Plan: | Peerweg-Wielweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4074-0001 |
Op 28 december 2023 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 8315221 en dossiernummer 2023W2931) ingediend voor natuurontwikkeling op het perceel Peerweg/Wielweg nabij Zwartebroek. Bij de gemeente Barneveld heeft de aanvraag het zaaknummer 218408 gekregen. Afbeelding 1 geeft de ligging van de planlocatie weer.
De ingreep maakt deel uit van het streven naar meer natuurontwikkeling in de Gelderse Vallei, dat tot doel heeft de oppervlakte vochtige en schralere graslanden te vergroten. Aan de Peerweg/Wielweg wordt zo'n 8 hectare weiland afgegraven voor het ontwikkelen van een soortenrijk grasland.
De uitvoering van het plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De planlocatie ligt ten westen van de Peerweg en ten noorden van de Wielweg, nabij de kern Zwartebroek.
Het betreft de kadastrale percelen: Gemeente Voorthuizen, sectie B, nummers 86, 95, 96, 785, 786, 970, 971, 972, 974, 975, 976, 978, 1080, 1149, 1150, 1151 en 1152.
De locatie wordt aan de andere zijden begrensd door natuur en agrarische gronden. Ten zuidwesten van de planlocatie bevinden zich enkele woningen. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van de planlocatie weer.
afbeelding 1: begrenzing planlocatie Peerweg/Wielweg
De planlocatie ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (vastgesteld op 29 mei 2013 en nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad). Daarnaast geldt ook de "Parapluherziening Cultuurhistorie-Cultuurlandschap".
De gronden hebben de bestemming "Agrarisch", "Natuur", "Verkeer" en "Groen". Ook gelden de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Cultuurlandschap" en "Waarde - Waterhuishouding". Verder liggen de gronden in de zones 'Ecologische hoofdstructuur' en 'Extensiveringsgebied GV'. Realisatie van de natuurontwikkeling is binnen het bestemmingsplan niet toegestaan. Natuurontwikkeling past niet in de bestemming "Agrarisch". Vanwege de dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunning nodig voor de beoogde werkzaamheden.
Natuurgebied Zwarte Broek is een kleinschalig oud cultuurlandschap, met oude veengaten en elzenbroekbos. Natuurmonumenten maakt plannen om de natuurgebieden in en om het dorp Zwartebroek meer natuurrijk te maken. De op het eerste oog ‘losse’ natuurgebiedjes onder de naam Zwarte Broek vormen samen met de omliggende landgoederen een natuurlijke verbinding tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. Om deze natuurverbinding te versterken, werkt Natuurmonumenten aan een inrichtingsplan voor vier deelgebieden. Deze deelgebieden liggen aan de Peerweg/Wielweg, Blankenhoefseweg, Schoolstraat en Damweg. De voorliggende aanvraag omgevingvergunning ziet alleen op het deelgebied aan de Peerweg/Wielweg.
Natuurpotenties
De planlocatie aan de Peerweg/Wielweg bestaat uit twee bestaande boskernen omringd door voedselrijke graslanden die een stuk hoger liggen dan het bos. De bossen liggen op rabatten. De kern van het zuidelijke bosje bevat een goed ontwikkelde grotezeggenvegetatie en weinig ruigtekruiden. Aan de randen is er wel verruiging door een combinatie van iets hogere ligging, diepe ontwatering en stikstofinvang. Uit boringen blijkt dat het maaiveld van het bos intact is wat betekent dat het omliggende terrein in het verleden is opgehoogd, waarbij de oorspronkelijke veenbodems zijn begraven.
Met een bodemkartering zijn de oorspronkelijke bodemtypen van het deelgebied in beeld gebracht. Deze geven inzicht in de vormingsgeschiedenis:
De bodemtypen geven een goed beeld van de potentiële natuurtypen ter plekke, zie onderstaande tabel.
Zie verder het rapport van Bosgroep Midden Nederland welke is bijgevoegd bij de aanvraag omgevingsvergunning. Hierin is een natuurpotentiekaart opgenomen.
De oorspronkelijk bodems binnen de historische slenken met veen zijn grotendeels begraven. Om de natuurpotenties op de oorspronkelijke bodemtypen te kunnen realiseren, is dus herstel van het reliëf noodzakelijk, door de opgebrachte grond te verwijderen.
Werkzaamheden
De beoogde ingrepen zijn opgenomen op de "Maatregelenkaart" van 12 augustus 2024. De betreffende maatregelen omvatten het volgende:
- Dempen van inliggende watergangen tot het nieuwe maaiveldniveau (na afgraven).
- Dempen van de bermsloot langs de Peerweg. Het water dat nu ten westen van de Peerweg stroomt, wordt bovenstrooms (vanuit het noorden) afgeleid richting het westen via een bestaande watergang.
- Dempen van de bermsloot langs de Wielweg.
- Verondiepen van de rest van de watergangen rondom de percelen.
- Afgraven opgebrachte grond en plaatselijk van voedselrijke/verstoorde grond. Benedenstrooms van de slenken (dus aan de westrand van het gebied) wordt een strook van een paar meter breed behouden. Deze strook kan dienen als onderhoudspad en voorkomt dat bij hoge waterstanden in parallelle watergangen voedselrijk water het natuurgebied in stroomt.
- Aanleg regelwerken in de onderhoudspaden (zie vorige punt) om te verzorgen dat water in het vroege voorjaar en bij piekbuien in de zomer afgelaten kan worden. Dit is noodzakelijk om verdrinking van flora en fauna te voorkomen in het groeiseizoen. Vanaf oktober mag het gebied weer vollopen met water.
- Aanplanten van solitaire knotwilgen in verband met het aanzetten van de historische structuur in het zuidelijke deel.
Beoordeling
Op de locatie wordt landschappelijke winst behaald. De natuurontwikkeling past binnen de visie van de provincie Gelderland met betrekking tot het Gelders natuurnetwerk. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn venig kwelgebied met broekbossen, vochtige heide en natte schraallanden. De beoogde ontwikkeling past bij de ontwikkelingsdoelen voor het gebied. Daarnaast is in het plan ook aandacht voor de hoge cultuurlandschappelijke waarde.
Er zijn naast de onderhavige omgevingsvergunning nog twee vergunningen nodig:
In de volgende hoofdstukken wordt een beschrijving gegeven van de beoordeling op diverse aspecten.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Ontwikkeling van het landelijk gebied
Een strategie voor het landelijk gebied voor het kunnen realiseren van de milieu-, natuur- en waterdoelen wordt uitgewerkt in een Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Deze strategie is tegelijkertijd nationaal én gebiedsgericht. Het Ontwerp-Nationaal Programma Landelijk Gebied (Ontwerp-NPLG) lag ter inzage van 16 januari tot en met 26 februari 2024. Hierin zijn vier hoofdopgaven gedefinieerd, die in het verlengde liggen van de prioriteiten uit de Nationale Omgevingsvisie,:
De provincies zullen gebiedsprogramma’s opstellen waarin zij de beleidsuitgangspunten van het NPLG voor water, natuur en klimaat regionaal concretiseren en verbinden met eigen doelen.
Doorwerking
Het beoogde plan is in lijn met prioriteit 4: toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (hierna: NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Het NWP komt voort uit de Waterwet. Met het oog op de Omgevingswet zijn deze twee plannen samengevoegd tot één programma. Ook staan in het NWP de internationale verplichtingen die voortkomen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (RO) en de Kaderrichtlijn Maritieme Strategie (KRM).
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de afweging van de waterbelangen zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die 1 januari 2024 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Op de kaarten behorende bij de Omgevingsvisie is de locatie aan de Peerweg/Wielweg aangewezen als 'Gelders natuurnetwerk', 'intrekgebied' en (gedeeltelijk) als 'natte landnatuur'.
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie, (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m³/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
Uit de Omgevingsverordening (laatst gewijzigd 01-05-2024) blijkt dat de planlocatie is gelegen in gebieden aangewezen als:
Nu voorliggende aanvraag geen betrekking heeft op een veehouderijbedrijf, een mijnbouwwerk of glastuinbouwbedrijf, zijn die regels daaromtrent niet relevant.
Het bepaalde in paragraaf 5.2.1 'Gelders natuurnetwerk' is wel van toepassing. Hierin zijn regels opgenomen met het oog op de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de oppervlakte, samenhang en kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk.
afbeelding 2: uitsnede kaart Gelders natuurnetwerk
Uit artikel 5.5 blijkt dat een nieuwe activiteit alleen wordt toegelaten als uit onderzoek blijkt dat die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk. Het onderzoek is opgenomen onder bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing. Conform artikel 5.15 volgt hieronder een beschrijving van de onderzoeksresultaten.
Daarnaast volgt uit artikel 5.33 dat rekening moet worden gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten. Waardevol aan het betreffende gebied is het agrarisch cultuurlandschap (waar de huidige rechte verkaveling bij past) en de kleinschaligheid van het landschap (open kamers met landschapselementen op de kavelgrenzen).
De planlocatie bestaat uit nat tot vochtig voedselrijk grasland dat in agrarisch gebruik is geweest. Sinds de percelen bij Natuurmonumenten in beheer zijn, is door ecologisch beheer de kruidenrijkdom toegenomen. Tussen de percelen liggen sloten die veelal bruin zijn van de ijzerrijke kwel en een dikke sliblaag. In de regelmatig geschoonde sloten staat op enkele plekken dicht riet. Tevens zijn bomenrijen van zwarte els en wilg aanwezig, op enkele plekken staan oude knotwilgen. Gebouwen komen in het plangebied niet voor. De omgeving bestaat uit intensief gebruikte agrarische graslanden en elzenhakhoutbos. Tussen de elzen staan soms andere boomsoorten zoals zachte berk, gewone es en wilgensoorten.
Ter plaatse zullen de volgende ingrepen plaatsvinden:
De maatregel leidt tot het verlagen van het maaiveld, waardoor het natter wordt en meer kwelwater het maaiveld bereikt, de natuurwaarde neemt hierdoor toe. Door de variatie in maaiveldhoogte ontstaat een gevarieerd gebied met veel gradiënten in vochtigheid en voedselrijkdom.
De landschapsstructuur, met daarin de aanwezigheid van een verscheidenheid aan landschapselementen is de belangrijkste kwaliteit van het plangebied. De ingreep leidt niet tot een aanpassing in de verkaveling of het veranderen van de structuurelementen in het landschap. Hoewel enkele sloten worden gedempt blijft de belangrijkste structuurcomponent voor de verbinding tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug - de waardevolle elzenhakhoutbossen - behouden.
De aard van de ingreep leidt tot een relatieve verhoging van de grondwaterstand, door afgraven van het maaiveld, met als gevolg een versterking van de landschappelijke en ecologische verbinding. Deze toename van de oppervlakte schraalland leidt tot een verbetering van het beleidsmatige doel versterking verbindingen voor vlinders en reptielen en tevens tot een verbeterde staat van instandhouding van de blauwgraslandparel Zwartebroek door een hogere waterstand en meer oppervlakte van de soorten die horen bij dit bijzondere biotoop.
De oppervlakte geschikt voedselrijk grasland neemt af, waardoor de oppervlakte hoogwaardig foerageergebied voor de das afneemt. De graslanden zullen voor deze soort echter beschikbaar blijven als verbinding ondanks de afname van de hoeveelheid beschikbaar voedsel. Nabij het plangebied is een bij-burcht van de das aanwezig, deze is niet permanent bewoond. Verstoring wordt voorkomen door mitigerende maatregelen toe te passen. Tijdens de ingreep blijft voldoende oppervlakte foerageergebied beschikbaar om de burcht te faciliteren. Na afronding van de werkzaamheden duurt het enkele jaren voordat het plangebied weer geheel geschikt is voor de das. De kwaliteit van het leefgebied van de steenuil wordt beter doordat meer grote insecten beschikbaar zijn.
Nestplaatsen liggen buiten het plangebied en blijven beschikbaar, omdat de waardevolle knotwilgen blijven staan zijn ook deze potentiële nestplaatsen na afronding beschikbaar. De kamsalamander komt momenteel niet voor in of nabij het plangebied. Door het ontwikkelen van nat grasland neemt de kwaliteit van de verbindingen voor deze soort toe, in de diepere afgegraven delen kan mogelijk in de toekomst sprake zijn van voortplanting als de soort het gebied weet te bereiken.
In het gebied ligt een klompenpad waarvan de recreatiedruk naar verwachting gelijk blijft, waarmee de rust in het gebied gewaarborgd is. Omdat de landschapsstructuur niet verandert blijft de huidige ruimte behouden, evenals de donkerte. Er wordt geen verlichting aangebracht.
Aardkundige waarden zijn niet aanwezig in het terrein, zodat geen sprake is van enige aantasting.
De locatie ligt in een waardevol cultuurlandschap. In de Gelderse Streekgidsen worden de kwaliteiten van dit slagenlandschap beschreven als kleinschalige, halfopen landschappen. In onderhavig plan wordt een deel van de kenmerkende structuur van het slagenlandschap afgeschaald, door vergraving en het dempen van sloten. Door behoud van oude knotwilgen en het toevoegen van bomenrijen blijft de landschappelijke structuur in het gebied toch goed leesbaar.
Conclusie
De aanvraag sluit aan op de beleidsmatige doelen voor het GNN en heeft geen negatief effect. De vernatting heeft tevens een positieve uitwerking op de GO. Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.
Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.
In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.
Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.
In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
afbeelding 3: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het plan. De planlocatie aan de Peerweg/Wielweg ligt in het volgende deelgebied.
Agrarisch slagenlandschap
In het gebied is de functie landbouw richtinggevend naast het versterken van recreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
De rationele verkaveling rond Zwartebroek is gekoppeld aan een relatief kleinschalige ruimtelijke opzet, doordat veel lijnen worden begeleid door beplanting (lanen, houtsingels et cetera). Er ontstaan daardoor landschappelijke coulissen, dan wel kamers. Grote delen van het gebied zijn relatief gave relicten van het cultuurhistorische slagenlandschap. Het duidelijk nattere karakter is goed herkenbaar in de beplantingen.
In het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.
Doorwerking in plan
Binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. De aanvraag voor natuurontwikkeling is in lijn met de structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt.
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
Doorwerking in plangebied
Vanuit duurzaamheid zijn er geen relevante aspecten, daar de aanvraag een natuurontwikkeling betreft en er geen gebouwen worden gebouwd.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen de planlocatie met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Beoordeling
Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio De Vallei bevinden de percelen zich binnen de kwaliteitszone landbouw/natuur. Voor de voorgenomen omzetting van agrarische gronden naar natuur wordt geen bodemonderzoek vereist. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik van de betreffende percelen.
Aanwezige waterlopen worden gedempt. De milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem (slib) en onderliggende (ontvangende) bodem wordt bepaald conform de daarvoor geldende onderzoeksprotocollen/-richtlijnen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een lage en middelhoge archeologische verwachting geldt.
afbeelding 4: archeologische verwachtingskaart gemeente Barneveld
(groen = laag, geel = middelhoog)
Onderzoek
RAAP heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1 bij de ruimtelijke onderbouwing. Hierin wordt archeologisch vervolgonderzoek in de zone met een (middel)hoge verwachting geadviseerd. Gezien de voorgenomen plannen – ontgraving tot op de oorspronkelijke bodem – kan een dergelijk onderzoek het meest efficiënt worden uitgevoerd middels een archeologische begeleiding.
afbeelding 5: aangepaste verwachtingskaart (bron: RAAP)
In het deel van het plangebied met een lage archeologische verwachting wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Als bij inspectie van de delen met een (middel)hoge verwachting deze zones zijn afgegraven, kunnen deze wel bij het onderzoek worden betrokken.
Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Er worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie in de omgevingsvergunning.
Het is nooit volledig uit te sluiten dat er geen (waardevolle) archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Daarom wordt tevens gewezen op de meldingsplicht: indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De voorliggende planlocatie heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocatie ligt in een gebied dat wordt aangeduid als verdroogde veenontginningen met een zeer hoge waardering. Het is de bedoeling dat de cultuurlandschappelijke waarden worden gehandhaafd danwel versterkt.
Met de geldende dubbelbestemming "Waarde - Cultuurlandschap" geldt een vergunningplicht voor het mogen uitvoeren van werken, zoals bijvoorbeeld graven, ophogen, kappen of aanplanten van bomen.
De planlocatie ligt in het slagenlandschap. In de Gelderse Streekgidsen worden de kwaliteiten van dit slagenlandschap beschreven als kleinschalige, halfopen landschappen. Kenmerkend is de kamerstructuur van parallelle elzensingels, knotwilgenrijen en eikenhakhoutbossen. De rechtlijnige structuren in het landschap zijn goed afleesbaar. Voor dit gebied gelden ontwikkeldoelen die de kamerstructuur versterken en waarbij maatregelen voortbouwen op het (oudere)slagenlandschap.
In het plan wordt een deel van de kenmerkende structuur van het slagenlandschap afgeschaald, door vergraving en het dempen van sloten. In samenspraak met de aanvrager is behoud van oude knotwilgen en het toevoegen van bomenrijen als maatregel voorgesteld om zo toch de landschappelijke structuur in het gebied leesbaar te houden. Dit is verwerkt op de maatregelenkaart (zie bijlage 4 behorende bij het besluit) en er is een voorschrift opgenomen in de omgevingsvergunning.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Stikstof
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Voor de realisatiefase van voorliggend plan is wel een depositieberekening gemaakt, omdat er werkzaamheden plaats gaan vinden waarbij ook sprake is van stikstofemissie. Het betreft tijdelijke maatregelen. Na realisatie wordt het reguliere beheer in het gebied vervolgd. Zie bijlage 2 bij de ruimtelijke onderbouwing voor de resultaten van de depositieberekening.
Conclusie van het rapport is dat er geen effect is met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Beoordeling
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd door Bureau Lampyris. De quickscan van 18 mei 2023 is opgenomen onder bijlage 3 en de notitie van 29 mei 2024 over de effecten van de ingrepen op de dassenburcht is opgenomen onder bijlage 4 bij de ruimtelijke onderbouwing.
Uit de onderzoeken volgt dat de volgende wettelijk beschermde soorten en onderdelen van het leefgebied in het plangebied of de directe omgeving aanwezig zijn:
Doorwerking
In de quickscan worden mitigerende maatregelen voorgesteld die moeten worden toegepast. Hiervoor zijn voorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning.
Ten aanzien van de dassenburcht is een aanvullende notitie opgesteld. De dassenburcht bevindt zich op ongeveer 45 meter afstand van de plangrens en maakt onderdeel uit van het dassennetwerk in de Gelderse Vallei. In de omgeving liggen meerdere burchten.
afbeelding 6: oppervlakte foerageergebied das (bron: Bureau Lampyris)
De burcht bevindt zich op 45 meter afstand van de projectlocatie. Bij de aangevraagde graafwerkzaamheden is dus geen sprake van het doden of verwonden van dassen of het vernielen van de burcht. Tevens is het niet de bedoeling dat er dichtbij de burcht vervoersbewegingen plaatsvinden. De werkzaamheden vinden plaats buiten de kwetsbare periode van de das en de burcht blijft ongemoeid.
Om significante verstoring te voorkomen worden de volgende mitigerende maatregelen toegepast:
Deze mitigerende maatregelen zijn vertaald in de voorschriften van de omgevingsvergunning.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart tot augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Een herplantplicht is niet aan de orde, omdat er geen bomen gekapt worden.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van de onderhavige aanvraag niet in de weg staat.
Het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt in het GNN. Voor de toetsing wordt verwezen naar 4.3.1.2.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling
Externe veiligheid is geen relevant milieuaspect en vormt geen belemmering.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
Nu de voorliggende aanvraag natuurontwikkeling betreft is geluid geen relevant milieuaspect en vormt geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Omdat de voorliggende aanvraag natuurontwikkeling betreft is geur geen relevant milieuaspect en vormt geen belemmering.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Omdat de voorliggende aanvraag natuurontwikkeling betreft is luchtkwaliteit geen relevant milieuaspect en vormt geen belemmering.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een projectafwijkingsbesluit besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In dit geval is de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven. De voorliggende aanvraag is een ontwikkeling van kleine schaal.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. Een plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig, omdat hier qua procedure een projectafwijkingsbesluit gevoerd wordt.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Op de aspecten natuur en landschap is al uitvoerig ingegaan in de paragrafen 4.3.1.2 Omgevingsverordening, 5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden en 5.3 Ecologie.
Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
In langere droge perioden kan in het terrein een natuurbrand ontstaan. De kans hierop wordt echter klein geacht. De intensiteit van een brand zal, gelet op de in de stukken behorende bij de aanvraag genoemde vegetatie, naar verwachting niet extreem hoog zijn.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen onoverkomelijke bezwaren tegen deze natuurontwikkeling.
Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen relevante aspecten om te beoordelen, daar de aanvraag een natuurontwikkeling betreft.
Deze waterparagraaf geeft het resultaat weer van de weging van het waterbelang. Daarbij gaat het om het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces. Alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit komen aan bod. Deze paragraaf beschrijft ook de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Het klimaat verandert snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. Er wordt gestreefd naar een toekomst- en klimaatbestendig en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer.
Bestaande situatie
De planlocatie aan de Peerweg/Wielweg bestaat uit twee bestaande boskernen omringd door vochtig voedselrijke graslanden die een stuk hoger liggen dan het bos. De bossen liggen op rabatten. Tussen de percelen liggen sloten die veelal bruin zijn van de ijzerrijke kwel en een dikke sliblaag. De omgeving bestaat uit natuur, intensief gebruikte agrarische graslanden en elzenhakhoutbos. Aan de zuidwestzijde bevinden zich vier woonpercelen. Aan de overzijde van de Peerweg en de Wielweg liggen ook enkele woonpercelen.
Er is in 2023 een bodem- en hydrochemisch onderzoek door de Bosgroepen uitgevoerd, zie bijlage 5 bij de ruimtelijke onderbouwing. Met een bodemkartering zijn de oorspronkelijke bodemtypen en bodemhoogtes van het deelgebied in beeld gebracht. De bodemtypen geven een goed beeld van de potentiële natuurtypen ter plekke.
De uitgevoerde watersysteemanalyse wijst uit dat dit deelgebied een hoge potentie heeft voor herstel van natte, basenminnende natuur. Het ligt op het knikpunt van hoog (oost) naar laag (west), wat maakt dat hier grondwater uittreedt. Dat uit zich in een gebufferde bodem met op circa 1 m diepte zelfs vrije kalk. Om de basen in maaiveld te krijgen is echter hydrologisch herstel nodig, omdat nu een groot deel van het grondwater wordt afgevangen door de watergangen zoals de Rubberbeek en Bellemansbeek.
Toekomstige situatie
Er worden watergangen gedempt en watergangen verondiept. Dit zal een positieve uitwerking hebben voor de grondwaterafhankelijke natuur.
De ringsloot rondom de zuidwestelijk gelegen woonpercelen en agrarische grond blijft intact, waarmee de afwatering van deze percelen geborgd is. De sloten langs de Peerweg en Wielweg zorgen voor afvang van het water van de wegen. Het afvangen van het water van de wegen langs de planlocatie blijft gewaarborgd door de sloten aan de andere zijde van de Peerweg en Wielweg en aan de kant van het plangebied kan het water over maaiveld afstromen.
Er komen twee stuwen voor natte perioden. De stuwen zijn bedoeld om water vast te houden in het gebied. Bij droogte is er dan meer water beschikbaar. Het water op maaiveld is bedoeld in de gebieden met moerige eerdgronden, veengronden en plaatselijk beekeerdgronden.
Doorstroming is op termijn van belang om vrijgekomen voedingsstoffen in het water te kunnen afvoeren. Omdat walletjes / rabatten mogelijk de doorstroming belemmeren, is van belang dat het water niet op het grootste deel van het terrein blijft hangen achter rabatten en walletjes. Waarschijnlijk kan dit het beste worden afgestemd tijdens uitvoering en mogelijk moet worden bijgestuurd in het eerste jaar na inrichting als blijkt dat in grote delen van het gebied te lang water stagneert dat een negatief effect heeft op de natuurontwikkeling, dan moet plaatselijk een walletje / rabatsloot worden doorgraven.
Op 6 maart 2024 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe een watervergunning verleend voor de diverse werkzaamheden in het gebied.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Voor het plan is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b en c van de Wabo voor de activiteiten 'werk of werkzaamheden uitvoeren' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.11 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorie "Natuur" onder "Projecten in landelijk gebied". Aangegeven is dat het daarbij onder andere gaat om projecten voor de ontwikkeling van natuur. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan geen bouwplan betreft, is dit niet aan de orde.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Participatie
Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.
Het beleid onderscheidt drie sporen:
Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:
Het betreft hier een plan van spoor 1, waarvoor de participatiebepalingen pas vanaf het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan gelden. De aanvraag omgevingsvergunning is ingediend vóórdat het participatiebeleid van toepassing werd.
Gedurende de planvormingsfase van de ontwikkeling heeft de initiatiefnemer de directe omgeving geïnformeerd en gesproken.
Vooroverleg
De aanvraag is op 25 september 2024 toegestuurd aan de provincie Gelderland in het kader van vooroverleg. Dit vanwege de GNN-toets. Onder zaaknummer 2024-011805 heeft de provincie op 31 oktober 2024 gereageerd. Zie bijlage 6. De provinciale belangen zijn goed meegewogen in onderhavig plan.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van .. tot en met .. 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
pm