Plan: | Plakstraat 8a Winssen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPPlakstraat8aWins-vadf |
Op 15 december 2015 heeft het college besloten onder voorwaarden medewerking te verlenen aan een tijdelijke vergunning voor de vestiging van 'In de Kas, buiten beleven' in een bestaande tuinbouwkas en de direct aangrenzende gronden op het perceel Plakstraat 8a te Winssen. Het betreft een evenementenlocatie in een fruitboomgaard met bijbehorende kas hoofdzakelijk gericht op bijeenkomsten in de vorm van bruiloften, besloten diners en partijen, zakelijke arrangementen, zoals vergaderingen, congressen, workshops en trainingen, uitvaartdiensten en daarnaast op alle andere stijlvolle momenten van samenzijn voor maximaal 150 personen tegelijk. De bestaande agrarische bedrijfsvoering op het perceel wordt daarnaast gewoon voortgezet.
De initiatiefnemers willen het organiseren van evenementen ter plaatse graag permanent voortzetten. Om dit planologisch te kunnen borgen zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien. De gemeente acht de activiteiten van 'In de Kas' een wenselijke ontwikkeling in het kader van de verbreding van de agrarische functies in het buitengebied en is bereid om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het permanent maken van de evenementenlocatie.
Het plangebied (kadastraal bekend gemeente Ewijk, sectie F, nr. 675) is gelegen op een uitloper van de zuidelijke oeverwal van de rivier De Waal en ligt net buiten een bebouwingsconcentratie rond de kruising van de Plakstraat – Van Heemstraweg die als zuidelijke uitloper van de kern Winssen langs de Van Heemstraweg en de Plakstraat is gelegen. Oeverwallen zijn de hoger gelegen zandige afzettingen van de rivier en zij vormen van oudsher hierdoor een ideale vestigingsplaats. Het landschap kenmerkt zich hier door kleinschaligheid vanwege de aanwezigheid van singels en boomgaarden en variatie in bebouwing.
Direct ten noorden van het plangebied aan de Plakstraat 8a is het sportpark van voetbalvereniging Roda '28 en tennisvereniging De Winsetters gelegen, met daarnaast een solitaire burgerwoning (Plakstraat 8). Aan de overige zijden zijn agrarische bedrijven gelegen.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
Bestemmingsplan 'Buitengebied'
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 14 juni 2011. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het plangebied is grotendeels voorzien van de aanduiding 'bouwvlak'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale ligging plangebied (rode omkadering)
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is geen evenementenlocatie toegestaan. Om de evenementenlocatie in de bestaande kas en de direct omliggende fruitboomgaard mogelijk te maken, zal de bestemming voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden.
Bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren'
Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 29 mei 2018: Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - buitengebied'. Het parapluplan regelt dat een bouwwerk, uit het gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid voortvloeit, niet mag worden gebouwd of verbouwd, indien op het bijbehorende bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. De te hanteren parkeernormen volgen uit de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In deze publicatie staan de parkeernormen voor de veel voorkomende functies. Met het oog hierop is in paragraaf 4.1 de parkeerbehoefte en de wijze waarop in deze behoefte wordt voorzien beschreven.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de bestaande (tijdelijke) situatie zijn de kas en de omliggende fruitboomgaard al in gebruik voor bijeenkomsten zoals bruiloften, besloten diners en partijen, zakelijke arrangementen, waaronder vergaderingen, congressen, workshops en trainingen, uitvaartdiensten en daarnaast op alle andere stijlvolle momenten van samenzijn voor maximaal 150 personen tegelijk in een groene, landelijke omgeving. Het doel van dit bestemmingsplan is om dit gebruik permanent planologisch-juridisch te borgen.
Belangrijk bij het concept van In de Kas is dat duurzaamheid voorop staat. Zoveel mogelijk producten worden geteeld in eigen moestuin en andere producten worden bij lokale leveranciers afgenomen. Ook wordt de energie van 'In de Kas' zoveel mogelijk zelf opgewekt door zonnepanelen.
De bestaande agrarische bedrijfsvoering op het perceel wordt daarnaast voortgezet. Het betreft een duurzaam fruitteeltbedrijf, met een grote variëteit aan fruitsoorten zoals appels, peren, bessen, frambozen en aardbeien. De productie geschiedt geheel biologisch en onder het Skal-keurmerk, ondanks dat dit technisch ingewikkelder is dan reguliere teelt. Door de opzet en ligging van In de Kas in combinatie met de bestaande agrarische bedrijfsvoering ontstaat een unieke sfeer en beleving, geworteld op deze plek en uniek voor de omgeving.
Op navolgende afbeelding is een impressie opgenomen van de kas en het bijbehorende voorterrein:
Op navolgende afbeelding is de gecombineerde inrit van de percelen Plakstraat 8a en Plakstraat 8 te zien:
In de toekomstige situatie krijgt In de Kas een planologisch-juridische borging via dit bestemmingsplan. In dit kader is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 4.4 Milieuzonering. Uit dit onderzoek blijkt dat ook in een maximale situatie (elke dag een evenement van maximaal 150 gasten) voldaan kan worden aan een goede ruimtelijke ordening. Toch zijn in dit bestemmingsplan voorwaarden opgenomen in de regels die het geluid en eventuele daaruit volgende overlast verder inperken (artikel 3.1.2 onder d.). Het betreft onder andere voorwaarden omtrent de openingstijden, aantallen evenementen en het gebruik van (on)versterkte muziek, waaronder een begrenzing voor muziekgeluid in de kas. Tevens zijn voorwaarden opgenomen waar buitenceremonies mogen plaatsvinden en gasten zich in bepaalde tijden (niet) mogen bevinden. Aanvullend zijn regels opgenomen over het aanbrengen van een fysieke barrière om te voorkomen dat bezoekers zich op het deel van het perceel nabij de woning op het perceel Plakstraat 10 kunnen begeven en het geven van instructies aan personeel en gasten (artikel 3.5.2).
In de bouwregels is opgenomen dat bebouwing ten behoeve van de evenementenlocatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' aanwezig mag zijn. Het betreft het bestaande oppervlakte met een ondergeschikte uitbreidingsmogelijkheid. Ook aan het parkeren voor de bezoekers zijn voorwaarden verbonden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.1 Verkeer & parkeren.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
In onderhavig geval kan gesteld worden dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd: 'de ruimtelijke
ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De tuinbouwkas (waarin de meeste horeca-activiteiten plaatsvinden) op de evenementenlocatie is namelijk een bestaand legaal agrarisch gebouw dat past binnen de agrarische bestemming. Er wordt daarmee geen extra bebouwing mogelijk gemaakt binnen het plangebied. De horecafunctie die in en om dit gebouw planologisch verankerd wordt, betreft slechts een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de kas en de omliggende boomgaard. Op basis van actuele jurisprudentie betreft dit geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarmee is het verder doorlopen van de ladder niet noodzakelijk.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Planspecifiek
Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Aangezien verder in het plangebied geen nieuwe planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is het plan passend binnen de omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Planspecifiek
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de verordening. Daarmee is het plan passend binnen de omgevingsverordening.
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
3.3 Gemeentelijk beleid
De gemeentebrede Omgevingsvisie is op 21 december 2021 vastgesteld. De Omgevingsvisie is een integrale en lange termijn visie tot 2040 over de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de gemeente Beuningen. Het motto van de Omgevingsvisie bestaat uit de kernwaarden van de gemeente: Verbinding, betrokkenheid en mooi plekje.
De Omgevingsvisie richt zich op 5 ambities. Deze ambities zijn gebaseerd op de analyse van de trends en ontwikkelingen en de beleidsanalyse, zoals die zijn opgenomen in de Notitie van Uitgangspunten Omgevingsvisie Beuningen. De ambities laten zien welke onderwerpen de gemeente belangrijk vindt en waaraan de gemeente de komende jaren, in gezamenlijkheid met inwoners, organisaties, de regio en overige partners, wil werken. Bij het werken aan de toekomst van Beuningen worden de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden beschermd. Deze waarden zijn het uitgangspunt bij ontwikkelingen, samen met de kernwaarden uit het motto.
De vijf ambities voor de fysieke leefomgeving in de komende jaren zijn:
De 5 ambities zijn uitgewerkt in concrete speerpunten. Dit zijn de doelen waar de gemeente de komende jaren aan wil werken, samen met de inwoners.Het plangebied voor dit bestemmingsplan is gelegen in het deelgebied 'Oeverwallen'. Voor het bestemmingsplan is vooral speerpunt 5 'Beuningen is ondernemend en uitnodigend' van toepassing, met meer specifiek speerpunt 12 (en 13).
Gezonde agrarische sector
We streven naar een gezonde agrarische sector. We zien vergroening en verduurzaming van de landbouw, maar ook verhoging van regeldruk. Daarnaast is er hoge druk op de ruimte. Ook zien we de wens voor mogelijkheden in schaalvergroting en nevenactiviteiten. Aan nevenactiviteiten willen we ruimte bieden, maar dit is maatwerk binnen ruimtelijke randvoorwaarden. Uitgangspunt hierbij is dat de landschappelijke structuur niet wordt aangetast. Daarbij kijken we naar de locatie: ligt die in het kommengebied of op de oeverwallen?
Ruimte bieden aan functieverandering binnen (ruimtelijke) randvoorwaarden
Landelijk neemt het aantal agrarische bedrijven af. Ook in Beuningen. Daarbij komen agrarische erven vrij. Leegstand van stallen is een probleem. Tegelijkertijd is er behoefte aan recreatiemogelijkheden in het buitengebied. We bieden daarom ruimte voor functieverbreding en functieverandering van agrarische bedrijfspercelen. Voor de oeverwallen zetten we in op verbreding van functies in combinatie met landschappelijke versterking.
Inwoners zien onder meer kansen voor kleinschalige recreatief-toeristische bedrijven, wonen, zorgboerderijen en ambachtelijke bedrijven (mits passend in de omgeving), maar ook verkoop van lokaal geproduceerd, gezond en duurzaam voedsel. Wij maken dit al mogelijk in het bestemmingsplan Buitengebied. Het is niet de bedoeling dat verkoop van zelfgeproduceerde producten uitgroeit tot kleine supermarkten. Kleinschaligheid en eigen productie zijn randvoorwaarden.
Toeristisch-recreatieve ontwikkeling van onze gemeente draagt bij aan de welvaart en het welzijn van onze inwoners, waaronder ook ondernemers. Het schept banen, biedt een extra basis voor voorzieningen (winkels, horeca) en draagt bij aan behoud cultuurhistorisch erfgoed. De komende jaren bouwen we meer woningen in de gemeente. Wanneer het aantal inwoners toeneemt, is er ook meer vraag naar recreatief ingericht uitloopgebied. Hiervoor liggen er kansen in de zone tussen Beuningen en Weurt. De ontwikkeling van de Beuningse Plas als recreatiegebied draagt hier aan bij, evenals de Geertjesgolf.
Om recreatie en toerisme beter te faciliteren, willen we ons recreatief routenetwerk verder ontwikkelen. Samen met de regiogemeenten en het bureau Toerisme Veluwe Arnhem Nijmegen (TVAN) werken we aan het versterken/upgraden van het routenetwerk. Uitgangspunt is een regio-breed dekkend netwerk.
Langs de routes zien we ruimte voor de ontwikkeling van recreatieve punten. Dit kan een bankje zijn, een horecagelegenheid langs de dijk, een theetuin bij een agrariër of een educatieve wandeling door het energielandschap. Ook willen we intensievere recreatieplekken ontwikkelen, zoals bij de Groene Heuvels. Inwoners zien kansen voor B&B’s, kleine campings, kleinschalige natuurgerichte initiatieven, wandel- en fietsroutes, klompenpaden, rustbankjes, uitkijkplekken, enzovoort.
Ook op de Oeverwallen staat behoud van het huidige kleinschalige waardevolle landschap centraal. Ontwikkelingen zijn mogelijk, maar alleen met als uitgangspunt de waarden van het gebied. We behouden de mix van functies, waarbij we functieverandering en functieverbreding mogelijk willen maken. Dit dient bij te dragen aan wonen, recreatie en toerisme en behoud en versterking van de bestaande functies. Met maatwerk is het mogelijk om in combinatie met kwaliteitsverbetering, behoud en versterking cultuurhistorisch erfgoed, natuur- en landschapsontwikkeling extra woningen toe te voegen.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling kan geschaard worden onder de verbrede landbouw en betreft een recreatieve/ horecafunctie in vorm van een relatief kleinschalige evenementenlocatie in een bestaande kas en de omliggende boomgaard in het oeverwalgebied. Aan de variatie in het gebruik van het land verandert niets: zowel de akkers als de boomgaard ter plaatse blijven behouden. Hiermee wordt een unieke sfeer en ervaring aan gasten geboden, passend bij de karakteristiek en omgeving van de locatie. Het initiatief sluit daarmee aan bij de gemeentelijke Omgevingsvisie. Het gaat hierbij overigens niet om een horecapunt waar je even naar binnen komt lopen, maar het initiatief kan wel zorgen voor bekendheid van mensen met het gebied, zodat ze op een later moment weer een bezoek willen brengen aan de gemeente.
De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren. Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen', op de overgang met de 'Waalkommen'. Dit deelgebied is landschappelijk fraai en recreatief zeer aantrekkelijk door de diversiteit, de kleinschaligheid en de groene uitstraling. De diversiteit en kleinschaligheid is terug te vinden in het samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen.
Vanuit Nijmegen en andere gebieden bestaat er behoefte om in het buitengebied te ontspannen en te recreëren. Het landschap binnen de gemeente(n) is veelzijdig en aantrekkelijk en grote delen lenen zich goed voor deze recreatieve uitloopfunctie voor de lokale bevolking en de bevolking uit de regio. Het landschap kan hier wel nog beter voor worden uitgerust. Naast deze recreatieve functie kan het buitengebied een toeristische functie vervullen, waarbij de bezoekers of verblijfsrecreanten inkomsten genereren voor het gebied. Kwaliteiten die het landschap voor de toerist te bieden heeft, zijn onder andere rust en ruimte. Op overgangen van twee landschapstypen kunnen recreatieve voorzieningen een bijdrage leveren aan de herkenbaarheid van het landschap.
Het recreatief netwerk dat wordt nagestreefd bestaat uit paden, wegen en routes (geschikt voor fietsers, lange afstandswandelaars en skeeleraars), verknopingen van routes, kleinschalige bezienswaardigheden of rustpunten. Het netwerk is met de omgeving en de voorzieningen in de kernen verbonden. In het gebied is momenteel maar een beperkt aantal te bezoeken attracties, bezienswaardigheden en horecapunten aanwezig. De visie zet in op uitbreiding van kleinschalige recreatieve voorzieningen, passend binnen het landschapstype.
In 2013 is een nieuwe uitvoeringsstrategie vastgesteld. Het faciliteren en verbinden van initiatieven van derden staat hierin centraal. De thema's waarop de doelen van het uitvoeringsprogramma zich richten zijn: behouden en versterken van het landschap, economische dragers landschap, ecologisch netwerk en de toegankelijkheid. Het versterken en ontwikkelen van recreatie en toerisme is één van de doelen binnen deze thema's.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling verandert niets aan de variatie in het gebruik van het land: zowel de akkers als de boomgaard ter plaatse blijven behouden. Het initiatief sluit daarmee aan bij het LOP. Het gaat hierbij overigens niet om een horecapunt waar je even naar binnen komt lopen, maar deze relatief kleinschalige evenementenlocatie kan wel zorgen voor bekendheid van mensen met het gebied, zodat ze op een later moment terug komen naar de gemeente.
De visie, die door de gemeenteraad op 26 januari 2021 is vastgesteld, vormt een actualisatie en een nadere uitwerking van de 'Visie op recreatie en toerisme' uit 2015. In deze nieuwe visie worden de ambities, met een aanpak op hoofdlijnen en actiepunten voor de komende jaren (2021 - 2023) geschetst. Als hoofdambitie van de visie wordt genoemd de ontwikkeling van een vitale recreatief-toeristische sector in de gemeente Beuningen, met behoud van de landschappelijk en cultuurhistorische waarden, versterking van de economische kwaliteit en werkgelegenheid, én passend bij het karakter van Beuningen als woongemeente. Deze hoofdambitie is vervolgens uitgewerkt in vijf actielijnen, met per actielijn één of meerdere concrete actiepunten:
Het versterken van recreatie en toerisme is geen doel op zich. Naast een economisch belang (bedrijvigheid, werkgelegenheid), heeft de recreatie- en toerismesector ook een bredere maatschappelijke waarde: het in stand houden en versterken van cultureel-historisch erfgoed en landschappelijke waarden. Ook draagt een sterke recreatie- en toerismesector bij aan een goed voorzieningenniveau voor de eigen inwoners (winkels, horeca, wandel- en fietsroutes).
Eén van de actielijnen in de Visie Recreatie en Toerisme is de versterking van het voorzieningenaanbod. Voor initiatieven (uitbreiding of nieuwe realisatie) in de buitengebieden is daarvoor een ruimtelijk kader gewenst. Vandaar dat het Omgevingsprogramma Recreatie en Toerisme Buitengebied op 21 december 2021 is vastgesteld door de gemeenteraad. In dit programma, als uitwerking van de Omgevingsvisie, worden de randvoorwaarden en mogelijkheden voor initiatieven beschreven.
In de visie uit 2020 zijn definities opgenomen van de begrippen 'recreatie' en 'toerisme':
In het omgevingsprogramma worden de begrippen 'dagrecreatie' en 'verblijfsrecreatie' gebruikt. Reden hiervoor is dat deze begrippen zijn opgenomen in de gebruikelijke planologische kaders. Verblijfsrecreatie is daarbij het synoniem voor toerisme. Daarnaast wordt in het omgevingsprogramma een onderscheid gemaakt tussen intensieve en extensieve recreatie.
In de oeverwallen staat centraal het behoud van het waardevolle kleinschalige landschap met een mix aan functies. Tegelijkertijd liggen er de opgaven voor functieverbreding en –verandering van de agrarische sector en voor de uitbreiding van recreatieve mogelijkheden. Daarom zijn in de oeverwallen alleen vormen van extensief recreatief medegebruik en extensieve dag- en verblijfsrecreatievevoorzieningen (1, 2 en 3) mogelijk in het oeverwallengebied.
Niet een exact aantal zitplaatsen (horeca), kamers, standplaatsen, of huisjes is leidend bij uitbreiding van bestaande en nieuwe recreatie voorzieningen (2 en 3). Een goede en zorgvuldige ruimtelijke inpassing geldt als randvoorwaarde. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als de kwaliteit en kenmerken van het oeverwallenlandschap behouden blijven of worden versterkt. Uitbreiding of nieuwe ontwikkelingen vinden bij voorkeur plaats op of direct grenzend aan de huidige bouwvlakken. Omdat in het oeverwallengebied sprake is van een mix aan functies, betreft dit agrarische en niet niet-agrarische bouwvlakken.
Planspecifiek
In de Kas is een specifiek bedrijf dat met haar visie (letterlijk) geworteld is in deze omgeving en op deze plek. Door de vervlechting van het agrarisch bedrijf met de sfeer (van de festiviteiten) bij In de Kas, krijgen gasten een unieke ervaring in een landelijke setting. Daarbij moet voorop worden gesteld dat In de Kas geen type bedrijf of locatie is die wordt bedoeld binnen (de definities van) dit beleid. Wel maakt In de Kas bij uitstek gebruik van de eigen kwaliteiten (fruitbomen, teelt van gewassen) om de unieke sfeer neer te zetten. Daarbij is het ook direct mogelijk om eigen (biologisch) geteelde producten te gebruiken. De locatie is in de kernrand van Winssen gelegen en er is al sprake van een agrarisch bouwvlak in het geldende bestemmingsplan. Ook is duidelijk dat de schaal van In de Kas niet vergelijkbaar is met de functies zoals die in de definitie bij intensieve dagrecreatieve voorzieningen worden gebruikt (o.a. partycentrum, funcentrum, welness-centra). Hiermee is deze ontwikkeling passend op deze locatie in het oeverwallengebied. In de Kas kan daarnaast ook zorgen voor meer bekendheid van de gemeente Beuningen, met de mogelijkheid dat mensen later terugkomen om te recreëren en te verblijven. Daarmee kan gesteld worden dat de functieverbreding van onderhavig agrarisch bedrijf 'in de geest van' dit beleid bijdraagt aan de versterking van de recreatief-toeristische voorzieningenstructuur in de gemeente.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Via de Plakstraat is er een directe verbinding met de doorgaande Van Heemstraweg. Op deze evenementenlocatie midden in een boomgaard kunnen dagelijks 'natuurlijke' arrangementen voor maximaal 150 personen worden verzorgd. Uitgaande van gemiddeld 2,5 personen per motorvoertuig, bedraagt de maximum voertuigaantrekkende werking daarmee 60 extra voertuigen (=120 voertuigbewegingen heen en terug bij elkaar) per dag. Dit aantal is prima op te vangen op de Plakstraat. Gemiddeld per weekdag zal sprake zijn van 22 voertuigbewegingen (voor de berekening zie paragraaf 4.5).
Aan de hand van een verkeerskundige onderbouwing is inzicht gegeven in de verkeerskundige effecten van de locatie, zie Bijlage 1. Aan de hand van een robuuste inschatting van de verkeersintensiteiten van In de Kas en de overige functies aan de Plakstraat is getoetst in hoeverre de sprake is van een acceptabele verkeerssituatie. Hieruit volgt dat de intensiteiten op de Plakstraat passend zijn voor zijn voor een veilige en acceptabele verkeerssituatie conform de principes van een duurzaam veilige verkeerssituatie.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Omdat de kengetallen van de CROW, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren', niet goed doorvertaald kunnen worden naar de bedrijfsvoering van 'In de Kas', is gekozen voor een praktische benadering. Daarvoor is over 2019 (2020 is geen representatief jaar) nagegaan hoeveel evenementen er zijn georganiseerd, het aantal bezoekers daarvan en het aantal auto's waarmee men is gekomen. Ervaring is dat de autobezetting gemiddeld 2,5 bezoekers (per auto) is. Navolgend een overzicht van het aantal evenementen per jaar inclusief de bijbehorende voertuigaantrekkende werking. De evenementen zijn daarbij gecategoriseerd naar het aantal bijbehorende bezoekers en dit is doorvertaald naar het aantal aanwezige voertuigen:
Categorie evenement | Aantal voertuigen | Aantal evenementen | Percentage (%) |
a | 0 - 15 | 35 | 34,3 |
b | 16 - 30 | 38 | 37,3 |
c | 31 - 45 | 22 | 21,6 |
d | 46 - 60 | 7 | 6,9 |
Totaal | 102 | 100 % |
Er is een maximum parkeerbehoefte van 60 parkeerplaatsen. Dit maximum aantal parkeerplaatsen zal echter in de praktijk slechts bij circa 7 evenementen nodig zijn. In alle andere gevallen volstaan maximaal 45 parkeerplaatsen, waarmee bij ruim 90 % van de gehouden evenementen in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
Het beleid van de gemeente is er in principe op gericht de parkeerbehoefte op eigen terrein van de initiatiefnemers te laten oplossen. Het is echter in deze situatie niet gewenst om de volledige parkeerbehoefte op het terrein van de initiatiefnemers te realiseren. Het concept van 'In de Kas' is namelijk gericht op het bieden van een evenement c.q. een ervaring in een groene, landelijke setting. Vanuit deze visie is het niet gewenst om de boomgaard of andere teeltgronden om te zetten naar een parkeervoorziening. Bovendien worden hierdoor voertuigbewegingen gegenereerd in de nabijheid van de achtererven van de omliggende woningen, waardoor onoverkomelijke hinder kan ontstaan naar omwonenden. In de huidige situatie zijn dan ook met de voetbalclub en omwonenden afspraken gemaakt dat parkeren in de berm van de Plakstraat plaatsvindt en er gebruik mag worden gemaakt van de parkeervoorziening van de voetbalclub. Op het voorterrein is het dan ook mogelijk om maximaal 10 parkeerplaatsen te realiseren voor de hoofdgasten (en bijvoorbeeld directe familie) van een evenement.
In de directe omgeving is vervolgens voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in minimaal de overig benodigde 35 parkeerplaatsen. Op navolgende afbeelding is de ligging van deze parkeerplaatsen weergegeven:
Inpassing parkeerplaatsen In de Kas
De voetbalvereniging heeft 40 parkeerplaatsen die hoofdzakelijk op voetbaldagen in de ochtend en de eerste helft van de middag maximaal in gebruik zijn (m.n. zaterdag tot 14.00 uur). De initiatiefnemers houden zoveel mogelijk rekening met de geplande wedstrijden en evenementen van de voetbalvereniging en proberen overlap te voorkomen. Hierover zijn schriftelijke afspraken gemaakt met de voetbalvereniging. In het kader van dubbelgebruik is het daarmee mogelijk om ten behoeve van deze parkeerbalans in ieder geval 16 parkeerplaatsen van de voetbalclub ook toe te rekenen aan de activiteiten van 'In de Kas'.
Tegenover het plangebied (aan de andere zijde van de Plakstraat) ligt een brede strook in de vorm van een onverharde berm naast de sloot, waar reeds sprake is van een bestemming 'Verkeer'. Over het gebruik van deze berm zijn reeds afspraken gemaakt met de bewoners van Plakstraat 10 en Plakstraat 10A. In deze onverharde berm kunnen circa 19 auto's worden geparkeerd. De berm zal daartoe worden verstevigd, bijvoorbeeld door een roostersysteem, zodat de grond niet verzakt, auto's zich niet vastrijden in de modder en het groene beeld behouden blijft. Eventueel kunnen er aansluitend in zuidelijke richting nog minimaal 14 extra auto's geparkeerd worden. Aanvullend is het mogelijk om op het moment dat er grote groepen zijn (> 45 voertuigen c.q. vanaf 115 personen), gasten op een externe locatie te laten parkeren en de gasten met een bus naar de locatie aan de Plakstraat 8A (terug) te brengen.
Samen met de 10 parkeerplaatsen op eigen terrein, wordt daarmee voorzien in de vereiste 45 parkeerplaatsen. Tevens kan worden voorzien in de parkeerbehoefte bij grotere festiviteiten (60 parkeerplaatsen). Niet alleen biedt dit een oplossing voor de parkeerbehoefte van 'In de Kas, ook biedt het aan de voetbalclub meer mogelijkheden in het aanbod van parkeerplaatsen tijdens drukbezochte voetbalevenementen.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
De beoogde planologische wijziging betreft een gebruikswijziging van de bestaande kas en de omliggende biologische boomgaard waar geen chemische gewasbeschermingsmiddelen gespoten worden. Tevens is het een voortzetting van de eerder verleende tijdelijke vergunning en daarmee qua bodemgebruik te beschouwen als bestaand gebruik.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
De aspecten wegverkeerslawaai en spoorwegverkeerslawaai zijn niet relevant voor de beoogde permanente planologische functiewijziging in het plangebied. Het betreft immers geen geluidgevoelige functie. Wel is het aspect industrielawaai relevant. Dit aspect wordt nader beschouwd in paragraaf 4.4 Milieuzonering.
De aspecten '(spoor)wegverkeerslawaai' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten via een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
In het kader van de beoogde planologische wijziging is er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidsbelasting op de directe omgeving inzichtelijk te maken en te toetsen aan de geluidsnormen. Voor de nieuwe tijdelijke ontheffing is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin een actualisatie van het onderzoek uit 2019 heeft plaatsgevonden van de activiteiten en de geluidsreducerende maatregelen voor In de Kas. Het onderzoek gaat uit van de maximale situatie dat er elke dag een grote festiviteit is.
In het onderhavig akoestisch onderzoek is als geluidsreducerende maatregel rekening gehouden met een aangepaste begrenzing ter hoogte van het grind aan de zuidzijde van de kas nabij de Plakstraat 10. Op het zuidelijk terreindeel zijn met de aanpassing bezoekers uitgesloten. Het stemgeluid binnen de inrichting en de maximale geluidniveaus worden met deze maatregel ter hoogte van de geluidgevoelige bestemming aan de Plakstraat 10 met 9 dB gereduceerd. In de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan is hiertoe de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - 1' opgenomen. Ter plaatse van deze vrijwaringszone geldt niet de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1', het gebied waar de bijeenkomsten en festiviteiten moeten plaatsvinden. Aan de vrijwaringszone is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld, die er op toeziet dat er een fysieke barrière wordt aangebracht om te voorkomen dat bezoekers zich toch op dit deel van het perceel kunnen begeven.
Uit de toetsing van de berekende geluidsbelastingen blijkt dat geen overschrijdingen van de grenswaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde voor respectievelijk het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de indirecte hinder plaatsvinden.
Bij een beoordeling conform het Activiteitenbesluit treden in verband met de uitzondering voor stemgeluid en het komen en gaan van bezoekers bij horecagelegenheden alsmede het laden en lossen in de dagperiode geen overschrijdingen op. Bij een beoordeling van de maximale geluidniveaus in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ter plaatse van Plakstraat 7, 8 en 10 de geluidbelastingen hoger dan de grenswaarde (70 dB(A) etmaalwaarde) volgens de VNG-publicatie.
De hogere maximale geluidniveaus treden op ten gevolge van het dichtslaan van autoportieren en het schreeuwen van bezoekers. Aanvullende geluidsreducerende maatregelen worden niet mogelijk geacht. Doordat de educatieve projecten onder begeleiding plaatsvinden en bij festiviteiten altijd personeel aanwezig is, zullen dergelijke pieken door instructies van het personeel en de gasten worden voorkomen.
De Omgevingsdienst Regio Nijmegen heeft het akoestisch onderzoek beoordeeld en concludeert dat de horeca-activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft het geluidsaspect, maar wenst wel dat enkele huisregels en voorschriften in acht worden genomen. Aangezien het akoestisch onderzoek heeft aangetoond dat ook in de maximale situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zijn dit extra borgingen voor de omgeving van In de Kas (c.q. beperkingen voor In de Kas).
In de regels zijn derhalve voorwaarden opgenomen ten aanzien van de openingstijden, aantallen evenementen en het gebruik van (on)versterkte muziek, waaronder een begrenzing voor muziekgeluid in de kas. Tevens zijn voorwaarden opgenomen waar buitenceremonies mogen plaatsvinden en gasten zich in bepaalde tijden (niet) mogen bevinden (artikel 3.1.2 onder d.).
In de bouwregels is opgenomen dat bebouwing ten behoeve van de evenementenlocatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' aanwezig mag zijn. Het betreft het bestaande oppervlakte met een ondergeschikte uitbreidingsmogelijkheid.
De eigenaren van In de Kas zijn verder verplicht om het personeel en de gasten te instrueren en hen kennis te laten nemen van de huis-/gedragsregels. Dit is via een voorwaardelijke verplichting geborgd in dit bestemmingsplan (artikel 3.5.2).
Met inachtneming van deze maatregelen en gedragsregels vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 22 extra voertuigbewegingen per weekdag (=7818/365) mogelijk (waarvan 0,4 % vrachtwagenbewegingen):
evenement | Aantal voertuigen | Aantal/jaar | mvt/jaar | bewegingen/jaar |
a | 0 - 15 | 35 | 525 | 1050 |
b | 16 - 30 | 38 | 1140 | 2280 |
c | 31 - 45 | 22 | 990 | 1980 |
d | 46 - 60 | 7 | 420 | 840 |
gesprekken | 2 | 150x | 300 | 600 |
werknemers | 2 | 261x (5x/week) | 522 | 1044 |
bevoorrading | 1 | 12x | 12 vw | 24 |
Totaal |
7794 licht verkeer 24 vrachtwagen |
Uit de NIBM-tool (versie 6 april 2021) blijkt dat dit betekent dat sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit:
Uit de atlas leefomgeving blijkt bovendien dat de concentraties fijnstof (PM10), zeer fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied met waarden van 19 µg/m³ of lager ruimschoots onder de normen van 40 µg/m³ liggen.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
In het plangebied worden geen nieuwe geurgevoelige functies mogelijk gemaakt, zodat het aspect geur niet nader beschouwd hoeft te worden. Direct ten zuiden van het plangebied (Plakstraat 10) is wel een agrarisch bouwvlak aanwezig (voorzien van de aanduiding 'niet-grondgebonden agrarisch bedrijf'), maar uit de database voor veehouderijen van de samenwerkende omgevingsdiensten 'I-GO Veehouderijen' blijkt dat het bedrijf niet langer als zodanig in werking is.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte omcirkeling, Bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De A50 is op circa 1.175 m van het plangebied gelegen. Het plangebied is daarmee buiten de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour gelegen. Over de direct om het plangebied gelegen wegen vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Het plangebied is op circa 1.500 m van de Waal gelegen. Conform het Basisnet Water, is de Waal een zwarte vaarweg (belangrijke vaarwegen). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt.
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een spoorlijn.
Met de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling vindt geen significante toename van het groepsrisico plaats. Voor zover het plangebied al is gelegen binnen het invloedsgebied van een vervoersas, is deze in ieder geval buiten het aandachtsgebied gesitueerd (de afstand is ruimer dan 200 m). Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling. Aangezien met dit bestemmingsplan geen kwetsbare functies (ouderenzorg, kinderopvang, school) worden gerealiseerd, hebben de bewoners en gebruikers voldoende mogelijkheden tot zelfredzaamheid. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water: Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Uitgangspunten gemeente
Gemeentelijk riool- en waterplan 2018 - 2022
De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk riool- en waterplan in januari 2018 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:
Wateroverlast
De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, via rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.
Klimaatverandering
De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.
Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Onderhavig ontwikkeling betreft het definitief verankeren van een planologische gebruikswijziging binnen een bestaande kas en de omliggende boomgaard. Er vindt geen verandering van de erfinrichting plaats en dus ook daar geen verruiming van het verharde oppervlak op het erf en er wordt ook geen extra bebouwing planologisch mogelijk gemaakt.
Wel wordt de onverharde berm (slootrand) langs de Plakstraat voorzien van grasbetontegels (halfverharding). Het aanleggen hiervan is planologisch mogelijk binnen de bestemming 'Verkeer' ter plaatse. Uitgaande van 35 parkeerplaatsen met een oppervlakte van 12,5 m² (5,0 x 2,5 m) neemt het verhard oppervlak daarmee toe met 35 x 12,5 x 0,5 (halfverharding) = circa 219 m². Deze oppervlakte ligt ruimschoots onder de vrijstellingsnorm van 1.500 m² voor ontwikkelingen in het buitengebied. Er hoeft op basis van het beleid van het waterschap niet voorzien te worden in extra waterberging.
Voor het project is de digitale watertoets doorlopen (www.dewatertoets.nl). Op basis hiervan adviseert het waterschap positief over het plan. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Onderhavig ontwikkeling betreft het definitief verankeren van een planologische gebruikswijziging binnen een bestaande kas en de omliggende boomgaard. Er wordt geen extra bebouwing opgericht en er wordt ook geen bebouwing gesloopt. Dit betekent dat er geen verstoring van beschermde planten- en/of diersoorten plaats zal vinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Verder is het plangebied niet gelegen op gronden die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Daardoor gaat er geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren. Toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN is zodoende niet nodig. Daarnaast is het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' op relatief grote afstand, aan de noordzijde van de kern Winssen, gelegen. Desondanks is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Voor het onderzoek zijn, net als in het akoestisch onderzoek (zie bijlage 2), alle activiteiten van de drie ondernemingen meegenomen. Voor de gebruiksfase van het project is aansluiting gezocht bij interne saldering om de effecten van het plan inzichtelijk te maken. Voor de interne saldering is de stikstofdepositie ten gevolge van referentiesituatie van belang. Aangezien de referentiesituatie op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn varieert en er onvoldoende informatie beschikbaar is met betrekking tot de toegestane emissies 16 tot 21 jaar geleden, is voor onderhavig onderzoek een worst-casescenario gehanteerd, waarin sprake is van een onderschatting van de emissies voor de referentiesituatie.
De berekening van de verschilberekening van de gebruiksfase met peiljaar 2021 is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Gelet op de aard van de planologische ontwikkeling treedt er geen verstoring op voor habitats. Een nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
Onderhavig bestemmingsplan maakt alleen een gebruikswijziging mogelijk van al bestaande bebouwing. Onderzoek naar archeologie wordt in het kader van het bestemmingsplan daarom niet noodzakelijk geacht. Ter borging van dit aspect, wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' uit het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Cultuurhistorie
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische kenmerkenkaart is het plangebied gelegen binnen 'oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen)'. Aangezien onderhavige ontwikkeling uitsluitend het definitief verankeren van een planologische gebruikswijziging binnen een bestaande kas en de omliggende boomgaard betreft, heeft dit geen consequenties voor de cultuurhistorische waarden.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied, een relatief kleinschalige evenementenlocatie met gebruikswijziging van een bestaande kas en de omliggende boomgaard, valt niet binnen één van de genoemde categorieën en is beperkt van omvang. Zodoende kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan.
In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
Kenmerken van het project
Het project betreft een gebruikswijziging van een bestaande kas en de omliggende boomgaard ten behoeve van een evenementenlocatie voor maximaal 150 personen tegelijkertijd.
Cumulatie met andere projecten is niet aan de orde. Er vinden in de directe omgeving geen andere ontwikkelingen plaats.
Plaats van het project
Het plangebied betreft een bestaand agrarisch erf aan de Plakstraat 8a in het buitengebied van Winssen.
Opnamevermogen van het natuurlijk milieu
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu heeft te maken met de gevoeligheid van gebieden voor ontwikkelingen. In het kader van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is een korte analyse gedaan naar het voorkomen van en het mogelijke effect van de ontwikkeling op zogenaamde gevoelige gebieden, zoals gedefinieerd in bijlage III van de EU-Richtlijn, of gebieden die krachtens nationale en provinciale regels zijn aangewezen.
Hieruit ontstaat het volgende beeld:
Kenmerken van het potentiële effect
De omgeving van het projectgebied kent een beperkt aantal kwetsbaarheden. Gezien het voorgaande zijn de milieugevolgen voor de volgende aspecten nader beoordeeld:
Conclusie
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit blijkt kortweg dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen of een zeer beperkt effect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Een nader onderzoek in de vorm van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling is daarom niet noodzakelijk. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig. Ten overvloede: ook aangezien het feit dat geen passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming nodig is, is een m.e.r. niet aan de orde.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingsregels aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels / gebruiksregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en parkeren.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent één bestemming en één dubbelbestemming:
Agrarisch met waarden
De geldende bestemming 'Agrarisch met waarden' conform het bestemmingsplan 'Buitengebied' wordt overgenomen.
Daarnaast is er aanvullend de mogelijkheid opgenomen om de gronden ter plaatse van de bestaande tuinbouwkas (met omliggende boomgaard) als evenementenlocatie te gebruiken. Ter waarborging van een goed akoestisch klimaat voor omwonenden zijn enkele gebruiksregels toegevoegd aan het strijdig gebruik en is aan de zuidoostzijde een vrijwaringszone opgenomen, waarbinnen geen activiteiten van de evenementenlocatie mogen plaatsvinden.
In dit bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen in de regels die het geluid en eventuele daaruit volgende overlast verder inperken (artikel 3.1.2 onder d.). Het betreft onder andere voorwaarden omtrent de openingstijden, aantallen evenementen en het gebruik van (on)versterkte muziek, waaronder een begrenzing voor muziekgeluid in de kas. Tevens zijn voorwaarden opgenomen waar buitenceremonies mogen plaatsvinden en gasten zich in bepaalde tijden (niet) mogen bevinden. Aanvullend zijn regels opgenomen over het aanbrengen van een fysieke barrière om te voorkomen dat bezoekers zich op het deel van het perceel nabij de woning op het perceel Plakstraat 10 kunnen begeven en het geven van instructies aan personeel en gasten (artikel 3.5.2).
In de bouwregels is opgenomen dat bebouwing ten behoeve van de evenementenlocatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' aanwezig mag zijn. Het betreft het bestaande oppervlakte met een ondergeschikte uitbreidingsmogelijkheid.
Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
De gemeente Beuningen heeft een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen, deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het archeologisch beleid is voor de bestemmingsplannen vertaald in dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3'.
De gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderij locaties evenals een zonering van 50 rondom de monumenten.
Voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld
Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,3 m beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld.
De keuze voor 0,3 m is gebaseerd op de gemiddelde verstoringsdiepte in Nederland, ook wel de bouwvoor genoemd. Deze keuze wordt onderbouwd door een uitspraak van de Raad van State van 23 mei 2007: 'Voorts is aannemelijk dat bij het vergraven en het afgraven van de bodem dieper dan 0,3 m de in de bodem archeologische waarden onherstelbaar kunnen worden beschadigd'.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:
De eventueel ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.
Inspraak
Alle omwonenden van In De Kas hebben op 13 maart 2018 een brief ontvangen waarin de plannen met betrekking tot de bestemmingsplanwijziging voor In De Kas worden beschreven. De brief was een uitnodiging om met de eigenaars van In De Kas in gesprek te gaan bij vragen of bezwaren rondom de wijziging.
Er is vervolgens een gezamenlijke bijeenkomst gehouden voor de omwonenden die dit wilden op 27 maart 2018. De vragen tijdens de bijeenkomst richtten zich vooral op de ontwikkelingen die er in de toekomst aankomen. De aanwezige omwonenden gaven aan graag op de hoogte gehouden te willen worden als de plannen anders worden dan ze nu zijn. De afgelopen twee jaar is er geen noemenswaardige overlast ervaren. Maar dit wil iedereen uiteraard wel graag zo houden. Bij uitbreidingswensen van In De Kas willen de omwonenden graag betrokken zijn, zodat er rekening gehouden kan worden met het wooncomfort.
Conclusie van de bijeenkomst was dat bij voortzetting zoals het nu gaat, er geen bezwaar was van de omwonenden.
Op 17 mei 2019 heeft er opnieuw een overleg plaatsgevonden met de directe buren in aanwezigheid van de gemeente en de omgevingsdienst. De buren van In De Kas hadden aangegeven graag mee te worden genomen in de plannen van In De Kas, zodat de initiatiefnemers waar mogelijk rekening kunnen houden met hun omgevingswensen. De directe buren op nr. 10 hadden aanvankelijk geen bezwaar tegen de plannen, maar uit het gesprek blijkt dat ze van standpunt veranderd zijn en bezwaar hebben tegen het voortbestaan van In De Kas. Ze zien het niet zitten dat er een horecabestemming op In De Kas komt, omdat dit mogelijk schade toebrengt aan het agrarisch bedrijf. Daarnaast willen zij vrij uitzicht over het land van de initiatiefnemers behouden en zitten ze niet te wachten op mensen die over het land heen en weer lopen, waar zij vervolgens op uit moeten kijken.
De buren op nr 8 vinden het een goed plan om een locatie achter op het land te realiseren, waarmee de Kas ontlast wordt van 'zwaardere' partijen. Ze geven aan overlast te ervaren (zoals pratende mensen op het terras, parkeren, aanrijdende en wegrijdende auto’s, spelende kinderen op hun terrein). De initiatiefnemers geven aan het vervelend te vinden dat de buren dit zo ervaren en zich aan alle voorschriften te houden van de tijdelijke vergunning.
Zienswijzen
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 14 januari 2022 tot en met 24 februari 2022 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er is gedurende deze periode één zienswijze ingediend. In de zienswijzenota wordt een samenvatting gegeven van de zienswijze en wordt deze van een gemeentelijke reactie voorzien. Tevens wordt een overzicht gegeven van de aanpassingen. De zienswijzenota is opgenomen in Bijlage 4.