direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van Heemstraweg 75 Winssen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Beuningen is het verzoek binnengekomen voor het optimaliseren van de inrichting van het perceel Van Heemstraweg 75 in Winssen. Op de locatie is transportbedrijf H.M. Gerrits b.v. gevestigd. Door het realiseren van een extra bedrijfsgebouw op het perceel zal een, voor de continuering van de bedrijfsvoering noodzakelijke verbetering van het bedrijfsproces en de beeldkwaliteit van het perceel plaatsvinden. Opslag en werkzaamheden die nu in de buitenlucht plaatsvinden, kunnen dan inpandig afgehandeld worden. Rondom het perceel zal door middel van extra groen zorggedragen worden voor een juiste landschappelijke inpassing. Aangezien het initiatief passend is binnen de verschillende beleidskaders, wil de gemeente hieraan medewerking verlenen.

Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Om het bouwplan te realiseren is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Van Heemstraweg 75 in Winssen. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf_0001.jpg"

Ligging plangebied (oranje omkaderd)

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals op 14 juni 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Op het perceel c.q. het plangebied gelden de bestemmingen 'Bedrijven' en 'Agrarisch met waarden' (voor het achterste deel van het perceel). Hierbij dient opgemerkt te worden dat het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf' aan de achterzijde niet correct overeenkomt met de situatie zoals deze in werkelijkheid is (feitelijke bedrijfsdeel is groter aan de achterzijde). Voorts geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Direct ten noorden van de Van Heemstraweg geldt het bestemmingsplan Kern Winssen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan met aanduiding plangebied (oranje omkaderd)

De bebouwde oppervlakte binnen de bestemming 'Bedrijf' bedraagt niet meer dan de bestaande bebouwde oppervlakte + een eenmalige vergroting van maximaal 20% met dien verstande dat de vergroting nooit meer mag bedragen dan 100 m2. Het initiatief past niet binnen het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording 
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen aan de Van Heemstraweg, direct ten zuiden van de kern Winssen. De Van Heemstraweg is van oudsher de doorgaande verbinding tussen Nijmegen en Zaltbommel. Vanwege de belangrijke verkeersfunctie vestigden langs de Van Heemstraweg diverse ondernemers. De Van Heemstraweg heeft dan een een gemengd karakter en een afwisselend beeld van agrarisch, woonfuncties en bedrijvigheid met een afwisselende bebouwingsdichtheid. Nabij de kern Winssen heeft de Van Heemstraweg van oudsher een hogere bebouwingsdichtheid, mede vanwege de kruising met enkele verdichte lintstructuren als de Geerstraat en Leegstraat (respectievelijk direct ten westen en oosten van het plangebied). Langs de Van Heemstraweg is sprake van een sterke laanbeplanting. Voor het overige wordt het perceel omringd door agrarische gronden, die met name gebruikt worden als boomgaarden met windsingels. Het geheel geeft een relatief besloten beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf_0003.jpg"

Het plangebied is sinds de beginjaren in eigendom van het transportbedrijf. Het perceel heeft een omvang van circa 11.540 m2. Het achterste onverharde gedeelte heeft een omvang van circa 1.998 m2. Het betreft hier dus een zeer beperkte uitbreiding van bedrijfsoppervlakte binnen een reeds bestaande huiskavel.

Op de planlocatie is aan de zijde van de Van Heemstraweg de bedrijfswoning gesitueerd. Daarachter is het bedrijfsgedeelte. De ontsluiting vindt plaats ten westen van de bedrijfswoning. Direct achter het perceeldeel met de bedrijfswoning is een kantoorruimte met werkplaats/opslag aanwezig. De laaddeuren van de werkplaats/opslag zijn gericht op het achterterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf_0004.jpg"

De achterzijde van het bedrijfsdeel van het perceel wordt gebruikt voor op- en overslag in de buitenlucht, de stalling van de vrachtwagens en buitenopslag. Aan de westzijde van het perceel zijn diverse voorzieningen aanwezig, waaronder een tankinstallatie en een wasplaats. Het achterste deel van het plangebied (en onderdeel van het kadastrale perceel) is in gebruik als dierenweide.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Achtergrond van het bedrijf

Gerrits Transport b.v. is een familiebedrijf dat reeds voor de oorlog is opgericht. In de beginjaren werd met kar en paard veevoer en kunstmest rondgebracht naar de plaatselijke boeren. Het veevoer werd toen nog zelf gemalen in de eigen molen. Na de oorlog werd de eerste vrachtauto aangeschaft. Na een aantal jaren werd het voer niet meer in de eigen molen gemalen, maar afgenomen van de veevoederfabriek. Gaandeweg werd het transportbedrijf uitgebreid, door niet alleen veevoeder te vervoeren voor de eigen klanten, maar ook voor klanten van de veevoederfabriek. Gerrits was ook een van de eerste vervoerders die gebruik gingen maken van bulkauto's, waardoor het sjouwen van zware zakken verdween. Dit is nog steeds een van de specialiteiten van het bedrijf. Tegenwoordig vindt ook transport van dakmaterialen en stukgoederen plaats, maar is het vervoer van veevoeders in bulkwagens nog steeds een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering. Het bedrijf investeert in het wagenpark (bijvoorbeeld zeer schone motoren waarmee ruimschoots aan de normering wordt voldaan) om invulling te geven aan duurzaam ondernemen. Daarnaast hecht het bedrijf ook aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Gerrits transport rijd bijvoorbeeld regelmatig mee met het truckerskonvooi Boldershof en is onder meer al zeer geruime tijd sponsor van diverse verenigingen en evenementen in de kern Winssen.

Gerrits Transportbedrijf bestaat reeds 80 jaar en is op de locatie Van Heemstraweg 75 gevestigd sinds 1985. Daarvoor waren ze gevestigd aan de Tempelstraat in Beuningen. In verband met uitbreidingsplannen van de gemeente op deze locatie zijn ze, op instignatie van de gemeente verhuisd naar de huidige locatie aan de Van Heemstraweg 75. Op deze locatie was reeds een (schilders)bedrijf gevestigd met bijbehorende bedrijfsbebouwing en voorzieningen. Ter plaatse was dus altijd al sprake van een niet-agrarisch bedrijf.

Het bedrijf heeft door historie en de samenstelling van werknemers en klanten een zeer duidelijke lokale oriëntatie. Momenteel werken bij Gerrits Transport 26 werknemers, waarvan 24 chauffeurs, 1 monteur en 1 planner. Daarnaast de beide heren Gerrits voor de administratie en algehele leiding. Van de werknemers woont 95% binnen een straal van 10 km rondom Winssen, de meesten zelfs binnen de gemeente Beuningen en in Winssen zelf. Het klantenbestand bestaat voor een groot gedeelte uit opdrachtgevers uit de gemeente Beuningen of directe omgeving daarvan. Het bedrijf bezit 21 trekkende eenheden en 35 opleggers.

2.2.2 Achtergrond van het initiatief

Het initiatief bestaat uit de realisatie van een bedrijfsgebouw op het achterterrein van de bestaande huiskavel. De uitbreiding wordt gebruikt voor het crossdocken van goederen van de ene vrachtauto naar de andere, voor de kortstondige op- en overslag van goederen, die worden vervoerd voor de opdrachtgevers en die voor een of enkele dagen opgeslagen dienen te worden in het bedrijfsgebouw. Momenteel worden deze goederen in de opleggers op het terrein gestald en in de open lucht overgeladen. Het verdelen van de goederen vindt derhalve plaats in de open lucht, wat zeker bij slecht weer voor de nodige problemen zorgt. Door de opslag en werkzaamheden inpandig plaats te laten vinden, ontstaat een verdere profesionalisering van de bedrijfsvoering, kunnen de goederen beter beveiligd worden (zekerstelling behoud kwaliteit voor opdrachtgevers) en staan zij niet onder invloed van weersomstandigheden, wat opdrachtgevers ook in toenemende mate steeds meer eisen. Om een duurzaam bedrijfseconomisch perspectief te hebben, is de realisatie van het bedrijfsgebouw een absolute 'must'.

Bovendien zal het algemene beeld van de inrichting van het perceel verbeteren. Momenteel wordt het gehele verharde terrein in het weekend en in de avonduren in gebruik genomen door geparkeerde vrachtauto's en afgekoppelde opleggers. Op de bestaande bedrijfskavel is dan ook, logistiek gezien, geen ruimte voor de realisatie van een bedrijfsgebouw. De enige mogelijkheid is om het bedrijfsgebouw achter op de braakliggende weide te bouwen. Zodoende ontstaat er bij het laden en lossen geen hinder voor de vrachtauto's die geparkeerd dienen te worden of die in de werkplaats moeten zijn. Door de bouw van het bedrijfsgebouw achter op het perceel zullen geen extra verkeersbewegingen ontstaan van en naar het bedrijf. Het bedrijfsgebouw zal alleen gebruikt worden voor goederen, die door de eigen vrachtauto's aan- en afgevoerd zullen worden.

Gerrits Transport is ruim 30 jaar gevestigd op de onderhavige locatie. Het initiatief betreft een beperkte uitbreiding van de bedrijfsbestemming en de bebouwingsmogelijkheden, een en ander binnen het bestaande kadastrale perceel (huiskavel). Door deze aanpassing zullen zoals gezegd bestaande activiteiten op het perceel inpandig kunnen gaan plaatsvinden. De mogelijkheden van de bestaande locatie worden hierdoor beter benut, sprake is van efficiënt ruimtegebruik. Mede gezien de schaal van de uitbreiding is volledige verplaatsing van het bedrijf economisch niet haalbaar en rendabel. In de huidige economische omstandigheden blijken het met name de (transport)bedrijven te zijn die recentelijk hebben geïnvesteerd in nieuwe locaties en nu in zwaar weer verkeren (of erger). Bovendien is het bedrijf zeer sterk lokaal gebonden. Niet alleen wat betreft de woonplaats van de werknemers, maar ook wat betreft de uitvoering van werkzaamheden (klantenbestand) en de verbondenheid met het maatschappelijke leven in Winssen. Het bedrijf heeft dan ook een sterke binding met de huidige locatie.

In de directe omgeving zijn geen locaties voorhanden die passend zijn voor een transportbedrijf van deze (de gewenste) omvang. Zeker gelet op de ontsluiting van de bestaande locatie; direct aan een hoofdroute. Winssen heeft geen eigen bedrijventerrein en de bedrijfspercelen langs de Notaris Stephanus Roesstraat in Winssen zijn te klein en er is geen perceel beschikbaar. En al zou een dergelijke locatie beschikbaar zijn, dan moet een dergelijk perceel worden aangekocht, waarna een herschikking moet plaatsvinden of nieuwbouw gerealiseerd om de terreinindeling te laten aansluiten bij de logistiek van het bedrijf. Bovendien bestaat op dergelijke terreinen veelal geen mogelijkheid voor het oprichten van een dienstwoning; hetgeen gelet op de bedrijsvoering noodzakelijk wordt geacht. Vervolgens moet ook de huidige locatie verkocht worden (incl. bedrijfswoning). Dit is in het huidige economische tij onmogelijk en zal bovendien leiden tot kapitaalvernietiging. Hierdoor zou een reële kans op leegstand en verloedering op de huidige locatie ontstaan.

Afgezien van het huidige economische tij is ook in algemene zin te stellen dat, gelet op de belangen die voorliggen, het economische belang van het bedrijf bestaande uit het voortzetten en uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten op de huidige locatie moet prevaleren boven een verhuizing naar een bedrijventerreinlocatie in de regio. Hierbij weegt ook mee dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen bedrijventerrein aanwezig is en de sterke lokale binding van het bedrijf zwaarder moet wegen dan het verplaatsen van het bedrijf naar een verder weg gelegen bedrijventerrein.

Derhalve wordt de realisatie van het bedrijfsgebouw op de locatie zelf, gezien als enige haalbare optie. Doordat de werkzaamheden en de op- en overslag in de huidige situatie op het achterterrein in de buitenlucht plaatsvindt, zal het verplaatsen naar een inpandige situatie de beeldkwaliteit van het perceel al doen verbeteren. Daarnaast wil het bedrijf, ter compensatie, een bijdrage leveren aan verdere landschappelijke versterking. Aanvullend op de bestaande haag zal derhalve langs de erfgrenzen een brede groenstrook, met een enkele en waar mogelijk dubbele bomenrij (gebiedseigen soorten) en onderbeplanting, worden aangebracht.

2.2.3 Toekomstige indeling perceel

Bouwplan

Zoals hiervoor is gemotiveerd, is het bedrijfseconomisch alleen haalbaar indien het bedrijfsgebouw op de bestaande bedrijfslocatie wordt gerealiseerd. Hiertoe is een bouwplan ontwikkeld, onderstaand de situatietekening en enkele gevelbeelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf_0005.jpg"

Toekomstige situatie perceel en gevelbeelden nieuw bedrijfsgebouw (bron: architectenbureau Schreven BV)

Het gebouw (circa 30,4 x 42,7 meter) bestaat uit één laag met een zadelkap. De goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk 6 en 10 meter, passend bij de (agrarische) bebouwing in de omgeving. Door middel van een loadingdock aan de noordzijde is het mogelijk de inpandige werkzaamheden op maaiveldniveau plaats te laten vinden en is een hogere maatvoering van het gebouw niet noodzakelijk. De maatvoering van de bebouwing is vergelijkbaar met de standaardmaten uit het bestemmingsplan Buitengebied en met diverse (agrarische en bedrijfsmatige) gebouwen in de directe omgeving.

Ook de architectonische vormentaal is passend binnen de omgeving en refereert naar de in de omgeving aanwezige agrarische schuren. De gevels bestaan uit stalen sandwichpanelen in een gedekte kleurstelling (donkergrijs en -groen) en een ondergeschikt deel uit genuanceerde rode baksteen. Het dak wordt bekleed met stalen geïsoleerde golfplaten in een antraciete kleurstelling. Op het zuidelijk dakdeel is ruimte voor zonnepanelen.

Landschappelijke inpassing

Het perceel wordt omgeven door boomgaarden. Daarnaast is sprake van bestaande bebouwing langs de omliggende wegen, een forse laanbeplanting langs de Van Heemstraweg en wordt de bebouwing op het achterterrein gerealiseerd. Langs de oostrand van het bestaande bedrijfsdeel op het perceel is reeds een hoge haag aanwezig. Feitelijk vormen deze locatie-eigenschappen reeds een landschappelijke buffer naar de omgeving en zal de uitbreiding vrijwel onzichtbaar vanaf de wegen plaatsvinden. Zoals gezegd wil het het bedrijf echter een bijdrage leveren aan verdere versterking van de visuele uitstraling. Gezien de landschaps- en locatiekenmerken behoeft dit geen zware inkadering te zijn. Aanvullend op de bestaande haag zal aan 3 zijden van de nieuwe bedrijfsloods een brede groenstrook, met verspreid enkele bomen en onderbeplanting (gebiedseigen soorten), worden aangebracht. Mogelijk dat op termijn langs de west- en oostgrens aanvullend een haag van gebiedseigen soorten kan worden aangeplant.

2.3 Conclusie

Het bouwplan wordt gerealiseerd op de bestaande bedrijfslocatie. De locatie is gelegen tegen de kern Winssen en aan de Van Heemstraweg en is derhalve goed ontsloten. De directe omgeving wordt gekarakteriseerd als een relatief verdicht landschap (bebouwing en erfbeplanting, laanbeplanting langs de Van Heemstraweg en de boomgaarden). Langs de Van Heemstraweg, en zeker in de directe nabijheid van de kernen, hebben zich van oudsher diverse functies gevestigd. Hierdoor is een gemengd gebied met een afwisselend beeld ontstaan. Het onderhavige bedrijf is zeer lokaal gebonden wat betreft de werknemers, klantenkring en kent een sterke verbondenheid met het maatschappelijke leven. Een belangrijk deel van de transporten betreft het vervoer van agrarische producten.

Het initiatief omhelst een kleinschalige verruiming van de bedrijfsbestemming op de bestaande huiskavel en de realisatie van een bedrijfsgebouw. Door de realisatie van dit initiatief zullen opslag en werkzaamheden, die nu in de open lucht plaatsvinden, inpandig verhuizen. Derhalve kan worden voorzien in een verbetering van de werkzaamheden en veiliger omstandigheden voor de producten (geen weersinvloeden, beschadiging e.d.) en daarmee een betere garantstelling van de te leveren kwaliteit aan de klanten. Mede gezien de schaal van het initiatief is verhuizing van het bedrijf naar een locatie elders economisch niet haalbaar, los van het feit dat in de directe omgeving geen passende locaties beschikbaar zijn. Daarnaast is het in de huidige economische omstandigheden vrijwel onmogelijk de huidige locatie te verkopen, waardoor leegstand en verloedering zullen dreigen.

Doordat door realisatie van het initiatief bestaande activiteiten die in de buitenlucht plaatsvinden vervolgens inpandig worden afgehandeld, is geen sprake van uitbreiding van bedrijfsactiviteiten. Het aantal vervoersbewegingen zal derhalve niet toenemen. Het inpandig verrichten van de werkzaamheden betekent al een verbetering van de visuele kwaliteit ter plaatse. Het gebouw zal wat maatvoering en uitstraling aansluiten op de gebiedskarakteristiek.

De locatie wordt reeds omgeven door bebouwing en opgaande beplanting (laanbeplanting, erfbeplanting). De uitbreiding van het bedrijf zal derhalve niet zichtbaar zijn vanaf de omliggende wegen. Voorts zal een extra inspanning worden geleverd door het aanbrengen van een verdere landschappelijke versterking langs de randen van het perceel. Sprake is van een goede ruimtelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluitomgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene procedureregels 
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 1 bestemming en 1 dubbelbestemming. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Bedrijf
Het gehele perceel heeft de bestemming 'Bedrijf' gekregen. De regeling is gelijk aan het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied', maar biedt aanvullend de planologische-juridische (bouw)regeling om het gewenste initiatief te realiseren. De bestaande bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van circa 560 m2, de nieuwbouw heeft een omvang van circa 1.300 m2. In de bouwregeling is derhalve opgenomen dat de bebouwde oppervlakte maximaal 2.000 m2 bedraagt.

Om de inspanning in het kader van de landschappelijke inpassing ook planologisch-juridisch te borgen is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Waarde-Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In het plangebied is 1 dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Waarde-Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definities van bestaand stedelijk gebied en stedelijke ontwikkeling de definities uit de Bro gehanteerd:

bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

stedelijke ontwikkeling: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In voorliggende situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals mede volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013, 201302867/1/R4 en 14 januari 2014, 201308263/2/R4 is er bij ontwikkelingen van kleinschalige aard, geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In voorliggend geval komt daar nog bij dat het een uitbreiding van een bestaand bedrijf betreft en geen nieuwbouw van een bedrijf. Door het intensiever benutten van een bestaande bedrijvenlocatie, waarvoor op het beschikbare terrein geen alternatieven bestaan, is er sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Voor een nadere toelichting van het initiatief wordt verwezen naar 2.2.

In het geval door zich verder ontwikkelende jurisprudentie een dergelijk initiatief toch als stedelijke ontwikkeling beschouwd moet worden, geldt in het kader van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' de volgende afweging:

  • 1. Behoefte: het klantenbestand van Gerrits Transport bestaat voor een groot gedeelte uit opdrachtgevers uit de gemeente Beuningen of directe omgeving daarvan. Het bedrijf heeft dus een sterke lokale (en regionale) binding. Door de opslag en werkzaamheden inpandig plaats te laten vinden, ontstaat een verdere profesionalisering van de bedrijfsvoering, kunnen de goederen beter beveiligd worden (zekerstelling behoud kwaliteit voor opdrachtgevers) en staan zij niet onder invloed van weersomstandigheden. De opdrachtgevers eisen dit ook steeds meer in toenemende mate, waaruit ook duidelijk de (regionale) behoefte van het initiatief blijkt. Om een duurzaam bedrijfseconomisch perspectief te hebben, is de realisatie van het bedrijfsgebouw een absolute 'must'.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: De uitbreiding van de bedrijfsbestemming en het realiseren van het gebouw is noodzakelijk, omdat het huidige deel van het kadastrale perceel met de bestemming 'Bedrijf' ongeschikt is om aan de wensen van de klanten tegemoet te komen. De klanten eisen immers in steeds grotere mate dat 'hun' goederen inpandig worden op- en overgeslagen en bij Gerrits Transportbedrijf ontbreken thans de m² bebouwing om dit te kunnen doen. Gerrits Transportbedrijf is al enkele jaren bezig met de uitbreidingsplannen. In dat kader is ook gekeken naar de mogelijkheden om te verhuizen naar een bedrijventerrein. Aangezien de kern Winssen geen eigen bedrijventerrein heeft, is daarbij gekeken naar bedrijventerrein Schoenaker in Beuningen. De investering die gepaard gaat met een verhuizing en tegelijk (en ook vooral) het afschrijven van de locatie aan de Van Heemstraweg, maken een verhuizing naar een bedrijventerrein financieel onhaalbaar. Met name ook omdat de banken niet bereid zijn om een dergelijke investering voor te financieren. Daarnaast zou een verhuizing naar elders leiden tot leegstand en verpaupering van de huidige locatie. Door betere benutting van het perceel en een sterke landschappelijke omkadering wordt een goede ruimtelijke inpassing gerealiseerd.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: de locatie is gelegen aan de Van Heemstraweg, een zeer belangrijke interlokale/regionale ontsluitingsweg. Meerdere (regionale) buslijnen maken dan ook gebruik van deze route. Daarmee is sprake van een goede bereikbaarheid.

Uit bovenstaande blijkt dat (ook en voor zover noodzakelijk) aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt voldaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

4.2.1 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. De provincie ondersteunt, faciliteert en handelt vanuit mogelijkheden en niet alleen vanuit kaders.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

De provincie streeft onder andere naar het beter benutten van gebiedskwaliteiten, oftewel het verbinden van kwaliteiten van een gebied met ontwikkelingsmogelijkheden.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De Omgevingsvisie gaat derhalve over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel. Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen. De Omgevingsvisie kan dan ook als volgt worden getypeerd:

  • 1. Via co-creatie en uitnodigingsplanologie wil de provincie sneller inspelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland. Zij spant zich in om met mensen in gesprek te blijven en te zoeken naar wie een bijdrage kunnen leveren aan opgaven en doelen!
  • 2. Structuurversterking en partnerschap als uitgangspunt. Gelderland is mooi, dynamisch en divers.
  • 3. Nieuwe aandacht voor de steden, meer ruimte voor economie en een extra stap voor duurzame ontwikkeling en een leefbaar platteland.
  • 4. Van tien jaar 'vast' naar flexibel en toekomstgericht. In een digitaal raadpleegbaar document.
  • 5. Van vijf sectorale plannen en separate verordeningen naar één plan en één verordening op hoofdlijnen voor de maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.
  • 6. Samen afwegen en aan de slag met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Kwaliteiten en doelen staan centraal, niet de regels.
  • 7. Van Ecologische Hoofdstructuur (EHS) naar het Gelderse Natuurnetwerk en een Groene Ontwikkelingszone, met meer uitnodiging om bij te dragen aan het realiseren van natuurdoelen.
  • 8. Regionale afspraken voorop. Niet alleen woningbouw en bedrijventerreinen, ook kantoren en detailhandel.
  • 9. Lokaal maatwerk waar nodig.
  • 10. Minder overheid, meer samenleving. Een samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan komen. De provincie verbindt!

Krachtige steden en vitale dorpen

Gestreefd wordt naar:

  • behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is;
  • het stimuleren van economische ontwikkelingen en dynamiek;
  • kwalitatief hoogwaardige en bereikbare maatschappelijke voorzieningen;
  • respect en aandacht voor cultuur en cultuurhistorie, ruimte voor (sportieve) vrijetijdsbesteding.

De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt de Omgevingsvisie de volgende handvatten:

  • versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen;
  • een basis voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in plannen;
  • zorgvuldige locatie-afwegingen die voortbouwen op de kwaliteit en de kracht van het bestaande en anticiperen op veranderingen in de toekomst, zonder het uitgaan van het bestaande tot dogma te verheffen;
  • een basis voor regionale afspraken over wonen en werken.

Duurzame verstedelijking

Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. Het accent wordt gelegd op onder andere het behoud van de gebruikswaarde van de bestaande voorraad van vastgoed in steden en dorpen (o.a. transformeren en aanpak van leegstand).

Werken 

De provincie en haar partners streven samen naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid biedt voor iedereen die wil en kan werken. De opgaven die zij hierbij zien, zijn:

  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
  • arbeidsparticipatie van de Gelderse beroepsbevolking optimaliseren;
  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
  • bereikbaar werk voor iedereen.

De provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudendheid bij het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen en veel aandacht voor het revitaliseren van bestaande terreinen. Onderhavig bestemmingsplan is in lijn met dit uitgangspunt.

4.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In tegenstelling tot de hiervoor geldende Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn in de Omgevingsverordening geen contouren, zoekzones en regels over het toestaan van bebouwing in het buitengebied opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Wel zijn regels opgenomen ten aanzien van bedrijvigheid. Net als bij de RVG zijn deze regels niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. Het betreft een initiatief op een bestaand bedrijfsperceel (intensivering ruimtegebruik op de huiskavel), er wordt geen nieuwe bedrijvenlocatie c.q. -terrein ontwikkeld. Bovendien betreft het initiatief het verplaatsen van bestaande werkzaamheden, die nu in de buitenlucht plaatsvinden, naar een inpandige situatie (zie ook 2.2 en 4.1.1). Door een extra impuls in de landschappelijke vormgeving wordt de ruimtelijke kwaliteit verder versterkt. Er zijn derhalve geen impliciete provinciale belangen in het geding door vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie. De provincie heeft dan ook inmiddels aangegeven akkoord te gaan met het bestemmingsplan.

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Hoewel het Regionale Plan geen specifieke beleidsuitspraken doet die van toepassing zijn op de schaal en inhoud van het initiatief, biedt het beleid toch enkele aanknopingspunten. Ten aanzien van bedrijventerreinen wordt gesteld dat door de koppeling van de behoefte aan uitbreiding aan intensivering van bestaande terreinen het aantal hectare te reserveren bedrijventerrein kan worden beperkt. Voor de regionale opgave past de stadsregio de SER-ladder toe: allereerst verdichting, hergebruik en revitalisering en pas daarna uitbreiding. Beperkte uitbreidingen blijven noodzakelijk. Deze vinden vooral plaats aansluitend aan bestaand stedelijk gebied of aan bestaande bedrijventerreinen. Verder erkent de Stadsregio het belang van lokale ondernemers: 'Lokale bedrijven leveren een grote bijdrage aan de werkgelegenheid en de leefbaarheid in de dorpen. Die bedrijven, veelal MKB, zakelijke diensten, kleinschalige distributie, dragen hier bijvoorbeeld als sponsors bij aan het lokale verenigingsleven in de kleine kernen. Behoud en versterking van lokale bedrijvigheid is derhalve cruciaal voor een vitale dorpseconomie. Herstructurering van de bedrijventerreinen is vaak hard nodig om die lokaal gebonden bedrijven uitbreidingsruimte en nieuw perspectief te bieden. Dit is naast intensivering vooral gericht op kwaliteitsverbetering, want de behoefte aan omgevingskwaliteit laat zich in en rond de dorpen sterk voelen. Een minder monofunctionele inrichting, betere aansluiting op het dorp, betere integratie met landschap en cultuurhistorie zijn elementen daarvan.' Het initiatief is in lijn met de regionale beleidsuitgangspunten.

Zoekzones landschapsversterking

Het plangebied is gelegen in de 'Zoekzone landschapsversterking', zoals deze langs de Van Heemstraweg is opgenomen. Het Regionaal Plan geeft hierover aan dat in een aantal gebieden het toevoegen van een beperkt aantal woningen mogelijkheden bieden voor een versterking van het landschap. Het landelijk wonen als kwaliteitsimpuls is een belangrijke financiële motor om op gerichte plekken te werken aan functiecombinaties van water, natuur en wonen. Dat kan in de vorm van een financiële bijdrage (groenfonds) of investeringen direct in de groene omgeving zelf (bijvoorbeeld beplanting kavels). Landelijk wonen is het meest kansrijk op goed bereikbare plekken in een aantrekkelijke landschappelijke omgeving.

In onderhavige situatie worden geen woningen toegevoegd, maar betreft het een beperkte uitbreiding van een bestaande bedrijf, waaronder de realisatie van een bedrijfsgebouw. Het initiatief gaat gepaard met een extra inspanning in het kader van de landschappelijke inspanning. Het beleid conform het Regionaal Plan staat de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.2.4 Regionaal Programma Bedrijventerreinen

Doel van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen betreft het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit en het voorkomen van overaanbod en leegstand. Dat wordt gedaan door op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen in te zetten op de afstemming tussen vraagaanbod, zorgvuldig ruimtegebruik, intensivering, fasering, profilering/segmentering, kwaliteit en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.

De stadsregio wordt daarbij SER-ladder proof, naast voldoende m2 bedrijventerreinen wil de stadsregio ook kwaliteit. Voor voldoende bedrijventerreinen van de juiste kwaliteit zet de stadsregio vooral in op gebruik van de SER–ladder. De SER-ladder regelt een integrale aanpak voor de kwantitatieve en kwalitatieve afstemming van vraag en aanbod, segmentering, herstructurering en zorgvuldig ruimtegebruik. Overigens is inmiddels de SER-ladder inmiddels vervangen door de Ladder voor duurzame verstedelijking. De SER-ladder gaat uit van 3 niveaus, het 3e niveau betreft het kavelniveau. Op kavelniveau zal bij de verplaatsing/uitbreiding van bestaande bedrijven of bij de vestiging van nieuwe bedrijven door de gemeente worden nagegaan of er mogelijkheden zijn qua inbreiding of uitbreiding op bestaande locaties of terreinen voordat vestiging op een nieuw bedrijventerrein wordt overwogen.

Bij bestaande bedrijven zal de gemeente samen met het bedrijf nagaan of uitbreiding op de bestaande locatie mogelijk is, zo niet of dan kan worden gekozen voor een bestaande bedrijfslocatie elders binnen de gemeente. Pas als dat niet mogelijk is, dan is vestiging op een uitgeefbaar of nieuw bedrijventerrein mogelijk. Daarbij moet worden voorkomen dat het bedrijf de subregio verlaat, dat gaat ten koste van de bedrijvigheid en werkgelegenheid in de subregio. Daarom dienen er ook op lokaal niveau bedrijventerreinen te zijn/te worden ontwikkeld die specifieke kwaliteiten hebben en/of zorgen voor de invulling van een specifieke vraag.

De gemeenten zullen de bestaande bedrijven faciliteren door zich flexibel op te stellen. Er zal bij het wijzigen van een bestemmingsplan worden nagegaan of er mogelijkheden kunnen worden geboden om intensief gebruik te maken van de locatie, meer in de hoogte te kunnen bouwen of een andere bestemming mogelijk te maken. Indien de bedrijven hun uitbreiding kunnen realiseren op de bestaande locatie dan gaan ze investeren in de bestaande locatie. Hierdoor wordt veroudering voorkomen, verbetert de kwaliteit op het bedrijventerrein en kan zelfs sprake zijn van een vliegwiel effect voor andere private investeringen op het bedrijventerrein.

Hoewel het Regionaal Programma Bedrijventerreinen geen specifieke beleidsuitspraken doet die van toepassing zijn op de schaal en inhoud van het initiatief, biedt het beleid toch enkele aanknopingspunten. Uitgangspunt van het beleid is, dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Aangezien het initiatief betrekking heeft op het duurzaam kunnen blijven exploiteren van het bestaande bedrijf op de bestaande locatie, er sprake is van een zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik met oog voor versterking van de algehele beeldkwaliteit en het landschappelijke beeld, is het initiatief in lijn met de SER-ladder en de uitgangspunten van het regionale beleid.

4.2.5 Conclusie

Middels onderhavig initiatief zal het bestaande lokaal geörienteerde transportbedrijf de bestaande activiteiten beter kunnen organiseren op de bestaande, eigen bedrijfslocatie. Er wordt derhalve geen nieuwe bedrijfslocatie of -terrein gecreëerd. Zoals in de hoofdstukken 2.2.1 en 2.2.2 is gemotiveerd, is het bedrijfseconomisch niet rendabel om de activiteiten deels elders te laten plaatsvinden of om het bedrijf in het geheel te verhuizen. Verplaatsing zal bovendien leiden tot leegstand en verloedering van de huidige locatie.

Bestaande activiteiten die nu in de buitenlucht plaatsvinden, kunnen door de relisatie van het bedrijfsgebouw inpandig plaatsvinden. Er vindt derhalve geen uitbreiding van bedrijfsactiviteit plaats, ook zal het aantal verkeersbewegingen niet toenemen. Hierdoor wordt de kwaliteit van de te leveren dienst verbeterd, maar vindt ook een versterking van de visuele kwaliteit plaats. De schaal en architectonische vormgeving van het te realiseren gebouw zijn in overeenstemming met de gebiedskarakteristiek. Aanvullend wordt op eigen terrein extra geïnvesteerd in een landschappelijke versterking, door de aanleg van een groene omzoming met bomen en onderbeplanting (gebiedseigen soorten).

Het initiatief is passend met het provinciale en regionale beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Gemeente Beuningen

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen "Groen en Dynamisch" vastgesteld op 8 mei 2012. Voor de kern Winssen is een afzonderlijke structuurvisie Winssen opgesteld. De hoofdlijnen van deze structuurvisie zijn in de gemeentelijke structuurvisie geintegreerd. Eén van de hoofdopgaven voor Winssen betreft Organisch doorontwikkelen: Winssen onderscheidt zich van de omliggende kernen van de gemeente Beuningen doordat het landschap sterk verweven is met de totale kern. Vanuit bijna elke hoek van de kern kan dit worden beleefd door het zicht op boomgaarden, weilanden, bos of de dijk. Binnen dit kleinschalige patroon liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor de organische groei van het dorp waarbij de opgave is de bestaande karakteristiek te behouden.

De linten vormen het cement van de kern. De sfeer en structuur moet behouden blijven, waarbij de dorps- en groene elementen versterkt moeten worden. Uitgangspunt voor de structuurvisie is een geleidelijke organische groei. De mogelijkheden voor uitbreiding binnen de stedenbouwkundige hoofdstructuur bestaan uit het opvullen van open ruimtes tussen bestaande bebouwing in de uitlopers van de dorpse linten en langs de landelijke linten, de openheid en de zichtlijnen vanaf de linten. In het gebied ten noorden van de van onderhavige locatie wordt woningbouw voorzien door de realisatie van enkele nieuwe bebouwingslinten. Na 2020 behoort ook een uitbreiding over de Van Heemstraweg tot de mogelijkheden.

De gemeente staat open voor nieuwe initiatieven die niet genoemd zijn in de Structuurvisie. Deze initiatieven zal de gemeente per geval beoordelen om te bezien of zij hieraan haar medewerking kan verlenen. Ten aanzien van de bedrijvigheid geldt in het algemeen dat de gemeente de bevordering van het ondernemerschap en het behoud van de economische vitaliteit van de kernen als een (sociaal-)economische opgave ziet.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren.

De kern Winssen en het omliggende gebied zijn gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen'. De doelstelling in deze gebieden is het behouden van het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, boomgaarden, kleine landschapselementen en weiden in onregelmatige patronen. De belangrijkste kwaliteiten van dit gebied zijn:

  • Kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen;
  • Zeer groene uitstraling door erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen;
  • Afwisselend beeld;
  • Groene zones tussen dorpen.

Ruimtelijk streefbeeld

Het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen is uitgangspunt bij ontwikkelingen, evenals de zeer groene uitstraling door erfbeplanting, hagen en wegbeplantingen. De overgang naar de Waalkommen is geleidelijk en verloopt in een grove slinger ten noorden van de Van Heemstraweg. Alleen de oplettende waarnemer ziet duidelijke verschillen tussen oeverwal en kom. Het goed vormgeven van deze overgang is bij nieuwe ontwikkelingen een opgave. De verhouding tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork door de aanwezigheid van hagen, bosjes, wegbeplanting en solitaire bomen.

4.3.3 Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een verbetering van de bedrijfslogistiek op een bestaand bedrijfsperceel. Daartoe wordt een bedrijfsgebouw gerealiseerd, waardoor activiteiten die nu in de buitenlucht plaatsvinden naar inpandig kunnen verhuizen. Dat alleen al zorgt voor een verbetering van de beeldkwaliteit ter plaatse. Daarnaast wordt extra geïnvesteerd in een versterking van de landschappelijke inpassing van het perceel. Hiermee wordt invulling gegeven aan het samenspel van bebouwingslinten en landschap.

Verder is de gemeente uitdrukkelijk van oordeel dat bestaande bedrijven niet op slot mogen worden gezet, zeker als een uitbreiding een bedrijfseconomische noodzaak is, er vanuit de bestaande situatie, gelet op overlast en ontsluiting, geen directe noodzaak is om in te grijpen in de bestaande situatie en haalbare alternatieven niet voorhanden zijn.

4.4 Conclusie

Het initiatief is passend en in lijn met het beleid van de verschillende overheidslagen.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het grootste deel van de locatie heeft reeds de bestemming 'Bedrijf'. Slechts het achterste deel van de huislocatie zal een nieuwe bestemming krijgen, van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'. Dit betreft geen gevoelige bestemming. Bodemonderzoek kan in het kader van het bestemmingsplan achterwege gelaten worden.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.

5.2.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Doorvertaling bestemmingsplan

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra bedrijfsgebouw op het perceel mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat bestaande activiteiten, die nu nog in de buitenlucht plaatsvinden, naar een inpandige situatie verplaatsen. Er vindt geen uitbreiding van activiteiten plaats, derhalve is ook geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het bedrijfsgebouw is daarnaast niet aan te merken als een voor geluid gevoelig object. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

5.2.3 Railverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 55 dB.

Doorvertaling bestemmingsplan

De locatie is niet gelegen in een onderzoekszone langs spoorwegen. Akoestisch onderzoek spoorwegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

5.2.4 Industrielawaai

Regelgeving

Het bedrijf is niet zelfstandig geluidzoneringsplichtig, daarnaast is het bedrijf ook niet gelegen in een zone van een ander industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is dan ook niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan.

Op de geluidhinder zoals die door het bedrijf wordt veroorzaakt, is het Activiteitenbesluit van toepassing. Het maximum geluidniveau op de gevel van de dichtstbijzijnde woning mag niet meer bedragen dan 50 dB(A).

Doorvertaling bestemmingsplan

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra bedrijfsgebouw op het perceel mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat bestaande activiteiten, die nu nog in de buitenlucht plaatsvinden, naar een inpandige situatie verplaatsen. Er vindt geen uitbreiding van activiteiten plaats, derhalve is ook geen sprake van een toename van het industrielawaai. Door de realisatie van het gebouw zal juist eventuele geluidsuitstraling verminderen. Daarnaast is van belang dat er in de directe nabijheid van het bedrijf geen voor geluid gevoelige gebouwen staan (zie ook hieronder Bedrijven en Milieuzonering). Akoestisch onderzoek industrielawaai is derhalve niet noodzakelijk.

5.2.5 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en Milieuzonering

5.3.1 Regelgeving

Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, geur, stof en gevaar). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving, een gemengd gebied en een gebied met functiemenging.

Het bedrijf valt in de categorie goederenwegvervoerbedrijven met (na de uitbreiding) een bedrijfsoppervlak van meer dan 1000 m². Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG valt deze bedrijvigheid onder categorie 3.2. Indien er tussen bedrijvigheid van deze categorie en gevoelige objecten (zoals woningen) een afstand van 100 meter wordt aangehouden, dan is er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Dat wil zeggen dat bij deze afstand een goed woon- en leefklimaat kan worden gehanteerd.

In voorliggende situatie liggen er geen gevoelige objecten op een afstand van minder dan 100 meter.

5.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra bedrijfsgebouw op het perceel mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat bestaande activiteiten, die nu nog in de buitenlucht plaatsvinden, naar een inpandige situatie verplaatsen. Er vindt geen uitbreiding van activiteiten plaats, derhalve is ook geen sprake van een toename van hinder. Door de realisatie van het gebouw zal juist eventuele hinder verminderen.

Het bedrijf vormt geen gevoelige bestemming. De aanwezige inrichtingen en bedrijven in de omgeving van het plangebied worden, als gevolg van het onderhavig bestemmingsplan, niet in hun bedrijfsvoering geschaad. Andersom geldt dat door onderhavig bestemmingsplan geen overlast bestaat naar gevoelige objecten in de omgeving en er dus sprake is van een goede woon- en leefomgeving. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit,

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannnemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid Nibm bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde Nibm-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra bedrijfsgebouw op het perceel mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat bestaande activiteiten, die nu nog in de buitenlucht plaatsvinden, naar een inpandige situatie verplaatsen. Er vindt geen uitbreiding van activiteiten plaats, derhalve is er ook geen sprake van een toename van verkeersbewegingen. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is dan ook uit te sluiten. Onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.5 Geur

5.5.1 Regelgeving

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. In het kader van de 'omgekeerde werking' wordt de Wgv gebruikt om te onderzoeken of ter plaatse van voor geur gevoelige object sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Een geurgevoelig object is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In voorliggende situatie is het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw geen geurgevoelig object. In het bedrijfsgebouw zullen niet permanent mensen verblijven. Het bedrijfsgebouw zal voornamelijk gebruikt worden voor opslag en laden en lossen en de laad en losactiviteiten worden telkens door andere werknmers uitgevoerd.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra bedrijfsgebouw op het perceel mogelijk gemaakt. Dit bedrijfsgebouw is niet aan te merken als een geurgevoelig object. Onderzoek naar het aspect geurhinder is derhalve niet noodzakelijk.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.(invloedsgebied).

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

5.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van risicovolle inrichtingen of transportassen van gevaarlijke stoffen. De dichtsbijzijnde gasleiding is gelegen op ruim 1.200 m, de A50 op ruim 2.000 m en de Waal op ruim 1.700 m. Geen sprake is van een overschrijding van een PR-contour.

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra bedrijfsgebouw op het perceel mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat bestaande activiteiten, die nu nog in de buitenlucht plaatsvinden, naar een inpandige situatie verplaatsen. Er vindt geen uitbreiding van activiteiten plaats, derhalve is ook geen sprake van een toename van werknemers. Derhalve neemt het GR niet toe en is onderzoek naar het aspect externe veiligheid niet noodzakelijk.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota rioleringsbeleid (2005), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • a. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • b. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • c. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten, om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.

Uitgangspunten gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  • 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  • 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  • 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  • a. natuurlijk water
  • b. belevingswater
  • c. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  • 4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  • 5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.7.2 Huidige situatie

Oppervlaktewater
Er is op de locatie zelf geen sprake van oppervlaktewater. Langs de west- en zuidrand is sprake van (droogvallende) sloten. Beiden zijn B-watergangen.

Hemelwater
Het perceel heeft een omvang van circa 11.540 m2, waarvan in ieder geval het bedrijfsdeel is verhard. Het achterste onverharde gedeelte heeft een omvang van circa 1.998 m2 (dierenweide).

5.7.3 Toekomstige situatie

Met onderhavig intiatief zal de dierenweide deels worden verhard ten behoeve van de realisatie van het gebouw. Daarnaast vindt een landschappelijke inpassing plaats, dit deel wordt logischerwijs niet verhard. Aangezien in de periode tussen 2008 en 2011 reeds een beperkte uitbreiding heeft plaatsgevonden, is reeds gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een éénmalige vrijstelling van nieuw verhard oppervlak met een maximum van 1.500 m2. Dit betekent dat de voorliggende uitbreiding van het verharde oppervlak volledig moet worden gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr75Win-vadf_0007.jpg"

Verbreding watergang

Het verharde oppervlak neemt met dit bestemmingsplan met circa 1.388 m2 toe. Conform de stelregen van het waterschap bedraagt deze compensatie 0,0436 m3/m2 x 1.388 m2 = 60 m3 in de eerste 30 cm boven waterpeil. De bestaande watergang zal worden verbreed met (70 m x 0,717) + (7,7m x 1,32) = 50,2 m3 + 10,0 m3 = Totaal 60,2m3. Hiermee wordt voldaan aan de compensatieplicht. Het verharde oppervlak zal op deze watergang afwateren.

5.7.4 Conclusie

Door de verbreding van de bestaande watergang kan aan de compensatieplicht worden voldaan. Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het plangebied ligt niet in of in de omgeving van beschermde gebieden. Op grond van de ligging en de bestemming van het terrein is een effect op beschermde gebieden uit te sluiten.

Het achterste deel van het perceel is in gebruik als dierenweide en wordt relatief intensief begraasd. Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aanwezig. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten. Met de realisatie van onderhavig initiatief zullen, door de aan te brengen landschappelijke versterking, de natuurwaarden ten opzichte van de huidige situatie toenemen.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Volgens deze kaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde. Voordat het bedrijfsgebouw opgericht kan worden, zal onderzoek moeten plaatsvinden naar de daadwerkelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Hiertoe is in het bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' opgenomen.

Cultuurhistorie

Op de gemeentelijke Cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied aangeduid als 'oud cultuurland' Er is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden waarmee in het kader van voorliggend bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor zal een overeenkomst worden afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

De provincie Gelderland heeft een positieve reactie afgegeven. Ook het waterschap heeft haar goedkeuring gegeven.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 9 april tot en met 20 mei 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.