direct naar inhoud van 6.8 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Bedrijventerrein Schoenaker 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPSchoenaker2011-vadf

6.8 Archeologie en cultuurhistorie

6.8.1 Archeologie

In 1992 is op Malta een Europees Verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valletta (kortweg: Malta). Doel van Malta is om bij ruimtelijke plannen meer en beter rekening te houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden en deze, waar mogelijk, beter te beschermen. Het Verdrag van Valletta is in 1998 geratificeerd en inmiddels als wijziging van de Monumentenwet (1988) geïmplementeerd via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die per 1 september 2007 van kracht is geworden. Dit betekent dat er niet meer in de “geest” van de wet moet worden gewerkt maar dat bij elke schop die de grond in gaat, gekeken moet worden of er sprake is van archeologische waarden en/of verwachtingen. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, nr. 1603). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010.

Volgens deze beleidsadvieskaart hebben 2 gebieden in het plangebied de status van archeologisch monument (beleidszone 1: donkerrode arcering). Bodemingrepen in terreinen van archeologische waarde (monumenten) dieper dan 30 cm moeten tenminste worden voorafgegaan door een bureauonderzoek en een archeologisch karterend booronderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSchoenaker2011-vadf_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSchoenaker2011-vadf_0014.png"

Het noordelijk en westelijk deel van het plangebied hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde (beleidszone 3: oranje arcering). Bodemingrepen in terreinen met een hoge archeologische verwachtingswaarde dieper dan 30 cm en groter dan 100 m2 moeten tenminste worden voorafgegaan door een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek.

Het zuidelijk en oostelijk deel van het plangebied hebben een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde (beleidszone 4: groene arcering). Bodemingrepen in terreinen met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde dieper dan 30 cm en groter dan 2.000 m2 moeten tenminste worden voorafgegaan door een archeologisch bureauonderzoek.

Alledrie deze verwachtingswaarden zijn in het bestemmingsplan verwerkt door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Het bestemmingsplan heeft overwegend een beheerfunctie. Binnen het plangebied is alleen sprake van verbouwplannen en eventueel kleine uitbreidingen, danwel de realisatie van bedrijfsgebouwen op basis van de geldende bestemmingsplannen (zoals reeds is opgemerkt is het plangebied aangemerkt als bestaand). Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat bij de uitvoering van de (ver)bouwplannen toch nog archeologische vondsten worden gedaan. In dat geval geldt de verplichting conform de Monumentenwet om dit te melden bij het bevoegd gezag (de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed namens de minister). Vervolgens zal dan worden onderzocht of er archeologische waarden in het geding zijn en, indien nodig, op welke wijze de waarden zo veel mogelijk gespaard kunnen worden.

Uitbreiding firma Duijghuizen: bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
ADC ArcheoProjecten heeft een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (nr. 2815, d.d. 26 juli 2011) uitgevoerd voor het gebied waar de uitbreiding gepland is.

Op basis van het bureauonderzoek werden in het plangebied, indien geen ophogingspakketten aanwezig zijn, archeologische resten verwacht uit het Mesolithicum tot en met de Nieuwe tijd op of in de oeverafzettingen van de Winsense stroomgordel tot maximaal 200 cm beneden het maaiveld. Gezien de mogelijke aanwezigheid van een weg uit de Romeinse tijd en meerdere nederzettingen uit de periode tussen de IJzertijd en de Romeinse tijd, worden met name resten uit deze tijd verwacht. De resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd, zullen gezien de ouderdom van de Winsense meandergordel (van 5391 tot 3891 v. Chr.), relatief dicht aan het maaiveld bevinden. Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Tijdens het veldonderzoek zijn in de boringen 2, 6, 8 en 24 de beddingafzettingen van vermoedelijk de Winsense meandergordel aangeboord. De beddingafzettingen gaan ter hoogte van deze boringen geleidelijk over in oeverafzettingen, die onderin zandig zijn en naar boven toe geleidelijk over gaan in sterk siltige klei (‘fining upwards’ sequentie).

In de overige boringen is een afwisseling zichtbaar tussen sterk tot uiterst siltige, lokaal zandige oeverafzettingen en zwak tot matig siltige komafzettingen. Vanaf het maaiveld tot een gemiddelde diepte van 70 cm zijn met name sterk zandige en zwak humeuze kleiafzettingen aangetroffen.

Tijdens het veldonderzoek zijn, met uitzondering van enkele fragmenten (recent) baksteen, geen archeologische indicatoren aangetroffen. Wel zijn in twee boringen (boringen 12 en 18) aanwijzingen gevonden, die kunnen wijzen op de locatie van de Romeinse weg. In boring 12 betrof dit een 30 cm dikke laag (tussen 40 en 70 cm -mv) sterk zandige, zwak humeuze en sterk grindige klei, waarin zich een ongesorteerde bijmenging zand en grind bevond. Deze laag is gesitueerd op een laag die geïnterpreteerd kan worden als een begraven oppervlak. In boring 18 is tussen een diept van 20 en 70 cm –mv een laag zwak zandige en zwak grindige klei, met kleine kiezels aangetroffen.

De consistentie van de klei is in het veld gekenmerkt als stug tot hard. Zelfs met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm koste het zeer veel energie en moeite om in de bodem te boren. Normaliter wordt naar aanleiding van een verkennend booronderzoek, waarbij intacte bodems worden aangetroffen, een karterend booronderzoek aanbevolen. Naar aanleiding van het verkennend booronderzoek is gebleken dat deze onderzoeksmethode in het plangebied niet verantwoord is.

ADC ArcheoProjecten adviseert om in het plangebied een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P), teneinde gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten te onderzoeken.

Het betreft:

  • Archeologische resten vanaf in potentie het Mesolithicum, maar waarschijnlijker de IJzertijd tot en met de Nieuwe tijd in de top van de afzettingen van de Winsense meandergordel. Het sporenniveau bevindt zich op een gemiddelde diepte van 40 tot 80 cm –mv en kan (agrarische) nederzettingen, grafvelden en akkercomplexen betreffen. Het vondstniveau zal grotendeels opgenomen zijn in de bouwvoor.

De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Ter plaatse van de gegraven poel worden geen archeologische resten meer verwacht.

Selectiebesluit
Op basis van het voorliggende rapport heeft de regionale archeoloog in zijn selectieadvies (d.d. 22 augustus 2011) aangegeven dat geconcludeerd kan worden dat een vervolg noodzakelijk is. Zowel de bodemopbouw, de data van terreinen in de omgeving als het mogelijk aantreffen van de Romeinse weg ondersteunen dit.

Het ligt voor de hand dit vervolgonderzoek af te stemmen op de concrete plannen voor het gebied. Voor een proefsleuvenonderzoek is eerst een goedgekeurd PvE nodig. Pas met een dergelijk PvE kan het gravend onderzoek plaatsvinden.

De gemeente heeft besloten conform dit advies.

Uitbreiding firma Duijghuizen: proefsleuvenonderzoek
Er is een proefsleuvenonderzoek (ARC, nr. 2012-87, d.d. 2012) uitgevoerd in het gebied waar de uitbreiding gepland is.

Uit de eerder uitgevoerde onderzoeken was gebleken dat er een gerede kans bestond op het aantreffen van archeologische waarden in het gebied. Om dit nader te bekijken, en te waarderen, is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.

De 3 proefsleuven zijn vrijwel geheel conform PvE aangelegd, op enkele praktische aanpassingen na. De vooraf bestaande verwachting op het aantreffen van archeologie is ingelost, zij het dat de verwachting op sporen en vondsten uit de Romeinse periode niet bevestigd is. De nu aangetroffen sporen dateren volgens de vondsten uit de ijzertijd, en horen bij een erf. Van de bebouwing op dat erf is alleen een bijgebouw aangetroffen. De opgravers verwachten dat hoofdgebouw ten noordoosten van de nu onderzochte locatie.

Het proefsleuvenonderzoek heeft een volgens de KNA 3. behoudenswaardige vindplaats aangetoond, die deel uit maakt van een erf uit de ijzertijd. Het meest waarschijnlijk wordt een datering in de vroege of midden ijzertijd geacht. De vindplaats is niet in zijn geheel binnen het nu onderzochte terrein aanwezig, en loopt waarschijnlijk verder naar het noordoosten.

Het oude landschap in de ondergrond kent een gevarieerd reliëf, waarbij de kans op het aantreffen van bewoningssporen op de (iets) hoger gelegen delen het grootst is. De nu aangetroffen lagen en sporen maken daarom aannemelijk dat het niet aangetroffen hoofdgebouw waarschijnlijk in het noordoosten ligt. Op basis van het nu uitgevoerde onderzoek kan echter niet uitgesloten worden dat op relatief korte afstand weer een kleine verhoging of ribbel in het landschap aanwezig was, met daarbij weer een verhoogde kans op de aanwezigheid van archeologie. Dit zal dus per gebied opnieuw bekeken moeten worden, aan hand van de voorgenomen plannen.

Als gevolg van het bovenstaande moet ook geconcludeerd worden dat het nu niet onderzochte deel op een later moment alsnog onderzocht moet worden. Gezien de resultaten van dit onderzoek kan dat dan het beste ook door proefsleuven geschieden.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek concludeert de onderzoeker dat er sprake is van behoudenswaardige vindplaats uit de ijzertijd, die niet behoort tot een al bekende vindplaats of nederzetting. Indien de voorgenomen plannen deze vindplaats bedreigen dient een vervolg in de vorm van een opgraving te volgen.

Selectiebesluit
Het uitgevoerde onderzoek heeft een behoudenswaardige vindplaats aangetoond, die indien bedreigd door de voorgenomen plannen, opgegraven zou moeten worden.

Omdat er onduidelijkheid bestaat over de precieze vorm en fasering van de plannen is het aanbevelingswaard om zodra er meer duidelijkheid bestaat over de voorgenomen ingrepen, weer na te gaan of en welk vervolg er vanwege archeologie noodzakelijk is. Ook bij mogelijke planaanpassingen kunnen de resultaten van het nu uitgevoerde onderzoek een rol spelen, zodat behoud in situ ook mogelijk is.

De gemeente heeft besloten conform dit advies. Het perceel wordt daarom voorzien van een archeologische dubbelbestemming.

6.8.2 Cultuurhistorie

In het plangebied komen geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en dergelijke voor.