezoekers (verkoop, onderhoudsmonteurs e.d.). Ervaring is dat voor bezoekers maximaal 4 extra plaatsen nodig zijn. Voor personeel en bezoekers worden 14 parkeerplaatsen op het werkterrein gerealiseerd nabij het kantoor en de werkplaats (zie ook onderstaande afbeelding), waarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
Situering parkeerplaatsen (10 naast de werkplaats, 4 naast het kantoor)
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een ruimtelijk plan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In de voorbereiding op dit project is de bodemkwaliteit in het gehele plangebied beschouwd. De grond ter plaatse van de zandwinplas is schoon op basis van de bodemnota en de bodemkwaliteitskaart.
Sommige activiteiten op het werkterrein kunnen overeenkomstig de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming als potentiële oorzaken van bodemverontreiniging worden beschouwd. Het betreft hier:
Om te vermijden dat bodemverontreiniging plaatsvindt, wordt een combinatie van beheersmaatregelen, technische maatregelen en voorzieningen getroffen, zodanig dat het restrisico conform de systematiek die in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming wordt beschreven, verwaarloosbaar is. Deze voorzieningen worden beschreven in 'Zand en grindwinning Beuningse Plas, Toelichting op de aanvraag Omgevingsvergunning (Afwijken Bestemmingsplan), zoals deze is toegevoegd aan de aanvraag omgevingsvergunning. Om deze reden is het van belang dat er op de desbetreffende locaties (zie hiervoor Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie) bodemonderzoek naar de zogenoemde Nulsituatie heeft plaatsgevonden voordat de bouw en activiteiten opgestart worden. De resultaten van dit onderzoek zullen na het verkrijgen van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd. Er is vooralsnog geen aanleiding om verontreinigingen te verwachten.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen.
Voor die situaties (bijvoorbeeld een nieuw bedrijventerrein) waarin nog niet bekend is welke concrete bedrijfsactiviteiten worden gevestigd heeft de VNG de handreiking "bedrijven en milieuzonering" ontwikkeld. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere (strengere) eisen dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gebied met functiemenging.
De VNG-handreiking kan worden toegepast voor het plannen en toetsen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor milieuvergunningverlening (dus concrete situaties). De in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden zijn dan ook indicatief van aard. Voor de categorie zand- en grindwinning (SBI:2008, 0812) is bijvoorbeeld een D van divers opgenomen, wat inhoudt dat er een grote variatie binnen deze bedrijfstak aanwezig is.
Bij milieuvergunningverlening is de grondslag de bescherming van het milieu met een geheel eigen afwegings- en toetsingskader. Vandaar dat naar de verschillende milieu- en uitvoeringsaspecten specifiek onderzoek is verricht, die in de navolgende paragrafen worden toegelicht.
De directe omgeving van het plangebied (waaronder de woningen aan de Jonkerstraat, Nederheidseweg en Scherpenkampweg) is aan te merken als gemengd gebied, aangezien het ingeklemd ligt tussen de rijksweg A73 aan de ene zijde en de Nieuwe Pieckelaan (60 km/u), de Afvalenergiecentrale ARN bv en de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Weurt aan de andere zijde. Daarnaast is het gelegen in de nabijheid van bedrijventerrein Westkanaaldijk. Het woongebied de Beuningse Plas ten noordwesten van de zandwinning op een afstand van ruim 1 km ten opzichte van de klasseerinstallatie betreft een rustige woonomgeving.
De maatgevende aspecten in het kader van de milieucategorisering zijn met name geluid en stof (uiteraard zijn ook de overige aspecten in het kader van de uitvoerbaarheid onderzocht).
De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 4.5 Geluid & trillingen. Uit dit onderzoek blijkt dat (na het nemen van BBT- en mitigerende maatregelen) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor het aspect stof worden maatregelen op basis van de best beschikbare technieken (BBT) genomen. Deze maatregelen zijn benoemd in paragraaf 4.8 Stof en zorgen ervoor dat emissies door opslag en verwerking van bulkgoederen zoveel mogelijk worden tegengegaan.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'milieuzonering' vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten. Echter is zandwinning geen categorie die valt onder Bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en is derhalve geen zogenaamde. 'grote lawaaimaker'. Dit betekent dat de Wet geluidhinder (Wgh) niet van toepassing is. Aangezien de gemeente Beuningen geen lokaal geluidbeleid heeft vastgesteld, betekent dat voor de geluidnormering binnen de procedures van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de systematiek van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998) wordt gehanteerd. Deze handreiking gaat ervan uit dat in eerste instantie voldaan moet worden aan de voor dat gebied geldende richtwaarden. Hogere waarden dan de richtwaarden zijn weliswaar mogelijk, maar moeten op basis van een bestuurlijke afweging degelijk gemotiveerd worden. Bij deze motivatie spelen het referentieniveau en de toegepaste best beschikbare technieken (BBT) een belangrijke rol.
Ten aanzien van het maximale A-gewogen geluidniveau, LAmax, geeft de Handreiking van 1998 aan dat moet worden gestreefd naar het voorkomen van incidentele verhogingen van het geluid groter dan 10 dB(A) ten opzichte van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT over de betreffende periode. De Handreiking van 1998 geeft met betrekking tot het maximale geluidniveau een grenswaarde van 70 dB(A) gedurende de dagperiode, 65 dB(A) gedurende de avondperiode en 60 dB(A) gedurende de nachtperiode. De waarde van 70 dB(A) in de dagperiode mag bij bepaalde - in de vergunning aan te geven - bedrijfssituaties met een maximum van 5 dB(A) worden overschreden. Daarnaast bestaat er nog een mogelijkheid om de maximale A-gewogen geluidniveaus, optredend door laad- en losactiviteiten in de dagperiode bij de beoordeling uit te sluiten. Dit ter beoordeling van het bevoegd gezag. De waarde van 60 dB(A) in de nachtperiode mag onder bepaalde omstandigheden en op basis van een bestuurlijke afweging eventueel verhoogd worden naar 65 dB(A).
Voor de volledigheid wordt nog gewezen op het bestaan van een aanvulling op de Handreiking van 1998 in de vorm van de Circulaire natte grindwinningen van 1992. Volgens deze circulaire bedraagt de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde. De maximale grenswaarde bedraagt 60 dB(A) etmaalwaarde. Overschrijding van de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde kan toelaatbaar worden geacht na een bestuurlijk afwegingsproces.
Bij de zandwinningactiviteiten Beuningse Plas blijft de Circulaire natte grindwinning van 1992 als toetsingskader echter buiten beschouwing omdat bij de woningen (na BBT-maatregelen en aanvullende maatregelen) voldaan kan worden aan de richtwaarden zoals opgenomen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening uit 1998.
In de Circulaire Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting wordt als voorkeurgrenswaarde voor het equivalente geluidniveau LAeq een etmaalwaarde gehanteerd van 50 dB(A) en als grenswaarde 65 dB(A). In de Circulaire Geluidhinder wordt geadviseerd geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde toe te staan, indien deze primair door het treffen van bronmaatregelen en secundair door het treffen van overdrachtsmaatregelen te voorkomen zijn.
Akoestisch onderzoek (geluid & trillingen)
In het akoestisch onderzoek (LBP SIGHT, nr. R087101aa.18435N8.rvw, versie 06_001, d.d. 20 december 2018) is het plan akoestisch in samenhang bezien en in kaart gebracht, zie Bijlage 4. Bij het onderzoek zijn geluid, laagfrequent geluid en trillingen onderzocht die veroorzaakt kunnen worden gedurende de verschillende activiteiten. Uit het verrichte onderzoek blijkt het volgende:
Situering maatregelen 6 en 7
Cumulatief onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek (LBP SIGHT, nr. V087101aa.18D4VB6.rvw, versie 05_001, d.d. 8 november 2018) verricht naar de cumulatie van geluid, zie Bijlage 5. Hierbij zijn de volgende geluidbronnen in de berekeningen betrokken:
Voor de bepaling van cumulatieve effecten van de verschillende geluidsoorten is aangesloten bij de algemeen geaccepteerde Miedema methode (bron: H.M.E. Miedema, TNO-NIPG, sept.1992, 'response functions for environmental noise in residential areas'). Op basis van deze methode wordt met stappen van 5 dB(A) een kwaliteitsoordeel aan de woonomgeving gegeven, zie onderstaande tabel:
Kwaliteitsoordeel Miedema-methode
Een verslechtering met één stap in de classificatie wordt door de rechter standaard als acceptabel aangemerkt. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de berekening en het Kwaliteitsoordeel volgens de Miedema methode opgenomen:
Resultaten en beoordeling cumulatie
Uit de berekening blijkt dat de woningen conform het kwaliteitsoordeel van Miedema in de toekomstige situatie matig tot tamelijk slecht scoren.
Bij de woning Jonkerstraat 103 is een kwaliteitsoordeel van slecht bepaald. In de huidige situatie is dit kwaliteitsoordeel ook al het geval. Dit wordt veroorzaakt door het wegverkeer over de Nieuwe Pieckelaan en de inrichting van de ARN. De bijdrage van het vrachtverkeer vanwege de zandwinning op het wegverkeer hierop is nihil. De inrichting van de zandwinning heeft geen bijdrage in het kwaliteitsoordeel bij deze woning.
Bij de woning Nederheidseweg 198 en de woning Jonkerstraat 42b is het kwaliteitsoordeel respectievelijk tamelijk slecht en matig vastgesteld. Dit wordt voor het grootste deel bepaald door het wegverkeer over de Neerbosscheweg en in mindere mate door de inrichting van de zandwinning. Vanwege alleen de zandwinning is een kwaliteitsoordeel ‘redelijk’ bepaald.
Uit resultaten blijkt dat de milieukwaliteitsoordeel bij de beschouwde woningen dichtbij de KSI ten gevolge van de zandwinningsactiviteiten niet anders is dan in de situatie zonder zandwinningsactiviteiten. Bij de overige woningen zoals de woningen aan de Lagunesingel en de Scherpenkampweg zal dit niet anders zijn.
Aanvullende geluidberekeningen vanwege vooroverlegreactie gemeente Nijmegen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek (LBP SIGHT, nr. V087101aa.18GSIK3.rvw, versie 02_001, d.d. 29 november 2018) verricht naar een aantal bouwvlakken waarop grond van het bestemmingplan ‘Nijmegen Neerbosch West’ woningen en maatschappelijke bestemmingen gerealiseerd kunnen worden, zie Bijlage 6.
Uit het onderzoek blijkt dat op de locaties waar woningen gebouwd kunnen worden, waar maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk zijn en bij de bestaande woningen Scherpenkampweg 60, 62 en 66 door de totale zandwinningsactiviteiten Beuningse Plas geen hoger langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT wordt berekend dan 45 dB(A) etmaalwaarde. Het mogelijke maximale geluidniveau LAmax kan afhankelijk van de beoordelingshoogte variëren van 48 – 52 dB(A). Door de indirecte hinder (verkeer van en naar de zandwinningslocatie Beuningse Plas) wordt geen hoger equivalent geluidniveau LAeq berekend dan 38 dB(A) etmaalwaarde.
De berekende geluidniveaus LAr,LT zijn niet van dien aard dat op deze locaties sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. De berekende geluidniveaus liggen ver onder de richtwaarde van 50 dB(A) voor woonwijk in stad (gemengd gebied) dan wel onder de richtwaarde van 45 dB(A) zoals deze geldt voor rustige woonwijk. Ten aanzien van de maximale geluidniveaus LAmax worden geen hogere geluidniveaus berekend dan 52 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Aan de grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde (60 dB(A) in de nachtperiode kan ruimschoots worden voldaan. Ten aanzien van de indirecte hinder zijn geen knelpunten omdat de berekende geluidniveaus ruim 12 dB(A) lager liggen dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zoals opgenomen in de ‘circulaire indirecte hinder’.
Voor mogelijke cumulatieve effecten zijn in de notitie ‘Cumulatie Miedema Methode’ kenmerk V087101aa.18D4VB6.rvw. versie 05_001 van 8 november 2018 diverse woningen beschouwd die dichterbij de klasseerinstallatie van de zandwinningsactiviteiten Beuningse Plas liggen dan de toekomstige woningen/ maatschappelijke ontwikkelingen aan de Scherpenkampweg (mogelijk op grond van bestemmingsplan ‘Nijmegen Neerbosch West’). Uit die notitie blijkt dat het kwaliteitsoordeel bij deze woningen niet zal wijzigen. Bij de toekomstige woningen en maatschappelijke ontwikkelingen aan de Scherpenkampweg zal dit, gezien de laag berekende geluidbelastingen, niet anders zijn.
Door het treffen van mitigerende maatregelen is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Uit het cumulatief onderzoek volgt bovendien dat de inrichting van de zandwinning (vrijwel) geen bijdrage in het kwaliteitsoordeel heeft. De gemeente Beuningen acht deze beperkte bijdrage acceptabel binnen het aanwezige woon- en leefklimaat. Daarbij speelt mee dat de zandwinning een tijdelijke activiteit is, waarna het terrein een natuurlijk en landschappelijk karakter krijgt. Verder speelt mee dat met de beoogde situering minder woningen worden belast dan een plaatsing van de KSI elders in het zandwingebied (zuidwesthoek). Tevens is er een meer directe/ kortere ontsluiting van de vrachtwagens tussen de KSI en de Nieuwe Pieckelaan.
De aspecten 'geluid' en 'trillingen' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bevat luchtkwaliteitseisen die van belang zijn voor ruimtelijke procedures. Op grond van artikel 5.16, eerste lid van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien aannemelijk is gemaakt dat:
In de Wet milieubeheer zijn in hoofdstuk 5, titel 5.2 (luchtkwaliteitseisen) kwaliteitseisen ter bescherming van de gezondheid van de mens voor de buitenruimte opgenomen. In 2009 zijn aanvullende regels van kracht geworden om de bepalingen vanuit de Europese richtlijn luchtkwaliteit in de wetgeving op te nemen.
De volgende regelgeving is van toepassing bij toetsing van de luchtkwaliteit:
In artikel 2 van het ‘Besluit Niet in betekenende mate bijdragen’ (NIBM) is bepaald, dat een plan of ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt, indien aannemelijk is gemaakt, dat de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel fijn stof als stikstofdioxide de 3 %-grens niet overschrijdt (zijnde 3 % van de grenswaarde). De 3 %-grens komt overeen met een verslechtering van de luchtkwaliteit met 1,2 µg/m³ jaargemiddeld.
In de ‘Regeling Niet in betekenende mate bijdragen’ is voor bepaalde categorieën van projecten de 3 %-grens getalsmatig geconcretiseerd. Voor deze categorieën is het wettelijk geregeld dat in die gevallen de negatieve effecten de 3 %-grens in ieder geval niet overschrijden. Dit betekent dat in de aangewezen gevallen zelfs geen indicatieve berekening hoeft plaats te vinden en dat het project zonder verdere motivering of toetsing door kan gaan.
Cumulatie (artikel 5 Besluit NIBM)
Artikel 5 van het Besluit NIBM bepaalt dat naburige en van dezelfde infrastructuur gebruikmakende, projecten samen als één geheel beschouwd worden, indien die projecten binnen de termijn van het NSL gerealiseerd worden. Dit geldt alleen voor projecten die individueel met het Besluit NIBM tot stand kunnen komen.
Locaties en inrichtingen blijven buiten beschouwing van deze cumulatie, indien de toename van de concentraties (de bijdrage) ter plaatse hiervan niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m³.
Er is een gecombineerd onderzoek naar luchtkwaliteit en stikstofdepositie (LBP-SIGHT, nr. R087101aa.187ST6U.jdb, versie 05_001, d.d. 8 november 2018) uitgevoerd, zie Bijlage 7. Er is getoetst aan de criteria uit het Besluit NIBM. De rekenresultaten zijn in onderstaande tabel opgenomen:
Berekende concentraties en overschrijdingsmomenten (hoogste van alle toetspunten)
Met de berekende bijdrage wordt voldaan aan de 3 % grens (1,2 µg/m³) voor NIBM. Hiermee dragen de activiteiten niet in betekenende mate bij aan de concentraties van de maatgevende stoffen in de buitenlucht. Uit de contourkaarten in het onderzoeksrapport blijkt tevens dat de emissies van de luchtkwaliteit al binnen de inrichtingsgrenzen NIBM zijn.
Uit de berekeningen voor luchtkwaliteit blijkt dat op er basis van artikel 5.16 lid 1 onder a en c van de Wet milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer geen knelpunten bestaan. Er zijn geen ontwikkelingen in de omgeving bekend die vergund zijn op basis van het Besluit NIBM en van dezelfde infrastructuur gebruikmaken. Hiermee is ook invulling gegeven aan de anticumulatiebepaling uit het Besluit NIBM.
Naar aanleiding van de reactie van het Omgevingsdienst Regio Nijmegen over het onderzoek luchtkwaliteit is een extra bron beschouwd, namelijk die van de verlading van de bovengrond (LBP-SIGHT, nr. V087101aa.18I1DEV.jdb, versie 01_001, d.d. 17 december 2018), zie Bijlage 8. Conclusie is dat deze bron niet meetbaar bijdraagt aan verandering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het project.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) van 1 januari 2017 zijn regels opgenomen voor de bescherming van natuur en landschap. In artikel 2.7 van de Wnb is vastgelegd wanneer een vergunning benodigd is in het kader van de Wnb.
In een voortoets wordt bekeken of het plan of project (afzonderlijk of in combinatie met andere projecten) leidt tot een toename in de stikstofdepositie. Wanneer dit het geval is, kan de resulterende depositie mogelijk voor significante gevolgen zorgen op Natura 2000-gebieden.
In artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming is AERIUS Calculator aangewezen als het rekeninstrument waarmee stikstofdepositie moet worden berekend. Zodoende kan worden vastgesteld of door deze depositie, een project of bestemmingsplan een verslechterend of een significant verstorend effect kan hebben op stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied.
In artikel 2.12, van het Besluit natuurbescherming zijn de depositie grenswaarden vastgelegd waaraan de planbijdrage in een stikstof gevoelig habitattype in een Natura 2000-gebied getoetst wordt. Wanneer een plan of project <= 1 mol/ha/jaar bijdraagt dan is deze vergunningsvrij (zolang ontwikkelingsruimte beschikbaar is) maar geldt er, op enkele uitzonderingen na, een meldingsplicht. Wanneer een plan of project =0,05 mol/ha/jaar bijdraagt dan wordt deze bijdrage als verwaarloosbaar beschouwd en is deze vrijgesteld van melding- of vergunningplicht ten aanzien van het aspect stikstofdepositie.
Er is een gecombineerd onderzoek naar luchtkwaliteit en stikstofdepositie (LBP-SIGHT, nr. R087101aa.187ST6U.jdb, versie 05_001, d.d. 8 november 2018) uitgevoerd, zie Bijlage 7. Uit de rekenresultaten blijkt dat geen bijdrage ingevolge de voorgenomen activiteiten aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied wordt geleverd. Er is derhalve geen ontwikkelruimte nodig voor deze activiteiten. Gevolg hiervan is dat geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming nodig is voor het aspect stikstofdepositie.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'stikstofdepositie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
In het plangebied wordt zand- en grind verwerkt. Hierdoor kan beperkte verstuiving plaatsvinden. De fijnste fractie stof (het slib) is nat en wordt teruggebracht in de plas. Van verstuiving van de slibfractie is daarom geen sprake. Het zand en het grind wordt nat verwerkt en verstuift daarom ook niet. Alleen bij de opslag wordt droog zand verwerkt. Deze stoffracties zijn echter groter dan 63 µm. Stofdeeltjes groter dan 63 µm zijn groter dan de fractie PM10 (maximaal 10 µm). Dit stof is daarom niet relevant voor toetsing aan de Wet milieubeheer.
In het onderzoek naar luchtkwaliteit en stikstofdepositie (LBP-SIGHT, nr. R087101aa.187ST6U.jdb, versie 05_001, d.d. 8 november 2018) is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een indicatieve berekening uitgevoerd om de verwachte stofhinder van opstuiven door overstort in te schatten, zie Bijlage 7. Ondanks dat er geen normen of grenswaarden bestaan, is het immissieniveau ter hoogte van de toetspunten getoetst aan een denkbeeldige grenswaarde van 40 µg/m3 uit de Wet milieubeheer. De reden om deze waarde als grenswaarde te hanteren, is dat op elke locatie in Nederland de blootstelling aan fijnstof sowieso maximaal 40 µg/m³ mag zijn. Als dan de totale stofconcentratie ook kleiner of gelijk is aan 40 µg/m3, dan kan er vanuit een goede ruimtelijke ordening geen bezwaar zijn voor het beoogde plan omdat het dan aannemelijk is dat dit niet kan leiden tot stofhinder. Alle stof-emitterende bronnen zijn in de berekening meegenomen.
Uit de berekeningen blijkt dat ter hoogte van de toetspunten de hoogste concentraties 20,2 µg/m3 bedragen. De hoogste bronbijdrage is 0,7 µg/m3. Dit is beneden de denkbeeldige grenswaarde van 40 µg/m3. Dit aspect is daarom geen belemmering voor een goede ruimtelijke ordening.
Bij het bestrijden van luchtemissies dienen de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toegepast te worden om een hoog beschermingsniveau te bereiken. In diverse wet- en regelgeving staan voorschriften die van belang zijn bij het bepalen van BBT. Voor de stofemissies welke vrij kunnen komen bij opslag en verwerking van zand zijn in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende Activiteitenregeling voorschriften opgenomen. Voorts staat de BBT beschreven in de in Europees verband opgestelde referentiedocument “BREF Op- en overslag van bulkgoederen”.
In het Activiteitenbesluit en – regeling wordt, uitgaande van de stuifgevoeligheid van een stof en de mogelijkheid om verstuiving al dan niet door bevochtiging tegen te gaan, een stuifklasse indeling gehanteerd. Deze indeling loopt van S1 (sterk stuifgevoelig) tot en met S5 (nauwelijks of niet stuifgevoelig), waarbij een verschil wordt gemaakt in stoffen die wel of niet bevochtigbaar zijn. De binnen de inrichting aanwezige stuifgevoelige stoffen zijn grind (S5), grof zand en grond (S4 licht stuifgevoelig, wel bevochtigbaar) en fijn zand S2 (sterk stuifgevoelig, wel bevochtigbaar).
In het Activiteitenbesluit en – regeling en in de BREF Op- en overslag van bulkgoederen worden BBT-maatregelen beschreven waarmee emissies door opslag en verwerking van bulkgoederen zoveel mogelijk kunnen worden tegengegaan. Binnen dit project wordt hier invulling aan gegeven door:
Door deze combinatie van maatregelen en voorzorgen wordt verwaaiing van fijn zand en stof tegengegaan.
Door voornoemde combinatie van maatregelen en voorzorgen wordt verwaaiing van fijn zand en stof tegengegaan en is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'stof' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
In het kader van de voorbereidingen op de ontgronding is er een onderzoek beschermde natuur Beuningse Plas (Natuurbalans-Limes Divergens bv, nr. 17-203, d.d. 26 september 2018) verricht voor het hele gebied waar zandwinning gaat plaatsvinden, zie Bijlage 10. Dit gebied is een stuk groter dan onderhavig plangebied voor de klasseerinstallatie. Uit dit onderzoek blijkt dat mede door de mitigerende maatregelen die reeds onderdeel uitmaken van het plan, de effecten van de ingrepen neutraal of lichtelijk positief uitvallen voor de aanwezige flora en fauna.
Wet natuurbescherming – onderdeel soortenbescherming
Wet natuurbescherming – onderdeel gebiedsbescherming
Het plangebied ligt geheel buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. De ingreeplocatie ligt ruim buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op ongeveer twee kilometer afstand van de ingreeplocatie. Van fysieke aantasting (zoals licht, geluid e.d.) is geen sprake.
Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied zijn op voorhand uitgesloten. Er is geen vergunning Wet natuurbescherming nodig vanwege de stikstofuitstoot vanuit onderhavig project (zie ook paragraaf 4.7 Stikstof).
Mitigerende maatregelen
Tijdelijke natuur
Ontwikkeling van het gebied kan leiden tot vestiging van nieuwe beschermde soorten binnen het plangebied. Om te voorkomen dat deze soorten leiden tot procedures in het kader van de Wet natuurbescherming, bestaat de mogelijkheid om het project onder Tijdelijke Natuur te brengen. Tijdelijke Natuur is natuur die spontaan ontstaat als wordt afgezien van natuurwerend beheer. Bij Tijdelijke Natuur is vooraf juridische toestemming geregeld om deze natuur op een later tijdstip te mogen verwijderen. Belangrijk is om het project aan te melden als tijdelijke natuur vóórdat met het werk wordt begonnen. Dit aanmelden kan via een melding Tijdelijke Natuur bij de Provincie Gelderland of via een gedragscode Tijdelijke Natuur (via Stichting Tijdelijke Natuur).
De initiatiefnemer (= Boskalis) heeft besloten om het project aan te melden als tijdelijke natuur. Deze aanmelding geldt voor projecten waar onder de gedragscode wordt gewerkt. Door het gebied als tijdelijke natuur aan te melden, wordt op voorhand ontheffing verleend om beschermde soorten die zich gedurende die periode op het terrein vestigen, te verwijderen op het moment dat het gebied zijn uiteindelijke bestemming krijgt. De gedragscode geldt als uitgangpunt voor het ecologisch protocol dat momenteel voorbereid wordt.
Op 22 oktober 2018 is het terrein Beuningse Plas aangemeld voor de gedragscode Tijdelijke Natuur. Met de aanmelding wordt aangegeven dat op het betrokken terrein natuurlijke ontwikkelingen de ruimte krijgen, met inachtneming van de bepalingen uit de gedragscode Tijdelijke Natuur. De Stichting Tijdelijke Natuur heeft bevestigd dat het terrein vanaf de dag van aanmelding onder de gedragscode Tijdelijke Natuur valt, in principe tot uiterlijk 5 jaar na deze datum. Indien de looptijd van deze aanmelding verlengd moet worden tot na die 5 jaar, dan wordt dit minimaal één maand voor het einde van die 5 jaar gemeld aan de Stichting Tijdelijke Natuur.
Aanbevelingen
Vervolgonderzoek
Uit het onderzoek is gebleken dat het verspreidingsbeeld van streng beschermde soorten binnen het onderzoeksgebied actueel en volledig is. Vervolgonderzoek is niet nodig.
In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten is op basis van de rapportage van Natuurbalans – Limes Divergens door provincie Gelderland geconcludeerd dat een ontheffing niet aan de orde is, omdat geen beschermde soorten zijn waargenomen in het gebied.
In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel gebieden heeft op basis van de rapportage Luchtkwaliteit en Stikstofdepositie (zie ook paragraaf 4.7 Stikstof) ook de Omgevingsdienst Regio Nijmegen geconcludeerd dat een vergunning niet aan de orde. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied zijn op voorhand uitgesloten.
Ondanks dat geconcludeerd is dat een ontheffing Wet natuurbescherming niet aan de orde is, is wel een vergunning aangevraagd. Met de aanvraag vergunning Wet natuurbescherming (ingediend d.d. 05-10-2018, zaaknr. 2018-012041) beoogt Boskalis bevestiging te krijgen dat ook voor de niet-stikstofeffecten gezien de aard en reikwijdte van de activiteiten en de ligging buiten Natura 2000-gebied Rijntakken geen vergunning benodigd is, omdat effecten kunnen worden uitgesloten.
Door het treffen van de mitigerende maatregelen is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Er is geen vergunning Wet natuurbescherming nodig. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een ruimtelijk plan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.
In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Voorliggend ruimtelijke onderbouwing maakt geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk. Wel wordt een nieuw beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt in de vorm van een kantoor (met werkplaats). In totaal zijn (maximaal) 10 personeelsleden aanwezig en 4 bezoekers.
Uit raadpleging van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt bovendien dat in de directe omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle buisleidingen of gevaarlijke transportroutes gelegen zijn. Ook de plaatsgebonden risicocontouren van de opslag van brandbare vloeistoffen (15 m) respectievelijk de opslag van ammonia (110 m) van de Afvalverwerking Regio Nijmegen (ARN) vallen niet samen met het plangebied. Aanvullend onderzoek (verantwoording) in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is daarmee niet noodzakelijk.
De propaangastank in het plangebied ten behoeve van de ruimteverwarming van het kantoor en de werkplaats heeft een inhoud van 5.000 l en wordt 2 keer per jaar bevoorraad. Daarmee is volgens het Activiteitenbesluit sprake van een veiligheidsafstand van 10 m vanaf de propaangastank tot (beperkt) kwetsbare objecten. Als bij het (beperkt) kwetsbare object zelf een propaantank aanwezig is (zoals in onderhavig geval), is de afstand minimaal de helft van de eerder genoemde afstand. Zowel aan de veiligheidsafstand van 10 m tot (beperkt) kwetsbare objecten van derden, alsmede de veiligheidsafstand van 5,0 m tot het kantoor wordt voldaan.
Daarnaast is bij de tankplaats een bovengrondse dieselolietank van 2.500 liter aanwezig. Het betreft een dubbelwandige tank die op de vloeistofdichte vloer van de tankplaats wordt opgesteld. Om een veilige opslag van dieselolie in een bovengrondse tank te waarborgen, vindt deze opslag plaats overeenkomstig het gestelde in de PGS 30. Conform de PGS30 moet een stalen tank rondom altijd een afstand van minimaal 25 cm als veiligheidsafstand tot andere objecten aangehouden worden. Daarnaast geldt dat een uitpandige tank minimaal 75 cm tot de erfgrens staan. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Ook de overige gevaarlijke stoffen in het plangebied worden daarnaast conform de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen opgeslagen. De hoeveelheid en aard van de aanwezige gevaarlijke stoffen is beperkt (zie ook 'Zand en grindwinning Beuningse Plas, Toelichting op de aanvraag Omgevingsvergunning (Afwijken Bestemmingsplan), zoals deze is toegevoegd aan de aanvraag omgevingsvergunning). Bijzondere richtlijnen en besluiten, zoals het Bevi zijn niet van toepassing.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk riool- en waterplan 2018 - 2022
De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk riool- en waterplan in januari 2018 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:
Klimaatverandering
De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.
Van een perceelseigenaar wordt tegenwoordig meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerken op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Voor het klasseerproces (wassen, zeven en breken) wordt water gebruikt. Het tijdens de productie benodigde water wordt opgepompt uit de zandwinplas en gaat na gebruik als transportwater weer terug in de zandwinplas. Dit is planologisch al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
Het afvoeren van het huishoudelijk afvalwater dat vrijkomt uit het kantoor en de werkplaats vindt direct plaats op de bedrijfsriolering (rioolpersleiding). Deze riolering sluit vervolgens aan op het bestaande openbaar vuilwaterriool in de Jonkerstraat. Hemelwater dat niet verontreinigd is, wordt op de bestaande watergang(en) aan de randen van het plangebied geloosd.
Voor de toename aan verhard oppervlak in het plangebied heeft al voldoende compensatie plaats gevonden in het kader van de realisatie van de watergangen aan de buitenranden van het plangebied. Het ontgronden tot een plas vormt bovendien voldoende compensatie voor de tijdelijke toename aan verhard oppervlak in de vorm van wegen en gebouwen.
De Keur is van toepassing op de inrichting van de Beuningse Plas en het verleggen van de bestaande watergang in het gebied. Voor de voorgenomen activiteiten heeft de gemeente Beuningen een vergunning ingevolge Waterwet/ Keur aangevraagd. Het Waterschap Rivierenland heeft de gevraagde Keurvergunning verleend op 18 juli 2016.
Het voornemen tot het aanleggen van de Beuningse Plas en de bijbehorende werkzaamheden en voorzieningen heeft de instemming van Waterschap Rivierenland. Uit overleg met het waterschap is reeds gebleken dat deze aanvraag omgevingsvergunning niet in strijd is met de Waterwetvergunning die in 2016 is verleend. Het wijzigen van de locaties van de ondersteunende voorzieningen zoals de klasseerinstallaties e.d. leidt immer niet tot een wijziging van de uitgangspunten waarop de Waterwetvergunning is verleend.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan tenminste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
Er is in het onderhavige gebied een archeologisch vooronderzoek (RAAP, nr. 1252, d.d. januari 2006) in de vorm van een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkenning) uitgevoerd, zie Bijlage 9. De onderzoeksresultaten zijn bij de aanvraag van de ontgrondingsvergunning ingediend. Op basis van de geologische gegevens die naar voren zijn gekomen tijdens het verkennend booronderzoek kan gesteld worden dat voor het hele plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Dit wordt bevestigd door het geheel ontbreken van archeologische indicatoren die zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van archeologische resten in situ.
Gedeputeerde Staten van Gelderland onderschrijven in de verleende ontgrondingsvergunning de conclusie dat geen vervolg onderzoek nodig is en dat er wat betreft archeologie geen beperkingen zijn voor het uitvoeren van de ontgronding en daarmee ook voor de beoogde ontwikkelingen die mogelijk gemaakt wordt met onderhavige ruimtelijke onderbouwing.
Als tijdens de uitvoering toch sprake mocht zijn van een (niet voorspelbare) toevalsvondst dan geldt de meldingsplicht ingevolge de Erfgoedwet.
Cultuurhistorie
In het plangebied is geen sprake van (gebouwde) rijks- of gemeentelijke monumenten. Ook in het overige gemeentelijke beleid, waaronder de gemeentelijke structuurvisie en de beleidskaart, heeft het plangebied geen specifieke beschermingsaandacht.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die relevant zijn voor het plangebied.
Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Bij de winning en de verwerking van zand en grind in de klasseerinstallatie wordt vrij veel energie verbruikt. Dit is inherent aan het proces, immers zand en grind zijn relatief zware producten en het verplaatsen van dit materiaal kost energie. Bij een vergelijkbare opstelling is een jaarlijks elektriciteitsverbruik van ruim 2 miljoen kWh geregistreerd. Naast de inkoop van groene stroom heeft de initiatiefnemer heeft de volgende energiebesparende maatregelen getroffen:
Conclusie
Het aspect 'duurzaamheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De initiatiefnemer draagt de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de realisatie van het project en het daarbij horende risico. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd, waardoor een exploitatieplan niet nodig is.
De economische uitvoerbaarheid van het plan is verzekerd.
Procedure
Voor de aanvraag en verlening van deze omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor dit plan betekent dit bovendien dat een verklaring van geen bedenkingen moet zijn afgegeven door de gemeenteraad. Op 4 december 2018 heeft de gemeenteraad van Beuningen besloten de (ontwerp) verklaring van geen bedenkingen te verlenen voor de oprichting van de klasseerinstallatie en andere benodigde voorzieningen ten behoeve van de ontzanding in de Beuningse Plas.
De ontwerp - Verklaring van geen bedenkingen zal samen met de ruimtelijke onderbouwing van het project, conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd. Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De eventuele ingediende zienswijzen worden bij de besluitvorming over de afwijking betrokken en de raad zal met inachtneming van deze zienswijze en de reactie daarop van het college moeten beslissen over een definitieve verklaring.
Vooroverleg
Er is zowel een vooroverlegreactie van de provincie ontvangen als van de gemeente Nijmegen.
Provincie Gelderland, d.d. 6 december 2018
Samengevat geeft de provincie het volgende aan:
Reactie gemeente
Ad 1, 2 en 3
De gemeente dankt de provincie voor haar positieve reactie en neemt deze voor kennisgeving aan.
Gemeente Nijmegen, d.d. 27 november 2018
Samengevat vraagt de gemeente aandacht voor het volgende:
Reactie gemeente:
Ad 1
In het geluidrapport bij het raadsvoorstel, BW18.00521, is in hoofdstuk 7 (Kenmerk
R087101aa.18435N8.rvw, versie 05 001, datum 8 november 2018) aandacht besteed aan laagfrequent
geluid. Om een goed beeld te verkrijgen van mogelijk hinderlijk laagfrequent geluid zijn metingen
verricht bij de bestaande zandverwerkingsinstallatie van Boskalis in Lent. Deze installatie wordt naar
Beuningen verplaatst. Op basis van deze metingen aan een reeds bestaande klasseerinstallatie en de
toetsing aan de zogenaamde Vercammencurve 3 - 10 % mag worden verondersteld dat er geen sprake
is van hinderlijk laagfrequent geluid. De toetsing aan de Vercammencurve 3 - 10 % wordt breed
gedragen en is al meerdere keren bij de Raad van State gehanteerd als toetsingskader.
In het geluidrapport is ook aandacht besteed aan het aspect trillingen. De gemeten trillingen van de bestaande klasseerinstallatie in Lent zijn dermate laag, dat niet voor trillinghinder behoeft te worden gevreesd. Ook de breker is gezien aard, omvang en afstand tot de woningen geen bron die hinderlijke trillingen veroorzaakt.
In de vergunning voor milieu, die inmiddels ook is aangevraagd, zullen desondanks voorschriften en grenswaarden voor trillingen worden opgenomen, waardoor de bewoners zo nodig worden beschermd voor eventuele trillingen.
Ad 2
Het ontzanden van de Beuningse Plas, en de afvoer van het gewonnen zand en grind, is op zichzelf een
activiteit die mogelijk is binnen de ter plaatse geldende bestemmingplannen 'Beuningse Plas de
Waterplas' (d.d. 3 juni 2003) en 'Beuningse Plas, uitbreiding waterplas' (d.d.16 oktober 2007), en het
wijzigingsplan 'Ie wijzigingsplan Beuningse Plas de Waterplas'. Het rijden met vrachtwagens is daarom
geen activiteit waarvoor een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Tussen gemeente Beuningen en Boskalis zijn wel afspraken vastgelegd dat Boskalis inzet op verduurzaming in het as-transport.
Ad 3
Dit betreft de situatie ten tijde van onvoorziene omstandigheden waarbij in de avondperiode geen 24
vrachtwagen maar 55 vrachtwagens naar de loswal rijden. Of en wanneer deze onvoorziene
omstandigheden ooit zullen optreden is op voorhand niet aan te geven. Wel is de frequentie hiervan
gemaximaliseerd tot max 12x per jaar. Door deze maximalisering zijn wij van oordeel dat er met de
belangen van de bewoners langs de Jonkerstraat rekening is gehouden.
Ad 4 en 5
In een aanvullende geluidsrapportage van LBP | Sight BV, Advies- en ingenieursbureau in bouw, ruimte
en milieu, is alsnog ingegaan op het gevraagde door gemeente Nijmegen en wordt geconcludeerd dat er
géén knelpunten optreden bij de aangegeven ontwikkelingslocaties en bij de genoemde adressen aan
de Scherpenkampweg. De resultaten van dit onderzoek zijn in paragraaf 4.5 verwerkt.