Plan: | Poelsestraat 1a 1b Winssen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPpoelsestraat1ab-vadf |
Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen het plangebied.
Het waterbeleid van het Rijk is verwoord in Nationaal Waterplan 2009-2015. Voor het plangebied geldt dat de nieuwbouw geen nadelige gevolgen mag hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater en dat het waterhuishoudkundige systeem niet aangetast mag worden. Het hemelwater moet in zijn geheel worden afgekoppeld van de vuilwaterafvoer en moet zoveel mogelijk worden geïnfiltreerd op de locatie.
Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het wa-ter. In aansluiting op landelijk beleid hanteert het waterschap Rivierenland conform de 'Richtlijn Hydrologisch neutraal ontwikkelen' het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met hemelwater.
Nieuwe bouw- en inrichtingsplannen moeten voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie (vóór de nieuwe ontwikkeling). Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet over-schreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd of verhoogd.
Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van een bouwplan minder dan 1500 m2 bedraagt, dan geldt een vrijstelling voor de aanleg van compenserende waterberging.
Bij alle bouwplannen dient verder gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Alleen afvalwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk riool of geloosd op een IBA.
Wanneer mogelijk moet het water ter plaatse worden geïnfiltreerd of, als dat vanwege de bodemgesteldheid of de grondwaterstand niet gaat, worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Conform de kwaliteitstrits 'schoonhouden - scheiden - zuiveren' dient in alle gevallen, en zeker in geval van nieuwbouw, de mogelijkheid van bronmaatregelen (schoonhouden van het hemelwater) te worden onderzocht.
Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld: een zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), het voorkomen van de blootstelling van bouwmetalen aan regenwater en verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
De algemene randvoorden van het waterschap zijn van toepassing.
Er is beleid ontwikkeld om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. Daarvoor is het van belang dat er voldoende waterberging wordt gecreëerd bij ruimtelijke plannen.
De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor plannen met een toename van verhard oppervlak tot 5 ha. kan de vuistregel van 436m³ waterberging per hectare verharding worden gebruikt, mits er geen complicerende zaken zoals kwel aan de orde zijn.
In het onderhavige plan vind geen toename van het verhard oppervlak plaats.
Waterplan
In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën.
Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.
Gemeentelijk rioleringsplan 2008-2012
De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2008-2012 (GRP) vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvloeiend hemelwater vastgelegd.
Samengevat hieruit het volgende:
Wateroverlast
De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op één keer per twee jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.
Klimaatverandering
De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.
Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar in eerste instantie zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder schoon regenwater in het riool terecht. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Op en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie bevindt zich geen oppervlaktewater. De hui-dige schuur is niet aangesloten op de riolering.
De originele bodem bestaat volgens de wateratlas van de provincie Gelderland uit rivierklei. Volgens dezelfde atlas ligt het gemiddelde hoogste grondwaterniveau op circa 0,60 cm -mv. Er komt geen hinderlijke kwel voor. De locatie is volgens de waterkansenkaart blijvend geschikt voor woonbebouwing.
De twee nieuwe woningen zullen worden voorzien van aansluitingen op het bestaande afvalwaterriool langs de Poelsestraat.
Het hemelwater mag niet te worden geloosd op het riool. In de huidige situatie loopt het hemelwater van de schuur van het dak af en infiltreert het direct in de bodem.
Op de tekeningen die bij de bouwaanvraag zijn ingediend is aangegeven dat de hemelwaterafvoer van het hoofdgebouw en de bijgebouwen volgens de opgave van de installateur wordt aangesloten op infiltratie kratten.