direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a azc Nijkerkerweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001

Motivering

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Nijkerkerweg 132 in Barneveld is een verzoek ingediend om een asielzoekerscentrum (verder: azc) te realiseren. Het betreft het zuidelijke deel van het perceel. De locatie van het azc is in onderstaande afbeelding rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0001.png"

Afbeelding: Ligging plangebied

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende "omgevingsplan gemeente Barneveld" (hierna: omgevingsplan). Met deze reden is het voorliggende Tam-Imro plan 'TAM-omgevinsgplan Nijkerkerweg (AZC)' opgesteld.

Het voorliggende plan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting (inclusief bijlagen). Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie beschreven, waarbij al kort wordt aangehaakt op de verschillende ruimtelijke aspecten. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan het TAM-omgevingsplan geformuleerd. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 richt zich op de juridische aspecten van dit TAM-omgevingsplan en tot slot wordt in hoofdstuk 7 de focus gelegd op de financiële haalbaarheid van dit plan. Hoofdstuk 8 richt zich op het overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstambitie

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied voor het azc ligt in het agrarisch gebied ten oosten van de Nijkerkerweg. Het plangebied maakt onderdeel uit van het perceel aan de Nijkerkerweg 132 in Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een watergang. Aan de oost-, zuid- en westzijde vormt bestaand groen de grens van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer. Ten zuiden van het plangebied is fase IIA van Barnevelds grootste nieuwbouwwijk Bloemendal gepland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0002.png"

Afbeelding: Begrenzing plangebied

2.2 Toetsing aan omgevingsplan

2.2.1 Huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden

Het plangebied ligt in tijdelijke omgevingsplan van rechtswege (hierna: het omgevingsplan). Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende bestemmingsplannen, de verordeningen tijdelijk deel omgevingsplan en de bruidsschat.

Op dit moment geldt binnen dit tijdelijke omgevingsplan het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Op grond van het tijdelijk omgevingsplan heeft het plangebied de functie 'Agrarisch' en 'Water' (voorheen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water').

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0003.png"

Afbeelding: bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

Naast het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" geldt ook het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie". Binnen dit plan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

2.2.2 Strijdigheden initiatief in relatie tot omgevingsplan

Het plan past niet binnen het omgevingsplan omdat zowel de boogde functies voor een asielzoekerscentrum als de woonfuncties met bijbehorende activiteiten strijdig zijn.

In het omgevingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken door een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit (OPA) of een BOPA. Daarom is een wijziging van het omgevingsplan nodig.

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

3.1 Voorgenomen ontwikkeling

De gemeenteraad van Barneveld heeft op 5 juli 2023 ingestemd met het vestigen van een asielzoekerscentrum (azc) aan de Nijkerkerweg 132 in Barneveld voor circa 300 asielzoekers voor een periode van maximaal 10 jaar. Dit plan betreft het realiseren van dit azc. Na deze 10 jaar worden de gebouwen in gebruik genomen als reguliere woningen (5 benedenwoningen, 5 bovenwoningen en 32 rijwoningen). De gebouwen worden dan ook uitgevoerd met een uitstraling van reguliere woningen. Het voorliggende omgevingsplan loopt al vooruit op dit uiteindelijke gebruik door zowel het gebruik als het reguliere wonen mogelijk te maken. De dienstgebouwen zijn wel tijdelijk en worden na 10 jaar verwijderd.

Proces om te komen tot de locatie

Het voorliggende plan betreft de vestiging van een azc in de gemeente Barneveld met de volgende uitgangspunten:

  • 1. de opvangperiode is maximaal 10 jaar en,
  • 2. het aantal te huisvesten asielzoekers bedraagt circa 300.

Hiermee neemt de gemeente haar verantwoordelijkheid voor het leveren van een bijdrage aan het oplossen van het schrijnende tekort aan opvangplaatsen voor asielzoekers in Nederland. Ook houdt zij regie op de wijze van invulling en realisatie. Deze problematiek zagen we bij Ter Apel in de zomer van 2022, maar is ook nu aan de orde van de dag en zal ook in de nabije toekomst naar verwachting aanwezig blijven.

De gemeenteraad koos de kaders op 6 juli 2022 voor het aantal vluchtelingen (300) en de minimale duur van de opvang (5 jaar) heel bewust. Met die kaders is het namelijk mogelijk om een zelfstandige opvanglocatie te realiseren met de daarbij behorende faciliteiten vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA). De gemeenteraad gaf het college van burgemeester en wethouders daarnaast de opdracht om een locatieonderzoek uit te voeren.

Het college gaf uitvoering aan het raadsbesluit van 6 juli 2022 door op 28 maart 2023 de Nijkerkerweg 132 in Barneveld als voorkeurslocatie aan te wijzen, waaraan voorafgegaan is:

  • Een uitvraag in de samenleving te doen naar potentieel kansrijke locaties, alsmede zelf als gemeente mogelijke locaties inventariseren;
  • Alle aangeleverde locaties te beoordelen op basis van criteria en deze uit te werken. Hier zijn diverse aspecten bij betrokken die raken aan een goede, veilige en duurzame inpassing van een azc in de gemeente Barneveld.

In totaal zijn er 41 locaties beoordeeld. 33 van deze locaties werden aangedragen door de samenleving. De andere 8 locaties kwamen uit een eerste globale interne locatieverkenning van de gemeente. De aangedragen locaties zijn beoordeeld aan de hand van verschillende criteria en thema's. Deze criteria, de beoordeling van de locaties en de locatiekeus zijn vervat in een rapportage (zie Bijlage 1). Het college van burgemeester en wethouders koos uiteindelijk voor de voorliggende locatie aan de Nijkerkerweg 132 in Barneveld. Deze locatie ligt ten noorden van de nieuwbouwwijk Bloemendal.

Voor deze locatie is gekozen omdat:

  • het is een vrijliggende locatie en is groot genoeg;
  • de grond is eigendom van de gemeente Barneveld en is voor een langere periode beschikbaar. Hiermee heeft de gemeente zelf de zeggenschap en bepaalt zelf hoe de locatie wordt ingevuld;
  • het azc kan er betrekkelijk snel komen. De plek sluit aan bij de bouwfase van Bloemendal die al in ontwikkeling is (fase IIa). Dit levert voordelen op voor het bouwrijp maken en de aanleg van (ondergrondse) infrastructuur;
  • de locatie is via de Nijkerkerweg goed en veilig bereikbaar. De voorzieningen (winkels, openbaar vervoer) zijn op loop- en fietsafstand via de geplande infrastructuur van Bloemendal;
  • via Bloemendal kunnen fietsers en wandelaars naar het centrum van Barneveld gaan;
  • de locatie is geschikt voor een azc maar de plek is op termijn ook geschikt voor andere vormen van wonen. Doordat de plek aansluit op Bloemendal, gaat het onderdeel uitmaken van de buurt/wijk;
  • een azc op deze locatie is niet strijdig met ander plannen of projecten (in de nabije omgeving);
  • het COA heeft bevestigd dat de locatie Nijkerkerweg 132 geschikt is als potentiële locatie voor een azc.

Uitgangspunten inrichting en uitstraling

Het azc krijgt de inrichting en uitstraling van een woonwijk met rijtjeshuizen. Het COA is verantwoordelijk voor de woningen en inrichting ervan. Het betreft een vergelijkbare opzet als het azc in Burgum (Friesland). De ontwikkeling van de woonwijk Bloemendal zorgt ervoor dat het azc steeds meer in de wijk opgaat. In totaal gaat het om 5 beneden-/bovenwoningen op de hoeken. De benedenwoningen zijn geschikt voor 4 personen terwijl de bovenwoningen geschikt zijn voor 6 personen. De overige 32 hoek- en tussenwoningen zijn geschikt voor het onderbrengen van 8 personen.

De woningen worden geen tijdelijke 'units' maar huizen die goed passen bij andere woningen die in de wijk worden ontwikkeld. Daarbij gaat het dus om verschillende soorten woningen zodat deze ook goed te gebruiken zijn na het gebruik als azc.

De binnenkant van de woningen wordt zo gemaakt dat er grotere aantallen asielzoekers kunnen worden opgevangen. Er zijn bijvoorbeeld stapelbedden. Het is hier geen luxe. Ze delen meestal een woonkamer, keuken en badkamer. De kamers hebben een noodzakelijke inrichting zoals bedden, tafels en stoelen.

Ten oosten en ten westen van de woningen is een gebied beschikbaar voor het realiseren van een dienstengebouw. Het dienstgebouw ten oosten bestaat uit één bouwlaag en het gebouw ten westen bestaat uit twee bouwlagen. In deze gebouwen worden allerlei ondersteunende voorzieningen gerealiseerd zoals kantoren, personeelsruimtes en recreatieruimtes.

De noordrand wordt gebruikt ten behoeve van parkeren van medewerkers van het azc. Ook is hier ruimte voor speelvoorzieningen voor de bewoners van het azc. Tot slot is er ook ruimte voor het realiseren van een fietswerkplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0005.png"

Afbeelding: Beoogd plan en inrichting op de locatie Nijkerkerweg 132 als asielzoekerscentrum (L) en doorkijk naar plan als regulier wonen (R)

Conclusie
Om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te kunnen beoordelen zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit) nader onderzocht en afgewogen (zie de hoofdstukken 4, 5, 6 en 7). Indien het initiatief in strijd is met de omgevingsvisie, provinciale verordening of rijksbeleid is er geen sprake van een evenwichtige toedeling van functie aan de locatie en is het niet mogelijk om medewerking te verlenen aan dit plan.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan beleid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen aan de ene kant beleid van hogere overheden waar lagere overheden rekening mee moeten houden, maar waar gemotiveerd van afgeweken kan worden; en aan de andere kant instructieregels van hogere overheden in omgevingsverordeningen en het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl). De regels uit het Bkl worden in hoofdstukken 4 en 5 van dit plan gemotiveerd getoetst aan de activiteit

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking

De vier prioriteiten zijn in Nationale Omgevingsvisie uitgewerkt in 21 nationale belangen. Belang 5 is 'Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'. Voorzien in de huisvesting van asielzoekers is onderdeel van dit belang. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (hierna: NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Het NWP komt voort uit de Waterwet. Met het oog op de Omgevingswet zijn deze twee plannen samengevoegd tot één programma. Ook staan in het NWP de internationale verplichtingen die voortkomen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (RO) en de Kaderrichtlijn Martieme Strategie (KRM).

Het nationaal waterprogramma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • 5. Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  • 6. We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorzieningen tegen toenemende droogte.
  • 7. Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

De gevolgen van klimaatverandering vergroten de huidige opgaven voor waterveiligheid, wateroverlast, zoetwater- en drinkwatervoorziening, waterkwaliteit, natuur, landschap, cultureel erfgoed en de scheepvaart. Nederland moet zich aanpassen en klimaatadaptatie is daarbij noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe. Daarmee zetten we, nog meer dan voorheen, in op een ruimtelijke ordening die rekening houdt met de natuurlijke eigenschappen van het bodem- en watersysteem. En met de mogelijkheden en beperkingen die dit systeem met zich meebrengt.

In de Omgevingswet is het begrip 'weging van het waterbelang' opgenomen en dit vervangt de term 'watertoets'. De gemeente moet voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken (dit is geregeld in paragraaf 5.1.3 van het Bkl). Voor deze weging wordt verwezen naar paragraaf 5.19.

Doorwerking in plangbied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.19).

4.2.3 Instructieregels Rijk (AMvB's)

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels van het rijk opgenomen voor het omgevingsplan. Het Bkl bevat instructieregels die zien op;

  • algemene bepalingen (paragraaf 5.1.1);
  • waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van de gezondheid en van het milieu (paragraaf 5.1.4);
  • beschermen van landschappelijke of stedelijke waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5);
  • behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6);
  • behoeden van de straat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7);
  • bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8);


Daarnaast bevat Afdeling 5.2 instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Deze instructieregels gaan over;

  • voorkomen van belemmeringen voor gebruik en beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur en van rijkswegen;
  • lokale spoorwegen binnen vervoerregio's;
  • lozen van industrieel afvalwater in het openbaar vuilwaterriool;
  • bebouwingcontour jacht;
  • bebouwingcontour houtkap.

Afdeling 5.3 bevat regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan.

Doorwerking in plangebied
In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op voor deze locatie van toepassing zijnde instructieregels.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. De Omgevingswet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied

Het plangebied sluit aan op de woonwijk (in ontwikkeling) Bloemendal. Het maakt gebruik van al geplande infrastructuur en borduurt voort op de geplande woningbouw.

Conclusie
Dit plan is in lijn met de omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de Omgevingsverordening er één is. Deze richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 1 januari 2024 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening. De Provinciale Staten kunnen bij omgevingsverordening regels stellen over de uitoefening van taken of bevoegdheden aan de gemeente (instructieregels). De volgende instructieregels en instructies zijn in hoofdstuk 5 van de provinciale verordening opgenomen:

  • algemene instructieregels (Afdeling 5.1)
  • instructieregels over de natuur (Afdeling 5.2)
  • instructieregels over landschap (Afdeling 5.3)
  • instructieregels over erfgoed (Afdeling 5.4)
  • instructieregels over milieu (Afdeling 5.5)
  • instructieregels over provinciale wegen (Afdeling 5.6)
  • instructieregels over de ruimtelijke inrichting, ontwikkeling van gebieden en de regionale samenwerking (Afdeling 5.7)


De volgende gebiedsaanwijzingen gelden:

  • 1. Gelderse streek Gelderse Vallei
  • 2. glastuinbouw buiten een glastuienbouwontwikkelingsgebied
  • 3. intrekgebied
  • 4. werkgebied van de Faunabeheereenheid Gelderland

Ad 1 Gelderse streek: Gelderse Vallei

De instructieregels met betrekking tot de gebiedsaanwijzing 'Gelderse streek: Gelderse Vallei' zijn beschreven in artikel 5.37. Aangegeven is dat bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden moet worden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap.

Belangrijke lijnen in het landschap zijn ingepast in de stedenbouwkundige opzet waardoor het huidige landschap gerespecteerd wordt. Het gebied valt binnen het kampenlandschap ten zuiden van de Esvelderbeek.

De aanwezige watergangen, landschappelijke lijnen, houtwallen en singels zijn dragers van het stedenbouwkundig ontwerp. Waarin tevens (regen-)water kan worden opgevangen en uiteindelijk begeleid naar de Esvelderbeek. De meeste bomen/ houtopstanden kunnen hierdoor worden behouden en worden verder indien nodig met een voornamelijk inheems assortiment aangevuld. Daarmee ondersteunen ze blijvend, ook de aanwezige ecologische waarden als vliegroute voor vleermuizen.

Daarbij worden nieuwe structuren tevens aangebracht om zo een aantrekkelijk beeld, maar vooral verscheidenheid aan te brengen die zowel de flora als fauna ten goede komt. Hierbij rekening houdend dat het gasloze woningen worden, waarbij deze kunnen worden voorzien van zonnepanelen.

Doorwerking in plangebied

Het gebied is in de atlas kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone gelegen in het deelgebied 81, 'Geldersevallei'. Bij de inrichting van de locatie is op de volgende wijze rekening gehouden met de ontwikkeldoelen:

  • De locatie voegt zich naar bestaande landschapselementen zoals de groenstructuur aan de zuid- en westzijde. De bestaande watergang/greppel aan de noordzijde vormt aan die kant de natuurlijke begrenzing. Het gebied ten noorden van deze watergang/greppel is daarnaast Groene Ontwikkelingszone zodat deze niet aangetast wordt door de voorliggende ontwikkeling.
  • Door de voortzetting van het 'zondagspad', zoals dat binnen de woningbouwlocatie Bloemendal wordt ontwikkeld, wordt een verbinding gelegd met de bestaande structuur voor langzaam verkeer. Hiermee neemt de (recreatieve) toegankelijkheid van het plangebied toe. Afhankelijk van de verder ontwikkeling van het omringende gebied kan deze structuur verder door worden gezet.
  • Het plangebied is niet gelegen nabij de Grebbedijk, Grebbelinie, Binnenveld en/of Rijn. De ontwikkeldoelen die daarop betrekking hebben zijn daarom niet van toepassing.

Ad 2 Glastuinbouw buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied

In paragraaf 5.7.4 van de Omgevingsverordening wordt ingegaan op het aspect glastuinbouw. Nu het plan geen betrekking heeft op glastuinbouw zorgen de betreffende instructieregels niet voor beperkingen of aanvullende eisen.

Ad 3 Intrekgebied

De instructieregel zoals opgenomen in artikel 4.35 leveren geen beperkingen of onderzoeksverplichtingen op nu het voorliggende plan geen betrekking heeft op mijnbouwactiviteiten.

Ad 4 Werkgebied van de Faunabeheereenheid Gelderland

De artikelen 2.1. en 2.2 leggen vast dat er binnen de provincie Gelderland een faunabeheerplan moet zijn wat periodiek wordt herzien.

Het plan is in overeenstemming met de gebiedsaanwijzingen aangezien het plan rekening houdt met de kernkwaliteiten van de Gelderse streek Vallei, het plan geen betrekking heeft op de vestiging of uitbreiding van glastuinbouw, geen grondwaterbedreigende activiteiten worden toegestaan en faunabeheer niet aan de orde is.

Klimaatadaptatie
In artikel 5.85 van de provinciale verordening is een artikel opgenomen over klimaatadaptatie. Bij plannen moet hierop worden ingaan. Het artikel bepaalt dat voor zover een omgevingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaat, de toelichting op het omgevingsplan een beschrijving bevat van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte; en
  • d. hitte.

In het plangebied wordt met elk aspect rekening gehouden, zie de betreffende beleidsaspecten over water in Hoofdstuk 4 en de weging van het waterbelang in 5.19. Hier wordt ingegaan op de water- en droogteaspecten.


Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.

4.3.2 Regionaal waterprogramma 2021-2027

In het regionaal waterprogramma worden de uitdagingen beschreven waarvoor de provincie staat, waar ze naartoe werken, en wat er de komende tijd op het gebied van water wordt bijgedragen aan de ambities gesteld in de omgevingsvisie en het coalitieakkoord. Enkele relevante ambities hieruit zijn:

  • Vestigingsklimaat: Voldoende en kwalitatief water als grondstof en/of proceswater voor landbouw en industrie.
  • Wonen: Water biedt mogelijkheden voor recreatie, schoon grondwater voor drinkwater en is onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit.
  • Biodiversiteit: Voldoende water van voldoende kwaliteit voor planten en dieren, streven naar natuurvriendelijk beheer en doorgaan met verdrogingsbestrijding.
  • Klimaatadaptatie: Het natuurlijk systeem van bodem en water is een belangrijk ordenend principe in de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen, beschikbaarheid van water in droge periode, beschikbaarheid van water voor natuur, tegengaan hittestress, voorkomen wateroverlast en beschermen tegen overstromingen.
  • Circulaire economie: Water als (herbruikbare) grondstof door middel van het schoonhouden van het water.

Hierbij worden vanuit het waterbeleid 3 uitgangspunten aangehouden:

  • 1. Voorkomen is beter dan genezen. Het bodem- watersysteem is een belangrijke basis voor onze fysieke leefomgeving en een sleutel naar duurzaamheid en klimaatbestendigheid. We werken aan herstel en we zorgen dat nieuwe functies en nieuwe ontwikkelingen het systeem versterken.
  • 2. Als ontwikkelingen verwachte negatieve effecten hebben op het bodem- en watersysteem, verwachten we van initiatiefnemers maatregelen om die te beperken en/of te compenseren.
    • a. Diverse grote maatschappelijke opgaven waaraan we met onze partners werken vragen om een gebiedsgerichte aanpak (vermindering stikstof en uitstoot CO2, aanpak PFAS, klimaatverandering, vergroten biodiversiteit etc.). Deze opgaven komen samen in gebieden en daardoor is een aanpak per gebied het effectiefst. Waar mogelijk proberen we hierbij gebruik te maken van innovatietechnieken en vormen van samenwerking.

Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met dit waterprogramma. De bevindingen zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.19).

4.3.3 Omgevingswaarde(n)

Een omgevingswaarde is één van de instrumenten om beleid door te laten werken vanuit het Rijk en provincie.

In dit geval heeft de provincie de volgende omgevingswaarde vastgesteld:

  • Wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe.
  • Voor de wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe geldt binnen het stedelijk gebied een gemiddelde kans op overstroming van:
  • 1:100 per jaar voor locaties waar feitelijk bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen aanwezig zijn; en
  • 1 1: 1 :10 per jaar voor het overige gebied.

Buiten het stedelijk gebied geldt een gemiddelde kans op overstroming van 1:10 per jaar. Er geldt buiten het stedelijk gebied geen norm voor Natura 2000-gebieden (a); gebieden aangewezen op grond van artikel 2.44, tweede lid, van de Omgevingswet en gebieden (b), voor zover niet behorend tot deze onder a of b bedoelde gebieden, aangeduid als natuurtype in het Natuurbeheerplan Provincie Gelderland.

Aan de omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren wordt voldaan met ingang van 1 januari 2024. De omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren zijn inspanningsverplichtingen voor het waterschap. De gemeente mag daar niet van afwijken of deze aanvullen. Dit is alleen mogelijk als de provincie dat mogelijk maakt.

Doorwerking in het plangebied
De gemeente wijkt hier niet van af en vult deze ook niet aan. Er is geen strijdigheid met deze omgevingswaarde.

4.4 Regio

4.4.1 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.19)

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.19).

4.5.2 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.19).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Stedelijke zone 

Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0006.png"

Afbeelding: Ligging azc - Structuurvisie Buitengebied Barneveld

Landschappelijke bufferzones

Ten noorden van de azc-locatie ligt de landschappelijke bufferzone rond de Esvelderbeek. Gronden binnen deze bufferzone houden in beginsel hun bestaande functies, maar het beleid richt zich op meer dan het handhaven van de bestaande (agrarische) situatie. Actief beleid is nodig om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Voor deze bufferzone is een gebiedsvisies opgesteld (Visie Overgangszone Esvelderbeek) die leidend is voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Doorwerking in plangebied

Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Buitengebied Barneveld.

4.6.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in de 'ecologische zone Esvelderbeek' ligt waar een zachte overgang naar het buitengebied gerealiseerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0007.png"

Afbeelding: Ligging azc - Structuurvisie Kernen 2022

Doorwerking in plangebied

Voor de Esvelderbeek is de visie van de gemeente om een natuurlijke zone rondom de beek te realiseren. Het gebied Barneveld Noord rond de Esvelderbeek maakt deel uit van een natte ecologische verbindingszone. Het is dan ook uitdrukkelijk de bedoeling dat dit gebied tussen de toekomstige bebouwing in de zoekzone Barneveld Noord en het bedrijventerrein Harselaar West een open en overwegend groen/blauw karakter behouden en versterken middels aanleg van waterberging en nieuwe natuur. Daarnaast is ruimte voor de toevoeging van functies en een landgoed.

De inrichting van de Esvelderbeekzone is uitgewerkt in aan aparte visie, zie § 4.6.3.

4.6.3 Visie Overgangszone Esvelderbeek

In de Visie Overgangszone Esvelderbeek is de samenhang beschreven van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied. De visie bestaat voor een belangrijk deel uit een studie naar de landschappelijke kwaliteiten en ontstaansgeschiedenis. De uitkomsten van deze studie zijn sturend geweest voor de inrichtingsvisie.

Het gebied tussen de huidige bebouwingsrand aan de zuidkant en het spoor aan de noordkant, de A30 aan de westkant en het spoor aan de oostkant moet een hoogwaardige groene bufferzone vormen tussen industrie en woonwijk, waar bewoners een uitloopgebied vinden om te recreëren of een ommetje te maken

Doorwerking in plangebied

De visie bevat zowel een inrichtingsvoorstel voor de korte als voor de lange termijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0009.png"

Afbeelding: Inrichtingsvoorstel korte termijn (links) en lange termijn (rechts)

Binnen de beoogde ruimtelijke structuur (gebaseerd op bestaande groenstructuren) wordt is in het voorliggende plan het agrarisch gebruik vervangen door een invulling met eerst een azc en later wonen. Gelet op de gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het moment van het opstellen van de visie is dit acceptabel.

4.6.4 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en (bijna) energieneutraal worden gebouwd.

Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.


Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

In dit plan zijn groene daken onderdeel van het plan.


De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.


Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.


Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.


Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied

Op dit moment wordt nog gewerkt aan het ontwerp en de vormgeving van de gebouwen. Bij de uitwerking hiervan wordt minimaal voldaan aan de wettelijke eisen.

4.6.5 Groenstructuurplan Barneveld (2011)

De doelstelling van het Groenstructuurplan Barneveld (2011) is het beschrijven van de lange termijn visie ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen van de gemeente Barneveld om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Om de gewenste groenstructuur te realiseren worden in het groenstructuurplan een aantal verbetervoorstellen gedaan.

Doorwerking in plangebied

Het Groenstructuurplan Barneveld is opgesteld in 2011. Toen werd nog geen rekening gehouden met de ontwikkeling van de wijk Bloemendal. Wel bevat het plan aanknopingspunten. Zo wordt aangegeven dat ter plaatse van de noordelijke rand het landschap kleinschalig is. De toen aanwezige wijk heeft veel zicht op het omliggende landschap en vanaf het landschap is de wijk goed afgeschermd. De groene buffer tussen Barneveld en Harselaar wordt behouden. In de plannen voor Bloemendal vormt de groene buffer een belangrijk punt. Ook in het voorliggende plan voor het azc blijft het vormen van een groene buffer van belang. Dit komt niet alleen tot uitdrukking in het handhaven van aanwezig groen maar ook het, daar waar nodig, versterken van de groenstructuur. Ook de ontwikkeling van een groene (recreatief te gebruiken) buffer in de vorm van het zondagspad door 'de laagte' past binnen de uitgangspunten van het Groenstructuur plan Barneveld.

4.6.6 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.19).

4.6.7 Woonvisie Barneveld 2021-2025 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking. Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen. In verband met de grote woningbouwopgaven in Nederland is in de Woondeal met het Rijk voor Barneveld tot en met 2030 een programma van circa 5.400 woningen voor Barneveld overeengekomen. Daarmee komt de programmering op gemiddeld 600 woningen per jaar. In oktober 2022 zijn de prijsklassen aangepast naar de huidige marktomstandigheden.

Dit betekent dat gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 260.000,- (prijspeil 2023) en sociale koop hoog van € 260.000 tot € 320.000 (prijspeil 2023), 20% middeldure woningen (midden dure huur tot € 1.096,- en koop van € 320.000 tot NHG-grens, thans € 405.000) en 30% duurdere woningen vanaf de NHG-grens en 10% vrij in te delen. Binnen de categorie middeldure woningen onderscheiden we ook de betaalbaarheidsgrens, die door BZK in de Woondeal is geïntroduceerd. Deze grens ligt in 2023 bij € 355.000,- en in 2024 op € 390.000,-. Samen met sociale huur en middenhuur moet worden gekomen tot tweederde betaalbaarheid binnen de totale nieuwbouwprogrammering.

In regio FoodValley zijn in verband met deze Woondeal onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij gemeente Barneveld voor de periode 2022 t/m 2030 zo'n 5.400 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, FoodValley, waarbij er in de periode 2020-2040 in FoodValley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zal dit een opgave van tenminste 8.000 woningen betekenen. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van de 'voortgangsrapportage woningbouw gemeente Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Voor de periode 2024 t/m 2027 is een programma van gemiddeld bruto 785 woningen per voorzien. Dit is 130% ten opzichte van de gewenste uitbreiding met zo'n 600 woningen per jaar. Rekening houdend met planuitval, vertraging en dergelijke wordt deze 130% programmering als wenselijk beschouwd. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2022 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen (opgesplitst ins sociale koop laag tot € 260.000 en sociale koop hoog € 260.000 - € 320.000) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 1.080,- in 2021).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (25 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (15 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en sociale koop hoog ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op €70.000, voor sociale koop laag op € 60.000 en voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied

In het plangebied worden 5 bouwblokken gerealiseerd met totaal 26 tussenwoningen, 5 hoekwoningen en 5 hoekwoningen die in de vorm van beneden-bovenwoningen worden gerealiseerd. Twee benedenwoningen zullen in de vorm van mindervalidenwoningen worden gebouwd. Deze 41 wooneenheden bieden voor een periode 10 jaar, ruimte om circa 300 asielzoekers op te vangen. Gemiddeld betekent dit, dat in een benedenwoning 4 personen worden opgevangen en in een bovenwoning 6. In de rijwoningen worden 8 personen (tussenwoningen) of 10 personen (hoekwoningen) opgevangen.

Na 10 jaar worden de 41 eenheden in gebruik genomen als reguliere woningen. Mogelijk dat de beneden-bovenwoningen worden samengevoegd. In dat geval daalt het aantal eenheden naar 36. De woningen worden in belangrijke mate in de betaalbare sfeer gerealiseerd. Afhankelijk van het al dan niet samenvoegen van de beneden-bovenwoningen (en de ontwikkelingen op de woningmarkt en van het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid de komende jaren) gaat het om de volgende verdeling:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0010.png"

Tabel: Woningbouwcategorieën samenvoeging bebo's

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0011.png"

Tabel: Woningbouwcategorieën

Conclusie is dat in beide gevallen wordt voldaan aan het uitgangspunt dat maximaal 30% in het dure (> NHG) segment mag vallen.

Hoofdstuk 5 Aspecten fysieke leefomgeving en milieu

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet. De beschrijving wordt per aspect in een aparte paragraaf opgenomen en kan vervolgens in subparagrafen worden onderverdeeld.

5.2 Bodem

In het kader van de procedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik. De locatie van uw plan is namelijk een bodemgevoelige locatie, zoals is aangegeven in paragraaf 5.1.4.5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt onder andere plaats op basis van de 'Bodemkwaliteitskaart regio De Vallei 2018' en de bijbehorende 'Nota bodembeheer 2022'. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties. Dit wordt ook bevestigd door in 2018 uitgevoerd onderzoek (PJ Milieu BV, rapport 18039101A, 4 juli 2018), zie Bijlage 2. Uitkomst van dit onderzoek (voor het deel van het perceel wat het betreft) is dat er sprake is van een onverdachte locatie en dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Cultuurhistorie

De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie hiervan is het behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staat dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met in begrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Bij cultureel erfgoed kan het ook gaan om monumenten. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van de fysieke leefomgeving wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.3.1 Archeologie

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied deels een middelhoge archeologische verwachting geldt en deels een lage verwachting. afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0012.png"

Afbeelding: Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. In blauw plangebied

De gemeenteraad besloot op 25 april 2018 dat voor een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. (Voor een zone waar een lage archeologische verwachting geldt dat onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm).

Planlocatie woningen azc

Archol heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. De dubbelbestemming wordt van dit gedeelte verwijderd.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.3.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

5.3.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als 'vochtige kampontginning met een middelmatige waardering.

Zeer hoog gewaardeerde landschappen (waarde 5) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan; hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd danwel versterkt. De wijziging van het omgevingsplan is niet strijdig met deze waardering.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3.4 Monumenten

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader. In afdeling 8.8 van het Bkl zijn regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Op het perceel of in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig.

Conclusie
Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor deze wijziging van het omgevingsplan.

5.4 Duurzaamheid en gezondheid

Duurzaamheid
In de Omgevingswet worden de aspecten duurzaamheid en natuur specifiek benoemd. De oorzaak hiervan is de klimaatveranderingen en de verslechterde staat van de natuur. Vanwege deze veranderingen zijn aanpassingen van de fysieke leefomgeving nodig. Denk hierbij aan maatregelen tegen wateroverlast (meer waterbergingsmogelijkheden), hittestress (meer groen en bomen), waterveiligheid (dijken) en droogte (beter en langer vasthouden van water).

In de omgevingsvisie kan de gemeente omgevingswaarden met betrekking tot duurzaamheid vaststellen en doorvertalen in het omgevingsplan. Bij de vaststelling moet de gemeente dan onderbouwen welke taken en bevoegdheden zij gaat inzetten om te gaan voldoen aan de opgenomen omgevingswaarde.

In het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege (omgevingsplan gemeente Barneveld) zijn in artikel 22.52 energiebetreffende maatregelen opgenomen. Dit geldt voor milieubelastende activiteiten. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat dit artikel van toepassing is. Echter is dit artikel per 1 december 2023 komen te vervallen en overgegaan naar het Bal.

Verder zijn er vooralsnog geen specifieke omgevingswaarden vastgesteld met betrekking tot duurzaamheid in de visie van de gemeente Barneveld. Wel is het gemeentelijk energiebeleid van toepassing, zie paragraaf 4.6.4.

Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.

Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.

De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).

Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.

De GGD-richtlijn betreft een niet-bindende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.

Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Omdat we niet weten waardoor de longontstekingen rondom geitenhouderijen wordt veroorzaakt, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.

Conclusie
Het plangebied bevindt zich in de invloedssfeer van de bedrijven:

  • Geitenhouderij aan de Peutweg 1-3 in Barneveld (afstand minimaal 500 meter)
  • Geitenhouderij aan de Kallenbroekerweg 133 in Barneveld (afstand minimaal 1.800 meter).

De woningen liggen in het gebied waarvoor een licht verhoogd risico op longontsteking geldt. Desondanks is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd in het plangebied.

Uit jurisprudentie blijkt dat het gemeentebestuur in de afweging van belangen het zwaarwegende, maatschappelijke belang van de urgente woonbehoefte mag laten prevaleren. Het is zeer belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd.

In gemeente Barneveld is de agrarische sector groot. Het is nu eenmaal een veedicht gebied. Het is dan ook onmogelijk om bij woningbouw of een andere hindergevoelige functie zoals een asielzoekerscentrum overal de strengste voorzorgsrichtlijnen in acht te nemen. Anders zou de woningbouwproductie of de mogelijkheid voor de vestiging van een asielzoekerscentrum sterk afnemen. Naar ons oordeel is het verantwoord en aanvaardbaar om de bouw van een asielzoekerscentrum met circa 300 verblijfsplaatsen (of het gebruik als reguliere woningen) mogelijk te maken nu de geitenhouderij(en) zich bevinden op een grotere afstand dan 500 meter. De mogelijke gezondheidsrisico's voor de nieuwe bewoners vanwege de genoemde bedrijven acht het bestuur van gemeente Barneveld gering. De voorzorgsrichtlijn is niet doorslaggevend in de belangenafweging ook omdat het causale verband tussen geitenhouderijen in de omgeving en de hogere incidentie van longontstekingen (nog) niet is aangetoond.

5.5 Ecologie

Ter bescherming van de natuur zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) diverse regels opgenomen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.5.1 Gebiedsbescherming
5.5.1.1 Natura 2000-gebied

De Omgevingswet regelt ook de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

Het Bkl en ook het Bal bepalen vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere natuurgebieden en landschappen (artikel 2.44 lid 2 Omgevingswet en 2.44 lid 5 Omgevingswet).

Op 24 maart 2000 is De Veluwe aangewezen als Vogelrichtlijngebied en op 7 december 2004 als Habitatrichtlijn.
Door de staatssecretaris van Economische Zaken is De Veluwe aangewezen als Natura 2000-gebied (besluit van 11 juni 2014, bekendgemaakt 26 juni 2014 en gewijzigd bij besluit van 29 september 2016). Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden. Het doel van Natura 2000 is om de soortenrijkom (biodiversiteit) in natuur in stand te houden en zo mogelijk te verbeteren. In het aanwijzingsbesluit zijn de grenzen en de instandhoudingsdoelstellingen opgenomen.

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn interne effecten op voorhand uit te sluiten. Externe effecten op Natura 2000-gebied zoals licht, trillingen en geluid worden niet verwacht. Negatieve effecten als gevolg van een toename van stikstof zijn niet op voorhand uitgesloten.

Stikstof
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een (stikstofgevoelig) Natura 2000-gebied (zie hiervoor kaart 5 Natura 2000-gebieden van de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland). Het gaat hierbij dan om de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie.

Voor zowel de bouwfase (tijdens de bouw, sloop en aanleg) als voor de gebruiksfase zijn de stikstofemissies beoordeeld. Er zijn voor de locatie AERIUS-berekeningen uitgevoerd van de aangevraagde situaties (Zie hiervoor Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9). Uit onderzoek is gebleken dat in de aanleg- en gebruiksfase (van het totale landgoed) geen netto depositieresultaten plaatsvindt boven de 0,00 mol N/ha/jaar. Conclusie van de uitgevoerde berekeningen, zie ook Bijlage 4 is dat er geen effect is met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de aanvraag. 

5.5.1.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden. In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

In Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee natuur categorieën opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) In de Omgevingsverordening (art 5.5 lid 1) staat dat nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten wordt als uit onderzoek blijkt dat die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone. Voor de Groene ontwikkelingszone geldt dat een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen is toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de kwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat (art 5.20, lid 1 en 2 van de Omgevingsverordening).

Op onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. De kaart is een uitsnede uit de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland. In §4.3.1.2 wordt nader op de Omgevingsverordening ingegaan.

Voor de GNN/GO geldt geen externe werking. Het plangebied ligt niet in GNN of GO waardoor negatieve effecten op GNN/GO op voorhand zijn uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0013.png"

Afbeelding: Ligging plangebied ten opzichte van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.2 Soortenbescherming

Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor

1. vogels (Vogelrichtlijn);

2. strikt beschermde soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn;

3. en andere (nationale) soorten / overige soorten.

De volgende soorten zijn door de provincie vrijgesteld: aardmuis, bastaartkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspritsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos. 

In het Bal (art. 11.37, 11.45 en 11.54) staat dat het verboden is om exemplaren (en eieren van) bovengenoemde soorten opzettelijk te doden, vangen of te verstoren. Tevens zijn vaste rust- en verblijfplaatsen ook beschermd en mogen deze niet worden verstoord, beschadigd of vernield worden.

Om te beoordelen of er potentieel beschermde soorten in of rondom het plangebied aanwezig zijn en zij negatieve effecten van de geplande ontwikkeling en werkzaamheden ondervinden, is een quickscan/ natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 5).

In deze natuurtoets worden mogelijke ecologische risico's in beeld gebracht. Gesteld wordt dat het plangebied een potentieel leefgebied vormt van beschermde soorten. Het gaat om soorten binnen de soortgroepen broedvogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en amfibieën, zie H 5.2. Van het plangebied is vastgesteld dat de houtsingel functioneert als essentiële vliegroute voor de gewone dwergvleermuis.

Voor een aantal soort(groep)en dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden om conflict met één of meerdere verbodsbepalingen van de Omgevingswet te voorkomen, zie H 5.5.1.

Voor een actueel beeld van de voorkomende beschermde soorten is echter alsnog aanvullend soortgericht onderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 6.

Conclusie

Voor de ontwikkeling van het AZC is een quickscan natuurwetgeving, conform Ow, uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat beschermde soorten (mogelijk) voorkomen. De quickscan gaf echter onvoldoende inzicht in het wel of niet voorkomen van beschermde soorten. Voor een actueel beeld van de voorkomende beschermde soorten en verblijfsfuncties isaanvullend soortgericht onderzoek naar vleermuizen en roofvogels/ransuil uitgevoerd. Dit betreft het activiteitenplan Bijlage 6 en gaat in op de resultaten van het soortgericht onderzoek, de maatregelen die getroffen moeten worden om conflict met de Ow te voorkomen en levert de onderbouwing voor een vergunningaanvraag voor een flora- en fauna-activiteit.

Door het uitvoeren van maatregelen kunnen negatieve effecten op beschermde soorten worden voorkomen. Geconcludeerd wordt dat ecologie voor wat betreft het aspect soortenbescherming geen belemmering geeft voor de uitvoering van dit plan.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.5.3 Houtopstanden

Onder de Omgevingswet is er een bebouwingscontour houtkap. Uiterlijk in 2032 moet deze contour in het omgevingsplan staan.

De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Wanneer een houtopstand buiten de vastgestelde bebouwingscontour houtkap ligt en niet onder de uitzonderingen valt (zie artikel 11.111 lid 2 van het Bal) is deze beschermd. Voor het kappen of rooien van een beschermde houtopstand geldt een meld- en herplantplicht (bij de provincie Gelderland).

Aan de zuid-, oost- en westzijde bevinden zicht boomsingels. Deze bevinden zich buiten het plangebied en blijven bestaan. Er worden geen bomen gekapt. Een herplantplicht is niet aan de orde.

Uitgangspunt bij de realisatie van het azc, de appartementen en op termijn de andere woningen is de houtsingels te handhaven behoudens één doorsteekjes aan de zuidzijde om het terrein toegankelijk te maken voor langzaam verkeer vanaf het zondagspad. Dit is echter op dit moment nog niet aan de orde en maakt geen onderdeel uit van de plannen. De houtsingels krijgen een groene functie.

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van dit plan niet in de weg staat.

5.5.4 Algemene en specifieke zorgplichten

Er gelden algemene en specifieke zorgplichten onder de Omgevingswet. De algemene zorgplichten staan in de artikelen 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet.
In het Bal staan specifieke zorgplichten in de artikelen 11.6 (voor Natura 2000-gebieden), artikel 11.27 en 11.28 (voor alle in het wild levende dieren en planten én ook rode lijstsoorten) en artikel 11.116 (voor houtopstanden).

Gebiedsbescherming zorgplicht (enigszins vrij vertaald), artikel 11.6 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van Natura 2000 gebieden is verplicht:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Dit betekent dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied (of bijzonder gebied) nagaat welke natuurwaarden aanwezig zijn en wat de effecten van de activiteit kan hebben op beschermd gebied. Wanneer er mogelijk effecten worden verwacht dient men maatregelen te nemen om negatieve effecten te voorkomen. Tijdens en na het verrichten van de activiteit dient men na te gaan of de maatrelen effect hebben. Als blijkt dat er alsnog negatieve effecten zijn dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en moeten herstelmaatregelen worden getroffen.

Soortbescherming specifieke zorgplicht , artikel 11.27 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van beschermde soorten is verplicht:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Dit betekent dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten nagaat welke beschermde soorten (vogels, vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijn soorten, nationaal beschermde soorten, rode lijst soorten) aanwezig zijn en wat de effecten van de activiteit kan hebben op de soort, hun vaste rust-of verblijfplaats en/of essentieel functioneel leefgebied. Wanneer er mogelijk effecten worden verwacht dient men maatregelen te nemen om negatieve effecten te voorkomen. Tijdens en na het verrichten van de activiteit dient men na te gaan of de maatrelen effect hebben. Als blijkt dat er alsnog negatieve effecten zijn dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en moeten herstelmaatregelen worden getroffen.

Houtopstanden zorgplicht, artikel 11.116 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van beschermde houtopstand is verplicht:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Dit betekent dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteit nagaat of er een beschermde houtopstand aanwezig is en of die activiteit een negatief effect heeft op de beschermde houtopstand.

Zorgplicht
Alle in het wild levende (inheemse) dieren zijn beschermd. De werkzaamheden mogen daarom geen verstoring met zich meebrengen aan beschermde flora- en fauna. Door direct voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied en de directe omgeving te controleren op de aanwezigheid van dieren en hun de kans te bieden zich in veiligheid te brengen (of het dier in veiligheid te brengen) kunnen slachtoffers worden voorkomen.

Tevens kan invulling worden gegeven aan de zorgplicht door zorgvuldig en deskundig om te gaan met materieel, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt.

Vleermuizen
Vleermuizen, hun verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes zijn beschermd. Het gebruik van (bouw- of bewakings)verlichting gedurende de schemer en nacht kan verstoring voor vleermuizen veroorzaken. Verstoring kan worden voorkomen door geen verlichting te gebruiken gedurende de schemer en nacht. Als dit toch nodig is dan dient te verlichting zo spaarzaam mogelijk te zijn. De verlichting mag geen uitstraling buiten het plangebied op groen/bomen/water hebben en moet gebundeld naar beneden gericht zijn. Bij voorkeur wordt amberkleurig licht gebruikt.

5.5.5 Conclusie

Vanuit het aspect natuur is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan de locatie.

5.6 Geluid

Het rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels. Deze instructieregels van het Bkl voor geluid zijn gericht op aangewezen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl). In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

Binnen het plan worden 41 eenheden mogelijk gemaakt. Deze worden gedurende maximaal 10 jaar gebruikt ten behoeve van de huisvesting van 300 asielzoekers. Na dit gebruik kunnen de eenheden gebruikt worden als reguliere woningen. Dit zijn geen geluidgevoelige ruimten in de zin van het Bkl. Het projectgebied ligt binnen een aandachtsgebied van geluid. Het plangebied ligt nu nog buiten de bebouwde kom aan verharde gemeentewegen. Door de ontwikkeling zelf in combinatie met de aangrenzende woonwijk zal het plangebied onderdeel gaan uitmaken van de bebouwde kom.

In het akoestische onderzoek (zie Bijlage 10) is met de volgende etmaalintensiteiten gerekend voor de situatie in 2033/2034, inclusief de verkeersbijdrage vanwege het plan en de realisatie van alle fases van Bloemendal, op de nieuwe weg van 4.984 motorvoertuigen en op de Nijkerkerweg (ter hoogte van Nijkerkerweg 145) van 7.910 motorvoertuigen.

De regels uit het Bkl zijn van toepassing op verharde gemeentewegen en waterschapswegen, niet zijnde een erf in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met een verkeersintensiteit van meer dan 2.500 motorvoertuigen per etmaal als kalenderjaargemiddelde. Daarmee zijn zowel de nieuwe weg als de Nijkerkerweg met een intensiteit van 4.984 danwel 7.910 motorvoertuigen relevant in het kader van het Bkl.

Uit het aangepaste akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de meest zuidwestelijk gelegen bovenwoning 1 Lden hoger is dan de standaardwaarde uit het Bkl. Bij alle andere woningen dus niet. Bij deze ene bovenwoning kan de standaardwaarde ook behaald worden door één van de volgende maatregelen:

  • 1. toepassen van een geluidreducerend wegdektype;
  • 2. vrlagen van de rijsnelheid c.q. andere route;
  • 3. geluidscherm plaatsen direct langs de weg of op de plangrens;
  • 4. de afstand tussen de weg en de nieuwe woning (rekenpunt 01) vergroten;
  • 5. een geluidscherm aan de geluidbelaste gevels;
  • 6. de geluidbelaste gevels voorzien van (inpandige) balkons;
  • 7. de geluidbelaste gevels uitvoeren als “niet-geluidgevoelige gevel(s) met bouwkundige maatregelen”

De gemeente zal voor de hiervoor genoemde maatregelen moeten afwegen of er bezwaren zijn vanuit verkeerskundig, stedebouwkundig of financieel oogpunt.

De maatregelen zijn afgewogen.

  • 1. Het wegdek uitvoeren met SMA 0/8 of akoestisch gelijkwaardig is uit financieel oogpunt niet reëel.
  • 2. Het verlagen van de snelheid op een wijkontsluitingsweg naar 30 km/uur is vanwege de doorstroming geen verkeerskundig wenselijk alternatief;
  • 3. Het plaasten van een geluidsscherm is stededenbouwkundig en financieel niet wenselijk;
  • 4. Het verder van de weg realiseren van de nieuwe woning is stedenbouwkundig niet wenselijk;
  • 5. Vanuit architectonisch en stedenbouwkundig oogpunt is een geluidsscherm aan de geven onwenselijk;
  • 6. Het is vanuit architectonisch en stedenbouwkundigoogpunt niet gewenst om voor deze woningen dergelijke maatregelen te treffen;
  • 7. Het is voor de nieuwe woning niet gewenst om gevels uit te voeren als “niet-geluidgevoelige gevel(s) met bouwkundige maatregelen”

Als er geen reële maatregelen getroffen kunnen worden om het geluid ter plaatse van de bovenwoning te reduceren tot de standaardwaarde, wat hier aan de orde is, moet de gemeente Barneveld:

  • de aanvaardbaarheid van het geluid afwegen, mede gebaseerd op het gecumuleerde geluid, dat maximaal 53 dB bedraagt. Omdat alle nieuwe woningen beschikken over een geluidluwe gevel en (kunnen) beschikken over een geluidluwe buitenruimte wordt gesteld dat het geluid aanvaardbaar is;
  • voor de bovenwoning (rekenpunt 01), waar het geluid hoger is dan de standaardwaarde, in het omgevingsplan het gezamenlijke geluid van maximaal 54 Lden vastleggen.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Geur

Bij de voorbereiding van een wijziging van het omgevingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt. Er moet sprake zijn van een evenwichtige toedeling van functies.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Bruidsschat en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn vastgelegd. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) maakte het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Deze verordening maakt deel uit van het tijdelijke omgevingsplan van de gemeente. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Volgens de instructieregels uit het Bkl wordt getoetst aan de geurnormen op geurgevoelige gebouwen. De definitie van geurgevoelig gebouw zoals in artikel 5.91 eerste lid Bkl, wijkt echter af van de definitie van een geurgevoelig object in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze definitie wordt tevens toegepast in de bruidsschatregels, nu onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Door de gemeente Barneveld is ervoor gekozen om beleidsneutraal over te gaan bij inwerkingtreding van de omgevingswet. Om dit bewerkstelligen wordt bij de toetsing voor geur aangesloten bij de definitie van geurgevoelig object zoals in het tijdelijke deel van het omgevingsplan en voorheen de Wgv.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt daarom verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de geurnormenkaart die hoort bij de gemeentelijke geurveordening op grond van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij. Het plangebied voor het azc is

gelegen in de groen gemarkeerde zone (rood omcirkeld). In deze zone geldt een geurnorm van 14,0 ouE/m³. Omdat de locatie met de bouw van het AZC binnen de bebouwde kom komt te vallen, is getoetst aan de voorgrondnorm van 3,0 ouE/m3.

In de omgeving van het plangebied liggen vier veehouderijen, zie de afbeelding hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0014.png"

Afbeelding: Agrarische bedrijven rond het plangebied

De bedrijven zijn gelegen aan de volgende adressen:

Nijkerkerweg 132 (op circa 150 meter)

Dit is een bedrijf met een oudere milieuvergunning. Er loopt een principeverzoek bij de gemeente Barneveld voor een functieverandering van agrarisch naar wonen. Omdat de milieutoestemming nog aanwezig is, moet rekening worden gehouden met de geurcontour vanuit deze veehouderij.

Bloemendaallaan 85-87-89 (op circa 54 meter)

Deze locatie is in eigendom verworven door gemeente Barneveld en daardoor geen relevante factor meer.

Peutweg 1-3 (op circa 500 meter)

Op dit adres is een geiten- en pluimveehouderij gevestigd. Er worden dieren gehouden met een geuremissiefactor. Er moet rekening worden gehouden met een geurcontouren vanuit deze veehouderij.

Nijkerkerweg 139 (op circa 250 meter)

Dit is een bedrijf met een oudere milieuvergunning. De geuremissie vanuit deze veehouderij is beperkt.

Beoordeling belemmeringen omliggende veehouderijen

Er is beoordeeld of de realisatie van een azc, een geurgevoelig object, een belemmering vormt voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen.

Bloemendaallaan 85-87-89

Deze veehouderij moet inactief zijn zodra het AZC is gerealiseerd. Er is geen nadere beoordeling nodig.

Nijkerkerweg 139

Deze veehouderij wordt al belemmerd door de al aanwezige geurgevoelige objecten in de directe omgeving. Er is geen nadere beoordeling nodig.

Peutweg 1-3 en Nijkerkerweg 132

Deze veehouderijen liggen op voldoende afstand, meer dan 100 meter, van het plangebied. Aan de vereiste afstand wordt voldaan. Er is daarnaast per veehouderij een geurberekening gemaakt om de voorgrondbelasting van geur op de grenzen van het plangebied in beeld te brengen. Om eventueel te verwachten ontwikkelingen op een veehouderij mee te wegen is een zogenaamde worst-case berekening gemaakt. Hierbij is, conform jurisprudentie, uitgegaan van alle vergunde geur op de rand van het bouwvlak. Bij de Peutweg 1-3 is uitgegaan van een aangepast bouwvlak, waarbij deze eindigt ter hoogte van de daadwerkelijk gerealiseerde stallen. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van het programma V-stacks vergunning (V-2020). De belasting zal, gezien de ligging, het hoogst zijn op het noordwestelijke deel van het plangebied. Daarom zijn enkele punten op de noordelijke begrenzing gekozen.

De voorgrondbelasting in een worst-case scenario vanuit de Peutweg 1-3 op de noordwestelijke hoek bedraagt maximaal 3,0 ouE/m3. De voorgrondbelasting in een worst-case scenario vanuit de Nijkerkerweg 132 bedraagt maximaal 2,0 ouE/m3.

Omdat de voorgrondbelasting vanuit zowel de Peutweg 1-3 als de Nijkerkerweg 132 in een worst-case / uitbreidingsscenario niet boven de 3,0 ouE/m3 uitkomt vormt dit plan geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze veehouderijen.

Woon- en leefklimaat

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies is beoordeeld of sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij is de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen veehouderij) als de achtergrondbelasting (vanwege alle veehouderijen in de omgeving samen) kan een rol spelen. Als vuistregel wordt aangehouden; de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting.

De geurbelasting vanuit de Bloemendaallaan 85 is niet beoordeeld, omdat deze niet meer actief is wanneer het AZC in werking is. De geurbelasting vanuit de Nijkerkerweg 139 is beperkt.

De voorgrondbelasting vanuit de veehouderijen op de Peutweg 1-3 en de Nijkerkerweg 132 is in een worst-case scenario maximaal 3,0 ouE/m3. De daadwerkelijke geurbelasting, uitgaande van de vergunde en opgerichte stallen op de feitelijke locatie, zal lager zijn. De achtergrondbelasting in dit gebied bedraagt maximaal 10,0 ouE/m3. De achtergrondbelasting is daarmee bepalend voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Beoordeling

In 2002 heeft de GGD een richtlijn Geurhinder opgesteld waarin een tabel is opgenomen met een beoordeling welke milieukwaliteit hoort bij een bepaald percentage geurgehinderden. Eerder al was in een ruim opgezet onderzoek door PRA Odournet onder 2000 respondenten bepaald welke percentage geurgehinderden te verwachten is bij een bepaalde geurbelasting. Deze twee gegevens samen leveren de volgende tabel op:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0015.png"

Tabel relatie geurbelasting – geurhinder - leefklimaat

Uit de tabel volgt dat in het plangebied sprake kan zijn van een leefklimaat dat is te typeren als redelijk goed tot goed.

Conclusie

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde azc.

5.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Deze is opgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het artikel is primair bepaald dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling rekening moet worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. In artikel 8.0b Bkl is bepaald dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

De nieuwe ladder onder de Omgevingswet verschilt inhoudelijk niet van de ladder, zoals deze onder het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid) luidde. Nieuw is dat 'rekening gehouden moet worden met' de ladderplicht in het omgevingsplan en bij een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan.

Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

  • 1. Behoeftenonderzoek
  • 2. Waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied?

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ladder verder te worden doorlopen. Indien dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing dan wel kan niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden voldaan.

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Hieronder de antwoorden op bovenstaande vragen:

1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van 41 wooneenheden mogelijk die gedurende de eerste 10 jaar als opvang voor asielzoekers (circa 300) worden gebruikt. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de eerder genoemde 'overzichtsuitspraak' blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat er sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied 'Nijkerkerweg (azc)' heeft op dit moment en in hoofdzaak een agrarische functie. Gronden met deze functie zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van 41 wooneenheden mogelijk. Op basis van het omgevingsplan van rechtswege (voorheen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012') is het niet mogelijk om binnen het onderhavige plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologische beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, tweede lid van het Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Kwantitatieve behoefte

Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Voorliggend plan betreft de realisatie van 41 wooneenheden die gedurende de eerste 10 jaar worden gebruikt ten behoeve van de huisvestiging van circa 300 asielzoekers. Daarna worden de woningen ingezet voor de huisvesting van individuele huishoudens.

Voor wat betreft de woningbouw zijn de regionale bouwafspraken vastgelegd in de regionale notitie 'advies toedeling woningbehoefte regio FoodValley' (okt. 2017, tabel 2). Deze is als zodanig overgenomen in het uitvoeringsplan Regionale Woonagenda 2.0, regio FoodValley (jan 2018).

Het provinciale Aktieplan Wonen streeft om in Gelderland versnelt tot woningbouw over te gaan en in komende 5 jaar de bouw van 45.000 woningen in de hele provincie te realiseren. Tot 2030 wil de provincie zo'n 80.000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd zien.

Daarnaast lopen er de regionale (verstedelijkings-)studies in regio Amersfoort (Ontwikkelbeeld) en regio Foodvalley/Arnhem/Nijmegen (ANF) met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van deze regio's. Voor Foodvalley staat tot 2040 een gewenste uitbreiding van 40.000 woningen genoemd, voor regio Amersfoort circa 36.000 woningen. De behoefte is mede onderbouwd op basis van een onderzoek van STEC (Woningbehoefte regio Foodvalley, september 2020).

In de gemeentelijke Hoofdlijnennotitie die in juli 2021 door de raad zal worden vastgesteld, wordt aan de hand van verschillende groeiscenario's nader ingegaan op de mogelijke koers van gemeente Barneveld, mede in relatie tot deze regionale ruimtelijke verkenningen. Het advies hierin is om te koersen op een woningbouwprogramma van 8.000 tot 10.000 woningen in de periode tot 2040. Dit komt eveneens uit op een groei met gemiddeld 500 woningen per jaar. Met als speciaal accent dat meer aandacht voor de bouw in de kleinere kernen is gevraagd, 'de kracht van de kernen', mede in verband met het willen versterken van de leefbaarheid in deze kernen.

In de in maart 2021 vastgestelde Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor Jong en Oud', is de koers van de bouw van gemiddeld 500 woningen per jaar vastgesteld. Daarbij is ook een streefprogramma opgenomen dat voorziet in een gewenste differentiatie naar huur- en koopprijsklassen.

Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in gemeente Barneveld.

Op het gebied van de opvang van asielzoekers is op 1 februari 2024 de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (oftewel de Spreidingswet) in werking getreden. Doel van deze wet is om te komen tot voldoende opvangplekken en een evenwichtiger verdeling van asielopvang over provincies en gemeenten. Op basis van de indicatieve verdeling 2024 moet de gemeente 382 opvangplaatsen realiseren. Het voorliggende plan voorziet in een groot deel van de te realiseren opvangplaatsen.

Kwalitatieve behoefte 

Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft geresulteerd in de gemeentelijke woonvisie geresulteerd in het volgende streefprogramma voor de periode 2021-2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0016.png"

Streefprogramma woningbouw gemeente Barneveld 2021-2025

*) exclusief onzelfstandige woonruimten (zoals studentenkamers, woonruimten arbeidsmigranten, flex woonruimten voor spoedzoekers, intramurale verpleegplaatsen).

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een gemengd programma bestaande uit 5 benedenwoningen (geschikt voor mindervaliden), 5 bovenwoningen, 5 hoekwoningen en 26 tussenwoningen. Op basis van het voorliggende plan is er sprake van woningen die vallen in de categorieën 'sociale koop', 'middelduur' en 'duur'. Aangezien de woningen gedurende de eerste 10 jaar worden benut voor de opvang van asielzoekers, is op dit moment geen meer gedetailleerde verdeling aan te geven. Temeer omdat nu nog niet duidelijk is welke prijsgrenzen danwel categorieën te zijner tijd gelden.

Het programma kan, gezien de vraag naar zowel opvangplekken voor asielzoekers als vanuit de reguliere woningmarkt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen.

4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het voorgaande bestemmingsplan maakt slechts een beperkt stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, infrastructuur en groen mogelijk. Het gaat echter in belangrijke mate om agrarische bedrijfsvoering. Gelet daarop is het onderhavige plangebied voornamelijk gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied' van de kern Barneveld.

5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Realisatie van genoemd aantal woningen danwel opvangplaatsen door middel van inbreiding binnen de kern Barneveld of één van de andere kernen van de gemeente ligt niet voor de hand. De kern Barneveld is relatief 'jong' en kent veel naoorlogse woningbouw. De grootste aantallen zijn vanaf de jaren zeventig gerealiseerd. Derhalve kent Barneveld weinig herstructurering en weinig (beschikbare) functieveranderingslocaties binnen de kern. Er is ook geen leegstand van bestaand vastgoed.

Dezelfde conclusie kan getrokken worden voor de kern Voorthuizen. Binnen de overige kernen van de gemeente is op enkele plekken wel ruimte voor inbreiding. Deze locaties zijn echter allemaal al in beeld voor reguliere woningbouw. Daarnaast zijn deze locaties niet voldoende groot om ongeveer 300 opvangplekken te realiseren.

Tot slot ligt de voorliggende locatie op fietsafstand van het centrum en van het NS-station. Daarnaast was het plangebied voor Bloemendaal als zoekzone voor wonen al opgenomen in de vastgestelde Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 (in 2011 vastgesteld).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.9 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit plan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie

Het aspect vormt geen belemmering voor dit plan.

5.10 Luchtkwaliteit

De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden. Of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. De aanvraag moet beoordeeld worden op het effect op de luchtkwaliteit in de leefomgeving.

Voor vergunningplichtige (milieubelastende) activiteiten heeft het rijk beoordelingsregels over emissies naar de lucht en de beoordeling van de luchtkwaliteit opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze gaan over:

  • beoordeling luchtkwaliteit en toetsing aan de rijksomgevingswaarden;
  • ammoniakemissies van veehouderijen;
  • geologische opslag van CO2.

Het plan is gelegen in een aandachtsgebied PM10. De omgevingswaarden moeten in acht worden genomen.

Aan de omgevingswaarden hoeft niet getoetst te worden nu de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties. Zie voor het aspect geur ook 5.7

Het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen.

Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van het plan, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met 'het evenwichtig toedelen van functies aan locaties'. Van het evenwichtig toedelen van de betreffende functie aan de betreffende locatie is sprake, omdat de bijdrage van het plan acceptabel is en de omgevingskwaliteit voldoende.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.

5.11 Milieueffectrapportage

Een milieueffectenrapportage (hiernA: mer) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. In afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit is de regelgeving rondom de m.e.r. opgenomen. In afdeling 16.4 van de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt in de planmer(beoordeling) (paragraaf 16.4.1) en de project-mer(beoordeling) (paragraaf 16.4.2). Uit bijlage V van het Omgevingsbesluit kan worden bepaald of een project mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen:

  • In kolom 1 staan de projecten opgesomd;
  • in kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is;
  • in kolom 3 staan de gevallen waarin de project-beoordelingsplicht geldt;
  • in kolom 4 staan besluiten waarvoor de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend.


Er drie sporen waarlangs de plan-mer aan de orde is:

    • 1. Een plan wordt opgesteld dat een kader vormt voor een project-mer-(beoordelings)plichtige projecten (artikel 16.36, lid 1);
    • 2. er is voor het plan/programma een passende beoordeling voor natuur nodig zoals bedoeld in artikel 16.53c OW (artikel 16.36, lid 2 Ow);
    • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Wanneer een plan wordt gemaakt voor een klein gebied op lokaal niveau of een plan maakt een kleine wijziging mogelijk, dan kan worden volstaan met een plan-mer-beoordeling (artikel 16.36, lid Ow) als uit de beoordeling blijkt dat het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.

Bij een mer-beoordeling oordeelt het bevoegd gezag of er sprake is van aanzienlijke milieugevolgen aan de hand van de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn (artikel 16.35, lid 5 Ow). Inhoudelijk mag de plan-mer-beoordeling echter gelijk zijn aan de project-mer-beoordeling (AbRS 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1054).

Toetsing
In dit geval is sprake van een wijziging van het omgevingsplan voor het realiseren van een azc welke na 10 jaar in gebruik kan worden genomen als reguliere woningen waarbij er bij de 'aanleg, wijziging of uitbreiding' sprake is van een mer-beoordelingsplicht. De wijziging van het omgevingsplan is kaderstellend voor een project-mer-(beoordelings)plichtige activiteit, namelijk het stedelijk ontwikkelingsproject.

Inhoudelijk gaat de vormvrije mer-beoordeling in op de mogelijke aanzienlijke milieueffecten als gevolg van het initiatief. Deze effecten worden beoordeeld aan de hand van de selectiecriteria opgesomd in Bijlage III van de EEG-richtlijn Milieueffectbeoordeling, opgesplitst in drie hoofdthema's:

  • De kenmerken van het project;
  • de plaats van het project (ligging en samenhang met andere activiteiten (cumulatie));
  • de kenmerken van de potentiële nadelige gevolgen voor het milieu die het project kan hebben.

Gelet op de kenmerken van het project zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Naar aanleiding van deze conclusie is op 29 augustus 2024 bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als Bijlage 11 opgenomen.

Passende beoordeling
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (bedoeld in artikel 16.53c, eerste lid Ow). Wanneer er, ondanks mitigatie, nog sprake is van een significant gevolg, dan kan het plan enkel worden vastgesteld wanneer de zogenaamde ADC-toets met succes doorlopen is (art. 10.24, lid 2 en 3 Bkl).

Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.5) blijkt dat er voor dit plan geen Passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus mer-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de mer-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit mer (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo mer-plichtig zijn).

Conclusie
Het aspect 'Milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor dit plan.

5.12 Milieuzonering

Om milieubelasting bij woningen door bedrijven te voorkomen is een goede afstemming onder de Omgevingswet noodzakelijk. Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen niet onevenredig worden belast op gebied van milieu (geur, geluid etc.) door nabijgelegen bedrijvigheid en andersom

Om dit te borgen zijn in hoofdstuk 3 van het Bal rijksregels voor milieubelastende activiteiten opgenomen. Een 'milieubelastende activiteit' is een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. De algemene zorgplicht (artikel 1.7) en het algemene verbod (artikel 1.7a) uit de Omgevingswet zijn altijd van toepassing.

In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. Van die richtafstanden kan, mits voldoende onderbouwd, worden afgeweken. Dit is alleen toegestaan indien ondanks de afwijking alsnog een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

In het kader van dit plan is alleen (de planologische mogelijkheid voor) het bedrijf aan de Nijkerkerweg 126 van belang. Deze locatie maakt onderdeel uit van het ontwerpbestemmingsplan Bloemendal IIa waarbinnen het een reguliere woonbestemming krijgt. Daarmee vormt de bedrijfsbestemming aan de Nijkerkerweg 126 geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Los van het niet-agrarische bedrijf, zijn in de omgeving nog enkele agrarische bedrijven aanwezig danwel planologisch mogelijk:

  • Peutweg 1-3
  • Bloemendaallaan 85 (85-89)
  • Nijkerkerweg 128
  • Nijkerkerweg 132
  • Nijkerkerweg 139

Op het adres Peutweg 1-3 is een geiten- en pluimveehouderij gevestigd. De stallen zijn op voldoende afstand gelegen van de beoogde woningen; aan de vereiste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij wordt (ruimschoots) voldaan. Ter plaatse van de woningen dient de geurbelasting niet hoger te zijn dan de vereiste 6,0 ouE/m3. Ook mogen de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf niet worden beperkt. Er is een berekening gemaakt conform de methodiek van de Wet geurhinder en veehouderijen ('de omgekeerde werking') waarbij alle geur van het huidige veebestand is geprojecteerd op de rand van het bouwvlak die het dichtst bij het plangebied ligt. Hierbij is uitgegaan van een aangepast bouwvlak, waarbij deze eindigt ter hoogte van de daadwerkelijk gerealiseerde stallen. De woningen komen buiten de geprojecteerde contour van 6,0 ouE/m3 te liggen.

Aan de Bloemendaallaan 85 (85-89) bestaat nog de mogelijkheid voor een rundveebedrijf. De boerderij is in eigendom bij de gemeente. Het betreffende bedrijf wordt nog in 2024 beëindigd.

Voor wat betreft de locatie Nijkerkerweg 128 geldt dat deze onderdeel is van het bestemmingsplan Bloemendal IIa waarin het een reguliere woonbestemming krijgt.

Net als de Bloemdaallaan 85 (85-89) is de locatie Nijkerkerweg 132 eigendom van de gemeente. De locatie zal niet meer agrarisch in gebruik worden genomen.

Het bedrijf aan de Nijkerkerweg 139 ligt op meer dan 250 meter van het plangebied. Daarnaast ligt Bloemendal IIA tussen de locatie en het plangebied zodat het voorliggende plan geen extra belemmeringen oplevert.

Veiligheidszone - Bal
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Liander heeft op 31 juli 2023 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

5.12.1 Spuitzonering

In het Bal wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aangemerkt als een milieubelastende activiteit. Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen gevoelige functies zoals woningen of bedrijven. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen waardoor de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen aanwezig is. Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in verband met een goed woon- en leefklimaat.

In het Bal wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aangemerkt als een milieubelastende activiteit. Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen gevoelige functies zoals woningen of bedrijven. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen waardoor de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen aanwezig is. Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in verband met een goed woon- en leefklimaat.

Uit de wet volgt niet hoeveel afstand er aangehouden moet worden tussen een agrarische activiteit waar bestrijdingsmiddelen worden toegepast en gevoelige functies. Vanuit jurisprudentie geldt dat als vuistregel een afstand van 50 meter moet worden aangehouden. Er kan worden afgeweken van deze afstand met een locatie specifiek onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0017.png"

Afbeelding: 50 meter lijnen gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Bij deze ontwikkeling is ook de gangbare afstandseis van 50 meter vertrekpunt. Aan de oostzijde wordt deze afstand gehaald, mede omdat aan die zijde een groenstrook aanwezig is die ook als zodanig is bestemd in het omgevingsplan van rechtswege. Aan die zijde hoeft dus geen gebruiksbeperking op de agrarische grond opgenomen te worden. Dit is ook niet noodzakelijk in het noorden, westen en zuidoosten. Hier in de gemeente Barneveld eigenaar waardoor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op die gronden uitgesloten kan worden.

Conclusie

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.13 Natuur en landschap

Het plangebied van het azc is gelegen ten oosten van Nijkerkerweg 130 in Barneveld en ligt ingesloten tussen verschillende bestaande landschapselementen. Ten oosten en ten noorden van de bomensingel die de Trammalantbeek volgt en de boomsingel die iets oostelijker gelegen haaks op deze zelfde beek staat. Het plangebied bestaat voor een groot deel uit intensief beheerd akkerland waar mais verbouwd wordt. Het westelijk deel, waar de ontsluitingsweg naar het perceel op geprojecteerd wordt, bestaat uit voedselrijk soortenarm grasland.

De noordzijde van het perceel is verder begrensd door een sloot.

De omgeving van het plangebied bestaat grotendeels uit weiland. Ten zuiden van het plangebied is een braakliggend terrein waar in de nabij toekomst fase 2A van Bloemendal zal worden ontwikkeld. Het asielzoekerscentrum zal aansluiten op deze zuidelijk gelegen woonwijk.

Het azc wordt vormgegeven conform dezelfde randvoorwaarden (duurzaam, klimaatadaptief en natuurinclusief) als gesteld in onder meer het beeldkwaliteitsplan Bloemendal fase 1 en 2A. Deze is ter illustratie toegevoegd als Bijlage 12.

De ontwikkeling van het asielzoekerscentrum bestaat uit het bouw- en woonrijp maken van het perceel. De verharde wegen zullen aansluiten op de toekomstige infrastructuur van Bloemendal fase 2A &1.

De bestaande houtsingels blijven hierbij grotendeels intact.

5.14 Ontplofbare oorlogsresten

Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.

Volgens dit vooronderzoek van Expload met kenmerk RN-14037-2.0 van 27 oktober 2015 blijkt dat de planlocatie niet verdacht is van Ontplofbare Oorlogsresten, zijnde afwerpmunitie. De onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de OO-belastingkaart van gemeente Barneveld. In blauw is het plangebied omcirkeld. Nabij de bebouwing (rood omcirkeld) is te zien. Direct ten westen van de bebouwing is de brug in de Nijkerkerweg over de Esvelderbeek gelegen. Daar hebben grondgevechten plaatsgevonden (kleine rode ster op de kaart). Er is geen verdacht gebied afgebakend op de Risicokaart. Als erwel een risicogebied was aangegeven dan zou dit een cirkel zijn met een straal van maximaal 250 meter. Een dergelijke cirkel raakt het plangebied niet. De overige aantekeningen op de Risicokaart zijn ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0018.png"

Afbeelding: Uitsnede OO-belastingkaart

5.15 Omgevingsveiligheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de nieuwe activiteit en de nieuwe functie de veiligheid ter voorkoming van branden, rampen of crises wordt gewaarborgd. Daarbij gaat het over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt onder andere door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige functies (risicovolle) activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

5.15.1 Wettelijk kader

De hoofdlijnen van het wettelijk kader over externe veiligheid zijn opgenomen in afdeling 5.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen, die van belang zijn voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de (uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) verschillende milieubelastende) activiteiten: activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor) en buisleidingen met gevaarlijke stoffen én windturbines.

Onder Omgevingswet wordt gewerkt met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s bij risicovolle activiteiten uit het Bal om rekening te houden met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Deze aandachtsgebieden worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid. Binnen de aandachtsgebieden moet bij de vergunningverlening rekening worden gehouden met het groepsrisico (aanvullende bouwkundige eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) kunnen gelden bij het risico van brand, explosies of gifwolken). Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen gebouwen en locaties toe te laten. Deze zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden. In een planontwikkeling dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het plan kwetsbare gebouwen zijn/worden toegestaan. In een voorschriftengebied gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Bbl.

Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal:

  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl

Plaatsgebonden Risico (PR) en Groepsricico (GR)
Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'. Het Groepsrisico is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit. Voor een ontwikkeling binnen een aandachtsgebied moet ingegaan worden op het groepsrisico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. Hierbij dient ingegaan te worden op de effectscenario's en dienen maatregelen te worden afgewogen. Een hulpmiddel hierbij is het handboek omgevingsveiligheid.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen en Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Voor bepaalde trajecten binnen het basisnet dient niet alleen gekeken te worden naar risicoplafonds, maar ook naar zogeheten plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

5.15.2 Beoordeling risicobronnen

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er wel risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve wel relevant milieuaspect.

5.15.3 Verantwoording groepsrisico

Op de locatie nabij de Nijkerkerweg 132 in Barneveld zal voor ongeveer 300 asielzoekers woningen worden gebouwd.  Om deze bestemming planologisch mogelijk te maken, wordt het bestemmingsplan gewijzigd.

In de omgeving van het plan bevinden zich de risicobronnen:

  • Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor Amersfoort-Apeldoorn
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de Rijkswegen A30 en A1
  • Een windturbine
  • Een aardgastransportleiding.

Het plangebied is niet gelegen binnen het aandachtsgebied van deze bronnen, echter het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en de weg liggen wel over het plangebied. Omdat bij een incident van één van deze risicobronnen het scenario toxische wolk kan optreden is er vanuit de verantwoording van het risico gekeken naar de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Zelfredzaamheid

Het plan leidt tot een toename van het aantal aanwezigen in de omgeving. Het ligt in de verwachting dat de toekomstig bewoners zich bij een (dreigend) incident in veiligheid kunnen brengen door te schuilen of bescherming te zoeken of te vluchten, mits zij geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd zijn. Aandachtspunt in de communicatie naar de bewoners is hierbij de taalbarrière. Verder is het bij schuilen van belang dat ramen en deuren worden gesloten en ventilatie wordt gestopt. Het bouwbesluit ziet erop toe dat het stoppen van ventilatie eenvoudig kan worden gedaan. Het ontvluchten kan vanuit het plangebied goed via de Nijkerkerweg.

Rampbestrijding

De bestrijding van het scenario toxische wolk richt zich met name op het reduceren van de schadelijke effecten door neerslaan of verdunnen van de toxische wolk vaak door het creëren van een waterscherm in de nabijheid van de bron. Dit is echter geen garantie dat een toxische wolk niet tot over plangebied reikt. Schuilen en/of ontvluchten blijft dus het voornaamste.

5.15.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.16 Toegankelijkheid openbare ruimte

Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe ontwikkeling met gevolgen voor de inrichting van de openbare ruimte, dan moet in het omgevingsplan rekening gehouden worden met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking (artikel 5.162 Bkl).

Bij de inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid. Dit onder andere door te voorzien in gelijkvloerse oversteekmogelijkheden, afritjes waar nodig en geleidelijnen zodat het gebied voor iedereen te gebruiken is.

Conclusie
Doordat de toegankelijkheid van het plan wordt gewaarborgd door de benodigde voorzieningen in openbaar gebied is dit aspect geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.

5.17 Trilling

Het onderdeel trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a van de Bruidsschat.

Er is geen sprake van een plan dat een activiteit mogelijk maakt dat trillingen veroorzaakt. Daarnaast zijn er geen relevante trillingsbronnen aanwezig.

Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.

5.18 Verkeer

Ontsluiting en bereikbaarheid

Het plangebied ligt ten noorden van Bloemendal fase 1 en 2. Ten behoeve van de wijk Bloemendal wordt een nieuwe weg aangelegd aan de noordzijde van fase 2 welke aansluit op de Nijkerkerweg. Het plangebied (voor gemotoriseerd verkeer) wordt toegankelijk via de tweede aansluiting op de Nijkerkerweg zoals ook te zien is op de afbeeldingen in § 3.1. Langzaam verkeer zal uiteindelijk richting de Thorbeckelaan verlopen via Bloemendal fase 1 en 2 of via het 'zondagspad' zoals dat dat nu al aanwezig is bij Bloemendal fase 1 en doorgetrokken moet worden via fase 2 en 4 naar het plangebied.

Door de wijze van de uiteindelijke ontsluiting, via de hoofdinfrastructuur van Bloemendal, belast het aangegeven aantal verkeersbewegingen bestaande woningen niet. De route via fase 2A biedt een verkeersveilige ontsluiting.

Ook op het moment dat de eenheden in gebruik worden genomen als reguliere woningen zal van deze tweede aansluiting van de Laan van Verzet op de Nijkerkerweg gebruik worden gemaakt.

Op basis van ervaringscijfers van andere locaties leverde het COA het volgende aantal voertuigbewegingen aan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0019.png"

Afbeelding aantal voertuigbewegingen azc

De wegen in de woongebieden fase 1 en 2 zijn 30 km zones, met uitzondering van de Laan van Verzet. Hier geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. De wegen in de woongebieden hebben een capaciteit van 5.000 mvt/etm. De toename van ca. 80 mvt/etm van het asielzoekerscentrum zoals hierboven berekend past daar bij.

Parkeren

De gemeentelijke Nota Parkeernormen bevat geen normen voor een azc.Voor dat gebruik wordt aangesloten bij de ervaringcijfers van het COA bij andere opvanglocaties. Het uitgangspunt is één parkeerplaats per tien opvangplekken. De parkeerplaatsen zijn met name bedoeld voor COA-medewerkers, personeel ketenpartners en bezoekers. Voor een AZC met 300 opvangplekken zijn 30 parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen worden in de zone ten noorden van de bebouwing gerealiseerd.

Als uitgegaan wordt van reguliere woningen dan betreft het 36 tot 41 eenheden, zie § 4.6.9. Het gaat om 36 tussen/hoekwoningen of 31 tussenwoningen en 10 middeldure koopappartementen. Op basis van de bijbehorende parkeernomen genereert dit een parkeervraag van 72 tot 83 parkeerplaatsen. Op het terrein tussen de te realiseren eenheden en dienstengebouwen is ruimte voor 76 parkeerplaatsen zodat elders binnen het gebied nog maximaal 5 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.19 Weging van het waterbelang

De weging van het waterbelang is gebaseerd op het waterhuishoudingsplan dat als Bijlage 13 bij deze toelichting is gevoegd. Dit waterhuishoudingsplan beschrijft de wijze waarop de waterhuishouding en riolering is geïntegreerd binnen het ruimtelijk plan voor het plangebied. Dit plan beschrijft voor de bestaande situatie de aspecten hoogteligging, bodemopbouw, grondwater, oppervlaktewater en riolering en geeft gedetailleerd aan hoe de waterhuishouding en riolering in het plangebied geregeld worden.

Daarnaast zijn algemeen geldende waterdoelen van belang:

  • een veilig en goed woonklimaat: droge voeten en geen wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatscenario's;
  • een klimaatrobuust en duurzaam watersysteem: voorkomen van afvoer grondwater en voldoende waterberging;
  • een gezond watersysteem: beperken van ziektes door afvoer van afvalwater en goede waterkwaliteit.

Gebiedsinventarisatie

Plangebied

Het plangebied betreft in de huidige situatie een akkerveld dat omringd is door watergangen. Het ligt ten noordoosten van Bloemendal fase 2A.

Hoogteligging, bodemopbouw en grondwater

De gemeente heeft het terrein volledig ingemeten. De hoogte varieert vanuit het midden van het plangebied van circa 9,00 m NAP tot circa 8,20 m NAP aan de randen. De omliggende percelen lopen tevens af naar de aangelegen watergangen en sloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0020.png"

Afbeelding: Hoogteligging

Op de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het zuiden van het plangebied uit leemarm en zwak lemig fijn zand (Veldpodzolgronden). De bodem in het noorden van het plangebied bestaat uit lemig fijn zand (Vlakvaaggronden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0021.png"

Afbeelding: Bodemopbouw

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd om een beeld te krijgen van de lokale bodemopbouw. De bovenlaag van de bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit zeer fijn zand met een gelimiteerde doorlatendheid. Bij de meeste locaties wordt de zeer fijne zandlaag gevolgd door een laag met matig fijn tot matig grof zand. Daar is sprake van een hogere waterdoorlatendheid. Onder de zandlaag bevindt in ieder boorprofiel een leem- en/of veenlaag.

In het bodemonderzoek zijn ook de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) geschat per locatie.

Op basis hiervan varieert de GHG binnen het plangebied van circa 7,85 m NAP tot 8,18 m NAP. Het grondwatermodel dat is gebruikt voor Bloemendal fase 2A geeft een berekende GHG van 0 (noordoosthoek en zuidrand plangebied) tot 0,2 – 0,5 meter onder maaiveld.

Oppervlaktewater

Het watersysteem rondom het plangebied is in beheer bij het Waterschap Vallei en Veluwe. De Trammelantbeek stroomt ten zuiden en westen van het plangebied en voert vrij af in noordwestelijke richting naar de Esvelderbeek. Het bodemniveau is ca. 7,00 m NAP.

Vanuit het zuiden sluit de Zijtak Trammelantbeek aan op de Trammelantbeek. Vlak voor deze aansluiting wordt in de toekomst een duikerstuw onder de ontsluitingsweg aangebracht. De stuw zorgt ervoor dat hemelwater vanuit de woningbouw Bloemendaal niet versneld tot afvoer komt. De stuw krijgt een drempelhoogte van 8,30 m NAP en zal op bodemniveau water vertraagd (landelijke afvoer) doorlaten.

Ten noorden en oosten van het AZC terrein ligt een greppel met een C status op de legger. De sloot heeft de afvoer gericht op de Trammelantbeek in het zuidoosten. Er is geen verbinding aanwezig met de Trammelantbeek in het noordwesten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001_0022.png"

Afbeelding: Oppervlaktewatersysteem

Riolering

In het plangebied is geen riolering aanwezig. In Bloemendal fase 2A komt een vuilwaterriool dat afvoert naar het bestaande transportriool (diameter 1000 mm) in de Nijkerkerweg.

Hemelwater

De ontwikkeling van het AZC-terrein mag niet leiden tot meer afvoer van hemelwater dan in de huidige situatie (de zogenaamde landelijke afvoer). Dit betekent dat er waterberging in het plangebied nodig is met een gedoseerde afvoer naar het watersysteem buiten het plangebied. De hoeveelheid waterberging is afgestemd op de maatgevende bui van het Waterschap Vallei en Veluwe (87 mm in 24 uur).

Er is een bergingsopgave van 519 m3. Hierbij zijn voor een aantal vakken percentages van verharding aangenomen. De waterberging wordt gevonden in waterbergingen langs de Trammelantbeek en een bermgreppel langs de interne ontsluitingsweg. Bij de grondgebonden woningen wordt minimaal 1 m3 waterberging per perceel (36 eenheden) door infiltratiekratten of anders) gerealiseerd. Deze berging is niet meegenomen in de bergingsberekening in het waterhuishoudingsplan omdat hierover destijds nog geen duidelijkheid was.  Als de wooneenheden in gebruik worden genomen als reguliere woningen wordt het binnenterrein omgezet naar een parkeerterrein met (halfverharde) parkeerplaatsen. De hiervoor benodigde aanvullende waterberging (toename 20% verharding binnenterrein betekent 46 m3 extra wordt onder andere ingevuld door de waterberging op eigen terrein 36 m3 en het grotendeels vervallen van de bergingsbehoefte voor het “gebouw mindervaliden” als gevolg van het aanbrengen van een groen dak met waterberging (zie volgende alinea). De bergingsbehoefte voor het “gebouw mindervaliden” (in waterhuishoudingsplan 31 m3) zal zeker met 20 m3 afnemen.

Na gereedkomen van het waterhuishoudingsplan zijn de gebouwen verder doorontwikkeld. De dienstgebouwen van het AZC en 5 woningen worden voorzien van een groen dak met een waterbergend pakket. De andere woningen krijgen eveneens een groen dak, maar zonder waterberging. Hierdoor is de bergingsbehoefte lager geworden.

Het hemelwater van alle openbare verhardingen en het (overtollige) dakwater wordt bovengronds afgevoerd naar de bermgreppel en de waterbergingen. Er is een peilenplan (woningen, wegen) opgesteld dat bovengrondse afvoer mogelijk maakt. Het vloerpeil van de woningen ligt altijd hoger dan de openbare ruimte. Bij bovengrondse afwatering is water op straat acceptabel zo lang het geen schade veroorzaakt en de situatie beperkt blijft tot stroming over de rijbaan. Hier wordt in het ontwerp aan voldaan. Door bovengrondse afvoer blijft het water zichtbaar en draagt het bij aan de bewustwording van een klimaatbestendig afwateringssysteem.

Grondwater

De grondwaterstanden worden mede bepaald door de ligging en diepte van watergangen rondom het plangebied. De watergangen blijven behouden zodat er geen significante vernatting plaatsvindt.

Grondwateroverlast wordt voorkomen door het plangebied op te hogen. Hierbij wordt rekening gehouden met de beoogde ontwateringsdiepten (verschil in hoogte tussen maaiveld en GHG) voor woningen, straten, groen en wadi's zoals genoemd in de Standaard Ontwerp- en Materiaaleisen van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is om geen ontwateringsmiddelen toe te passen. In de technische uitwerking wordt bepaald of drainage wordt toegepast om extreem hoge grondwaterstanden af te vangen.

Met behulp van de berekende GHG is de minimaal benodigde aanleghoogte bepaald. Het minimaal te hanteren wegpeil bedraagt 8.90 m NAP.

Vuilwater

Binnen het plangebied komt een gescheiden rioolsysteem. Het vuilwater dat in het plangebied vrijkomt, wordt onder vrij verval ingezameld. Het vuilwaterriool voert via de riolering in Bloemendal fase 2A af naar het transportriool in de Nijkerkerweg. In het hoogteontwerp van de riolering in 2A is daarmee rekening gehouden.

Het vuilwaterstelsel kruist de Trammelantbeek in het westen. Ter plaatse van de kruising van de rijbaan met de Trammelantbeek wordt de watergang gedempt en vervangen voor een duiker. Onder deze duiker wordt het vuilwaterstelsel gelegd.

Duurzaamheid

In het kader van duurzaamheid, klimaatadaptatie en het vergroten van het klimaatbewustzijn onder bewoners worden de volgende aanvullende maatregelen genomen:

  • het toepassen van een regenton per perceel;
  • alle daken van dienstgebouwen en woningen krijgen een groen dak.

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Watervergunning

Voor de realisatie van de woonwijk is een watervergunning van het waterschap Vallei en Veluwe nodig. De watervergunning is minimaal noodzakelijk voor de toename aan verhard oppervlak, de duiker in de Trammelantbeek en voorzieningen voor de waterberging.

Conclusie
Het wateraspect vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 6 Juridisch kader TAM-omgevingsplan

6.1 Wijziging omgevingsplan

6.1.1 Omgevingsplan van rechtswege

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van gemeente Barneveld van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In de Bruidsschat zitten onder andere regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.

6.1.2 Toepassing TAM-IMRO

De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.

Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2026 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).

6.1.3 Werkingsgebied

Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Barneveld. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling aan de Nijkerkerweg (tenzij ze daarmee strijdig zijn). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling van dit plan. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over de het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan nauwelijks wordt afgeweken van de bruidsschat. Op de onderdelen waar dit wel gebeurt (bijvoorbeeld reken- en meetbepalingen) zijn specifieke voorrangsbepalingen opgenomen.

Daarnaast is er een toepassingsbereik-bepaling opgenomen in het plan waarmee geregeld wordt dat de nieuwe regels voorrang hebben als ze in strijd zijn met de oude regels (Artikel 3). Een TAM-omgevingsplan zorgt er namelijk niet automatisch voor dat de oude regels op de locatie waarvoor het TAM-omgevingsplan komt te gelden, komen te vervallen. Ook is een plankaart van het wijzigingsgebied van het plan niet direct onderdeel van het omgevingsplan. Daarvoor zijn er in dit plan ook bepalingen opgenomen die dit borgen.

De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de onderhavige locatie aan de Nijkerkerweg, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.TAMOP0001-0001 zoals vastgelegd op https://ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 7 Financiële haalbaarheid

Onder de omgevingswet zijn er voor het publiekrechtelijke kostenverhaal twee systemen: Het kostenverhaal met en het kostenverhaal zonder tijdsvak. Het systeem van kostenverhaal met tijdsvak te vergelijken met het exploitatieplan dat vanuit de Wro bestond. De plannen hebben dan een duidelijk eindbeeld, een fasering en een einddatum. Daardoor is goed mogelijk om de kosten en opbrengsten van de gebiedsontwikkeling vooraf te berekenen.

Het systeem van het kostenverhaal zonder tijdsvak is bestemd voor organische gebiedsontwikkeling. Dus voor plannen zonder een duidelijk eindbeeld, zonder fasering en zonder einddatum. Het gaat om plannen met globale functieaanduidingen die op verschillende manieren worden uitgewerkt Dat maakt het moeilijk om de kosten en opbrengsten van de gebiedsontwikkeling vooraf te berekenen. Bij het vaststellen van het omgevingsplan is dan geen gedetailleerder raming van de kosten en opbrengsten vereist, maar een kostenplafond. Bij dit kostenverhaal worden de kosten en bijdragen pas bij de aanvraag geconcretiseerd.

De gemeente mag een kostenverhaal met tijdvak toepassen. Dit kan bij het vaststellen van een projectbesluit, een omgevingsplan of de afgifte van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevinpsplanactiviteit. Het toepassen van het kostenverhaal zonder tijdvak kan alleen in het gemeentelijke omgevingsplan.

7.1 Wijze van bekostiging

In de motivering van dit TAM-omgevingsplan is onderbouwd dat deze wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan de locatie wordt bereikt en dat de toegekende functie binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Zodoende kan aangenomen worden dat het project financieel haalbaar is.

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht kosten te verhalen, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten uit artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit.

De grond waarop de voorgenomen functies kunnen worden gerealiseerd is in eigendom bij de gemeente. De voor ontwikkeling vereiste investeringen worden gedekt door de verkoop van de bouwkavels.  Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en hoeft er geen (additionele) overeenkomst tot kostenverhaal te worden gesloten.

Hoofdstuk 8 Overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een omgevingsplan zijn door de wetgever geregeld.Een uitgebreide participatie is gestart voordat de omgevingswet van kracht was, destijds is er geen kennisgeving is geweest. Kennisgeving zal wel in het kader van het ter inzage liggen van het ontwerp plaatsvinden.

Tussen gemeente en verschillende instanties vindt waar nodig overleg plaats waarna het ontwerpplan ter visie gelegd kan worden.

8.1 Participatie

Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Zo ontstaat er beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Het is de bedoeling om alle belanghebbenden zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit. Zo kunnen de knelpunten, belangen en verbeterpunten vroegtijdig worden gesignaleerd en kan daar op worden ingespeeld.

Bij het opstellen van een (wijziging)omgevingsplan moet onder de Omgevingswet aangetoond worden op welke wijze de gemeente haar inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij het plan heeft betrokken (artikel 10.2 Ow). Hieronder vindt u een beschrijving van de manier waarop de gemeente participatie heeft toegepast.

Participatiebeleid gemeente Barneveld

Op 20 april 2022 heeft de gemeenteraad het 'Participatiebeleid gemeente Barneveld' vastgesteld. Sinds dat moment is dit de gemeentelijke leidraad bij participatie.

Het beleid onderscheidt drie sporen:

  • Spoor 1: Participatie bij ruimtelijke initiatieven;
  • Spoor 2: Participatie bij initiatieven van de overheid;
  • Spoor 3: Participatie bij initiatieven vanuit de gemeenschap.

In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen. De participatieladder maakt de rol van de deelnemers duidelijk. Er zijn vier treden op de ladder:

  • 1. Meeweten | informeren
  • 2. Meedenken | raadplegen
  • 3. Meewerken | adviseren
  • 4. Meebepalen | co-creatie

Bij de realisatie van het azc is spoor 1 van toepassing: Participatie bij ruimtelijke initiatieven. Bij spoor 1 is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de participatie. Dat is hier de gemeente. Na het invullen van de vragen van de participatieladder, bleek trede 3 van de participatieladder van toepassing: adviseren. Voorafgaand aan de locatiekeuze door de gemeenteraad vond in dat kader een uitgebreid participatietraject plaats.

Participatie inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties

De gemeente Barneveld heeft het participatietraject opgedeeld in vier fases met allen hun eigen manier en frequentie van dialoog en informeren van de verschillende doelgroepen. Het gaat om:

  • 1. De fase voor het locatieonderzoek na het gemeenteraadsbesluit van 6 juli 2022 (dat de gemeente Barneveld een asielzoekerscentrum wil realiseren). 
  • 2. De fase na de locatiekeuze van het college van B en W op 28 maart 2023  (hierin werd de locatie die de gemeente op het oog had openbaar gemaakt)
  • 3. De fase na besluitvorming van de gemeenteraad op 5 juli 2023 waarin het azc daadwerkelijk wordt ontwikkeld (ontwerpfase) 
  • 4. De fase waarin het azc operationeel is voor de opvang van vluchtelingen  

 

Op dit moment zitten we in fase 3, de ontwerpfase. Fase 3 bestaat uit twee delen: 

  • Fase 3A: In fase 3a wordt er gewerkt aan het stedenbouwkundig plan, het definitief ontwerp, het TAM omgevingsplan en aan de omgevingsvergunning. 
  • Fase 3B: Deze fase start als de ruimtelijke procedures achter de rug zijn. Die fase bestaat uit de daadwerkelijke bouw en het invullen van sociale aspecten (activiteiten voor de asielzoekers, veiligheid, inburgeringsaspecten, enz.) 

Bij de totstandkoming van het ontwerp (fase 3A) is input meegenomen die inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de afgelopen anderhalf jaar hebben gegeven. Zij deden dat in persoonlijke gesprekken bij hen thuis met collegeleden, tijdens één van de vijf participatieavonden, per mail (azc@barneveld.nl) of telefonisch. Alle input die tot nu toe door inwoners, bedrijven of maatschappelijke organisaties is gegeven, is bewaard en bij de ontwerpfase betrokken. Veel opmerkingen gingen over dezelfde thema's. Deze heeft de gemeente geclusterd. Vervolgens is per thema gekeken welke van de opmerkingen een plek in het ontwerp kon krijgen. Sommige suggesties staan haaks op andere suggesties. Hierin hebben het COA en de gemeente keuzes gemaakt op basis van eisen, wensen, uitvoerbaarheid, enzovoorts. Sommige input heeft te maken met inburgeren, veiligheid, activiteiten voor asielzoekers, enzovoorts. Die opmerkingen worden meegenomen en afgewogen bij de verdere invulling van het azc (fase 3b en fase 4).

Voor een samenvatting van de inhoudelijke opmerkingen die zijn gemaakt, verwijzen we u graag naar Bijlage 14. Ook is het participatieverslag over de locatiekeuze toegevoegd in deze zie hiervoor Bijlage 15.

Participatie klankbordgroep azc

De klankbordgroep azc bestaat uit inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties die kritisch meekijken met het hele proces rondom de realisatie van het azc. Inmiddels hebben er vijf bijeenkomsten van de klankbordgroep azc plaatsgevonden. Daarin hebben de leden van de klankbordgroep bijvoorbeeld invloed gehad op het materiaal gebruik en de uitstraling van de woningen, plus de invulling van de openbare ruimte, waar nog aan gewerkt wordt.

Participatie ketenpartners
Bij de voorbereiding is het omgevingsplan voorgelegd aan:

  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden

Bij ruimtelijke trajecten zijn de provincie, het Rijk en omliggende gemeenten soms ook doelgroepen die mee worden genomen in het participatietraject. In dit geval waren er argumenten om daar van af te zien. Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Ook zijn er geen provinciale belangen. Wel is de provincie betrokken bij het ecologisch onderzoek, gelet op hun bevoegdheid bij een eventuele ontheffing op de Wet natuurbescherming. Er kon daarom worden afgezien van participatie door de provincie en het Rijk. Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding of zijn eerder bij de locatiekeuze al betrokken geweest.

De gemeente Barneveld heeft een brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu ontvangen. Daarin stond dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft over de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Om die reden is er ook geen vooroverleg geweest met de Inspectie.

Voor de ter inzage legging van de dit plan volgt nog een informatiebijeenkomst waarbij belanghebbenden worden uitgenodigd om een toelichting te krijgen op het ontwerp. Zodra het plan officieel ter inzage ligt, kan iedereen reageren door een zienswijze in te dienen.

 

8.2 Zienswijzen

Het TAM-omgevingsplan heeft – tezamen met de overige ontwerpstukken – van PM tot PM ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn PM reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het besluit. De Nota Zienswijzen is als bijlage bij het besluit gevoegd.

8.3 Coördinatieregeling

Afdeling 3.5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat over de coordinatie van de behandeling van samenhangende besluiten. Het regelt een uniforme procedure voor de voorbereiding, totstandkoming en rechtsbescherming (bezwaar en beroep) van besluiten.

De gevraagde besluiten (TAM-omgevinsgsplan, omgevingsvergunning voor activiteit bouwen) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerp TAM-omgevingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.