direct naar inhoud van Regels
Plan: Plakstraat 8a Winssen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPPlakstraat8aWins-vadf

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Plakstraat 8a Winssen met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPPlakstraat8aWins-vadf van de gemeente Beuningen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij horende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aardkundige waarde

gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten;

1.6 afhankelijke woonruimte

Een voor huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan en/of ruimtelijke een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw. Het betreft een aangebouwd of vrijstaand bijgebouwen of een tijdelijke mantelzorgunit met een eigen toegang en eigen voorzieningen, maar wel gelegen op hetzelfde perceel en in de nabijheid van de woning waarin de zorgverlener of zorgvrager woont. De afhankelijke woonruimte is ten behoeve van mantelzorg (verlenen of ontvangen). Het bijgebouw of de tijdelijke unit blijft een onderdeel van de bestaande woning en er is geen sprake van een nieuwe woonbestemming;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

1.8 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 autogerelateerd bedrijf

een bedrijf dat is gericht op de fabricatie, reparatie en/of handel in auto's;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.13 bedrijfswoning

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

1.14 bestaand
  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;
1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

1.19 boerderij(gebouw)/ (woon)boerderij

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bouwwijze

de wijze van bouwen van een woning, waarbij:

  • a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  • b. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  • c. onder twee-aaneen wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  • d. onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.28 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten

het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.31 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.32 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen

dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;

1.35 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en productiegerichte paardenhouderijen worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.36 grote festiviteit / bijeenkomst / evenement

een bruiloft, receptie, uitvaart of een andere ceremonie, bijeenkomst of evenement met een minimum aantal bezoekers van 76 personen en het gebruik van muziek;

1.37 hervestiging agrarisch bedrijf

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwblok naar een ander agrarisch bouwblok;

1.38 hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.39 hooischelf

bijgebouw of schuilstal bestaande uit twee delen, te weten een overdekte en geheel door wanden omsloten onderbouw met daarop een losse, langs een aantal geleiders, in hoogte beweegbare kap. De ruimte tussen de onderbouw en de beweegbare kap mag niet worden dichtgebouwd en dient enkel ten behoeve van de opslag van stro, hooi en vergelijkbare producten;

1.40 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;

1.41 inpandige statische opslag

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor detailhandel ter plaatse van de opslag;

1.42 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.43 kampeerplaats

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.44 kassen

gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.45 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.46 landschapstuin

gronden, gelegen binnen een agrarische bestemming, en ingericht als tuin behorende bij een direct aangrenzende (bedrijfs)woning, met dien verstande dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten behoeve van de tuininrichting en erfafscheiding zijn toegestaan;

1.47 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.48 minicamping

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;

1.49 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.50 nevenactiviteit

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;

1.51 niet-agrarische nevenactiviteit

activiteiten, niet vallende onder de activiteiten als opgenomen onder het begrip agrarische bedrijf, die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;

1.52 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen en overige intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenfokkerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen;

1.53 ondergeschikte functie

een functie die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie binnen een bestemming;

1.54 overkapping/ carport

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.55 paardenhouderij

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette productiegerichte houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;

1.56 permanente teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen, geen tijdelijke teeltondersteunende voorziening zijnde;

1.57 schuilstal

gebouw ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan hobbymatig gehouden dieren welke noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;

1.58 seksinrichting

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk pornografische aard plaatsvinden, en/of verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van pornografische en/of erotische aard plaats heeft, en/of tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht dan wel bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot seksuele handelingen;

1.59 streekgebonden producten

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio worden geproduceerd;

1.60 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  • c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
  • d. het voorkomen van schade door vorst, regen en hagel;
1.61 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.62 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen die uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van zes maanden;

1.63 verblijfsrecreatie

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.64 verkoopvloeroppervlak

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.65 vloeroppervlak(te)

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.66 voldoende parkeergelegenheid

van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de gemiddelde parkeernormering zoals opgenomen in de rij 'weinig stedelijk', aanwezigheidspercentages en berekeningsaantallen zoals opgenomen in CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Op het moment dat de CROW een opvolger van de hiervoor genoemde publicatie publiceert, wordt deze 'opvolger' gehanteerd voor het bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

1.67 watergang

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;

1.68 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;

1.69 woning/ wooneenheid

een complex van fysiek aan elkaar verbonden ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein;

2.6 het peil
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor ´Agrarisch met waarden´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. een evenementenlocatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1';
  • c. nevenactiviteiten;
  • d. na het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 3.6.1 en/of sublid 3.6.2: recreatieve voorzieningen in de vorm van een bed & breakfast danwel kamperen;
  • e. na het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 3.6.3: een theetuin;
  • f. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische, landschappelijke en aardkundige waarden;
  • g. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • h. extensief recreatief medegebruik;
  • i. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  • j. landschapstuinen;
  • k. tuinen ter plaatse van de aanduiding ´bouwvlak´, alsmede voortuinen tussen de aanduiding ´bouwvlak´ en de weg;
  • l. de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in sublid 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in sublid 3.1.1:

a Verhouding tussen doeleinden

Binnen de bestemming ´Agrarisch met waarden´ is het beleid primair zowel gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw als op de bescherming van de aanwezige landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden.

b Agrarisch bouwvlak

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ´bouwvlak´ zijn agrarische bedrijven toegestaan.

c Type agrarisch bedrijf en omschakeling

Ter plaatse van de aanduiding ´bouwvlak´ mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend.

d Evenementenlocatie

Ter plaatse van de evenementenlocatie zijn bijeenkomsten en festiviteiten (evenementen) zoals bruiloften, besloten diners en partijen, zakelijke arrangementen, waaronder vergaderingen, congressen, workshops en trainingen, uitvaartdiensten en andere stijlvolle momenten van samenzijn toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan de volgende regels:

  • 1. de maximale openingstijd van de evenementenlocatie is van 7.00 uur tot 24.00 uur, waarbij geldt dat:
    • a. voor evenementen tot maximaal 40 personen (gasten) de eindtijd voor een evenement 23.00 uur bedraagt;
    • b. voor evenementen tussen 41 en 150 personen (gasten) de eindtijd voor een evenement 21.00 uur bedraagt, met dien verstande dat voor maximaal 52 evenementen binnen deze categorie de eindtijd voor een evenement 23.00 uur bedraagt
  • 2. evenementen zijn toegestaan tot maximaal 150 personen (gasten) tegelijkertijd, met dien verstande dat:
    • a. voor evenementen tot 40 personen (gasten) geen maximum aantal evenementen per kalenderjaar geldt;
    • b. voor evenementen tussen 41 en 75 personen (gasten) het aantal per kalenderjaar niet meer mag bedragen dan 70;
    • c. voor evenementen tussen 76 en 150 personen (gasten) het aantal per kalenderjaar niet meer mag bedragen dan 20;
  • 3. in aanvulling op het gestelde onder 2 geldt dat:
    • a. er niet meer dan 40 evenementen op zaterdag mogen plaatsvinden per kalenderjaar ;
    • b. er niet meer dan 26 evenementen op zondag mogen plaatsvinden per kalenderjaar, waarbij tevens geldt dat de eindtijd voor een evenement 21.00 uur bedraagt.
  • 4. over bovenstaande verdeling naar omvang en aantal wordt door de vergunninghouder een logboek bijgehouden. Tevens wordt in dit logboek geregistreerd als er klachten van derden zijn en de actie die vervolgens door vergunninghouder is ondernomen om de bron van die klachten te onderzoeken en zo mogelijk weg te nemen;
  • 5. bij het in gebruik zijn van de kas voor een evenement moeten gedurende de avond- en nachtperiode, dus tussen 19.00 uur en 07.00 uur, de dakpanelen gesloten zijn;
  • 6. muziekgeluid mag niet herkenbaar zijn bij gevels van omliggende woningen van derden;
  • 7. buiten bebouwing ten behoeve van de evenementenlocatie mogen ceremoniële activiteiten in de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur) met een duur van maximaal 1 uur plaatsvinden. Hierbij is het gebruik van een mobiele muziekinstallatie, voor het creëren van sfeervolle achtergrondmuziek toegestaan;
  • 8. de ceremoniële activiteiten buiten bebouwing ten behoeve van de evenementenlocatie zijn alleen toegestaan op de locaties zoals vermeld in het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai, te weten achter de kas (terras aan de noordzijde van de kas, achterin de boomgaard op tenminste 120 m van de naastgelegen woningen en/of ter plaatse van oppervlaktebron 13 uit het akoestisch onderzoek;
  • 9. in aanvulling op het gestelde onder 6 en met uitzondering van het gestelde onder 7 geldt dat (on)versterkte muziek uitsluitend binnen bebouwing ten behoeve van de evenementenlocatie is toegestaan, met dien verstande dat het muziekgeluid binnen deze bebouwing wordt begrensd op 65 dB(A);
  • 10. de muziekinstallatie moet op de eindtijd worden uitgezet;
  • 11. binnen 1 uur na het beëindigen van een evenement moeten alle gasten vertrokken zijn (van het terrein en van de parkeerplaatsen);
  • 12. het is niet toegestaan dat bij een evenement van de inrichting de gasten zich gedurende de nachtperiode (dus tussen 23.00 uur en 07.00 uur) in de boomgaard bevinden. Dit geldt niet voor het terras en de uitrit voor het verlaten van de inrichting. Deze voorwaarde is niet van toepassing op activiteiten in de boomgaard ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
  • 13. het is niet toegestaan dat bij een evenement van de inrichting de gasten zich in de avondperiode na 21:00 uur in het zuidelijk deel van de boomgaard bevinden (tussen de bestaande kas en de woning op Plakstraat 10 te Winssen). Dit geldt niet voor het terras en de uitrit voor het verlaten van de inrichting. Dit voorschrift is niet van toepassing op activiteiten in de boomgaard ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
  • 14. op dagen waarop een grote festiviteit plaatsvindt, mogen de tractor, de bladblazer en de zitmaaier niet worden gebruikt;
  • 15. de bronsterkte van de afzuiging mag niet meer bedragen dan 78 dB(A). Deze mag in de nachtperiode (dus tussen 23.00 uur en 07.00 uur) niet langer dan 1 uur in werking zijn;
  • 16. het is niet toegestaan meer dan één grote festiviteit tegelijkertijd te houden.
e Nevenactiviteiten

Voor nevenactiviteiten gelden de volgende bepalingen:

  • 1. maximaal 25 % van de bebouwde oppervlakte van het agrarische bedrijf tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen, mag worden gebruikt voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
  • 2. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten in ondergeschikte vorm. Hiervoor geldt de volgende voorwaarde:
    • a. maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.
  • 3. buitenopslag en stalling is niet toegestaan;
f Karakter

De gronden binnen deze bestemming worden gekenmerkt door het halfopen landschap en het kleinschalige samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen. Het beleid binnen deze bestemming is gericht op het beheer, herstel en ontwikkeling van deze cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

g Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

h Landschapstuin

De gronden gelegen binnen deze bestemming mogen, voor zover de gronden grenzen aan een bestemmingsvlak van de bestemming ´Wonen´ of een bouwvlak binnen de bestemming ´Agrarisch met waarden´, worden gebruikt ten behoeve van een landschapstuin.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwen ten behoeve van deze bestemming.

3.2.2 Bebouwing binnen bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding ´bouwvlak´ mogen uitsluitend worden opgericht:

  • a. agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. teeltondersteunende voorzieningen;
  • c. bebouwing ten behoeve van de evenementenlocatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  • d. één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen behorende bij de toegestane bedrijvigheid;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de toegestane bedrijvigheid.

3.2.3 Bouwen van kassen

Voor het bouwen van kassen geldt het volgende:

  • a. de maximum bebouwde oppervlakte van teeltondersteunende kassen - als nevenactiviteit op bouwvlakken zonder aanduiding 'glastuinbouw' bedraagt 200 m²; indien de bestaande oppervlakte aan teeltondersteunende kassen reeds groter is dan 200 m² mag de bestaande oppervlakte aan teeltondersteunende kassen worden gehandhaafd.

3.2.4 Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het agrarisch bouwblok is als volgt:

BEDRIJFSGEBOUWEN PER BOUWBLOK   MAXIMUM  
GOOTHOOGTE   6,0 m  
(BOUW)HOOGTE   12,0 m  
BEBOUWDE OPPERVLAKTE BEBOUWING T.B.V. DE EVENEMENTENLOCATIE   de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan de bestaande bebouwde oppervlakte + een eenmalige vergroting van maximaal 20% met dien verstande dat de vergroting nooit meer mag bedragen dan 100 m2.  

KASSEN   MAXIMUM  
GOOTHOOGTE   7,0 m  
(BOUW)HOOGTE   10,0 m  

BEDRIJFSWONING   MAXIMUM  
GOOTHOOGTE   6,0 m  
(BOUW)HOOGTE   10,0 m  
INHOUD   1.000 m³ (inclusief aangebouwde bijgebouwen), tenzij:
- de bestaande inhoud van de bestaande woning reeds meer bedraagt, welke inhoud dan als maximum geldt;
- het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/ bouwmassa daarvan als maximum geldt.  

VRIJSTAANDE BIJGEBOUWEN BIJ BEDRIJFSWONING   MAXIMUM  
GEZAMENLIJKE OPPERVLAKTE PER WONING   120 m²  
GOOTHOOGTE   3,0 m  
(BOUW)HOOGTE   6,0 m  
HOOGTE ONDERBOUW VAN EEN HOOISCHELF   2,5 m  
GOOTHOOGTE VAN EEN HOOISCHELF   6,0 m  

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE   MAXIMUM  
HOOGTE MESTBASSINS   8,5 m  
HOOGTE SILO'S OF WATERBASSINS   15,0 m  
HOOGTE ERFAFSCHEIDINGEN   2,0 m  
HOOGTE OVERIGE BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE   6,0 m  

3.2.5 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van een boerderij(gebouw) de volgende voorwaarden:

  • b. de herbouw vindt grotendeels plaats op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten van het boerderij(gebouw);
  • c. de voorgevel van het te herbouwen boerderij(gebouw) wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  • d. de bouwwijze (dat wil zeggen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van het te herbouwen boerderij(gebouw) wijkt niet af van de bouwwijze van het oorspronkelijke boerderij(gebouw).

3.2.6 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak

Voor het oprichten van bouwwerken buiten het bouwvlak geldt het volgende:

  • a. uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximum bouwhoogte van 2,0 m, met dien verstande dat het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
  • b. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximum bouwhoogte van 2,0 m;
  • c. in afwijking van het gestelde onder a, mogen ten behoeve van een landschapstuin als bedoeld in sublid 3.1.2 onder g, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen en bruggetjes, worden opgericht met een maximum bouwhoogte van 2,0 m;
  • d. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
  • e. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3,0 m, alsmede permanente constructiepalen ten behoeve van de (tijdelijke teeltondersteunende) hagelnetten met een maximum bouwhoogte van 6,0 m;
  • f. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

3.2.7 Ondergrondse gebouwen

Ondergrondse gebouwen zijn toegestaan, mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding bouwvlak;
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen situering en omvang gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van gebouwen op een bouwvlak, indien en voor zover er sprake is van een zodanige toename van gebouwen, dat het bouwvlak voor minimaal 50 % bebouwd is. De nadere eisen worden gesteld, om te voorkomen dat er sprake is van een onevenredige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Omgevingsvergunning teeltondersteunende kassen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.4 onder b om het oprichten van teeltondersteunende kassen, met een oppervlakte van meer dan 200 m², bij agrarische bedrijven niet zijnde glastuinbouwbedrijven, toe te kunnen staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het toestaan van teeltondersteunende kassen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de karakteristiek van onderhavige gronden, zoals omschreven in lid 3.1;
  • b. de kassen kunnen uitsluitend worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. de kassen moeten teeltondersteunend zijn; dat betekent dat de kassen worden opgericht ten dienste van een vollegrond tuinbouwbedrijf;
  • d. de maximum bouwhoogte van kassen bedraagt 8,0 m en de maximum bebouwde oppervlakte van teeltondersteunende kassen per agrarisch bedrijf bedraagt 1.500 m².

3.4.2 Omgevingsvergunning hogere goothoogte koelcellen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.3 onder a om een hogere goothoogte voor koelcellen ten behoeve van fruitteeltbedrijven toe te kunnen staan, mits:

  • a. de maximum goothoogte 8,0 m bedraagt;
  • b. de hogere goothoogte noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

3.4.3 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.6 onder d om ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming of de bestemming 'Wonen' paardenbakken toe te staan buiten het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd binnen het bouwvlak of binnen het bestemmingsvlak 'Wonen';
  • b. de paardenbak wordt aansluitend aan het bouwvlak of het bestemmingsvlak 'Wonen' gesitueerd;
  • c. de paardenbak wordt zodanig gesitueerd en/of ingepast dat deze geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden vormt;
  • d. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;
  • e. in afwijking van het bepaalde in d is een molen toegestaan;
  • f. de maximum oppervlakte van de paardenbak bedraagt 800 m²;
  • g. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

3.4.4 Omgevingsvergunning schuilstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.6 om buiten het bouwvlak de oprichting van een schuilstal mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maximum oppervlakte van de schuilstal bedraagt 30 m²;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 3,0 m;
  • c. bij een schuilstal in de vorm van een hooischelf bedraagt de maximum bouwhoogte van de onderbouw 2,5 m en de maximum bouwhoogte van de totale hooischelf 6,0 m.

3.4.5 Omgevingsvergunning herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.5, om verplaatsing of herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande bebouwingscontour of fundamenten toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. er moet op enig punt aansluiting plaatsvinden op de bestaande funderingen; dit betekent dat de nieuwe situering van de te herbouwen bedrijfswoning in ieder geval moet aansluiten op de voormalige situering.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. is het toegestaan de bedrijfswoning volledig buiten de bestaande fundamenten of bebouwingscontour te situeren, indien dit vanuit oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is.
  • c. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig en milieukundig aanvaardbaar.
  • d. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast.
  • e. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en het plaatsvindt binnen het bouwvlak; of
    • 2. voor zover het bepaalde in sublid 3.1.2 onder d van toepassing is en het plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij:
    • 1. dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf; of
    • 2. voor zover het bepaalde in sublid 3.1.2 onder d van toepassing is;
  • c. detailhandel, behoudens het bepaalde in sublid 3.1.2 onder d;
  • d. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  • e. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • f. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • g. het bewonen van bedrijfsruimte;
  • h. de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • i. het inpandig bedrijfsmatig houden van dieren, anders dan op de begane grondlaag van agrarische bedrijfsgebouwen;
  • j. een seksinrichting;
  • k. evenementen en festiviteiten, zonder het gestelde in 3.1.2. onder d en 3.5.2 in acht te nemen.

3.5.2 Voorwaardelijke verplichting gebruik evenementenlocatie

Het gebruik van de gronden als evenementenlocatie voor bijeenkomsten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1' is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. is voorzien in een fysieke afscheiding, zoals paaltjes met een draad of ketting daartussen, met een minimum hoogte van 1,0 m, daar waar de aanduidingen 'specfieke vorm van agrarisch met waarden - 1' en 'vrijwaringszone - 1' aan elkaar grenzen;
  • b. de vergunninghouder de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instueert over de voor hen van toepassing zijnde regels en maatregelen;
  • c. de vergunninghouder de gasten instueert dat verwacht wordt dat de inrichting rustig wordt verlaten en dat er rustig wordt weggereden;
  • d. de vergunninghouder er voor zorgt dat na afloop de gasten zo spoedig mogelijk vertrekken en niet op de parkeerplaats blijven hangen;
  • e. de vergunninghouder zorgt dat schreeuwen en hard praten op het terrein en op de parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt. Ook claxoneren bij aankomst en/of vertrek is verboden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Omgevingsvergunning minicampings

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in sublid 3.1.1 onder c, ten behoeve van het toestaan van minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op gronden gelegen op of direct grenzend aan het agrarisch bouwvlak, tot maximaal 100 m uit het (agrarisch) bouwvlak gerekend vanaf de achtergrens van het bouwvlak;
  • b. de minicamping moet gesitueerd zijn op een minimum afstand van 100 m van (het bestemmingsvlak van) de woning van derden;
  • c. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans);
  • d. er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;
  • e. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak, met een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m2, en een maximum bouwhoogte van 6,0 m; de voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  • f. het inrichten van een recreatieruimte/kantine is toegestaan, met een inpandige maximum oppervlakte van 30 m2 en een buitenpandige maximum oppervlakte van 70 m2;
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer moet hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst overleggen;
  • h. de voorziening is uitsluitend toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • i. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • j. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit moet zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • k. er moet op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • l. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • m. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden.

3.6.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in sublid 3.1.1 onder c, om een bed & breakfastvoorziening voor maximaal 8 personen in maximaal 4 kamers toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. deze nevenactiviteit is enkel in de (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bijgebouwen toegestaan;
  • b. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  • c. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • d. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  • e. er wordt een nachtregister bijgehouden;
  • f. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
  • g. de verkeersaantrekkende werking moet zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • h. er moet op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • i. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden.

3.6.3 Omgevingsvergunning theetuin

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om een theetuin toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  • b. een theetuin mag geopend zijn tussen 9:00 uur en zonsondergang;
  • c. de ruimtelijke uitstraling van het perceel moet in overeenkomst zijn met de gegeven bestemming;
  • d. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
  • e. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • f. parkeren moet volledig op eigen terrein worden opvangen. Afhankelijk van de ligging van het perceel moet worden voorzien in 4 tot 6 parkeerplaatsen ten behoeve van de gasten;
  • g. reclame-uitingen ter aanduiding van de theetuin zijn toegestaan mits:
    • 1. het gaat om ten hoogste 2 borden/uitingen;
    • 2. de uiting(en) niet verlicht is/zijn;
    • 3. het totaal oppervlak ten hoogste 0,5 m² bedraagt;
    • 4. de uiting(en) is/zijn gesitueerd op hetzelfde perceel als waar de theetuin is gelegen;
    • 5. deze op minimaal 2,0 m van de erfgrens is gelegen, dan wel op de gevel is geplaatst;
    • 6. deze een hoogte heeft van maximaal 2,5 m.
  • h. buiten is geen muziek toegestaan;
  • i. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden.

3.6.4 Omgevingsvergunning mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.5.1 onder e en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hieromtrent advies aan een onafhankelijk terzake deskundige instantie;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen; met dien verstande dat de maximum oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen 120 m² bedraagt;
  • d. er moet gebruik worden gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw/bedrijfsgebouw meer geschikt is;
  • e. de afhankelijke woonruimte moet worden bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/ hebben;
  • f. de voorziening moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
  • g. zakenrechtelijke splitsing is niet toegestaan;
  • h. de afhankelijke woonruimte mag geen eigen perceelsontsluiting hebben;
  • i. parkeren moet op eigen erf plaatsvinden.

3.6.5 Omgevingsvergunning tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.5.1 onder h ten behoeve van het toestaan van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de huisvesting vindt plaats in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan;
  • b. de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • c. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • d. er mogen maximaal 20 medewerkers tegelijk worden gehuisvest op één bedrijf;
  • e. de huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  • f. de verkeersaantrekkende werking moet zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • g. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • i. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

3.6.6 Omgevingsvergunning inpandige statische opslag als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.1.2 onder e om een grotere vloeroppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit moet plaatsvinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • b. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  • c. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • d. de milieubelasting mag niet toenemen;
  • e. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit moet zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • f. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • g. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • i. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • j. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema in sublid 3.7.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.7.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het in sublid 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. die plaatshebben op een agrarisch bouwblok;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
  • c. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. die het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen.

3.7.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in sublid 3.7.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in lid 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema in sublid 3.7.4 de toetsingscriteria weergegeven.

3.7.4 Schema omgevingsvergunningen
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden   criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
het verwijderen van houtopstanden   deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer;
de werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;  
het diepploegen en diepwoelen van de bodem   deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer/ontwikkeling en/of
de werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
de werkzaamheden mogen niet leiden tot
een onomkeerbare aantasting van de
aardkundige waarden;  
het graven, ophogen en egaliseren van de bodem;   deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het waterbeheer en/of bos- of natuurbeheer;/ontwikkeling en/of
de werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
de werkzaamheden mogen niet leiden tot
een onomkeerbare aantasting van de
aardkundige waarden;  
het aanbrengen van niet omkeerbare oppervlakteverhardingen en half verhardingen.   de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik;
de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden;
de werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;  
het aanbrengen van ondergrondse leidingen   er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden;  
het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;   er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het waterbeheer en /of het bos- of natuurbeheer;/ontwikkeling en/of
de werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;  
het aanleggen van boomgaarden, behoudens de vervanging van bestaande boomgaarden.   de aanleg van boomgaarden doet binnen een afstand van 50 m rondom de boomgaard geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat.  

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijziging t.b.v. vergroting/ vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. bouwvlakken van agrarische bedrijven mogen per wijzigingsplan met maximaal 50 % worden vergroot, met dien verstande dat de maximum oppervlakte van het bouwvlak - na vergroting - 1,5 ha bedraagt;
  • b. de vergroting en/of vormverandering noodzakelijk is uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen op het agrarisch bouwblok; een en ander moet worden onderbouwd met een op de vergroting of vormverandering gericht bedrijfsplan;
  • c. het moet om een concreet plan gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;
  • e. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • f. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing met als voorwaarde, dat de omvang (oppervlakte grond) van de gronden die worden aangewend voor de landschappelijke inpassing, minimaal 10 % van de oppervlakte van het - vergrote -bouwvlak moet bedragen (voor de landschappelijke inpassing mogen ook gronden worden gebruikt, gelegen direct aangrenzend aan het betreffende agrarisch bouwvlak). De initiatiefnemer moet een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie-overeenkomst overleggen;
  • h. de vergroting mag, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden niet laten verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

3.8.2 Wijziging in bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming Wonen, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  • a. de omvang van het bestemmingsvlak voor wonen wordt afgestemd op de functie en is doorgaans kleiner dan het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf; voor de gronden die niet binnen het bestemmingsvlak wonen vallen, is er uitsluitend sprake van het verwijderen van het bouwvlak;
  • b. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • d. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. de regels van 'Wonen' worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 2´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties en zonering van 50 m rondom monumenten.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m² moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    • 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    • 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
    • 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg van diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.

4.3.2 Uitzonderingen

Het in sublid 4.3.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van normale onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, kabels, riolering, leidingen en beplantingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, zoals ploegen, zaai- en oogstklaar maken, vervangen van drainage, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen en vervangen van boomgaarden;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximum oppervlakte van 120 m²;
  • f. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • g. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • h. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist.

4.3.3 Verlening
  • a. De in sublid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • b. Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, moet op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties, zo nodig archeologisch vervolgonderzoek plaatsvinden.

4.3.4 Voorwaarden

Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan het voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, om:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergeschikte bouwdelen
6.1.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, installaties, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.

6.1.2 Overschrijding bouwhoogte

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen is overschrijding van de bouwhoogte toegestaan door ondergeschikte bouwdelen, als gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties, regenpijpen, liftkokers e.d., mits de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer dan 1,0 m bedraagt.

6.2 Bestaande maatvoering

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, het volgende:

  • a. indien en voor zover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

6.3 Parkeren
6.3.1 Parkeerregeling bouwen
  • a. Een bouwwerk, uit het gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid voortvloeit, mag niet worden gebouwd of verbouwd, indien op het bijbehorende bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormering en aan de hand van de van toepassing zijnde gebiedstypering volgens de volgende aanduiding:
    • 1. 'overige zone - buitengebied' op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het voorgenomen gebruik van het betreffende bouwwerk.
  • c. Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning moet:
    • 1. in voldoende mate verzekerd zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld sub b wordt gerealiseerd;
    • 2. in voldoende mate verzekerd zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoel sub b in stand wordt gehouden.

6.3.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 6.3.1 onder a en b en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
    • 1. er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied is, of;
    • 2. er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm.
  • b. Afwijken van de regels, als bedoeld onder a. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
  • c. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sublid 6.3.1 onder a en b, in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Parkeren
7.1.1 Parkeerregeling gebruik
  • a. Indien voor de wijziging van het gebruik van gronden en bouwwerken een omgevingsvergunning is vereist, wordt deze omgevingsvergunning pas verleend als is verzekerd dat op het bijbehorende bouwperceel wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • b. Of er in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormering en aan de hand van de van toepassing zijnde gebiedstypering volgens de volgende aanduiding:
    • 1. 'overige zone - buitengebied' op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het voorgenomen gebruik van het betreffende bouwwerk.
  • c. Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning moet:
    • 1. in voldoende mate verzekerd zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld sub b wordt gerealiseerd;
    • 2. in voldoende mate verzekerd zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoel sub b in stand wordt gehouden.

7.1.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
    • 1. er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied is, of;
    • 2. er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm.
  • b. afwijken van de regels, als bedoeld onder a. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
  • c. Het bevoegd gezag kan afwijken van de parkeernormering, in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot.
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot.
  • c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Plakstraat 8a Winssen'.