direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geerstraat 3a Winssen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Beuningen is het verzoek binnengekomen voor het uitbreiden van het perceel Geerstraat 3a in Winssen. Op de locatie is het bedrijf Willems Winssen gevestigd. Door de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op de achterzijde van het perceel, gecombineerd met een beperkte uitbreiding van de bedrijfsbebouwing zal een, voor de continuering van de bedrijfsvoering noodzakelijke verbetering van het bedrijfsproces en de beeldkwaliteit van het perceel plaatsvinden. Rondom het perceel zal door middel van extra groen zorggedragen worden voor een juiste landschappelijke inpassing.

Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Het is dan ook noodzakelijk hiervoor een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Geerstraat 3a in Winssen. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0001.jpg"

Ligging plangebied (oranje omkaderd)

1.3 Geldende plan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Winssen', zoals op 3 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Op het perceel c.q. het plangebied gelden de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden' (voor het achterste deel van het perceel). De locatie is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone molenbiotoop - 400 m' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Aan de oostzijde loopt grenzend aan het plangebied een A-watergang. De beheerstrook is binnen het plangebied en als 'Waterstaat - Waterlopen' aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan met aanduiding plangebied (oranje omkaderd)

De bedrijfsbestemming is nader aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - 1'. Naast de genoemde bedrijven uit categorie 1 of 2 van de Bijlage 1 Lijst van bedrijven zijn binnen de bedrijfsbestemming tevens een grond-, weg en waterbouwbedrijf, een loon- en sloopwerkbedrijf, een transportbedrijf en een bedrijf gericht op de verhuur van kraan- en grondverzetmachines toegestaan. Aan de voorzijde van het perceel is de bestaande bedrijfswoning aangeduid. Daarnaast heeft een groot deel van de bedrijfsbestemming de aanduiding 'opslag'.

Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Ter plaatse van de bedrijfsbebouwing is een maximum bebouwingsoppervlak van 1.340 m2 opgenomen, wat overeenkomt met de huidige situatie. Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de bebouwing met maximaal 130 m2 uit te breiden. De bouwregeling biedt dus nog enige uitbreidingsruimte ten opzichte van de bestaande situatie, echter is de voorliggende uitbreiding van bebouwing gedeeltelijk buiten het bouwvlak gelegen. De maximale goot- respectievelijk bouwhoogte bedragen 5 en 8 meter.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording 
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen aan de Geerstraat in Winssen. De ruimtelijke structuur van het dorp is in hoofdlijnen nog gelijk aan die van rond 1900. Het dorp is ontstaan op een stroomrug langs de Waal. Winssen bestond van oorsprong voornamelijk uit verspreid liggende boerderijen en boomgaarden. Verspreid over de bebouwde kom zijn hiervan nog voorbeelden aanwezig. De kern is vervolgens gegroeid langs een handvormig vertakt stelsel van wegen, waarbij met name de Molenstraat en de Notaris Stephanus Roesstraat een belangrijke rol vervullen. Vanuit deze straten zijn dwarsverbindingen (onder andere Leegstraat/ Geerstraat) ontstaan met het zuidelijker gelegen komgebied. In de loop van de jaren zijn deze linten verdicht door afsplitsing van huiskavels. Na de Tweede Wereldoorlog zijn gebieden tussen de linten ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. In verband met de aanleg van de Van Heemstraweg hebben de uitbreidingen met name aan de zuidzijde van het dorp plaatsgevonden. Ook de gemeentelijke structuurvisie biedt hier uitbreidingsmogelijkheden, waaronder de realisatie van een nieuw bebouwingslint tussen de Geerstraat en Leegstraat.

De Geerstraat is dus een van de historische structuurlijnen waarlangs het dorp zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. De directe omgeving van het plangebied wordt gekarakteriseerd als een relatief verdicht bebouwingslint (bebouwing en erfbeplanting, laanbeplanting, boomgaarden). Langs de oude linten hebben zich van oudsher diverse functies gevestigd. Hierdoor is een gemengd gebied met een afwisselend beeld ontstaan. In zuidelijke richting sluit de Geerstraat aan op de Van Heemstraweg, de locatie is daarmee goed ontsloten.

Het totale kadastrale perceel (excl. perceel bedrijfswoning) heeft een omvang van circa 17.995 m2. Het achterste onverharde gedeelte van de huiskavel heeft een omvang van circa 6.500 m2. Het huidige bedrijfsdeel van het perceel is volledig verhard. Op de planlocatie is aan de zijde van de Geerstraat de bedrijfswoning gesitueerd. Daarachter is het bedrijfsgedeelte. De ontsluiting vindt plaats ten noorden van de bedrijfswoning. Direct achter het perceeldeel met de bedrijfswoning is een kantoorruimte met parkeerplaatsen en werkplaats/opslag aanwezig. De laaddeuren van de werkplaats/opslag zijn gericht op het noordelijk deel van het terrein. Aan de zijde van de Geerstraat is een showtuin ingericht met daarachter een parkeervoorziening voor medewerkers. Daarachter vindt opslag van diverse soorten straatstenen en de stalling van in hoofdzaak zelfrijdende machines en vrachtwagens plaats, alsmede de opslag van diverse soorten zand en grind, straatmeubilair en groen afval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0003.jpg"

Bestaande windsingels en A-watergang langs plangebied

Het oostelijk deel van het perceel wordt in de huidige situatie omgeven door boomgaarden. Ten noorden en oosten van het plangebied worden deze omgeven door windsingels. Langs de zuidoostelijke zijde van het plangebied loopt een A-watergang, langs de noord- en zuidgrens B-watergangen.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Achtergrond van het bedrijf

Het bedrijf is ruim 50 jaar op de huidige locatie gevestigd en vormt een vaste waarde in de kern Winssen. Het bedrijf heeft door historie en de samenstelling van werknemers en klanten een zeer duidelijke lokale oriëntatie. Momenteel werken bij Willems 33 werknemers (23 vaste medewerkers en een vaste schil van 10 flexibele krachten). Van de vaste medewerkers wonen er 9 in Winssen en 5 in de andere kernen van de gemeente. De overige medewerkers wonen in dorpen daar direct omheen. Van de flexibele schil woont de helft in het dorp danwel in de andere kernen van de gemeente, de overige helft in kernen daar direct omheen.

Ook uit de klantenkring blijkt de lokale gebondenheid. Willems Winssen verricht het gros van haar werkzaamheden in de nabije omgeving. Het gaat daarbij ook vaak om werken die worden uitgevoerd met ongekentekend materieel, dat zelf naar de werklocatie rijdt. Aangezien dit materieel niet harder mag rijden dan 25 km/u is het van groot belang middenin de klantencirkel gevestigd te zijn. Verder handelt het bedrijf in straatstenen, wat in de praktijk inhoudt dat particulieren langskomen om straatstenen te bekijken en waar mogelijk mee te nemen. Ook neemt het bedrijf op kleine schaal groen- en bouw- en sloopafval in. Ook dit betreft hoofdzakelijk lokale klanten die kleine vrachtjes brengen. Daarnaast verzorgd Willems Winssen gladheidsbestrijding in de omringende gemeente en verzorgt zij ook hulp bij calamiteiten zoals rioolverstoppingen, storm- en brandschade, wateroverlast e.d.

Daarnaast hecht het bedrijf ook aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Willems Winssen is vele jaren een erkend leerbedrijf en geeft jongeren de kans een vak te leren. Ook dit betreft vaak jongeren uit de nabije omgeving. Het bedrijf is verder onder meer al zeer geruime tijd sponsor van diverse verenigingen en evenementen in de kern Winssen.

2.2.2 Achtergrond van het initiatief

Op dit moment heeft het bedrijf wat betreft de omvang van de activiteiten en het aantal medewerkers voor de eigenaren de ideale omvang bereikt. Verdere uitbreiding wordt niet nagestreefd. Wel constateren de eigenaren dat zij tegen de grenzen van de ruimte op het bedrijfsdeel van het perceel aanlopen. In verband met verdere diversificatie in het te gebruiken materieel, maar ook toenemende eisen van opdrachtgevers, hebben zij behoefte aan zowel uitbreiding van de bedrijfsloods als een uitbreiding van de bedrijfsbestemming ten behoeve van de opslag van grond, zand, steen en andere materialen en materieel. Met deze vergroting kan het bedrijf tot in lengte van jaren de bedrijfsvoering op de meest efficiënte wijze blijven voortzetten. Bijkomend voordeel is dat er minder verkeersbewegingen op het terrein noodzakelijk zijn.

Op dit moment staan veel machines noodgedwongen buiten. Enerszijds is dit geen fraai gezicht, maar is daarnaast ook niet goed voor de levensduur van de machines. Vandaar dat het wenselijk is de huidige loods uit te breiden. De huidige loods heeft een breedte van 20 meter, zowel bedrijfs- als bouwtechnisch is het logischer de loods in de lengterichting uit te breiden. Dit levert bovendien de minst mogelijke visuele hinder voor de omgeving. In eerste instantie zal de loods aan de achterzijde worden uitgebreid. De tweede fase betreft het verplaatsen van de kantoorfuncties naar een nieuw kantoortje ten noorden van de bestaande hal en het betrekken van de vrijgekomen ruimte bij de rest van de loods.

Onmogelijkheden voor het huren van aanvullende bedrijfslocaties

De huidige loods op het terrein is 1.120 m2 groot. Het bedrijf wil in eerste instantie deze loods in de lengterchting met 15 meter uitbreiden (circa 300 m2). Vervolgens zal een kantoorruimte worden gerealiseerd op het terrein (circa 250 m2) en wordt de bestaande kantoorruimte bij de loods getrokken. In de bedrijfsvoering worden tientallen machines gebruikt die op werkzaamheden wordt ingezet. Het is niet per dag mogelijk in te schatten welke machines de dag daaropvolgend nodig zijn. Soms moet er zelfs per dagdeel van machines gewisseld worden. Hier komen ook nog eens de calamiteitendiensten bij. Het is hierdoor noodzakelijk dat het bedrijf alle machines die in haar bedrijfsvoering gebruikt (en die dus ook elke dag ineens nodig kunnen zijn) binnen handbereik zijn om snel te kunnen schakelen.

Dit is de enige manier waarin een bedrijf als Willems Winssen concurrerend kan opereren in een moeizame markt. Materieel wordt het hele jaar door ingezet (dus geen seizoensbedrijf waar machines een belangrijk deel van het jaar in een stalling kunnen worden gezet) en kan op elke dag elke machine nodig hebben. Vandaar dat het van belang is dat de machines ook op de eigen locatie staan. Het huren van externe ruimte en daar de machines stallen zou de bedrijfsvoering ernstig belemmeren en uiteindelijk zelfs de continuïteit van het bedrijf in gevaar kunnen brengen. Bovendien zijn er geen huuropties bekend gelijk aan de benodigde uitbreiding van de loods.

Hetzelfde geldt voor de gewenste uitbreiding van het bestemmingsvlak. Het bedrijf heeft deze nodig om effeiciënter om te kunnen gaan met haar machines en opslag van goederen. Ook hiervoor geldt dat het een onwerkbare situatie is om dit op twee locaties te verspreiden. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat op een bouwplaats eind van de middag blijkt dat aanvullend voegzand nodig is. Dit kan dan snel van de huidige locatie worden aangevoerd. Ook hier geldt dat extern huren bedrijfseconomisch niet haalbaar is.

Onmogelijkheden bedrijfsverplaatsing

Het bedrijf is ruim 50 jaar gevestigd op de huidige locatie, is geworteld in de lokale gemeenschap en heeft een positieve bestemming. Daarnaast is bedrijfsverplaatsing bedrijfseconomisch volstrekt onhaalbaar. De kern Winssen heeft geen eigen bedrijvernterrein. Bovendien zijn ook geen kavels beschikbaar vergelijkbaar met de huidige, laat staan de gewenste omvang. Daarbij is het object dat Willems Winssen nodig heeft in de praktijk zeer moelijk te vinden. Het gaat namelijk om veel vierkante meters grond met relatief weinig vierkante meters bebouwing. De bedrijfsvoering is relatief extensief door de benodigde stalling van zowel machines als grondstoffen en de benodigde manoeuvreerruimte voor machines. In de directe omgeving zijn geen locaties voorhanden die passend zijn voor een bedrijf van deze (de gewenste) omvang. En al zou een dergelijke locatie beschikbaar zijn, dan moet een dergelijk perceel worden aangekocht, waarna een herschikking moet plaatsvinden of nieuwbouw gerealiseerd om de terreinindeling te laten aansluiten bij de logistiek van het bedrijf. Bovendien bestaat op dergelijke terreinen veelal geen mogelijkheid voor het oprichten van een dienstwoning; hetgeen gelet op de bedrijsvoering noodzakelijk wordt geacht. Vervolgens moet ook de huidige locatie verkocht worden (incl. bedrijfswoning). Dit is in het huidige economische tij onmogelijk en zal bovendien leiden tot kapitaalvernietiging. Hierdoor zou een reële kans op leegstand en verloedering op de huidige locatie ontstaan.

Afgezien van het huidige economische tij is ook in algemene zin te stellen dat, gelet op de belangen die voorliggen, het economische belang van het bedrijf bestaande uit het voortzetten en uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten op de huidige locatie, moet prevaleren boven een verhuizing naar een bedrijventerreinlocatie in de regio. Hierbij weegt ook mee dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen bedrijventerrein aanwezig is en de sterke lokale binding van het bedrijf zwaarder moet wegen dan het verplaatsen van het bedrijf naar een verder weg gelegen bedrijventerrein.

Derhalve wordt de uitbreiding op de locatie zelf, gezien als enige haalbare optie. Daarbij zal een extra bijdrage worden geleverd aan verdere landschappelijke versterking. Aanvullend op de bestaande groenelementen zal derhalve langs de erfgrenzen een brede strook met erfbeplanting (gebiedseigen soorten) worden aangebracht.

2.2.3 Toekomstige indeling perceel

Zoals hiervoor is gemotiveerd, is het bedrijfseconomisch alleen haalbaar als de uitbreiding op de bestaande locatie wordt gerealiseerd. Hiertoe is een inrichtingsplan ontwikkeld. In de inrichting wordt rekening gehouden met aanwezige landschappelijke kwaliteiten en de benodigde wateropgave (zie 5.7.3). Tevens wordt rekening gehouden met het benodigde beheer van de watergangen.

Beeldkwaliteit bebouwing

De bestaande loods zal aan de achterzijde worden uitgebreid. Daar waar het bouwvlak in het geldende bestemmingsplan ruim om de (bestaande loods) is getekend, zal deze in dit bestemmingsplan meer rondom de bebouwing en uitbreiding worden gepositioneerd. De nieuwe kantoorruimte voor het bedrijf zal ten noorden van de loods worden gerealiseerd, zodat deze een logisch onderdeel wordt van de lintstructuur langs de Geerstraat. de positie van het kantoorgebouw is haaks op de Geerstraat, waardoor doorzicht mogelijk blijft en er eventuele windhinder wordt ingeperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0005.jpg"

Schetsplan kantoor (bron: Wil Janssen Architekt)

De architectonische vormentaal van de uitbreiding van de bebouwing zal aansluiten bij de huidige situatie en is passend binnen de omgeving. De uitbreiding van de loods krijgt eenzelfde uitstraling als de bestaande loods. De kantoorruimte is kleinschalig en heeft een maximale oppervlakte van 180 m2. De goot- en bouwhoogte zijn maximaal respectievelijk 4 en 8 m. Het gebouw moet in de architectonische uitstraling aansluiten op de omgeving en de bestaande bebouwing op het perceel (bedrijfswoning en voorzijde van bedrijfsgebouw waar nu de kantoorruimte is gesitueerd). Een gevelbekleding van bijvoorbeeld staal of aluminium is dan ook niet toegestaan. Het moet een meer traditionelere uitstraling krijgen, passend in de lintbebouwing langs de Geerstraat. Vanwege deze ruimtelijke relevantie zijn de architectonische kenmerken van het op te richten kantoortje ook in de regels van het bestemmingsplan geborgd:

  • a. de gevelbekleding moet bestaan uit bakstenen, gebruik makend van aardkleuren;
  • b. het overschilderen, keimen of stuccen of anderszins bedekken van de gevelbekleding onder a is niet toegestaan;
  • c. het gebruik van een kap is verplicht;
  • d. de nokrichting van de kap evenwijdig is aan de lange zijde van het bouwvlak waarbinnen het gebouw wordt gerealiseerd;
  • e. de dakbedekking bestaat uit gebakken dakpannen in een blauw gesmoorde danwel grijze kleurstelling;
  • f. kozijnen zijn van hout en hebben een witte kleurstelling.

Landschappelijke inpassing

Het perceel wordt omgeven door boomgaarden. Daarnaast is sprake van bestaande bebouwing langs de omliggende wegen en windsingels aan de noord- en oostzijde. De uitbreiding van het perceel wordt op het achterterrein gerealiseerd. Feitelijk vormen deze locatie-eigenschappen reeds een landschappelijke buffer naar de omgeving en zal de uitbreiding onzichtbaar vanaf de openbare wegen plaatsvinden. Zoals gezegd wil het het bedrijf echter een extra bijdrage leveren aan verdere versterking van de visuele uitstraling. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gebiedseigen beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0006.jpg"

Toekomstige situatie perceel met landschappelijke inpassing

De benodigde extra waterberging wordt gevonden door een verbreding van de A-watergang aan de zuidoostzijde. Hierbij wordt rekening gehouden met het eenzijdige beheer en de maximale afstand van 8 meter van boveninsteek naar boveninsteek en een beheerspad. Het resterende benodigde oppervlak waterberging wordt gecreëerd door de bestaande B-watergang aan de west- en noordoostzijde te verbreden. Daarbij wordt de verbreding van de B-watergang aan de westzijde op natuurlijke wijze vormgegeven, zodat het aansluit op de gebiedskenmerken. Dat voorzien moet worden in voldoende waterberging is onderdeel van de voorwaardelijke verplichting.

Langs de nooroostgrens zal de bestaande haag doorgetrokken worden tot aan de verbreding van de B-watergang. Aan de zuidwestgrens van het plangebied wordt de ruimte tussen de bestaande loods en de B-watergang opgeschoond en krijgt een groene invulling. Tegen de loods zal groen en een haag worden aangeplant. De bestaande betonnen wand aan de zuidoostgrens zal meer naar binnen worden geplaatst, zodat ruimte ontstaat voor groenaanleg en de plaatsing van een haag aan de buitenzijde van deze wand. Langs de randen van de uitbreiding van het bedrijfsperceel zal het benodigde beheerspad langs de watergang(en) een groene ondergrond krijgen. Aanvullend wordt langs de zuidwest en noordoostzijde een robuuste groensingel met struikvormers aangeplant. De groene omzooming wordt in de bestemming 'Groen - Landelijk groen' opgenomen. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt verder ook via een voorwaardelijke verplichting geborgd in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is de landschappelijke inpassing geborgd via een voorwaardelijke verplichting. Deze regelt dat het gebruik van de gronden ter plaatse van de uitbreiding van het bedrijfsperceel pas mag worden gebruikt nadat de landschappelijke inpassing is aangelegd en deze vervolgens ook in stand gehouden wordt. Het aanbrengen van de benodigde waterberging wordt hier gezien als onderdeel van deze landschappelijke inpassing.

Algemene aanduidingsregels

Het plangebied is gelegen binnen de molenbiotoop van de 'Beatrixmolen'. Hiertoe is de 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' opgenomen overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Kern Winssen'.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 2 bestemmingen, 2 dubbelbestemmingen en 1 vrijwaringszone. Daarnaast zijn enkele voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De landschappelijke inpassing, waaronder de benodigde waterberging, is opgenomen binnen de 'Algemene gebruiksregels' (zie hiervoor). De architectonische uitstraling van het kantoortje is geborgd binnen de bestemming 'Bedrijf'. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Bedrijf
Het gehele perceel heeft de bestemming 'Bedrijf' gekregen. De regeling is gelijk aan het geldende bestemmingsplan 'Kern Winssen', maar biedt aanvullend de planologische-juridische (bouw)regeling om het gewenste initiatief te realiseren. Om de extra inspanning in het kader van de landschappelijke inpassing en de architectonische uitstraling van het kantoortje ook planologisch-juridisch te borgen zijn in het bestemmingsplan enkele voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De landschappelijke inspanning wordt daadwerkelijk geborgd binnen de 'Algemene gebruiksregels', ter attentie is in de bestemming 'Bedrijf' hier een verwijzing naar opgenomen. De architectonische uitstraling van het kantoortje is wel binnen de bedrijfsbestemming met een voorwaardelijke verplichting geregeld.

Groen - Landelijk groen

De groene omkadering van het bedrijfsperceel is opgenomen in een aparte bestemming. De daadwerkelijke aanleg en instandhouding wordt vervolgens geregeld in de voorwaardelijke verplichting.

Waarde-Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In het plangebied is de dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Waarde-Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Waterstaat – Waterlopen (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de A-watergangen binnen het plangebied is de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterlopen” opgenomen in het bestemmingsplan. Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning kan het ook noodzakelijk zijn om voor bepaalde werken en werkzaamheden in de beschermingszone van een waterstaatswerk een watervergunning aan te vragen, zoals voor het aanbrengen of verwijderen van (hout)beplantingen. Op dergelijke werken en werkzaamheden is de Keur van het waterschap Rivierenland van toepassing.

Vrijwaringszone - Molenbiotoop (algemene aanduiding)

In de algemene aanduidingsregels is een bepaling opgenomen voor de molenbiotoop van de Beatrixmolen. Deze is gelijk aan de regeling zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Kern Winssen'. Zoals in 4.2.2 is weergegeven en op basis van het advies van de Vereniging Hollandsche Molen vormt de realisatie van het plan geen belemmering van de windvang van de molen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definities van bestaand stedelijk gebied en stedelijke ontwikkeling de definities uit de Bro gehanteerd:

bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

stedelijke ontwikkeling: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Zoals mede volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013 (201302867/1/R4), 14 januari 2014 (201308263/2/R4) en 23 april 2014 (201304503/1/R1) is er bij ontwikkelingen van kleinschalige aard, geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met onderhavig bestemmingsplan neemt het bebouwde oppervlak met circa 370 m2 toe ten opzichte van de vigerende mogelijkheden. Aan de achterzijde van het perceel zal de bedrijfsbestemming met circa 6.500 m2 toenemen, dit oppervlakte is echter inclusief de verbreding van de watergangen en de landschappelijke inpassing. Effectief neemt het bedrijfsoppervlakte toe met circa 4.400 m2.

Voorliggend initiatief betreft een uitbreiding van een bestaand bedrijf binnen het bestaande stedenbouwkundige weefsel van de kern Winssen (inbreiding) en geen nieuwbouw van een bedrijf. In verband met verdere diversificatie in het te gebruiken materieel, maar ook toenemende eisen van opdrachtgevers en een betere logistieke afhandeling van de bedrijfsactiviteiten, hebben zij behoefte aan zowel uitbreiding van de bedrijfsloods als een uitbreiding van de bedrijfsbestemming. Door het intensiever benutten van een bestaande bedrijvenlocatie, waarvoor op het beschikbare terrein geen alternatieven bestaan, is er sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Voor een nadere toelichting van het initiatief wordt verwezen naar 2.2.

Hoewel in lijn met de huidige jurisprudentie dat dit bestemmingsplan niet als stedelijke ontwikkeling gezien kan worden, geldt, in het geval vanwege verder ontwikkelende jurisprudentie een dergelijk initiatief toch als stedelijke ontwikkeling beschouwd moet worden, in het kader van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' de volgende afweging:

  • 1. Behoefte: het klantenbestand van Willems Winssen bestaat voor een groot gedeelte uit opdrachtgevers uit de gemeente Beuningen of directe omgeving daarvan. Het bedrijf heeft dus een sterke lokale (en regionale) binding. In verband met verdere diversificatie in het te gebruiken materieel, maar ook toenemende eisen van opdrachtgevers en een betere logistieke afhandeling van de bedrijfsactiviteiten, heeft het bedrijf behoefte aan zowel uitbreiding van de bedrijfsloods als een uitbreiding van de bedrijfsbestemming.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: De uitbreiding van de bedrijfsbestemming en de uitbreiding van de bebouwing is noodzakelijk, omdat het huidige deel van het kadastrale perceel met de bestemming 'Bedrijf' te beperkt van omvang is voor een goede logistiek en om aan de wensen van de klanten tegemoet te komen. De kern Winssen heeft geen eigen bedrijventerrein, de diverse aanwezige bedrijven zijn in en om de kern gelegen. Zoals is verwoord in 2.2.2 is verhuizing naar een andere locatie bedrijfseconomisch geen haalbare optie. Bovendien hebben de werkzaamheden een sterke lokale binding. Door betere benutting van het perceel en een sterke landschappelijke omkadering wordt een goede ruimtelijke inpassing gerealiseerd.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: de locatie is gelegen aan de Geerstraat in de directe nabijheid van de Van Heemstraweg, een zeer belangrijke interlokale/regionale ontsluitingsweg. Meerdere (regionale) buslijnen maken dan ook gebruik van deze route. Daarmee is sprake van een goede bereikbaarheid.

Uit bovenstaande blijkt dat (ook en voor zover noodzakelijk) aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt voldaan.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. De provincie ondersteunt, faciliteert en handelt vanuit mogelijkheden en niet alleen vanuit kaders.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

De provincie streeft onder andere naar het beter benutten van gebiedskwaliteiten, oftewel het verbinden van kwaliteiten van een gebied met ontwikkelingsmogelijkheden.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De Omgevingsvisie gaat derhalve over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel. Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen. De Omgevingsvisie kan dan ook als volgt worden getypeerd:

  • 1. Via co-creatie en uitnodigingsplanologie wil de provincie sneller inspelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland. Zij spant zich in om met mensen in gesprek te blijven en te zoeken naar wie een bijdrage kunnen leveren aan opgaven en doelen!
  • 2. Structuurversterking en partnerschap als uitgangspunt. Gelderland is mooi, dynamisch en divers.
  • 3. Nieuwe aandacht voor de steden, meer ruimte voor economie en een extra stap voor duurzame ontwikkeling en een leefbaar platteland.
  • 4. Van tien jaar 'vast' naar flexibel en toekomstgericht. In een digitaal raadpleegbaar document.
  • 5. Van vijf sectorale plannen en separate verordeningen naar één plan en één verordening op hoofdlijnen voor de maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.
  • 6. Samen afwegen en aan de slag met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Kwaliteiten en doelen staan centraal, niet de regels.
  • 7. Van Ecologische Hoofdstructuur (EHS) naar het Gelderse Natuurnetwerk en een Groene Ontwikkelingszone, met meer uitnodiging om bij te dragen aan het realiseren van natuurdoelen.
  • 8. Regionale afspraken voorop. Niet alleen woningbouw en bedrijventerreinen, ook kantoren en detailhandel.
  • 9. Lokaal maatwerk waar nodig.
  • 10. Minder overheid, meer samenleving. Een samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan komen. De provincie verbindt!

Krachtige steden en vitale dorpen

Gestreefd wordt naar:

  • behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is;
  • het stimuleren van economische ontwikkelingen en dynamiek;
  • kwalitatief hoogwaardige en bereikbare maatschappelijke voorzieningen;
  • respect en aandacht voor cultuur en cultuurhistorie, ruimte voor (sportieve) vrijetijdsbesteding.

De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt de Omgevingsvisie de volgende handvatten:

  • versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen;
  • een basis voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in plannen;
  • zorgvuldige locatie-afwegingen die voortbouwen op de kwaliteit en de kracht van het bestaande en anticiperen op veranderingen in de toekomst, zonder het uitgaan van het bestaande tot dogma te verheffen;
  • een basis voor regionale afspraken over wonen en werken.

Duurzame verstedelijking

Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. Het accent wordt gelegd op onder andere het behoud van de gebruikswaarde van de bestaande voorraad van vastgoed in steden en dorpen (o.a. transformeren en aanpak van leegstand).

Werken 

De provincie en haar partners streven samen naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid biedt voor iedereen die wil en kan werken. De opgaven die zij hierbij zien, zijn:

  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
  • arbeidsparticipatie van de Gelderse beroepsbevolking optimaliseren;
  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
  • bereikbaar werk voor iedereen.

De provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudendheid bij het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen en veel aandacht voor het revitaliseren van bestaande terreinen. Dit bestemmingsplan is in lijn met dit uitgangspunt.

4.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

4.2.2.1 Verstedelijking

In tegenstelling tot de hiervoor geldende Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) zijn in de Omgevingsverordening geen verstedelijkingscontouren, zoekzones en regels over het toestaan van bebouwing in het buitengebied opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Wel zijn regels opgenomen ten aanzien van bedrijvigheid. Net als bij de RVG zijn deze regels niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. Het betreft een initiatief op een bestaand bedrijfsperceel in de bestaande kern Winssen. Er wordt geen nieuwe bedrijvenlocatie c.q. -terrein ontwikkeld. Door het beter benutten van een bestaande locatie, waarvoor op het beschikbare terrein geen alternatieven bestaan, is er sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Mede gecombineerd met de landschappelijke inpassing en een verbeterde inpandige stalling wordt hiermee de ruimtelijke uitstraling van het perceel versterkt. Voor zover al voldaan moet worden aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is dit mogelijk, zie 4.1.2. Er zijn dan ook geen impliciete provinciale belangen in het geding door vaststelling van het dit bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

4.2.2.2 Molenbiotoop

Ten noordwesten van het plangebied is de 'Beatrixmolen' gelegen. In artikel 2.8.2.1 van de verordening is bepaald dat in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing danwel beplanting wordt toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. Hierbij is het begrip 'molenbiotoop' gedefinieerd als 'de omgeving van een molen gelegen binnen een straal van 400 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen'.

De bouwregels in het bestemmingsplan Kern Winssen met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken zijn afgestemd op de algemeen gangbare molenbiotoopformule (www.molenbiotoop.nl), die voorheen opgenomen was in de inmiddels ingetrokken Gelderse Molenverordening. Deze luidt als volgt:

H(x) = X/n + c * z

waarin:

H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters). De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)

n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.

c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2, zijnde de constante behorend bij een algemeen aanvaardbaar geachte windsnelheidsreductie tot 95 %;

z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)

Op basis van de informatie op basis van de Molenbiotoopinventarisatie Gelderland 2009 leidt het bovenstaande tot de volgende uitkomsten:

n: het gebied rondom de molen is aan te merken als een ruw gebied, dus de ruwheidscoëfficiënt is 75;

c: constante = 0,2;

z: de vlucht van de molen is 27,1 m, dus de halve lengte is 13,55 m. De Beatrixmolen staat daarnaast op een belt met een hoogte van 3,0 m. Dit betekent dat de askophoogte 13,55 + 3,0 = 16,55 m is.

Binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mogen er zich geen obstakels bevinden met een bouwhoogte die hoger is dan het onderste punt van de verticaal staande wiek (= 3,0 m). De maximale bouwhoogte wordt gerelateerd aan de begane grond van de molen. Voor zover ter plaatse van een op te richten bouwwerk het maaiveld hoger respectievelijk lager is gelegen, dient de afstand van het maaiveld tot het onderste punt van de verticaal staande wiek in de maximale hoogte te worden verdisconteerd. Het maaiveld ter plaatse van de molen is 7,7 m +NAP.

Met dit bestemmingsplan vindt een aanpassing van de bouwmogelijkheden plaats ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast vindt een aanpassing plaats van de hoogte van de buitenopslag. In het geldende bestemmingsplan is één bouwvlak opgenomen voor de bedrijfswoning en achtergelegen bedrijfsloods. Het bouwvlak ter plaatse van de loods is in het geldende bestemmingsplan aan 3 zijden ruimer dan de werkelijke maten van het gebouw. Dit biedt dus planologische ruimte ten aanzien van de positionering van de loods. Daarnaast is een regeling opgenomen waarin de maximale oppervlakten zijn opgenomen, deze biedt nog enige uitbreidingsmogelijkheden ten aanzien van de bestaande situatie.

Met het nieuwe bestemmingsplan worden de bouwvlakken van de bedrijfswoning en de loods opgeknipt. Daarnaast wordt het bouwvlak meer om de bestaande massa van de loods gelegd, waarbij aan de achterzijde enige uitbreidingsruimte mogelijk wordt gemaakt, passend binnen de bouwtechnische en logistieke mogelijkheden. Daarnaast wordt ten noorden van de bestaande loods een klein bouwvlak opgenomen voor de realisatie van de kantoorruimte behorende bij het bedrijf.

De loods wordt aan de achterzijde uitgebreid met een gelijke maximale hoogte als in het geldende bestemmingsplan, deze uitbreiding heeft dus geen invloed op de windvang van de molen. Met het bestemmingsplan wordt bovendien de planologische ruimte ten aanzien van de situering van de loods beperkt. Het bouwvlak en de bouwregeling ter plaatse van het te realiseren kantoor is beperkt van omvang, zowel wat oppervlak als hoogte betreft. De hoogte is lager dan de bestaande loods. De hoogte van het kantoorgebouw is gelijkwaardig met die van de (lint)bebouwing in de directe omgeving, zoals ook aanwezig tussen de molen en het plangebied. Langs de Geerstraat is bovendien sprake van laanbeplanting, de kronen van de bomen beginnen op 5 meter hoogte. Daarnaast is de overwegende windrichting zuidwestelijk en dus niet uit de richting van het plangebied. Als al sprake is van wind uit deze richting, dan zijn de bestaande loods, de bomen langs de Geerstraat en de bestaande woningen maatgevend voor de windvang, het kantoor is lager en staat in de luwte van de bestaande objecten.

Tevens wordt de mogelijkheid voor buitenopslag aangepast naar 4 meter, wat aansluit op de bestaande situatie. De buitenopslag vindt plaats op een afstand van circa 149 meter van de molen. Indien hiervoor de biotoopformule wordt toegepast, is ten aanzien van dit aspect een maximale hoogte van 5,30 meter toegestaan. De maximale maat van 4 meter voor buitenopslag is passend binnen de biotoopformule. Daarnaast blijkt dat deze maat overlap kent met de minimale hoogte van de kronen van de bomen langs de Geerstraat (5 meter), waardoor eventuele windhinder vanwege dit bestemmingsplan in ieder geval niet of minimaal zal zijn.

In het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is het plan voor advies voorgelegd aan de Vereniging De Hollandsche Molen. De vereniging heeft per mail (17 juni 2015) enkele adviezen gegeven, samengevat gaat het om:

  • De uitbreiding van de loods dient, vanaf de molen gezien, aan de achterzijde van het bestaande gedeelte gerealiseerd te worden. Omdat de loods in de lengterichting bijna radiaal ten opzichte van de molen is gelegen, is de te verwachten windbelemmering zeer beperkt. De molen zal hiervan geen merkbare hinder ondervinden.
  • Het geheel nieuw te bouwen kantoorcomplex gaat vanaf de molen gezien deels schuil achter het woning aan de Geerstraat 6. Doordat het kantoor breder is, wordt er een extra windvangend oppervlak gecreëerd. Aangezien de kruin van de bomen langs de Geerstraat pas op een hoogte van ongeveer 5 meter begint, zal de molen hier enige hinder van ondervinden. De vereniging adviseert dan ook om de exacte situering en het ontwerp van het kantoor aan te passen aan de woning aan de Geerstraat 6: een zo smal mogelijk pand (in ieder geval niet breder dan de woning aan de Geerstraat 6) dat in de lengterichting radiaal op de molen en haaks op de weg is geprojecteerd. Mogelijk kan het bouwvlak iets ten gunste van de molen worden aangepast. Mocht dit om zekere redenen niet lukken, dan raad de vereniging aan om de kap geheel achterwege te laten of minder hoog en stijl te maken. Kiezen voor een geknikte kapvorm (mansarde kap) kan de hinder ook beperken. Mochten de genoemde aanpassingen worden doorgevoerd, dan is de hinder van het kantoorpand eveneens minimaal.
  • De buitenopslag mag maximaal 4 meter hoog worden. Deze voldoet daarmee volledig aan de molenbiotoopnorm en de aanduidingsregel vrijwaringszone molenbiotoop in het vigerende bestemmingsplan 'Kom Winssen'.
  • Er worden diverse groenmaatregelen voorgesteld. Zolang het gaat om struiken, hagen en andere laagblijvende beplantingen, is dit geen probleem. Boomvormers dienen in volwassen toestand niet hoger te worden dan de bestaande bebouwing langs de Geerstraat.
  • Voor het zicht op de molen en de landschappelijke waarde hebben de uitbreidingsplannen geen nadelige gevolgen.

Op basis van het advies is het conceptplan aangepast. Het kantoor is meer in zuidelijke richting verschoven, waardoor het nog meer in de 'windschaduw' komt te liggen van de woning Geerstraat 6 danwel van de bedrijfsloods in het plangebied. Verder is het pand smaller (en dieper) gemaakt, de nokrichting is ten gunste van de beperking van windhinder vastgelegd in de voorwaardelijke verplichting behorende bij de realisatie van het kantoorgebouw.

Zoals hiervoor reeds gemeld zijn de omgevingscondities (aanwezigheid bebouwing en bomen langs de Geerstraat) en de molenbiotoop zodanig dat de werkelijke hinder hierdoor vanwege het kantoor niet aanwezig of zeer beperkt zal zijn. De kroon van de bomen langs de Geerstraat, die dichter op de molen staan, begint op 5 meter. De buitenopslag mag aan de voorzijde van de opgenomen aanduiding maximaal 5,30 meter hoog worden conform de biotoopformule, hier is dus overlap aanwezig ten aanzien van de reeds aanwezige hindergevende objecten. Door de vormgeving van het gebouw wordt de hinder, voor zover al aanwezig, verder gereduceerd. Het gebouw is zo vormgegeven en gepositioneerd dat de windhinder minimaal is. De landschappelijke inrichting is aangepast, het aanbrengen van de boomvormers rondom de uitbreiding van het terrein aan de achetrzijde is niet meer opgenomen. Het landschappelijke kader wordt gevormd door gebiedseigen struikvormers zoals Meidoorn, Sleedoorn, Vlier, hazelaar en Gelderse roos.

Vaststelling van het bestemmingsplan is niet van invloed op de windvang van de molen.

 

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Hoewel het Regionale Plan geen specifieke beleidsuitspraken doet die van toepassing zijn op de schaal en inhoud van het initiatief, biedt het beleid toch enkele aanknopingspunten. Ten aanzien van bedrijventerreinen wordt gesteld dat door de koppeling van de behoefte aan uitbreiding aan intensivering van bestaande terreinen het aantal hectare te reserveren bedrijventerrein kan worden beperkt. Voor de regionale opgave past de stadsregio de SER-ladder toe: allereerst verdichting, hergebruik en revitalisering en pas daarna uitbreiding. Beperkte uitbreidingen blijven noodzakelijk. Deze vinden vooral plaats aansluitend aan bestaand stedelijk gebied of aan bestaande bedrijventerreinen. Verder erkent de Stadsregio het belang van lokale ondernemers: 'Lokale bedrijven leveren een grote bijdrage aan de werkgelegenheid en de leefbaarheid in de dorpen. Die bedrijven, veelal MKB, zakelijke diensten, kleinschalige distributie, dragen hier bijvoorbeeld als sponsors bij aan het lokale verenigingsleven in de kleine kernen. Behoud en versterking van lokale bedrijvigheid is derhalve cruciaal voor een vitale dorpseconomie. Herstructurering van de bedrijventerreinen is vaak hard nodig om die lokaal gebonden bedrijven uitbreidingsruimte en nieuw perspectief te bieden. Dit is naast intensivering vooral gericht op kwaliteitsverbetering, want de behoefte aan omgevingskwaliteit laat zich in en rond de dorpen sterk voelen. Een minder monofunctionele inrichting, betere aansluiting op het dorp, betere integratie met landschap en cultuurhistorie zijn elementen daarvan.' Het initiatief is in lijn met de regionale beleidsuitgangspunten.

Zoekzones landschapsversterking

Het plangebied is gelegen in de 'Zoekzone landschapsversterking', zoals deze langs de Van Heemstraweg is opgenomen. Het Regionaal Plan geeft hierover aan dat in een aantal gebieden het toevoegen van een beperkt aantal woningen mogelijkheden bieden voor een versterking van het landschap. Het landelijk wonen als kwaliteitsimpuls is een belangrijke financiële motor om op gerichte plekken te werken aan functiecombinaties van water, natuur en wonen. Dat kan in de vorm van een financiële bijdrage (groenfonds) of investeringen direct in de groene omgeving zelf (bijvoorbeeld beplanting kavels). Landelijk wonen is het meest kansrijk op goed bereikbare plekken in een aantrekkelijke landschappelijke omgeving.

In deze situatie worden geen woningen toegevoegd, maar betreft het een uitbreiding van een bestaande bedrijf, waaronder de uitbreiding van de bestaande loods. Het initiatief gaat gepaard met een extra inspanning in het kader van de landschappelijke inspanning. Het beleid conform het Regionaal Plan staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.2.4 Regionaal Programma Bedrijventerreinen

Doel van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen betreft het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit en het voorkomen van overaanbod en leegstand. Dat wordt gedaan door op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen in te zetten op de afstemming tussen vraagaanbod, zorgvuldig ruimtegebruik, intensivering, fasering, profilering/segmentering, kwaliteit en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.

De stadsregio wordt daarbij SER-ladder proof, naast voldoende m2 bedrijventerreinen wil de stadsregio ook kwaliteit. Voor voldoende bedrijventerreinen van de juiste kwaliteit zet de stadsregio vooral in op gebruik van de SER–ladder. De SER-ladder regelt een integrale aanpak voor de kwantitatieve en kwalitatieve afstemming van vraag en aanbod, segmentering, herstructurering en zorgvuldig ruimtegebruik. Overigens is inmiddels de SER-ladder inmiddels vervangen door de Ladder voor duurzame verstedelijking. De SER-ladder gaat uit van 3 niveaus, het 3e niveau betreft het kavelniveau. Op kavelniveau zal bij de verplaatsing/uitbreiding van bestaande bedrijven of bij de vestiging van nieuwe bedrijven door de gemeente worden nagegaan of er mogelijkheden zijn qua inbreiding of uitbreiding op bestaande locaties of terreinen voordat vestiging op een nieuw bedrijventerrein wordt overwogen.

Bij bestaande bedrijven zal de gemeente samen met het bedrijf nagaan of uitbreiding op de bestaande locatie mogelijk is, zo niet of dan kan worden gekozen voor een bestaande bedrijfslocatie elders binnen de gemeente. Pas als dat niet mogelijk is, dan is vestiging op een uitgeefbaar of nieuw bedrijventerrein mogelijk. Daarbij moet worden voorkomen dat het bedrijf de subregio verlaat, dat gaat ten koste van de bedrijvigheid en werkgelegenheid in de subregio. Daarom dienen er ook op lokaal niveau bedrijventerreinen te zijn/te worden ontwikkeld die specifieke kwaliteiten hebben en/of zorgen voor de invulling van een specifieke vraag.

De gemeenten zullen de bestaande bedrijven faciliteren door zich flexibel op te stellen. Er zal bij het wijzigen van een bestemmingsplan worden nagegaan of er mogelijkheden kunnen worden geboden om intensief gebruik te maken van de locatie, meer in de hoogte te kunnen bouwen of een andere bestemming mogelijk te maken. Indien de bedrijven hun uitbreiding kunnen realiseren op de bestaande locatie dan gaan ze investeren in de bestaande locatie. Hierdoor wordt veroudering voorkomen, verbetert de kwaliteit op het bedrijventerrein en kan zelfs sprake zijn van een vliegwiel effect voor andere private investeringen op het bedrijventerrein.

Hoewel het Regionaal Programma Bedrijventerreinen geen specifieke beleidsuitspraken doet die van toepassing zijn op de schaal en inhoud van het initiatief, biedt het beleid toch enkele aanknopingspunten. Uitgangspunt van het beleid is, dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Aangezien het initiatief betrekking heeft op het duurzaam kunnen blijven exploiteren van het bestaande bedrijf op de bestaande locatie, er sprake is van een zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik met oog voor versterking van de algehele beeldkwaliteit en het landschappelijke beeld, is het initiatief in lijn met de SER-ladder en de uitgangspunten van het regionale beleid.

4.2.5 Conclusie

Middels dit initiatief zal het bestaande lokaal geörienteerde bedrijf de bestaande activiteiten beter kunnen organiseren op de bestaande, eigen locatie. Er wordt derhalve geen nieuwe bedrijfslocatie of -terrein gecreëerd. Zoals in de hoofdstukken 2.2.1 en 2.2.2 is gemotiveerd, is het bedrijfseconomisch niet rendabel om de activiteiten deels elders te laten plaatsvinden of om het bedrijf in het geheel te verhuizen. Verplaatsing zal bovendien leiden tot leegstand en verloedering van de huidige locatie.

Bestaande activiteiten die nu in de buitenlucht plaatsvinden, kunnen door de uitbreiding van het bedrijfsgebouw inpandig plaatsvinden. En door een verbeterde logistieke afhandeling van de bedrijfssactiviteiten, zal het aantal verkeersbewegingen afnemen. De schaal en architectonische vormgeving van het te realiseren gebouw zijn in overeenstemming met de gebiedskarakteristiek. Aanvullend wordt op eigen terrein extra geïnvesteerd in een landschappelijke versterking (gebiedseigen soorten). Hierdoor wordt de kwaliteit van de te leveren diensten verbeterd, maar vindt ook een versterking van de visuele kwaliteit plaats.

Het initiatief is passend met het provinciale en regionale beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Gemeente Beuningen

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen "Groen en Dynamisch" vastgesteld op 8 mei 2012. Voor de kern Winssen is een afzonderlijke structuurvisie Winssen opgesteld. De hoofdlijnen van deze structuurvisie zijn in de gemeentelijke structuurvisie geintegreerd. Eén van de hoofdopgaven voor Winssen betreft Organisch doorontwikkelen: Winssen onderscheidt zich van de omliggende kernen van de gemeente Beuningen doordat het landschap sterk verweven is met de totale kern. Vanuit bijna elke hoek van de kern kan dit worden beleefd door het zicht op boomgaarden, weilanden, bos of de dijk. Binnen dit kleinschalige patroon liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor de organische groei van het dorp waarbij de opgave is de bestaande karakteristiek te behouden. Daarbij wordt de bevordering van het ondernemerschap en het behoud van de economische vitaliteit van de kernen door de gemeente als een (sociaal-)economische opgave gezien.

De linten vormen het cement van de kern. De sfeer en structuur moet behouden blijven, waarbij de dorps- en groene elementen versterkt moeten worden. Uitgangspunt voor de structuurvisie is een geleidelijke organische groei. De mogelijkheden voor uitbreiding binnen de stedenbouwkundige hoofdstructuur bestaan uit het opvullen van open ruimtes tussen bestaande bebouwing in de uitlopers van de dorpse linten en langs de landelijke linten, de openheid en de zichtlijnen vanaf de linten. Aan de linten is nieuwe geclusterde bebouwing mogelijk, mits deze in overeenstemming is met de overige uitgangspunten van de structuurvisie, zoals ‘kleinschalig’, ‘passend binnen het dorpse en landschappelijke karakter’ en ‘met behoud van zichtlijnen’. Initiatieven moeten aan deze criteria worden getoetst. Er is bewust voor gekozen om geen specifieke locaties aan te wijzen voor nieuwe geclusterde bebouwing. Dergelijke initiatieven worden beschouwd als spontane ontwikkelingen behorend bij organische groei.

In het gebied tussen de Kennedysingel, Van Heemstraweg, Geerstraat en Leegstraat worden mogelijkheden gezien voor woningbouw in de vorm van een nieuwe lintstructuur. Tussen de Geerstraat en de Leegstraat wordt een nieuwe verbinding gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van een organische bouw: geleidelijk en kleinschalig. Daarbij kan er, als een natuurlijke verbinding met het dorp, een extra lint worden gerealiseerd tussen het nieuwe lint en de Kennedysingel.

In de woningbouwprogrammering tot en met 2020 is alleen bebouwing direct gelegen aan de Kennedysingel opgenomen. De hiervoor benoemde linten komen derhalve pas in de woningbouwprogrammering na 2020 aan de orde.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren.

De kern Winssen en het omliggende gebied zijn gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen'. De doelstelling in deze gebieden is het behouden van het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, boomgaarden, kleine landschapselementen en weiden in onregelmatige patronen. De belangrijkste kwaliteiten van dit gebied zijn:

  • Kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen;
  • Zeer groene uitstraling door erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen;
  • Afwisselend beeld;
  • Groene zones tussen dorpen.

Ruimtelijk streefbeeld

Het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen is uitgangspunt bij ontwikkelingen, evenals de zeer groene uitstraling door erfbeplanting, hagen en wegbeplantingen. De overgang naar de Waalkommen is geleidelijk en verloopt in een grove slinger ten noorden van de Van Heemstraweg. Alleen de oplettende waarnemer ziet duidelijke verschillen tussen oeverwal en kom. Het goed vormgeven van deze overgang is bij nieuwe ontwikkelingen een opgave. De verhouding tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork door de aanwezigheid van hagen, bosjes, wegbeplanting en solitaire bomen.

De uitbreiding van de bedrijfsbestemming en de bebouwing vindt hoofdzakelijk aan de achterzijde van het perceel plaats. De kantooreenheid wordt ten noorden van de bestaande loods gerealiseerd. De massa van dit gebouwtje is passend binnen het karakter van de Geerstraat, bovendien komt het op een plek waar nu straatstenen staan opgeslagen. Door vaststelling van dit bestemmingsplan zal het ruimtelijk beeld van de Geerstraat niet aangetast worden. Rondom de uitbreiding van het perceel zal erfbeplanting worden aangebracht, hiermee zal een versterking van het landschappelijke beeld worden bewerkstelligd.

4.3.3 Conclusie

Dit initiatief betreft een verbetering van de bedrijfslogistiek op een bestaand bedrijfsperceel. Daartoe wordt de bestemming aan de achterzijde uitgebreid en de bestaande loods vergroot en een kleinschalige kantoorruimte gerealiseerd. Daarnaast wordt extra geïnvesteerd in een versterking van de landschappelijke inpassing van het perceel. Hiermee wordt invulling gegeven aan het samenspel van bebouwingslinten en landschap.

Verder is de gemeente uitdrukkelijk van oordeel dat bestaande bedrijven niet op slot mogen worden gezet, zeker als een uitbreiding een bedrijfseconomische noodzaak is, er vanuit de bestaande situatie, gelet op overlast en ontsluiting, geen directe noodzaak is om in te grijpen in de bestaande situatie en haalbare alternatieven niet voorhanden zijn.

4.4 Conclusie

Het initiatief is passend en in lijn met het beleid van de verschillende overheidslagen.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het grootste deel van de locatie heeft reeds de bestemming 'Bedrijf'. Slechts het achterste deel van de huislocatie zal een nieuwe bestemming krijgen, van 'Agrarisch met waarden' naar 'Bedrijf'. Dit betreft geen gevoelige bestemming. Bodemonderzoek kan in het kader van het bestemmingsplan achterwege gelaten worden.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.

5.2.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Doorvertaling bestemmingsplan

Omdat het verkeer deel uitmaakt van de inrichting, wordt dit aspect meegenomen in het onderzoek naar industrielawaai, zie 5.2.3.

5.2.3 Industrielawaai

Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de factoren aard en omvang van een bedrijf of inrichting mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten)', de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een vijftal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.

Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de uitbreiding van het bedrijf Willems is middels onderzoek (De Roever, 20140752/D01/SB, 30 december 2014) het akoestisch woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen rondom het plangebied beoordeeld. Daarnaast worden de gevolgen in beeld gebracht voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor toekomstige woningbouw. De rekenresultaten uit het onderzoek worden gebruikt ter beoordeling van de onderzoeksvraag of er na uitbreiding sprake zal zijn van:

  • een goed woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen;
  • een goed woon- en leefklimaat in het aangewezen ontwikkelingsgebied;

en of eventuele nieuwbouw binnen het aangewezen ontwikkelingsgebied belemmerend zal kunnen zijn voor de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van Willems. Voor de woningen rondom het plangebied wordt uitgegaan van de typering "gemengd gebied" op basis van de volgende overwegingen:

  • de in de structuurvisie aangeduide locaties voor mogelijke woningbouw zijn gelegen in een omgeving waarbij meerdere bedrijven gevestigd zijn (metaalbedrijf, hoveniers/loonwerkersbedrijf, agrarische bedrijven, transportbedrijf e.d.) en diverse maatschappelijke voorzieningen
  • de Geerstraat en de Leegstraat vormen de verbindende routes tussen het dorp en de Van Heemstraweg.

Uit het onderzoek blijkt dat eventuele woningbouw niet belemmerend is voor het bedrijf als deze worden gebouwd buiten de gecombineerde blauwe/gele contourlijn uit onderstaande afbeelding:

  • de blauwe contour kan worden beschouwd als vergund recht, waarbinnen geen woningbouw mag plaatsvinden.
  • door de uitbreiding neemt de benodigde milieuruimte in oostelijke richting voor het bedrijf toe. Deze is gepresenteerd in de vorm van de gele contour. Maatgevend hierbij zijn de piekniveaus in de dagperiode.
  • de indirecte hinder is niet relevant voor de uitbreidingsplannen.
  • buiten de getekende contouren sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0007.jpg"

Bestaande (blauwe lijn) en toekomstige (gele lijn) geluidscontouren

Op grond van bovenstaande kan worden gesteld dat de uitbreiding van het loonbedrijf een goed woon- en leefklimaat binnen de directe omgeving niet in de weg staat en dat er volop ruimte is voor het ontwikkelen van nieuwe woningen. Vanwege bestaand recht is woningbouw binnen de blauwe contour niet mogelijk. Het extra vrij te houden gebied tussen de gele en blauwe contour is slechts beperkt van omvang. Uit de woningplanning tot 2020 blijkt dat de gemeente Beuningen niet voornemens is woningen te bouwen binnen de gele contour. Daar is er vooralsnog geen noodzaak om maatregelen te treffen om het gebied tussen de gele en blauwe contour te verkleinen. Mocht woningbouw op langere termijn gewenst zijn binnen of in de nabijheid van de geschetste milieucontouren dan is het goed mogelijk om door het plaatsen van een keerwand de geluidniveaus te reduceren en woningbouw ter plaatse mogelijk te maken.

5.2.4 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en Milieuzonering

Dit onderdeel is reeds betrokken in het onderzoek naar industrielawaai, zie 5.2.3.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit,

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannnemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid Nibm bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde Nibm-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De uitbreiding van het terrein heeft vooral tot gevolg dat er veiliger en gemakkelijker gewerkt kan worden. De activiteiten zelf zullen nauwelijks wijzigen in aantallen, wel in locatie. Hoewel het bedrijf zelf niet uitgaat van groei, is in het kader van dit aspect rekening houden met een lichte groei voor de komende 10 jaar (worst-case benadering). Net als in het onderzoek naar het aspect 'industrielawaai' wordt gerekend een toename van het aantal transporten ten opzichte van de huidige situatie met 1 kraan, 1 shovel en 2 bedrijfsbusjes. De uitbreiding betreft eenmalig extra vertrek en aankomst (8 verkeersbewegingen extra). Uitkomst van het hanteren van de Nibm-tool is dat het bestemmingsplan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0008.jpg"

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Geur

5.5.1 Regelgeving

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. In het kader van de 'omgekeerde werking' wordt de Wgv gebruikt om te onderzoeken of ter plaatse van voor geur gevoelige object sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Een geurgevoelig object is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In voorliggende situatie is het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw geen geurgevoelig object. In het bedrijfsgebouw zullen niet permanent mensen verblijven. Het bedrijfsgebouw zal voornamelijk gebruikt worden voor opslag en laden en lossen en de laad en losactiviteiten worden telkens door andere werknmers uitgevoerd. Daarnaast zorgt het bedrijf zelf ook niet voor geurhinder naar de omgeving.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Middels dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van het perceel en de bestaande loods mogelijk gemaakt. Dit is niet aan te merken als een geurgevoelig object, ook wordt geen geurhinder veroorzaakt naar de omgeving. Onderzoek naar het aspect geurhinder is derhalve niet noodzakelijk.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.(invloedsgebied).

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

5.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van risicovolle inrichtingen of transportassen van gevaarlijke stoffen. De dichtsbijzijnde gasleiding is gelegen op ruim 1.400 m, de A50 op ruim 2.100 m en de Waal op ruim 1.300 m. Geen sprake is van een overschrijding van een PR-contour.

Middels dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van de bedrijfsbestemming en een beperkte uitbreiding van bedrijfsbebouwing op het perceel mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de bestaande logistiek efficiënter kan plaatsvinden. Er vindt geen (of hooguit een zeer beperkte) toename van werknemers plaats. Derhalve neemt het GR niet toe en is onderzoek naar het aspect externe veiligheid niet noodzakelijk.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota riolering 'Samen door één buis' (2012), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • a. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • b. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • c. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten, om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.

Uitgangspunten gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  • 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  • 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  • 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  • a. natuurlijk water
  • b. belevingswater
  • c. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  • 4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  • 5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.7.2 Huidige situatie

Het kadastrale perceel heeft een omvang van circa 17.955 m2 (excl. perceel bedrijfswoning). Het achterste onverharde gedeelte van de huiskavel heeft een omvang van circa 6.500 m2. Het bestaande bedrijfsgedeelte is volledig verhard (circa 11.075 m2 ). Er is op de locatie zelf geen sprake van oppervlaktewater. Aan de oostzijde van het perceel is een A-watergang gelegen. Aan de noord-, west- en zuidzijde is sprake van B-watergangen.

5.7.3 Toekomstige situatie

Met dit bestemmingsplan zal een onverhard deel van circa 6.500 m2 worden toegevoegd aan de bedrijfsbestemming. Daarvan zal langs de randen een zone van circa 5 meter breed onverhard en ingericht worden in het kader van de landschappelijke inpassing (omvang circa 1.443 m2). Deze zone zal ook gebruikt kunnen worden voor het onderhoud van de watergangen. Het gedeelte dat daadwerkelijk bedrijfsmatig wordt gebruikt en verhard bedraagt daarmee circa 5.057 m2. Dit oppervlak overstijgt de vrijstellingsmogelijkheden van het waterschap.

Van het maximaal verharde oppervlak mag de drempel van 500 m2 afgetrokken worden, resteert dus 4.557 m2 verhard oppervlak dat gecompenseerd moet worden Volgens de vuistregel (van 436 m³ waterberging per hectare verharding) dient maximaal 199 m3 (0,4557 x 436 m³) berging gecompenseerd te worden. Bij de berekening van het wateroppervlak op zomerpeil wordt uitgaan van een peilstijging van 0,3 m. Dit betekent dat 663 m2 open water op zomerpeil aangelegd dient te worden.

De benodigde extra waterberging wordt gevonden door een verbreding van de A-watergang aan de zuidoostzijde, een verbreding van de B-watergang aan de zijde van de Geerstraat en de B-watergang aan de noordoostzijde (zie ook 2.2.3). Hierbij wordt rekening gehouden met het eenzijdige beheer en de maximale afstand van 8 meter van boveninsteek naar boveninsteek en een beheerspad. In totaal kan hiermee de benodigde 663 m2 aan extra waterberging worden gerealiseerd. In de voorwaardelijke verplichting behorende bij de landschappelijke inpassing is ook opgenomen dat het voorzien van voldoende waterberging hier deel van uitmaakt.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van beschermde gebieden. De uiterwaarden van de Waal zijn aangewezen als Natura-2000 gebied. Op grond van de ligging van het terrein aan de andere zijde van de dorpskern en de omvang van de uitbreiding van het terrein is een effect op beschermde gebieden uit te sluiten.

Het achterste deel van het perceel is in gebruik als grasland en wordt met regelmaat gemaaid. Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aanwezig. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is dan ook uit te sluiten. Met de realisatie van dit initiatief zullen, door de aan te brengen landschappelijke versterking, de natuurwaarden ten opzichte van de huidige situatie toenemen.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Volgens deze kaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde. Voordat de bebouwing opgericht kan worden, zal onderzoek moeten plaatsvinden naar de daadwerkelijke aanwezigheid van archeologische waarden danwel wordt de bebouwing archeologisch vriendelijk gerealiseerd . Hiertoe is in het bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' opgenomen.

Cultuurhistorie

Op de gemeentelijke Cultuurhistorische kenmerkenkaart is de locatie Geerstraat 3a aangeduid als 'oud cultuurland'. De voorzijde van het perceel, ter plaatse van de bedrijfswoning is aangeduid als 'oude woongrond'. De Geerstraat en de achter het perceel gelegen A-watergang betreffen van oudsher overloopgeulen, waarbij ter plaatse van het perceel de overloopgeul achter de tegenover gelegen bebouwing aan de Geerstraat is gelegen. Hier hebben ook van oudsher gelegen, echter ter plaatse van de A-watergang is deze verdwenen (Rijksche Straatje). Zowel de Geerstraat als het Rijksche Straatje zijn gebruikt als veedrift. Sprake is (geweest) van zogenaamd boerengroen-wegbeplanting.

Langs de Geerstraat zijn diverse 'historische huislocaties (1932)' aangeduid en ten noordwesten van het plangebied de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BpGeerstraat3aWins-vadf_0010.jpg"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Uit bovenstaande blijkt dat aan de zijde van de Geerstraat en de achterzijde van het perceel (A-watergang) cultuurhistorische patronen aanwezig zijn (geweest). De toekomstige situatie van het perceel aan de zijde van de Geerstraat heeft hier geen invloed op de aanwezige kenmerken. Vanwege de gewenste landschappelijke inpassing en de benodigde behereszone wordt langs de randen van de uitbreiding en groene omkadering aangebracht. Hiermee sluit het plan aan op de cultuurhistorische kenmerken.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor zal een overeenkomst worden afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

De eventueel ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.

De provincie heeft schriftelijk gereageerd op het bestemmingsplan (2015-008314). In haar reactie geeft de provincie aan dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat verplaatsing naar een bedrijventerrein niet realistisch is. Gezien de beperkte uitbreiding en het type bedrijf (grond- weg- waterbouwbedrijf) dat er gevestigd is, achten de afdelingen de voorgestelde uitbreiding aanvaardbaar. Verder vraagt de provincie aandacht voor de onderbouwing van de molenbiotoop in relatie tot eventuele windhinder vanwege bebouwing en de landschappelijke inpassing.

Zoals in 4.2.2 is weergegeven, heeft de gemeente advies gevraagd aan de Vereniging De Hollandsche Molen. Het advies heeft geleid tot een aanpassing van het plan, waardoor eventuele windhinder verder gereduceert is. In de reactie van de provincie wordt verder verwezen naar nieuwe bomen langs de Geerstraat. Aanplant van nieuwe bomen vindt echter alleen om het achterterrein plaats, voor het overige betreft dit bestaande bomen. Op basis van het advies van de vereniging worden om de uitbreiding van het terrein aan de achterzijde alleen struikvormers aangeplant.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 1 oktober tot en met 11 november ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen bij de gemeente ingediend.