Plan: | Scharsestraat 4 Weurt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPScharsestr4Weurt-vadf |
Onlangs heeft de eigenaar van het perceel Scharsestraat 4 te Weurt het college van burgemeester en wethouders verzocht medewerking te verlenen aan de bouw van drie vrijstaande woningen op voornoemd perceel. Het college heeft vooralsnog besloten medewerking te willen verlenen aan de bouw van één woning, onder voorwaarde dat deze ten zuiden van de bestaande inrit en aan de Scharsestraat wordt gesitueerd.
De beoogde ontwikkeling van één vrijstaande woning op het perceel Scharsestraat 4 is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Om de gewenste ontwikkeling van het gebied in juridisch-planologische zin mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Weurt - op de hoek Scharsestraat - Van Heemstraweg - en maakt thans onderdeel uit van het perceel Scharsestraat 4. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Beuningen, sectie G, nr. 864. De gemeente heeft aan haar medewerking als voorwaarde gesteld dat de oppervlakte van het nieuwe woonperceel in mindering moet worden gebracht op het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' op het perceel. Vandaar dat het plangebied van dit bestemmingsplan is samengesteld uit bestemmings- en eigendomsgrenzen en wordt globaal begrensd door (zie onderstaande afbeelding):
Onderstaande afbeelding toon de globale ligging en begrenzing van het plangebied. De nieuwe woning wordt aan de westzijde van het plangebied gerealiseerd. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd, Bron: maps.google.nl)
Bestemmingsplan 'Buitengebied'
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 14 juni 2011. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak. Verder is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast is het meest zuidelijke puntje van het plangebied tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.
Afbeelding: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (plangebied is rood omkaderd)
Bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren'
Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 29 mei 2018: Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - buitengebied'. Het parapluplan regelt dat een bouwwerk, uit het gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid voortvloeit, niet mag worden gebouwd of verbouwd, indien op het bijbehorende bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. De te hanteren parkeernormen volgen uit de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In deze publicatie staan de parkeernormen voor de veel voorkomende functies, waaronder voor vrijstaande woningen.
Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van één vrijstaande woning. Op grond van de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden' (zonder bouwvlak) mag niet gebouwd worden. Ook het gebruik van de gronden voor woondoeleinden is op grond van de huidige bestemming niet toegestaan. Om het bouwplan te realiseren is het dan ook noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Daarnaast zal het bestaande bestemmingsvlak wonen worden ingeperkt. Deze gronden worden toegevoegd aan de bestemming 'Agrarisch met waarden' (zonder bouwvlak).
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is direct ten oosten van het perceel Scharsestraat 2 gelegen, op de hoek Scharsestraat - Van Heemstraweg. In de huidige situatie is het plangebied merendeels in gebruik als grasland c.q. weide bij de bestaande woning aan de Scharsestraat 4, die achter op het perceel is gelegen. Langs de huidige inrit naar de woning en aan de zijde van de Van Heemstraweg bevinden zich diverse bomen en bosschages, waardoor het plangebied slechts beperkt zichtbaar is vanaf de Scharsestraat en Van Heemstraweg. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de bestaande situatie in het plangebied.
Afbeelding: impressie van het plangebied vanaf de kruising Van Heemstraweg - Scharsestraat.
Op navolgende terreinschets is een impressie opgenomen van een mogelijke invulling van het plangebied.
Afbeelding: ruimtelijke inpassing nieuwe woning
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de bouw van een vrijstaande woning van één tot anderhalve bouwlaag met kap met een maximum inhoud van 1.000 m³. De maximum goothoogte van de woning bedraagt 4,5 m. Voor wat betreft de maximum bouwhoogte wordt aangesloten bij de maximum bouwhoogte van de overige woningen aan de Scharsestraat (8 m). Met deze hoogte-opbouw wordt tevens een ondergeschiktheid bewerkstelligd ten opzichte van de bestaande woning Scharsestraat 4.
De nokrichting is haaks op de Scharsestraat en loopt evenwijdig aan de inrit naar de bestaande woning aan de Scharsestraat 4. Door de beoogde woning zoveel mogelijk aan de Scharsestraat te situeren, blijft de karakteristiek van de locatie en het bestaande woonensemble het beste bewaard. De nieuwe woning fungeert als een soort ‘portierswoning’ voor het perceel. Door het creëren van een doorzicht vanaf de Van Heemstraweg wordt de bestaande woning op het perceel bovendien beter zichtbaar en ontstaat meer ruimte om de nieuwe woning landschappelijk in te passen.
Op de terreinschets voor de landschappelijke inpassing zijn verschillende inrichtingseisen opgenomen:
Landschappelijke inpassing
Aanvullend zijn samen met de terreinschets voor de landschappelijke inpassing ook beeldkwaliteitseisen voor de bebouwing in het plangebied opgesteld:
De landschappelijke inpassing en beeldkwaliteitseisen zijn in de regels geborgd en als bijlage opgenomen, zie ook Bijlage 2 van de regels.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 3.1.2.
Planspecifiek
Ten aanzien van het voorliggende plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Ten aanzien van het voorliggende plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één extra woning mogelijk gemaakt. Ingevolge actuele jurisprudentie wordt de bouw van 10 woningen of minder niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Gelet hierop is artikel 3.6.1, tweede lid Bro niet van toepassing op de voorliggende ontwikkeling. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft niet doorlopen te worden. Bovendien blijkt uit paragraaf 3.2.4 dat de beoogde ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwafspraken (zie verder subparagraaf 3.3.2
Woonvisie).
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn allebei op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan dat op 19 december 2018 is vastgesteld.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook subparagraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Voor het onderhavige plangebied zijn in de omgevingsvisie geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Behoudens de bouw van één nieuwe woning binnen bestaand stedelijk gebied, Het materiaalgebruik zal daarbij zo duurzaam mogelijk zijn. vanwege de ligging van het dakvlak is de toepassing van zonnepanelen / -collectoren zeer goed mogelijk.
Naast de bouw van de vrijstaande woning wordt voorzien in een forse landschappelijke inpassing. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld de toepassing van gebiedseigen landschappelijke elementen en zelfvoorzienend in de opvang / het hergebruik van regenwater. Dit levert ook een bijdrage aan het voorkomen van verdroging en zal de biodiversiteit binnen het plangebied verbeteren.
Derhalve is het plan passend binnen de kaders van de omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
In het verstedelijkingsbeleid wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik toegepast. In lijn met de Omgevingsvisie is het zodoende mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.1 opgenomen dat een bestemmingsplan alleen ieuwe woningen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
Planspecifiek
De gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen hebben begin februari 2018 (na het vaststellen van de gemeentelijke woonvisie) gezamenlijk een nieuwe regionale woonagenda 2017 - 2027 vastgesteld. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 16.500 woningen worden gebouwd. Dit is een toename ten opzichte van de eerdere regionale woningbouwafspraken (en de woningaantallen zoals opgenomen in de woonvisie). Voor Beuningen komt dit neer op circa 950 woningen.
Aangezien het toevoegen van één woning passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de regionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.2 Woonvisie), is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met artikel 2.2.1.1 uit de Omgevingsverordening.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Motto van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden. Het motto wordt in de structuurvisie doorvertaald in enkele kernambities:
Ambitie II Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit
Beuningen wil zich, binnen de regio, onderscheiden als woongemeente in een sterke groene setting. Het streven is tweeledig. Enerzijds gaat de gemeente voor een gedoseerde groei van het aantal woningen, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens). De gemeente biedt een gevarieerd aanbod aan woonmilieus: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen. Elke kern heeft een eigen karakter en de sociale structuur binnen de kern is een groot goed. Hiermee voegt Beuningen echt iets toe aan het regionale woningaanbod (vooral grootstedelijke milieus) en wordt geanticipeerd op de vraag uit de markt naar deze woonmilieus. De gemeente bouwt woningen om invulling te geven aan de eigen woningbehoefte. Anderzijds zet de gemeente in op de versterking van de kwaliteit van de bestaande bebouwing en omgeving. Binnen de plancapaciteit die Beuningen nu heeft, maakt de gemeente keuzes op basis van kwaliteit en geld. Sommige ontwikkelingen worden in tijd naar achteren geschoven.
De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei, passend bij de ontwikkeling van de kern. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschalige impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit. Daar waar mogelijk geeft de gemeente voorkeur aan inbreidingslocaties boven uitbreidingslocaties.
Kern Weurt
In de structuurvisiekaart is het plangebied gelegen binnen de aanduiding 'Project 'oeverwal als landgoed' - lintzone'. Voor de oeverwal stuurt het beleid op het behoud en de ontwikkeling van de bestaande karakteristiek, waarbij ruimte wordt geboden voor nieuwe landgoederen. Voor het deel oeverwal ten zuiden van de van Heemstraweg wordt ingezet op conserveren en toegankelijk maken. Hier worden geen nieuwe rode ontwikkelingen voorzien. Dat geldt niet voor de zone tussen de Waaldijk en de noordelijke rand van de kern, waar ook het voorliggende plangebied is gelegen. In deze zone zijn rode ontwikkeling mogelijk, mits het groene agrarische karakter behouden. Bij mogelijke functieverandering in deze zone is de aanwezige karakteristiek het uitgangspunt.
Planspecifiek
In subparagraaf 2.2.2 Landschappelijke inpassing & beeldkwaliteit is beschreven op welke wijze de nieuwe vrijstaande woning zich voegt in het bestaande landschap en de lintbebouwing langs de Scharsestraat / Van Heemstraweg. Omdat het landelijke karakter van het perceel behouden blijft en het zicht op de bestande woning (Scharsestraat 4) gewaarborgd is, acht de gemeente enige verdichting op deze locatie aanvaardbaar en passend binnen de kaders van de structuurvisie.
De gemeenteraad heeft de woonvisie voor de periode 2018 - 2023 op 19 december 2017 vastgesteld. Met deze Woonvisie stelt de gemeente haar woonbeleid voor de komende jaren vast. De Woonvisie vormt de basis voor het woningbouwprogramma in de komende jaren, afstemming met de buurgemeenten en prestatieafspraken met Standvast Wonen. De woonvisie gaat uit van een vitaal, zorgzaam en duurzame gemeente. In de toekomst (stip op de horizon circa 2030) bestaat de gemeente uit dorpen waarin het fijn wonen is voor mensen, ongeacht hun leeftijd, inkomen, mobiliteit of gezondheid. Kernen in een rustige, groene omgeving met de kracht van de nabijheid en bereikbaarheid van werk en voorzieningen in de stedelijke agglomeratie. De kernen zijn aantrekkelijke, duurzame en gezonde leefgemeenschappen, passend bij de (veranderende) vraag van de consument. De gemeente Beuningen is een bewuste keuze voor jonge gezinnen die de stad verlaten om in de gemeente rust en ruimte te zoeken, alsmede voor ouderen en zorgbehoevenden die in de gemeente willen blijven wonen. Met duurzame en zorgzame woonmilieus beschikt Beuningen over een onderscheidend, kwalitatief hoogwaardig palet aan woonmilieus in de regio.
Kwalitatieve opgave: inspelen op de mismatch
Het is de ambitie om over voldoende woningen te beschikken én de juiste woningen op de juiste plekken te hebben, passend bij de doelgroepen en woonwensen nu en op langere termijn. De mismatch tussen vraagontwikkeling en huidig woningaanbod is daarbij maatgevend. Binnen de gemeente moet een gevarieerd aanbod aan woonmilieus worden aangeboden: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen. Het percentage sociale huurwoningen dient minimaal gelijk te blijven, maar de samenstelling van de huurwoningvoorraad dient te veranderen om beter in te spelen op de woonwensen van kleine huishoudens, waaronder met name ouderen en zorgbehoevenden.
De gemeente zet in op transformatie van leegstaand c.q. vrijkomend (agrarisch) vastgoed richting woningbouw, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat dit meerwaarde biedt voor de volkshuisvestelijke, maatschappelijke en/of ruimtelijke kwaliteit. Transformatie wordt als een bredere opgave gezien. Daaronder valt ook: aanpassingen van woningen met het oog op levensloopbestendigheid, investeringen in verduurzaming in energetisch opzicht, verkoop van huurwoningen en terugbouwen van toekomstgerichte sociale huurwoningen (de dubbelslag), transformatie van wijken (herstructurering), splitsing grotere boerderijen/woningen. Hierbij geldt het uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Kwantitatieve opgave: bandbreedte
Vanzelfsprekend is het inspelen op de kwalitatieve mismatch op de woningmarkt op termijn cruciaal, dat is vertrekpunt. Een kwantitatieve bandbreedte, als kader waarbinnen de juiste kwaliteiten gerealiseerd kunnen worden, blijft echter nodig. Meer dan in het verleden wil de gemeente daarin ruimte voor flexibiliteit creëren, zodat sneller wordt ingespeeld op nieuwe kansrijke initiatieven.
De gemeente gaat voor de periode 2015 - 2025 uit van een gedoseerde groei van het aantal woningen, gericht op de eigen woningbehoefte, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens).
Planspecifiek
De voorgenomen bouw van één vrijstaande woning in het plangebied past zowel binnen de woonvisie, alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 950 woningen (en daarmee binnen de regionale woonagenda). Hiermee is het initiatief passend binnen de gemeentelijke woonvisie.
Op basis van de gemeentelijke beleidslijn particuliere woningbouw, dat de gemeenteraad op 14 juni 2011 heeft vastgesteld, kan de gemeente jaarlijks meewerken aan vijf losse verzoeken voor de bouw van één woning. De beleidslijn is een uitwerking van de woonvisie en heeft het college later uitgewerkt in de beleidsregel 'Spelregels particuliere woningbouwinitiatieven' (d.d. 23 november 2011). De voorgenomen bouw van één vrijstaande woning in het plangebied past binnen de woonvisie deze beleidslijn.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Omdat er slechts één extra vrijstaande woning gerealiseerd wordt, zal het aantal verkeersbewegingen met gemiddeld 8 voertuigbewegingen per gemiddelde weekdag toenemen. De beoogde woning wordt via de bestaande inrit ontsloten op de Scharsestraat en verder. Omdat het om een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de Scharsestraat en Van Heemstraweg voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Voor vrijstaande woningen geldt op basis van het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning.
Er is voldoende gelegenheid om op eigen terrein te voorzien in drie parkeerplaatsen bij de nieuw te bouwen vrijstaande woning. Daarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Scharsestraat 4 in Weurt, ORTAGEO, rapportnr. 208858-11/R01, d.d. 24 september 2018). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
In onderstaande tabel zijn de resultaten van het bodemonderzoek samengevat weergegeven:
In de humeuze bovengrond zijn lichte verontreinigingen met zink, lood, nikkel, cadmium aangetoond. In de humusarme ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde; het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten. Het aspect 'bodem' vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Scharsestraat 4 te Weurt, Econsultancy, rapportnr. 7209.004, d.d. 14 september 2018). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
De beoogde woning is gelegen in de geluidszone van de Van Heemstraweg, Scharsestraat en de Oude Koningstraat. In de nabijheid van het plan zijn geen relevante 30 km/uur wegen gelegen.
In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting op de toekomstige woning inzichtelijk gemaakt en getoetst. Daaruit komt naar voren dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning maximaal 52 dB bedraagt. Alleen ten gevolge van de Van Heemstraweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 4 dB overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Zoals blijkt uit het akoestisch onderzoek wordt het treffen van maatregelen aan de bron niet doelmatig geacht. Daarom moet voor de woning een hogere waarde worden aangevraagd.
Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van de hogere waarde geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
In de directe omgeving van het plangebied komen vrijwel uitsluitend burgerwoningen voor. Wel bevindt zich aan de Scharsestraat 6 een agrarisch bedrijf met fruitboomgaarden, waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een aandachtsgebied voor gevoelige functies aangehouden van 50 m vanaf de gewasgrens. Er zijn echter geen wettelijke afstanden die gerespecteerd dienen te worden. Bij opgaande teelten (fruitbomen, bomenteelt, hoge struikteelt en stellingenteelt) wordt echter wel vaak toepassing gegeven aan de voornoemde vuistregel, waarbij 50 m afstand wordt gerespecteerd tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector.
De beoogde woning is op ruim 50 m afstand uit de inrichtingsgrens geprojecteerd, net buiten het aandachtsgebied van de betreffende fruitboomgaard. Een deel van het woonperceel is echter binnen de zone van 50 m gelegen. Een goed woon- en leefklimaat is derhalve niet zonder meer gewaarborgd.
Op 1 januari 2018 is het Besluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten (Stcrt. 2016, 32229 en Staatsblad. 2017, 305) in werking getreden. Op grond van het nieuwe artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer is het per 1 januari 2018 verplicht bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen te spuiten met een driftreductie van minimaal 75%. Op basis van deze wijziging en mede gelet op het feit dat de fruitbomen op circa 44 m uit de bestemming 'Wonen' zijn gesitueerd en afgeschermd worden door een windhaag, wordt het uitvoeren van een onderzoek naar de aanwezige spuitzone niet nodig geacht. Een onderzoek naar driftblootstelling, dat is uitgevoerd door de universiteit van Wageningen (rapportnr. 609, d.d. maart 2015), bevestigd dit. Daaruit blijkt dat bij een driftreductie van minimaal 75% de benodigde afstand vanaf de laatste bomenrij 30 m in de kale boom situatie en 20 m in de volblad situatie dient te bedragen. Deze afstanden kunnen verkleind worden tot respectievelijk 20 m en 5 m door de aanwezigheid van een windhaag. Aan voornoemde afstanden wordt ruimschoots voldaan. Bovendien is de windrichting over het algemeen van het plangebied af, waardoor een goed woon- en leefklimaat in voldoende mate verzekerd kan worden. De fruitboomgaard vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van de woning.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 85 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (peiljaar 2016) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Uit deze tool blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) ter hoogte van het plangebied niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op basis van de risicokaart is een inschatting gemaakt van de aanwezige inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.
Inrichtingen c.q. bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Waal is - gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de Waal - niet relevant. Ook de transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de A73 en de A50 liggen op ruime afstand van het plangebied en zijn niet relevant in het kader van het aspect externe veiligheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval bij de genoemde inrichting. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water: Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid.Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Uitgangspunten gemeente
Gemeentelijk riool- en waterplan 2018 - 2022
De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk riool- en waterplan in januari 2018 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:
Wateroverlast
De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, via rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.
Klimaatverandering
De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.
Van een perceelseigenaar wordt tegenwoordig meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Bestaande situatie
In de huidige situatie is het terrein grotendeels in gebruik als agrarisch grasland. Er is geen oppervlakteverharding aanwezig.
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Wel is een beperkt deel van het plangebied in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. De nieuwe woning is hier buiten gelegen. De buitenbeschermingszone is in dit bestemmingsplan opgenomen middels de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone Dijk-2'.
Watergangen
Langs de noord- en zuidkant van het plangebied is sprake van C-watergangen, zie onderstaande afbeelding. Deels ligt deze buiten en deels binnen het plangebied. C-watergangen hebben geen beschermingszone. Het onderhoud vindt plaats door de perceeleigenaren. Een C-watergang hoeft niet op de verbeelding weergegeven te worden. Dit bestemmingsplan brengt geen wijzigingen aan in de C-watergang.
Uitsnede legger Waterschap Rivierenland
Watercompensatie
Er is een verhardingsbalans opgesteld om te laten zien hoe de bestaande situatie en de toekomstige situatie zich tot elkaar verhouden:
Dakoppervlak (m²) | Terreinoppervlak (m²) | Onverhard (m²) | Totaal (m²) | |
Bestaande situatie | 0 | 0 | 1.004 | 1.004 |
Toekomstige situatie | 180 | 250 | 574 | 1.004 |
Verschil | +180 | +250 | -430 |
Uit de verhardingsbalans blijkt dat de hoeveelheid verhard oppervlak met 430 m2 toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Uitgaande van de vrijstellingsoppervlakte van 1.500 m² voor ontwikkelingen in buitengebied (daar heeft de initiatiefnemer nog niet eerder gebruik van gemaakt) hoeft er op basis van het beleid van het waterschap geen compensatie plaats te vinden.
Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen het functioneren van het grondwatersysteem niet beïnvloeden.
Riolering
Aansluiting van de riolering uit het plangebied wordt in een later stadium in overleg met de gemeente Beuningen uitgedetailleerd.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
In het kader van de Wnb dient ook nagegaan te worden of en in hoeverre sprake is van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. In artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming is daartoe AERIUS Calculator aangewezen als het rekeninstrument waarmee stikstofdepositie moet worden berekend. Zodoende kan worden vastgesteld of door deze depositie, een project of bestemmingsplan een verslechterend of een significant verstorend effect kan hebben op stikstof gevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. In artikel 2.12, van het Besluit natuurbescherming zijn de depositie grenswaarden vastgelegd waaraan de planbijdrage in een stikstof gevoelig habitattype in een Natura 2000-gebied getoetst wordt. Wanneer een plan of project <= 1 mol/ha/jaar bijdraagt dan is deze vergunningsvrij (zolang ontwikkelingsruimte beschikbaar is) maar geldt er, op enkele uitzonderingen na, een meldingsplicht. Wanneer een plan of project =0,05 mol/ha/jaar bijdraagt dan wordt deze bijdrage als verwaarloosbaar beschouwd en is deze vrijgesteld van melding- of vergunningplicht ten aanzien van het aspect stikstofdepositie.
Quickscan flora en fauna
Soortenbescherming
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna aan de Scharsestraat 4 in Weurt, NWC-advies, P18-094/W1515, september 2018). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Vleermuizen
Het plangebied is niet geschikt als verblijfplaats, foerageergebied en/of vliegroute voor vleermuizen; er zijn geen holten en lijnvormig landschapselement en aanwezig die vleermuizen kunnen gebruiken. Hierdoor is er geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen en zijn er, naast de zorgplicht, geen verdere verplichtingen.
Aangezien het naastgelegen gebied (direct naast het huidige woonhuis) wel geschikt is als foerageergebied voor vleermuizen, wordt aangeraden om (bouw)lampen niet aan te laten tussen zonsondergang en zonsopkomst. Indien dit niet mogelijk is, wordt aangeraden gebruik te maken van amberkleurige verlichting die enkel naar de grond gericht is.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Het plangebied is niet geschikt als vaste verblijfplaats en/of functionele leefomgeving van de Sperwer en/of de Buizerd. Hierdoor is er geen overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming aan de orde en zijn er, naast de zorgplicht, geen verdere verplichtingen.
Broedvogels
Er zijn geen nesten van vogels waargenomen in de bomen en begroeiing in het plangebied. Om te voorkomen dat broedende vogels verstoord kunnen worden, wordt aangeraden om de begroeiing, die weg gehaald dient te worden ten behoeve van de realisatie van de woning, vóór het broedseizoen te verwijderen. Het broedseizoen vindt plaats vanaf ongeveer half februari tot en met juli.
Grondgebonden zoogdieren
Bij de werkzaamheden worden geen verblijfplaatsen en/of (essentieel) leefgebied van de Steenmarter en/of de Das vernietigd en/of beschadigd waardoor overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. Aangezien de gevonden sporen niet binnen het plangebied gevonden zijn, zijn er, naast de zorgplicht, geen verdere verplichtingen.
Vaatplanten
Binnen het plangebied komen geen beschermde vaatplanten voor. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.
Zorgplicht
Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is Natura 2000-gebied 'Rijntakken', circa 250 m ten noorden van het plangebied. De voorliggende ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
Daarnaast is het plangebied ook niet binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) gelegen. Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan GNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het GNN nodig.
Vanwege de directe nabijheid van Natura2000-gebied is ten behoeve van het bestemmingsplan een Aerius-berekening uitgevoerd, zie bijlage 4. Uit de rekenresultaten blijkt dat geen bijdrage ingevolge de voorgenomen activiteiten aan de stikstofdepositie op Natura2000-gebied wordt geleverd. Er is derhalve geen ontwikkelruimte nodig voor deze activiteiten. Gevolg hiervan is dat geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming nodig is voor het aspect stikstofdepositie.
Natuurtoets Natura 2000
Vanwege de nabije ligging van het perceel in de buurt van Natura 2000-gebied de ‘Rijntakken’ is in het kader van de natuurwetgeving (Wet natuurbescherming) onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden en dient een beoordeling gemaakt te worden van eventuele negatieve effecten van de plannen op deze waarden, zie bijlage 5.
Aanleg- en gebruiksfase
Tijdens de aanlegfase van de nieuwe woning met bijgebouw/garage vindt er geen hinder plaats voor aangewezen habitattype, habitatsoorten en (broed)vogels. Er zal, door de bouw van een woning een minimale toename zijn in verkeersbewegingen en/of bewoners.
Wet natuurbescherming soorten
Binnen het plangebied zijn geen soorten aanwezig die in het kader van de Wet natuurbescherming aangewezen zijn als ‘zwaarder beschermd’. Tijdens de aanlegfase van de woning vindt er daardoor geen hinder plaats voor deze soorten. Een ontheffing is daarom niet nodig.
Wet natuurbescherming habitattypen
De voorgenomen plannen om een woning met bijgebouw/garage te realiseren in het plangebied leidt in de aanlegfase tot geen verstoring van de aangewezen broedvogels. De gevolgen hiervan voor de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten zijn dan ook niet significant waardoor de doelen ook in de toekomst gewoon behaald kunnen worden.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Weurt, Scharsestraat 4. Gemeente Beuningen (GD), een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase, Transect, projectnr. 18050080, 15 november 2018). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd de bestaande, hoge archeologische verwachting voor het plangebied te handhaven in het oostelijk, niet met boringen onderzochte gebied. Mochten voor dit gebied in de toekomst bodemingrepen worden gepland die vergunningsplichtig zijn, zal hier nog veldonderzoek in de vorm van grondboringen moeten worden uitgevoerd. Hiervan is echter in de huidige planvorming geen sprake.
Op de toekomstige plek van de woning is met behulp van veldonderzoek aangetoond dat de verwachting op resten in dit deel van het plangebied laag is. Daarom worden in het kader van de nieuwbouw van de woning in het zuidwestelijk deel van het plangebied geen aanvullende maatregelen of voorwaarden gesteld. Wel geldt als er tijdens de graafwerkzaamheden toch zaken aan het licht komen, deze op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10, bij de gemeente dienen te worden gemeld.
Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Beuningen) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen monumenten gelegen. Ook zijn er geen monumenten direct grenzend aan het plangebied aangetroffen. Met de voorgenomen ontwikkeling zal de stedenbouwkundige structuur niet wijzigen, het bouwplan voegt zich naar de omgeving. Derhalve levert het aspect cultuurhistorie geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een planologisch relevante riool(pers)leiding. De beschermingszone van deze leiding ligt gedeeltelijk binnen het voorliggende plangebied en is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn primair bestemd voor een riool(pers)leiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Naast de aanwezige rioolpersleiding zijn er in (de directe omgeving) van het plangebied geen andere hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Er wordt slechts één woning gerealiseerd. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat er geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen desondanks niet alleen aan de onderzoeksverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingsregels aan de orde. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In deze bepaling is aangegeven wat onder strijdig gebruik valt. Daarnaast is de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan verankerd.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overige regels
In de overige regels is het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld d.d. 29 mei 2018), of diens rechtsopvolger, van toepassing verklaard op het voorliggende plangebied.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent twee bestemmingen, drie dubbelbestemmingen en een gebiedsaanduiding:
Agrarisch met waarden
De bestaande inrit is - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. In aanvulling daarop zijn de betreffende gronden voorzien van de aanduiding 'ontsluiting'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden uitsluitend bestemd voor een erfontsluitingsweg. Daarmee is de instandhouding van de bestaande inrit voldoende gewaarborgd.
Wonen
Het bestaande woonperceel is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is gelijk aan de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' en sluit inhoudelijk aan bij actuele regelingen voor vergelijkbare ontwikkelingen c.q. bestemmingsplannen in de gemeente Beuningen.
Wonen - 1
Het nieuwe woonperceel is voorzien van de bestemming 'Wonen - 1'. Deze bestemming is op hoofdlijnen gelijk aan de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' en sluit inhoudelijk aan bij actuele regelingen voor vergelijkbare ontwikkelingen c.q. bestemmingsplannen in de gemeente Beuningen.
De woning (het hoofdgebouw) moet gerealiseerd worden binnen het aangeduide bouwvlak, met dien verstande dat binnen het bouwvlak ten hoogste één vrijstaande woning is toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogten zijn verbaal geregeld. Vanaf 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel is een zone voor bijgebouwen opgenomen, voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen'. Middels deze aanduiding zijn de bouwmogelijkheden voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen gereguleerd. Aan de voorzijde van de woning zijn geen bijgebouwen toegestaan.
Waarde - Archeologie 2 en 3 (dubbelbestemmingen)
De gemeente Beuningen heeft een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen, deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het archeologisch beleid is voor de bestemmingsplannen vertaald in dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3'. De gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde, die met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' hebben een lage archeologische verwachtingswaarde.
De dubbelbestemmingen hebben tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.
Leiding - Riool (dubbelbestemming)
Voor de beschermingszone aan weerszijden van de rioolpersleiding ten zuiden van het plangebied is de dubbelbestemming ‘Leiding - Riool' opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn primair bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Vrijwaringszone - dijk 2 (gebiedsaanduiding)
De aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' heeft betrekking op de buitenbeschermingszone, hieraan is geen inhoudelijke regeling gekoppeld.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan aan de provincie en het waterschap toegezonden.
Reactie provincie Gelderland
De bij het plan gevoegde quickscan geeft aan dat er geen overtredingen zijn op het onderdeel soortenbescherming. Dit is akkoord. De bij het plan gevoegde Aeriusberekening geeft aan dat er geen effecten zijn door stikstof op het onderdeel, gebiedsbescherming (Natura 2000-gebied). Ook dit is akkoord. Wat echter ontbreekt is een effectbeoordeling op andere effecten dan stikstof op het Natura 2000- gebied. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan effecten door licht en geluid zoals bijvoorbeeld bij heiwerkzaamheden.
Dit onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden, zie bijlage 5. Uit dit onderzoek zijn geen belemmeringen geconstateerd.
Reactie Waterschap
Het waterschap gaat akkooord dat er niet gecompenseerd hoeft te worden ten aanzien van de uitbreiding van verhard oppervlak. Wel heeft zij enkele opmerkingen/aandachtspunten:
Verbeelding:
Deze is opgenomen.
De ligging van de riooltransportleiding is conform het bestemmingsplan 'Buitengebied' opgenomen. Ook het opgevraagde digitale bestand heeft geen andere informatie opgeleverd. Van gebouwen/gemalen is geen sprake.
Dit is aangepast.
De regels zijn conform de systematiek van de gemeente Beuningen (bestemmingsplan Buitengebied). De gemeente wil graag vasthouden aan één systematiek voor dezelfde voorzieningen.
Toelichting:
De waterkering is opgenomen in de toelichting. Echter is deze niet in het bestemmingsplan gelegen en behoeft hier verder niet ingegaan te worden op de vergunningplicht. Wel is de buitenbeschermingszone in dit bestemmingsplan gelegen en opgenomen. De aanduiding heeft enkel een signalerinsfunctie en bevat dus geen inhoudelijke regeling.
In de toelichting is hieromtrent een tekstaanvulling opgenomen.
In en rondom het plangebied is enkel sprake van C-watergangen. Deze hebben geen beschermingszone. Het profiel van de C-watergangen is inderdaad niet overal op de ondergrond zichtbaar. Dit is echter inherent aan het verplichte gebruik van BGT-bestanden, waar deze informatie niet op staat weergegeven. Met dit bestemmingsplan worden geen aanpassingen verricht op deze watergangen.
In en rondom het plangebied is enkel sprake van C-watergangen. Deze hebben geen beschermingszone. Het onderhoud vindt plaats door de perceelseigenaren. Het groen langs deze C-watergangen is hoofdzakelijk bestaand groen.
Zienswijzen
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nog worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken (van 17 maart tot en met 28 april 2020) ter inzage gelegen. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Gedurende de genoemde termijn zijn geen zienswijzen ingediend.