Plan: | RWZI Weurt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPpartherzRWZI2017-vadf |
De gemeente Beuningen heeft de afgelopen jaren vrijwel alle bestemmingsplannen voor haar grondgebied herzien. Tot nu toe zijn de gronden ter plaatse van de rioolwaterzuivering (Hierna: RWZI) in Weurt echter buiten deze herzieningen gebleven.
Een belangrijke aanleiding voor deze herziening zit in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In dit artikel is bepaald dat de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw moet worden vastgesteld, de zogenaamde actualisatieverplichting. Het thans nog geldende bestemmingsplan 'Afvalverwerking Weurtse Polder' is vastgesteld in 1983 en daarmee toe aan actualisering.
Het betreft een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Afvalverwerking Weurtse Polder', waarbij de gemeente uitgaat van het bestemmen van de huidige (planologische) situatie. Omdat de regeling voor de RWZI op hoofdlijnen nog voldoet, zal dat bestemmingsplan als basis dienen voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan. Er zijn geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Westkanaaldijk aan de Jonkerstraat 42 te Weurt. Het plangebied bestaat uit de RWZI Nijmegen (dit is de benaming die het waterschap Rivierenland hanteert) te Weurt van waterschap Rivierenland en de voormalige, maar veel kleinere, RWZI van papierfabrikant Sappi.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging van het plangebied in de omgeving respectievelijk de begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging RWZI met aanduiding plangebied (rode druppel)
Globale begrenzing RWZI met aanduiding plangebied (rode omkadering)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Afvalverwerking Weurtse Polder', zoals de gemeenteraad van Beuningen dat heeft vastgesteld op 14 december 1983 en het college van Gedeputeerde Staten grotendeels heeft goedgekeurd op 12 maart 1985. Het bestemmingsplan is grotendeels goedgekeurd bij koninklijk besluit op 10 april 1987. De onderdelen waaraan goedkeuring is onthouden hebben geen betrekking op het plangebied.
Ter plaatse van de gronden in het plangebied geldt de bestemming 'Rioolwaterzuivering (artikel 4)' met de medebestemming 'afschermend groen'. De rioolpersleidingen in het plangebied zijn voorzien van een aanduiding 'rioolpersleiding'.
Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de situatie in het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In het plangebied zijn de Rioolwaterzuivering (RWZI) Nijmegen van waterschap Rivierenland gelegen en de voormalige, maar veel kleinere, RWZI van papierfabrikant Sappi. De voormalige RWZI van Sappi is niet meer in gebruik en zal binnen enkele jaren gesloopt worden. De gronden onder deze RWZI zijn in eigendom van waterschap Rivierenland. De voormalige RWZI van Sappi (= de installaties) zelf echter niet.
De RWZI van het waterschap betreft een waterzuivering met een biologische capaciteit van 330.000 inwonersequivalenten. Op navolgende afbeelding is een impressie van de RWZI weergegeven:
Binnen de RWZI is onderscheid te maken tussen waterbehandeling, afval- en slibverwerking en technische ondersteuning.
Waterbehandeling
Het afvalwater uit de regio Nijmegen wordt aangevoerd via een aantal gesloten riool(pers)leidingen en komt de RWZI binnen in ontvangstput. Hierna wordt het afvalwater gezuiverd en tenslotte wordt het water via een gemaal geloosd op de Waal.
Afval en slibverwerking
Het afgescheiden grove materiaal wordt verzameld en afgevoerd. Het afgescheiden slib passeert achtereenvolgens verschillende stappen om ten slotte als ontwaterd uitgegist slib afgevoerd te worden. Het bij de vergisting geproduceerde biogas wordt gebruikt voor elektriciteitsopwekking in een Total-Energy-installatie (TE-installatie).
Technische ondersteuning
Ten behoeve van de bedrijfsvoering, onderhoudswerkzaamheden en procescontrole bevat de RWZI opslagruimten voor materialen en hulpstoffen, een onderhoudswerkplaats en een kantoor/ verblijfsruimte met een kleine laboratoriumfaciliteit. Verder beschikt de RWZI over een dieselolietank ten behoeve van de brandstofvoorziening.
Verkeer
Het terrein van de RWZI is direct ontsloten op de Jonkerstraat, waarna via de Hogelandseweg (direct over het gezoneerde bedrijventerrein Westkanaaldijk, over een niet-geluidsgevoelige route), de Neerbosscheweg en aansluitend de A73/ A50 te bereiken zijn. Er gaat geen extra voertuigaantrekkende werking uit van het bestemmingsplan aangezien er geen ontwikkelingen zijn voorzien.
Parkeren
Op het eigen terrein van de RWZI moet gezorgd worden voor de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen wordt bepaald op basis van de dan geldende parkeerkencijfers van het CROW. In dit plan is uitgegaan van de CROW-publicatie 317, uitgaande van een 'matig stedelijk' gebied binnen de 'rest bebouwde kom' en het midden van de bandbreedte van de parkeerkencijfers. Er is meer dan genoeg ruimte om voertuigen op eigen terrein te parkeren om de gewenste bedrijfsvoering uit te kunnen voeren.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Aangezien in het plangebied geen nieuwe planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is het doorlopen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' niet noodzakelijk.
Voor een schoon milieu moet het afvalwater zo goed mogelijk worden opgevangen en gezuiverd. Om dit in alle lidstaten van de Europese Unie te bevorderen, is in 1991 de Richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (richtlijn 91/271/EEG) van kracht geworden. Destijds is de Europese richtlijn in de Nederlandse regelgeving opgenomen in het Lozingenbesluit stedelijk afvalwater van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), in de Wet milieubeheer (Wm) alsmede in het Lozingenbesluit afvalwater huishoudens.
Bij het opnemen van de Wvo in de Waterwet in 2009 zijn de bepalingen uit het Lozingenbesluit stedelijk afvalwater in het onderliggende Waterbesluit en Waterregeling van de Waterwet opgenomen. Sinds 1 maart 2014 zijn de lozingen van rioolwaterzuiveringen onder de werking van de algemene regels (hoofdstuk 3) van het Activiteitenbesluit (artikelen 1.17a, 3.5e t/m 3.5g) gebracht. De desbetreffende artikelen uit het Waterbesluit en –regeling zijn daarmee komen te vervallen, met uitzondering van artikel 2.3 van het Waterbesluit (meetverplichtingen bevoegd gezag). Andere aspecten van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater blijven geïmplementeerd in de regels van de Wm, hoofdstuk 10, titel 10.5 met betrekking tot het zich ontdoen, de inzameling en het transport van afvalwater. Voor huishoudens geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens. Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater anders dan vanuit huishoudens gelden het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen.
De Europese richtlijn stelt eisen aan het rioolstelsel, aan de RWZI en aan de verwerking van het zuiveringsslib dat als afval ontstaat bij het zuiveringsproces. Bovendien verplicht de richtlijn de lidstaten om elke twee jaar te rapporteren over de voortgang in de vorm van een zogenaamd situatierapport. In het laatste situatierapport is de stand van zaken op 31 december 2014 beschreven.
Ondanks dat het Nederlandse afvalwaterketensysteem van inzameling en behandeling van stedelijk afvalwater ruimschoots voldoet aan de Europese regels, staan de innovatie en verduurzaming hierin niet stil. De tendens is om bijvoorbeeld steeds minder ‘niet-verontreinigd regenwater’, dat van verhard oppervlak van wegen en daken afstroomt, naar de RWZI’s af te voeren, maar deze direct te lozen op oppervlaktewater of te laten infiltreren in de bodem. Dit beperkt niet alleen de kosten voor transport en zuivering, maar biedt ook mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het gezuiverde RWZI-afvalwater en het terugwinnen van grondstoffen en duurzame energie uit het stedelijk afvalwater. Het stedelijk afvalwater wordt steeds meer gezien als een bron van grondstoffen en energie. Het moet mogelijk zijn om tijdens het zuiveringsproces op een RWZI naast kwalitatief goed gezuiverd water, dat voor hergebruik of nuttige toepassing in aanmerking komt, stoffen als fosfaat, cellulose, alginaat, CO2, bioplastics en vetzuren terug te winnen en deze als waardevolle grondstoffen weer terug te brengen in de kringloop.
Ook het energieverbruik van RWZI’s, zowel energiebesparing als het terugwinnen van duurzame energie, krijgt de volle aandacht bij de waterschappen in Nederland. Het doel is uiteindelijk om te komen tot een energie-neutrale, of zelfs energieleverende, RWZI, waarin het stedelijke rioolwater wordt gezuiverd tot kwalitatief goed effluent. Op meer dan 80 RWZI’s wordt al biogas geproduceerd en er zijn inmiddels acht zogenaamde energiefabrieken in bedrijf; dat wil zeggen RWZI’s die energieneutraal of -leverend zijn (zie verder 4.11).
Onder invloed van klimaatverandering krijgt Nederland steeds vaker te maken met extreme regenbuien. Deze extremen lijken in de tijd alleen nog maar groter te worden. Tegelijkertijd neemt het percentage verhard oppervlak in steden toe, waardoor het regenwater bij deze extreme buien slecht kan worden afgevoerd en wateroverlast tot gevolg heeft. Ruimtelijke adaptatie, onder meer door de aanleg van waterbergingsgebieden, is noodzakelijk om effecten van deze veranderende situatie het hoofd te kunnen bieden.
De verwachting is dat het zuiveringsproces vanuit RWZI’s de komende jaren langzaamaan steeds verder zal verbeteren door autonome ontwikkelingen als renovatie, schaalvergroting etcetera en het toepassen van innovatieve zuiveringstechnieken.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan dat op 13 december 2017 is vastgesteld.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Duurzame economische structuur
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 3.1.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.
Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Aangezien verder in het plangebied geen nieuwe planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is het plan passend binnen de omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Aangezien in het plangebied verder geen nieuwe planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is het plan passend binnen de omgevingsverordening.
Er is een structuurvisie gemaakt voor het hele grondgebied van de gemeente Beuningen. Alle eerder gemaakte toekomstplannen over kleine delen in de gemeente Beuningen zijn samengevoegd in één overzichtelijk document. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke plannen voor Beuningen voor de komende 10 jaar (2010 – 2020) beschreven. De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012.
In de structuurvisie wordt onder andere ingezet op het behouden en versterken van de bestaande detailhandelsstructuur en bedrijventerreinen.
De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Voor het plangebied geldt dat het gaat om een reeds ingericht gebied. Bij de RWZI in Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Verondersteld wordt dat de bodem geschikt is voor het huidige gebruik en daarnaast zijn de noodzakelijke preventieve maatregelen tegen bodemverontreiniging vastgelegd in de geldende milieuvergunning. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
De RWZI ligt op een niet gezoneerd bedrijventerrein in Weurt, dat grenst aan het gezoneerde bedrijventerrein Westkanaaldijk. Het geluid van de inrichting heeft een continu karakter.
Voor de RWZI is een revisievergunning verleend voor de bedrijfssituatie zoals beschreven in het akoestisch rapport van Royal Haskoning (kenmerk nr. H2091.A0/R013/FVH/LUH) en de aanvulling daarop met invoergegevens van het zandinfiltratiesysteem (d.d. 13 mei 2004, nr. 2004-6892). Uit de aanvulling blijkt dat het zandinfiltratiesysteem niet bijdraagt aan de totale geluidbelasting van de inrichting.
Het geluid is in het kader van de geldende milieuvergunning uit 2004 beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld zijn de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. De geldende milieuvergunning staat ter plaatse van een niet tot de inrichting behorende woning en op enig punt op 50 m van de inrichtingsgrens in noordwestelijke en -oostelijke richting ten hoogste een equivalent geluidsniveau Laeq toe van 50, 45 danwel 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode toe. Op woningen of enig punt in zuidwestelijke richting gelden in deze periode Laeq-waarden van 55, 50 en 45 dB(A). In zuidoostelijke richting ligt het gezoneerde bedrijventerrein en is geen geluidsnorm in de vergunning opgenomen. Voor piekgeluiden (Lmax) zijn normen opgenomen die steeds 10 dB(A) hoger liggen dan de toegestane Laeq op hetzelfde punt.
In 2009 heeft nog een uitbreiding van de activiteiten plaatsgevonden inhoudende het bouwen van een nieuwe opslagloods, het realiseren van nieuwe parkeerplaatsen en het uitbreiden van de vervoersbewegingen binnen de inrichting. Uit de beschikking (d.d. 24 september 2009 van Gedeputeerde Staten) in het kader van het wijzigen van de milieuvergunning, blijkt dat de toename van de geluidsemissie zowel in de dag- als in de nachtperiode ter plaatse van de beoordelingspunten (inclusief het nieuwe toegevoegde beoordelingspunt) zo beperkt is dat deze, gezien het karakter van de omgeving, acceptabel is. Aan de voor de omgeving geldende richtwaarden wordt voldaan.
Aangezien sprake is van een continu geluid afkomstig van de RWZI zijn de enkele transportbewegingen ten behoeve van de aan- en afvoer van containers niet relevant voor de beoordeling van het maximale geluidsniveau. Voertuigbewegingen van en naar de inrichting zijn voor de beoordeling van de mogelijk optredende indirecte geluidshinder eveneens niet van belang. Het gaat slechts om enkele transporten met containers in de dagperiode over een niet geluidsgevoelige route, die vanaf de inrichting direct over het aangrenzende gezoneerde bedrijventerrein loopt.
Bij de RWZI in Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, zodat volstaan kan worden met de geldende milieuvergunning. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn RWZI's met een capaciteit > 300.000 inwonersequivalenten valt binnen milieucategorie 5.1. Waarbij 'geur' het maatgevende aspect is met een richtafstand van 300 m in gemengd gebied. Daarnaast is er vanwege het aspect 'geluid' een richtafstand van 200 m. Voor de aspecten 'geluid' en 'geur' wordt verwezen naar paragraaf 4.2 respectievelijk 4.5.
Bij de RWZI in Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien, zodat volstaan kan worden met de geldende milieuvergunning. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde NIBM-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt berekend of de voorgenomen plannen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.
Afgezien van geur blijven de emissies van de inrichting naar de lucht beperkt tot biogas, wat ontstaat bij de bewerking van het slib. De inzet van dit biogas als energiebron in de TE-installatie en de affakkeling van dit gas, heeft tot gevolg dat de verbrandingsproducten hiervan (kooldioxide en water) en stikstofoxiden (NOx) worden uitgestoten naar de lucht.
Voor de gasmotoren waarin het biogas wordt verstookt geldt dat in de milieuvergunning is opgenomen dat voldaan moet worden aan de geldende normen uit het Activiteitenbesluit (voorheen: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B). In dit besluit zijn normen gesteld met betrekking tot de uitstoot van NOx en zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot periodieke metingen.
Bij de RWZI in Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien, zodat volstaan kan worden met de geldende milieuvergunning. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de Nederlandse Emissierichtlijn lucht werden in paragraaf 2.9.1. de algemene uitgangspunten voor het geurbeleid gegeven met als doel het voorkomen van (nieuwe) hinder. Daarvan afgeleid is de volgende beleidslijn te geven:
Situatie tot 2013
In de Nederlandse Emissierichtlijnen Lucht (NeR) werden voor een aantal branches maatregelenpakketten vastgelegd. Deze richtlijnen waren gebaseerd op bedrijfstakstudies. Uitgangspunt is dat in de meeste gevallen de maatregelen leiden tot een acceptabel hinderniveau.
De activiteiten van de RWZI vielen onder de reikwijdte van de Bijzondere Regeling G3 (BR) ‘Rioolwaterzuiveringsinstallaties’. Ten behoeve van de geldende milieuvergunning golden de volgende emissie-eisen:
Situatie na 2013
In januari 2013 is de bijzondere regeling G3 van de NeR komen te vervallen en in het activiteitenbesluit geïntegreerd. Geur bij de behandeling van stedelijk afvalwater wordt in paragraaf 3.1.4a van het Activiteitenbesluit besproken. Voor de hantering van de geuremissiekentallen wordt nog wel verwezen naar de oude bijzondere regeling G3 van de NeR (Bron:www.infomil.nl).
§ 3.1.4a. Behandeling van stedelijk afvalwater
Artikel 3.5a
Deze paragraaf is van toepassing op zuiveringtechnische werken, voor zover het de waterlijn betreft met inbegrip van slibindikking en mechanische slibontwatering.
Artikel 3.5b
Artikel 3.5c
De geurbelasting, bedoeld in artikel 3.5b, eerste, tweede en vijfde tot en met achtste lid, wordt bepaald volgens de bij ministeriële regeling gestelde eisen.
Sinds de oprichting van de RWZI is deze diverse keren uitgebreid. Bij de uitbreiding in 2004 is een vierde beluchtingsstraat bijgebouwd, inclusief twee nabezinktanks.
De dichtst bij de inrichting geurgevoelige objecten (verspreide woningen) bevinden zich op 50 m van de terreingrens aan de oostzijde van de inrichting (verspreide woningen) bevinden zich op 50 m van de terreingrens aan de oostzijde van de inrichting (de 'Emmahoeve'), op 75 m aan de zuidzijde (Jonkerstraat 103) en op 100 m aan de zuidoostzijde (Jonkerstraat 97/ 99). Op 400 m in zuidoostelijke richting ligt meer aaneengesloten (lint)woonbebouwing (Kinderdorp Neerbosch). De wijk Lindenholt in Nijmegen ligt op een nog iets grotere afstand in zuidelijke richting en de wijk Beuningse Plas in Beuningen op iets grotere afstand in westelijke richting. Voor de verspreid liggende woonbebouwing en woningen op het industrieterrein stellen Gedeputeerde Staten een geurbelasting van 2,0 OU/m³ als 98-percentiel als streefwaarde. Een geurbelasting van 7,0 OU/m³ als 98-percentiel beschouwen Gedeputeerde Staten als grenswaarde. Voor de aaneengesloten woonbebouwing stellen Gedeputeerde Staten een geurbelasting van 1,0 OU/m³ als 98-percentiel als streefwaarde. Een geurbelasting van 3,0 OU/m³ als 98-percentiel beschouwen Gedeputeerde Staten als grenswaarde.
Uit geuronderzoek uitgevoerd in het kader van de uitbreiding van de RWZI in 2004 blijkt dat in ieder geval aan de genoemde grenswaarden wordt voldaan, maar niet aan de streefwaarden. Mede daarom is in de milieuvergunning uit 2004 ook opgenomen dat de geuremissie van maximaal 330 miljoen ge/uur binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de vergunning (in 2006) nog maar 220 miljoen ge/uur mag bedragen.
In juli 2005 is een geuronderzoek (Witteveen+Bos, nr. NM127-1/schj16/004) uitgevoerd, om na te gaan of na de uitbreiding van de RWZI uit 2004 voldaan wordt aan de voorschriften uit de geldende milieuvergunning. Bij de uitbreiding van de RWZI zijn tevens van de vier straten de voorste (anoxische) gedeeltes (de ‘selectors’) afgedekt en zijn de bestaande compostfilters vervangen door lavafilters.
Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben als bevoegd gezag per brief (d.d. 15 november 2005) na controle van het geuronderzoek aangegeven dat voldaan wordt aan de voorschriften uit de geldende milieuvergunning (o.a. norm van 220 miljoen ge/uur en het geurverwijderingsrendement van de lavafilters). Daarmee zijn de geurbelastingen op de omliggende woningen ook dichter bij de streefwaarden komen te liggen. De mate waarin aan de streefwaarden voldaan kan worden wordt bepaald door de stand der techniek en het ALARA-principe. Bij het ALARA-principe wordt de redelijkheid van de te nemen maatregelen overwogen qua investering, milieurendement en neveneffecten.
Bij de RWZI in Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien, zodat volstaan kan worden met de geldende milieuvergunning. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Een RWZI is geen (beperkt) kwetsbaar object in het kader van het Bevi. Uit de milieuvergunning blijkt dat de TE-installatie (biogas) de meest risicovolle installatie betreft. Echter, gezien de aard van de activiteiten en de ruime afstand tussen de installatie en de dichtstbij gelegen woonbebouwing, is het risico van brand en explosies door binnen de RWZI aanwezige installaties gering. De RWZI is daarom ook niet op de provinciale risicokaart opgenomen.
Bij de RWZI in Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe risicobronnen en/of risico-gevoelige objecten voorzien, zodat volstaan kan worden met de geldende milieuvergunning. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland randvoorwaarden ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit.
Uitgangspunten gemeente
Gemeentelijk riool- en waterplan 2018 - 2022
De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk Riool- en waterplan in januari 2018 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:
In 2020 moeten gemeenten verankerd hebben hoe ze omgaan met waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hittestress. Rioolsystemen (ondergronds) hebben bij hevige buien niet altijd voldoende capaciteit voor de afvoer en berging van het hemelwater. Voor het borgen van een adequate afvoer en berging van het hemelwater moet ook gebruik worden gemaakt van de inrichting van de openbare ruimte (bovengronds). Daarmee wordt de gemeentelijke zorgplicht meer bovengronds zichtbaar in wegen en groen en is de relatie met ruimtelijke ordening, openbare ruimte en vergunningverlening cruciaal.
Het klimaatbestendig maken van stedelijk gebied vergt bewuste keuzes bij stedelijke inrichting en stedelijke activiteiten. Bij nieuwe ruimtelijke plannen is een klimaatbestendige en water robuuste inrichting van groot belang. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar afgestemd zijn en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan.
Het uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
De A-watergang aan de noordoost- en zuidoostzijde van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Water'.
Er wordt rekening gehouden met voldoende waterbergende capaciteit in de randen van het plangebied en op het aangrenzende terrein van de ARN binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Daarmee wordt het water in het gebied vastgehouden c.q. geborgen.
Bij de RWZI te Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien, zodat geen nadere maatregelen op het gebied van de 'waterhuishouding' hoeven te worden genomen. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden het bevoegd gezag ontheffing of vrijstelling kan verlenen. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wnb zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Bij de RWZI te Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien, zodat geen nadere maatregelen op het gebied van de 'ecologie' hoeven te worden genomen. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. Het plangebied maakt zelf bovendien geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied (Natura 2000 en/of Natuurnetwerk Nederland (NNN)). Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2019 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2019. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' in aansluiting op het gemeentelijke archeologiebeleid. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.000 m² moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Cultuurhistorie
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische kenmerkenkaart is het plangebied gelegen binnen 'jong cultuurland, de Velden (Volle Middeleeuwen)'.
Bij de RWZI te Weurt zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen wijzigingen voorzien, zodat geen nadere maatregelen op het gebied van de 'archeologie en cultuurhistorie' hoeven te worden uitgevoerd. Het bestemmingsplan legt slechts de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In het plangebied komen rioolwatertransportleidingen voor, die zorgen voor aanvoer van het afvalwater. In het kader van het bestemmingsplan zijn dit in principe relevante leidingen, die op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen. Omdat het echter eigen leidingen betreft van waterschap Rivierenland (eigenaar van de RWZI) en vanwege de gewenste flexibiliteit op het terrein van de RWZI wat betreft installaties, is er voor gekozen om af te zien van het opnemen van een dubbelbestemming. De leidingen zijn overigens wel opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.
De RWZI te Weurt is sinds eind 2014 energieneutraal en inmiddels zelfs energieleverend. Dit is bereikt door een mix van energie besparen en zelf energie opwekken. De afgelopen jaren is de hele installatie doorgelicht om het energieverbruik te verminderen. De grootste energiebesparing is geboekt bij de uitbreiding van de bellenbeluchting van het actief slib. Hier wordt zuurstof aan het afvalwater toegevoegd om de bacteriën hun zuiverende werking te laten doen. Het opwekken van de elektriciteit gebeurt met behulp van gasmotoren die op biogas draaien. Dit biogas komt vrij in de gistingstanks waar het slib van onderhavige RWZI en andere RWZI’s in de regio wordt afgebroken. De elektriciteit die de RWZI niet gebruikt, wordt terug geleverd aan het net. Waterschap Rivierenland onderzoekt nog hoeveel biogas er nodig is om te voorzien in de energiebehoefte van de RWZI. De rest van het biogas kan dan bijvoorbeeld worden opgewerkt tot groen aardgas of autogas.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de oprichting, wijziging of uitbreiding van een rioolwaterzuiveringsinstallatie die deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de Waterwet (in die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 50.000 inwonersequivalenten).
Bij de RWZI te Weurt treden in het kader van dit bestemmingsplan geen wijzigingen op (de bestaande planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden wordt opnieuw verankerd in onderhavig beheersgerichte bestemmingsplan), zodat geen m.e.r.-beoordeling hoeft te worden uitgevoerd. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergeschikte bouwdelen.
Algemene aanduidingsregels
Deze bepaling bevat regels omtrent de veiligheidszones voor het gasdrukmeet- en regelstation.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om een wijzigingsbevoegdheid met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overige regels
Om te waarborgen dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen voor de RWZI, is een aparte regeling in de regels opgenomen.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaande, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent 3 bestemmingen en 2 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation
Deze bestemming is voorzien voor de gronden ter plaatse van het gasdrukmeet- en regelstation (kaststation) op nr. 42B.
Ten behoeve van deze openbare nutsfunctie mogen binnen het bouwvlak gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is voorzien voor de gronden ter plaatse van de RWZI. Daarnaast zijn deze gronden voorzien van de nadere aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie', om aan te geven dat een RWZI met bijbehorende bedrijfsgebouwen, zoals kantoren, werkplaatsen en de opslag van onderhoudsmaterieel is toegestaan. Het plangebied is tevens bestemd voor het terugwinnen van grondstoffen, het be- en verwerken van afvalstoffen uit de afvalwaterketen, het opwekken van duurzame energie in de vorm van biogas, zonne-energie alsmede warmte-koude opslag en rioolwatertransportleidingen.
Ten behoeve van deze openbare nutsfunctie mogen binnen het bestemmingsvlak gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.
Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden ter plaatse van de landschappelijke inpassing aan de oost- en zuidzijde van het plangebied. Het gaat hierbij onder andere om groenvoorzieningen, voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder wadi's en infiltratiegebieden, kunstwerken, waaronder geluidwerende voorzieningen, in- en uitritten, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen en het opwekken van duurzame energie.
Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Water
De bestemming 'Water' is gelegd op de A-watergangen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)
Het archeologisch beleid van de gemeente Beuningen (vastgesteld 9 november 2010) is ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen vertaald in 4 dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3' en 'Waarde - Archeologisch rijksmonument'.
In het plangebied is uitsluitend sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit betreft de gebieden met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde. De samenvoeging van de middelhoge en lage archeologische verwachting in één dubbelbestemming is het gevolg van de meanderende rivieren in het verleden en het daarbij behorende patroon van leefgebieden rond deze rivieren.
Voor bodemingrepen in een gebied met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde ('Waarde-Archeologie 3') wordt pas een nader archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m en een omvang van meer dan 2.000 m².
De keuze voor 0,3 m is gebaseerd op de gemiddelde verstoringsdiepte in Nederland, ook wel de bouwvoor genoemd. Deze keuze wordt onderbouwd door een uitspraak van de Raad van State van 23 mei 2007: 'Voorts is aannemelijk dat bij het vergraven en het afgraven van de bodem dieper dan 0,3 m de in de bodem archeologische waarden onherstelbaar kunnen worden beschadigd'.
In sommige gevallen is het vanuit praktisch oogpunt niet gewenst om een archeologisch onderzoek te eisen. Dit levert slechts administratieve lasten voor zowel de verstoorder als het bevoegd gezag op, terwijl de archeologische winst minimaal is. Dit geldt in situaties waarvan het zeer aannemelijk is dat de bodem geroerd is en de kans op archeologische vondsten minimaal.
Voor gronden aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt in die gevallen een uitzondering van de vergunningplicht en/of plicht tot het laten uitvoeren van een archeologisch onderzoek.
Waterstaat - Waterlopen (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de A-watergangen en de bijbehorende onderhoudsstrook binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen in het bestemmingsplan.
Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning kan het ook noodzakelijk zijn om voor bepaalde werken en werkzaamheden in de beschermingszone van een waterstaatswerk een waterwetvergunning aan te vragen, zoals voor het aanbrengen of verwijderen van (hout)beplantingen. Op dergelijke werken en werkzaamheden is de Keur van het waterschap Rivierenland van toepassing.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan heeft echter een conserverend karakter en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe, waarmee het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde is. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan worden door de gemeente gedragen. De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:
De eventueel ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.
Omdat het slechts om de actualisatie gaat van bestemmingsplan voor de gronden van de RWZI waarop geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, ziet de gemeente af van de mogelijkheid tot inspraak.
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van dinsdag 10 juli 2018 tot en met maandag 20 augustus 2018 voor iedereen (gedurende 6 weken) ter visie gelegen.
Er is tijdens deze periode één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is op tijd ingediend en daarmee ontvankelijk.
Liander N.V.
Het gasdrukmeet- en regelstation aan de Jonkerstraat 42A is een type B inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van dit kaststation, vraagt de netbeheerder om het gasdrukmeet- en regelstation op de verbeelding aan te duiden en eveneens de bijbehorende veiligheidscontour voor derden zichtbaar te maken. Op deze wijze wordt beter geborgd dat de veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten nu en in te toekomst in acht worden genomen.
Reactie gemeente
Het bestemmingsplan wordt aangepast conform het voorstel van Liander N.V.