direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Groote Elstweg ong.
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.4067-0001

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op 21 december 2023 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 8288113 en dossiernummer 2023W2806) ingediend voor het realiseren van 33 appartementen en een gebouw met ontmoetingsruimte voor kerkgemeenschap Life op het perceel aan de Groote Elstweg in Voorhuizen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0001.png"

afbeelding: ligging van het plangebied in Voorthuizen.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Groote Elstweg in de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Keerploeg en aan de noordzijde door de Groote Elstweg en de Wikselaarseweg. Aan de oostzijde en zuidzijde liggen agrarische percelen. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0002.png"

Afbeelding: begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0003.png"

Afbeelding: Straatbeeld bestaande situatie vanaf de Keerploeg

2.2 Toetsing aan omgevingsplan

Het projectgebied ligt in het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege (hierna: het omgevingsplan). Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende bestemmingsplannen, de verordeningen en de bruidsschat. Op dit moment gelden binnen dit tijdelijke omgevingsplan het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", de 'Parapluherziening Cultuurhistorie-Cultuurlandschap' en 'Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie'.

Op grond hiervan geldt de functie (voorheen: de bestemming) 'Agrarisch'. Tevens heeft het perceel de gebiedsaanduidingen 'overige zone - kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.

Het realiseren van 33 appartementen en een gebouw met ontmoetingsruimte is binnen deze bestemming niet toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door binnenplans afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een projectafwijkingsbesluit noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0004.png"

Afbeelding: Verbeelding geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het plan betreft het realiseren van 33 sociale huurappartementen en een gebouw met ontmoetingsruimte voor kerkgemeenschap Life aan de Groote Elstweg in Voorthuizen.

Het gebouw met ontmoetingsruimte komt in het oostelijke gebouw. Op de begane grond is een multifunctionele ruimte die plaats biedt aan maximaal 100 personen. Deze gaat gebruikt worden voor de kinderopvang tijdens kerkdiensten, vergaderingen van de kerk en aan de kerk verbonden activiteiten zoals gebedsbijeenkomsten, voedselbank en een jeugdclub. Op de verdiepingsvloeren komen vergaderruimten en kantoorruimten ten dienste van de kerkgemeenschap. De kerkdiensten zelf gaan niet in het gebouw met ontmoetingsruimte plaatsvinden. Deze worden gehouden in het naastgelegen ontmoetingscentrum de Eng.

De sociale huurappartementen worden gerealiseerd in het westelijke en zuidelijke gebouw. De appartementen hebben een bruto vloeroppervlakte van 46,5 m2.

Parkeerplaatsen worden gerealiseerd ten zuiden en oosten van de nieuwe gebouwen. De ontsluiting vindt plaats via twee nieuw te realiseren inritten op de Groote Elstweg.

Op onderstaande afbeelding is het bouwplan weergegeven. De gronden binnen de rode lijnen worden door de gemeente Barneveld verkocht aan de ontwikkelaar. De gemeente draagt zorg voor de aanleg van de parkeerplaatsen, ontsluiting en landschappelijke inpassing buiten deze rode lijnen als onderdeel van de toekomstige invulling van het omliggende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0005.png"

Afbeelding: Nieuwe situatie

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het plan. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Doorwerking in plangebied
De genoemde onderwerpen komen terug in Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN van deze ruimtelijke onderbouwing. De ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 2 januari 2024 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.

Doorwerking in plangebied
In de Omgevingsverordening zijn binnen het plangebied vier gebiedsaanwijzingen aanwezig.

  • Gelderse streek Gelderse Vallei
  • glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied
  • intrekgebied
  • werkgebied van de Faunabeheereenheid Gelderland

Gelderse streek Gelderse Vallei
Artikel 5.37 van de verordening stelt dat bij nieuwe ontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in de 'Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Gelderse Vallei'. Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding aan de rand van Voorthuizen. Hierbij is rekening gehouden met de kwaliteiten van het landschap, zoals beschreven in paragraaf 5.12 Natuur en landschap.

Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied
Deze gebiedsaanwijzing gaat over glastuinbouw. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.

Intrekgebied
Deze gebiedsaanwijzing gaat over grondwaterbedreigende activiteiten binnen een waterwingebied. Voorliggend plan voorziet niet in activiteiten die een bedreiging vormen voor het intrekgebied.

Werkgebied van de Faunabeheereenheid Gelderland
Deze gebiedsaanwijzing omvat regels voor faunabeheer. Voorliggend plan is niet in strijd met deze regels. Om de ontwikkeling mogelijk te maken heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden, zie paragraaf 5.3 Ecologie.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

4.4 Regio

4.4.1 Regionaal Adaptie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5.2 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf § 5.15.

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0007.png"

Afbeelding: Uitsnede en legenda Structuurvisie kernen Barneveld 2022

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in het zoekgebied voor woningen ligt. Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.6.2 Dorpsplannen en -visies

In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of –visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en –initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan – indien nodig – hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.

Dorpsvisie Voorthuizen (2017)
In de dorpsvisie staat dat Voorthuizen groeit op dorpse wijze en kleinschalig moet blijven. De bevolkingssamenstelling (d.w.z. de leeftijdspiramide) blijft intact. Daarnaast is het belangrijk is dat de bewoners elkaar moeten kunnen blijven ontmoeten en dat hiervoor faciliteiten binnen de wijken aanwezig moeten zijn.

Voorliggend plan betreft het realiseren van 33 appartementen in de sociale huursector. De appartementen zijn bedoeld voor alle verschillende leeftijden. Een lidmaatschap van de kerk is geen vereiste. Daarnaast voorziet het plan in een ontmoetingsruimte van de kerk, wat ook mogelijkheden biedt voor meer sociale interactie in de wijk en maatschappelijke projecten.

4.6.3 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Voorliggend plan voldoet aan deze eisen.

Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.

4.6.4 Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en vigerend Hemelwaterplan

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het waterbelang zijn beschreven in paragraaf § 5.15.

4.6.5 Woonvisie Barneveld 2021-2025 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie Barneveld 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen, waarvan gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog van € 230.000 tot € 280.000), 20% middeldure woningen (middendure huur tot € 1.000,- en koop van € 280.000 tot € 350.000) en 30% duurdere woningen vanaf € 350.000,- en 10% vrij in te delen.

In regio FoodValley zijn onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.800 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, Foodvalley, waarbij er in de periode 2020-2040 in Foodvalley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 6.000 woningen beteken. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2021 t/m 2024 is een programma van ruim 2.600 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75-80% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, dit betekent zo'n 500 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2021 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen (opgesplitst in sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog € 230.000 - € 280.000) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 1.000,- in 2021).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en sociale koop hoog ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 65.000, voor sociale koop laag op € 55.000 en voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend plan worden 33 appartementen gerealiseerd. Deze ontwikkeling is opgenomen binnen de hierboven genoemde woningbouwafspraken. Alle appartementen worden verhuurd als sociale huurwoning voor een periode van ten minste 25 achtereenvolgende jaren vanaf de eerste bewoning. Dit is verankerd in een getekende overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierbij is de doelgroepenverordening van toepassing. Lidmaatschap van de kerkgemeenschap is geen vereiste.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de vergunningsprocedure wordt doorgaans beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Om deze reden is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek).

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de zintuiglijk schone boven- en ondergrond geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters zijn gemeten. Uitzonering hierop vormt de noordwesthoek van het terrein waar een halfverharding met menggranulaat is aangebracht. In de sterk menggranulaat houdende bovengrond ter plaatse zijn namelijk licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde concentraties aan barium, nikkel, zink en/of molybdeen gemeten. Zintuigelijk is op het maaiveld en in de opgegraven/opgeboorde grond geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. In de samengestelde mengmonsters voor analyse op asbest, van de aangebrachte halfverharding met menggranulaat in de noordwesthoek van het terrein, is analytisch geen asbest aangetoond. Ter plaatse van het in het verleden aanwezige schuurtje, die mogelijk was voorzien van een asbesthoudende dakbedekking, in de zuidwestelijke hoek van het terrein is de grond niet aanvullend onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Dit omdat ter plaatse geen puin of anderszins bodemvreemde bijmenging is aangetroffen en door het agrarische gebruik de bovengrond al meerdere malen is geploegd waardoor aanvullend analyseren op asbest als niet zinvol wordt beoordeeld.

De beschikbare onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek of -sanering en zijn voldoende voor de voorgenomen bestemmings-/functiewijziging van de locatie. Wel wordt geadviseerd om de sterk menggranulaat houdende bovengrond in de noordwesthoek van het terrein, welke als grond van de bodemkwaliteitsklasse Industrie wordt bestempeld, apart te houden bij eventueel grondverzet. Ondanks dat het (actualiserend) verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling en de daarbij behorende sloop- en grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging. Aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc. naar/van de locatie dient te voldoen aan de algemene rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het plangebied geldt dat deze locatie in 2018-2019 door middel van een (nood)opgraving al helemaal is onderzocht. Het archeologisch onderzoek heeft, verspreid over het onderzoeksterrein, vindplaatsen uit meerdere perioden opgeleverd. De oudste fase betreft sporen mogelijk al uit de Bronstijd. Duidelijke bewoning is aanwezig vanaf de Vroege Ijzertijd tot en met de Laat-Romeinse tijd. De bewoningssporen bestaan onder andere uit meerdere huisplattegronden en bijgebouwen, waterputten en greppels. Hiernaast zijn ook enkele crematies en een brandstapel aangetroffen. Tijdens de opgraving zijn alle archeologische resten opgeruimd. De vondsten zijn naar het provinciaal depot gebracht. De onderzoeksresultaten staan in het rapport in Bijlage 2 Archeologisch onderzoek.

Op 22 maart 2023 is de 'Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie' vastgesteld. Het plangebied heeft hierin geen archeologische waarden.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt volgens de cultuurhistorische waardenkaart in een gebied met een middelmatige cultuurlandschappelijke waarde (waarde 2). De nieuwbouw is niet in strijd met deze cultuurhistorische waarde.

Conclusie
Het aspect Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Stikstof
Voor zowel de bouwfase (tijdens de bouw, sloop en aanleg) als voor de gebruiksfase zijn de stikstofemissies beoordeeld. Er zijn voor de locatie AERIUS-berekeningen uitgevoerd van de aangevraagde situatie (Bijlage 3). Conclusie van het rapport/de uitgevoerde berekeningen is dat er geen effect is met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van essentieel leefgebied van de rugstreeppad, steenmarter en kleine marterarchtigen niet kan worden uitgesloten. Deze soorten zijn beschermd onder de Habitatrichtlijn. Omdat negatieve effecten op deze soorten als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling mogelijk zijn en hierdoor wellicht verbodsbepalingen worden overtreden, zijn aanvullende stappen noodzakelijk.

Er is daarom aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de deze soorten (zie Bijlage 5).Op basis van de resultaten van dit aanvullend soortenonderzoek kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat er geen essentiële habitatfuncties van soorten aanwezig zijn die worden beschermd onder de Wet natuurbescherming. Negatieve effecten op beschermde soorten als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Een vergunningsaanvraag of vervolgstappen zijn niet nodig.

Concluderend kan gesteld worden dat er geen (significante) negatieve gevolgen te verwachten zijn op beschermde diersoorten of gebieden.

Zorgplicht
Wel dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige soorten in de omgeving en moet de zorgplicht in acht worden genomen. Hieronder enkele voorschriften welke hierbij richting geven.

Werken buiten broedseizoen:
- De start van de werkzaamheden (inclusief voorbereidende werkzaamheden) dient buiten het broedseizoen te liggen (starten voor 1 maart of na 1 augustus).

- Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te starten met de werkzaamheden dan dient uiterlijk 3 dagen voor de start van de werkzaamheden een check plaats te vinden op broedgevallen door een ecologisch deskundige op grond van de Wet Natuurbescherming.

- Van deze check dient uiterlijk 2 dagen voor de start van de werkzaamheden verslag gedaan te worden aan het bevoegd gezag in de vorm van een mail aan ecologie@oddevallei.nl met als onderwerp 'Broedgevallencheck *adres van de werkzaamheden*'.

- Pas na een bevestigingsreactie op deze mail door de adviseur ecologie van de OddV mag gestart worden met de werkzaamheden.

- Indien uit de check een broedgeval blijkt dan dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot alle jonge vogels vliegvlug zijn, uit eigen beweging het nest hebben verlaten en niet meer afhankelijk van het nest zijn voor hun overleving. Dit moment wordt in overleg met de deskundige en adviseur ecologie bepaald.

Verlichting:
- De werkzaamheden mogen niet gestart worden voor zonsopgang en er mag niet gewerkt worden na zonsondergang.

- Indien er verlichting nodig is tijdens de werkzaamheden dan dient dit zo spaarzaam mogelijk te zijn, de verlichting mag geen uitstraling buiten het plangebied op groen/bomen/water hebben en moet gebundeld naar beneden gericht zijn. Indien er bewakingsverlichting op de projectlocatie noodzakelijk is dan mag deze verlichting enkel uit amberkleurig licht bestaan met een gebundelde straal naar beneden en zonder lichtuitstraling naar de omgeving.

- Verlichting in de definitieve situatie dient ook niet op de bomenrij gericht te worden om verstoring van nacht actieve dieren te voorkomen.

Zorgplicht:
De werkzaamheden mogen geen verstoring met zich meebrengen van beschermde flora- en fauna. Hiertoe mogen de werkzaamheden alleen plaatsvinden in overeenstemming met een eventuele vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming (WNb) indien deze nodig is of overeenkomstig een gedragscode en buiten het broedseizoen van vogels. Ook buiten deze periode mogen aanwezige dieren niet verstoord en verjaagd worden tenzij anders bepaald in de ontheffing/vergunning WNb.

Direct voorafgaande aan de werkzaamheden dient het plangebied en de directe omgeving gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van dieren. Worden dieren aangetroffen dan moeten deze de kans krijgen om zich in veiligheid te brengen. Ook tijdens de werkzaamheden dient met de aanwezigheid van dieren rekening te worden gehouden. Treft men een dier aan dan moet deze de kans krijgen om zich in veiligheid te brengen, of moet het dier in veiligheid gebracht worden.

Worden onverhoopt beschermde diersoorten aangetroffen dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en wordt hiervan een melding gemaakt bij de OddV (ecologie@oddevallei.nl) en ecoloog. Er wordt een passende oplossing gezocht.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.

In dit geval betreft het een locatie binnen de bebouwde kom, waar geen bomen aanwezig zijn. Van kap is derhalve geen sprake. Een herplantplicht is dan niet aan de orde.

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Het plangebied is niet gelegen binnen een aandachtsgebied voor Externe Veiligheid. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) komen de regels uit deze wet aan de orde. Daarnaast is de Wet geluidshinder van belang voor indien een object of activiteit mogelijk wordt gemaakt dat extra geluid kan veroorzaken. Beoordeeld moet worden wat de impact is van deze activiteit op bestaande geluidgevoelige objecten. De geluidbelasting op de gevels van (bestaande en nieuwe) geluidgevoelige objecten mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Beoordeling
Voor voorliggend plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6). In dit onderzoek is gekeken naar de mate van geluid dat door Life wordt geproduceerd en de impact op de bestaande en nieuw te realiseren woningen. Hierbij is rekening gehouden met de activiteiten die door Life worden uitgevoerd, installaties voor klimaatbeheersing en het verkeer van en naar het plan.

Uit de beoordeling blijkt dat de geluidsniveaus op de bestaande woningen ruimschoots voldoen aan de grenswaarden. Voor de nieuwe woningen geldt dat enkel het draaien van versterkte muziek door Life na 23:00 uur kan zorgen voor een overschrijving van de grenswaarden (na 23:00 uur gelden strengere normen). Om te borgen dat er geen overschrijdingen optreden is in de voorschriften van de omgevingsvergunning opgenomen dat er na 23.00 uur geen muziekgeluid mag plaatsvinden. In het beoogde gebruik is dit geen probleem, omdat Life geopend is van 9:00 tot 22:00.

Conclusie
Met in achtneming van de genoemde voorwaarden is er geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden. Het onderdeel geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied. Om te beoordelen of bedrijven in de omgeving niet onevenredig is hun belangen worden geschaad moet rekening worden gehouden met eventuele uitbreidingsmogelijkheden. Dit betekent dat voor geur getoetst moet worden vanaf de rand van het bouwvlak.

In dit geval ligt het plangebied binnen de bebouwde kom. Volgens de geurverordening geldt een voorgrondnorm van 6,0 ouE/m3. De te realiseren gebouwen zijn geurgevoelige objecten.

Vaste afstanden
Volgens de Wet geurhinder en veehouderij dient bij nieuwe woningen die opgericht worden een afstand van 100 meter te worden aangehouden tot aan veehouderijen. Daarnaast dient 50 meter afstand aangehouden te worden tussen de gevel van de dichtstbijzijnde stal en de gevel van de woning.

Conclusie
De dichtstbijgelegen veehouderij, aan de Bakkersweg 53, ligt op 190 meter ten oosten van het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de vereiste afstanden.

Geurbelasting (voorgrondbelasting)
Op de veehouderijen op de Zeumerseweg 3 en de Bakkersweg 53 worden dieren gehouden met een geuremissiefactor. De totale geuremissie van de Bakkersweg 53 is echter beperkt, er is geen geurberekening nodig om vast te stellen dat dit niet van invloed is op het plangebied. De geurbelasting is wel vanuit de Zeumerseweg 3 op het dichtstbijzijnde hoekpunt van het beoogde bouwvlak berekend. Om eventueel te verwachten ontwikkelingen op een bedrijf mee te wegen is een zogenaamde worst-case berekening gemaakt. Hierbij is, conform jurisprudentie, uitgegaan van alle vergunde geur op de rand van het bouwvlak. Voor de berekening is gebruik gemaakt van het programma V-stacks vergunning (V-2020). De uitkomst is weergegeven in onderstaande tabel.

Resultaten V-stacks berekening worst-case scenario voorgrondbelasting

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0008.png"

Aan de vereiste geurnorm wordt voldaan in de nieuwe situatie.

Conclusie
De geurbelasting wordt niet te hoog bij een worst-case/ uitbreiding scenario. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven worden daarom niet beperkt door het voorgenomen plan. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Bovenstaande geldt ook voor een omgevingsvergunning.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ladder verder te worden doorlopen. Indien dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing dan wel kan niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden voldaan.
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het projectgebied de bouw van een gebouw met ontmoetingsruimte en 33 appartementen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de eerder genoemde 'overzichtsuitspraak' blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat er sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het projectgebied heeft op dit moment een agrarische bestemming. Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het projectgebied de bouw van een gebouw met ontmoetingsruimte en 33 appartementen mogelijk. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, tweede lid van het Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Kwantitatieve behoefte
Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Regionale bouwafspraken zijn vastgelegd in de Woondeal FoodValley (2022), waarin totaal ruim 24.000 woningen gepland stand, waarvan ruim 19.000 op Gelders grondgebied. Voor Barneveld is een programma van 5.380 woningen overeen gekomen.

Het provinciale Aktieplan Wonen streeft om in Gelderland versnelt tot woningbouw over te gaan en in komende 5 jaar de bouw van 45.000 woningen in de hele provincie te realiseren. Tot 2030 wil de provincie zo'n 80.000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd zien.
Daarnaast lopen er de regionale (verstedelijkings-)studies in regio Amersfoort (Ontwikkelbeeld) en regio FoodValley/Arnhem/Nijmegen (ANF) met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van deze regio's. Voor FoodValley staat tot 2040 een gewenste uitbreiding van 40.000 woningen genoemd, voor regio Amersfoort circa 36.000 woningen. De behoefte is mede onderbouwd op basis van een onderzoek van STEC (Woningbehoefte regio FoodValley, september 2020).

In de gemeentelijke Hoofdlijnennotitie (als voorloper op de Omgevingsvisie) die in juli 2021 door de raad is vastgesteld, wordt aan de hand van verschillende groeiscenario's nader ingegaan op de mogelijke koers van gemeente Barneveld, mede in relatie tot deze regionale ruimtelijke verkenningen. Het advies hierin is om te koersen op een woningbouwprogramma van 8.000 tot 10.000 woningen in de periode tot 2040. In verband met de landelijke ontwikkelingen op de woningmarkt, de gewenste versnelling woningbouw vanuit het Rijk, wil de gemeente de eerstkomende jaren inzetten op een groei met gemiddeld 600 woningen per jaar. Met als speciaal accent dat meer aandacht voor de bouw in de kleinere kernen is gevraagd, 'de kracht van de kernen', mede in verband met het willen versterken van de leefbaarheid in deze kernen.

In de in maart 2021 vastgestelde Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor Jong en Oud', was nog de koers van de bouw van gemiddeld 500 woningen per jaar vastgesteld. Daarbij is ook een streefprogramma opgenomen, dat voorziet in een gewenste differentiatie naar huur- en koopprijsklassen.

Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in gemeente Barneveld.

Kwalitatieve behoefte 
Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft in de gemeentelijke woonvisie geresulteerd in het volgende streefprogramma voor de periode 2021-2025.

Streefprogramma woningbouw gemeente Barneveld 2021-2025
afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4067-0001_0009.png"

*) exclusief onzelfstandige woonruimten (zoals studentenkamers, woonruimten arbeidsmigranten, flex woonruimten voor spoedzoekers, intramurale verpleegplaatsen).

In voorliggend plan worden 33 appartementen gerealiseerd. Deze worden allemaal als sociale huurappartementen aangeboden. Het plan voldoet aan de doelstelling van de woondeal. Een lidmaatschap van de kerk is geen vereiste voor het huren van een appartement.

Het programma kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging op voldoende belangstelling rekenen.

4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het voorliggende plangebied ligt net buiten stedelijk gebied. Het plangebied sluit wel aan op een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing.

5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Realisatie van een gebouw met ontmoetingsruimte en 33 appartementen door middel van inbreiding binnen de kern Voorthuizen ligt niet direct voor de hand. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn geen vrije kavels beschikbaar voor een dergelijke ontwikkeling.

De kern Voorthuizen kan daarom enkel in belangrijke mate worden uitgebreid buiten bestaand stedelijk gebied. Onderhavige locatie wordt daarbij als geschikt aangemerkt, aangezien het aansluit op de bestaande bebouwing. Het gebouw met ontmoetingsruimte sluit aan op het naastgelegen ontmoetingscentrum de Eng.

Ook de nabijheid van bestaande voorzieningen als winkels, basisonderwijs en de goede ontsluiting is van belang. De locatie ligt op loopafstand van het centrum.

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
De aspecten leidingen en laagvliegroutes vormen geen belemmering.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden gelden voor fijn stof:

• 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie;

• 50 µg/m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 etmalen per kalenderjaar mag worden overschreden.

Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijn stof uitstoot van de omliggende agrarische bedrijven.

Resultaten & beoordeling
In de omgeving liggen geen bedrijven met een relevante fijn stof emissie (>500 kg per jaar), Er is daarom geen berekening gemaakt van de luchtkwaliteit. De verwachting is dat aan de grenswaarden wordt voldaan.

Beoordeling woon- en leefklimaat

Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen bedrijf) als de achtergrondbelasting (vanwege alle bedrijven in de omgeving samen) kan een rol spelen. Als vuistregel wordt aangehouden; de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting.

Toetsing
In dit geval is de voorgrondbelasting vanuit de Zeumerseweg 3 beperkt. De achtergrondbelasting zal bepalend zijn. In dit gebied is volgens een kaart van de achtergrondbelasting binnen de gemeente Barneveld sprake van een achtergrondbelasting tussen de 6-10 OuE/m³.

Beoordeling
In 2002 heeft de GGD een richtlijn Geurhinder opgesteld waarin een tabel is opgenomen met een beoordeling welke milieukwaliteit hoort bij een bepaald percentage geurgehinderden. Eerder al was in een ruim opgezet onderzoek door PRA Odournet onder 2000 respondenten bepaald welke percentage geurgehinderden te verwachten is bij een bepaalde geurbelasting. Deze twee gegevens samen leveren de volgende tabel op:

Tabel: relatie geurbelasting – geurhinder - leefklimaat

Achtergrondbelasting
geur  
Mogelijke kans
op geurhinder  
Beoordeling
leefklimaat  
OuE/m³   %    
1 – 3   < 5   Zeer goed  
4 – 8   5 – 10   Goed  
9 – 13   10 - 15   Redelijk goed  
14 - 20   15 – 20   Matig  
21 – 28   20 – 25   Tamelijk slecht  
29 – 38   25 – 30   Slecht  
39 – 50   30 – 35   Zeer slecht  
51 – 65   35 - 40   Extreem slecht  

Uit de tabel volgt dat in het plangebied sprake kan zijn van een leefklimaat dat is te typeren als Goed. De gemeente Barneveld heeft een geurbeleid opgesteld. Het plangebied ligt in de woonkern van Voorthuizen. Hiervoor geldt een specifieke streefwaarde voor de achtergrondbelasting van 10 ouE/m3. De achtergrondbelasting voldoet aan deze streefwaarde.

Conclusie
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het beoogde bouwvlak. De achtergrondbelasting van geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader
Voor de vraag of een projectafwijkingsbesluit besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is.

Als een projectafwijkingsbesluit een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat projectafwijkingsbesluit alsnog besluit-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing
In het Besluit m.e.r. is één activiteit opgenomen die van toepassing kan zijn voor voorliggend plan. Activiteit D11.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Deze is in de onderstaande tabel weergegeven.

  Activiteit   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

De ontwikkeling van een bebouw met ontmoetingsruimte en 33 appartementen is een stedelijke ontwikkeling als bedoeld onder categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

De drempelwaarden genoemd in kolom 2 van categorie D11.2 worden niet overschreden. Dat betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het voornemen worden getoetst aan de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectrapportage.

De conclusie is dat het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Daarom is een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 7). Gelet op de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van potentiële effecten kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen activiteiten niet zullen leiden tot significant negatieve effecten. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld heeft daarom besloten dat ten behoeve van het vaststellen van het project Groote Elstweg te Voorthuizen, gemeente Barneveld, geen milieueffectrapportage behoeft te worden uitgevoerd (zie Bijlage 8).

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van besluiten die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Conclusie
Dit aspect vormt geen belemmering voor het besluit.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In voorliggend plan is het van belang wat de impact is van het gebouw met ontmoetingsruimte van Life op de bestaande woningen en de nieuwe appartementen. Op basis van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' van de VNG komen de activiteiten van Life het beste overeen met SBI-code 9491  'kerkgebouw e.d.' en bij SBI-code94991 'buurt-/clubhuis'. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter vanwege geluid.

De afstand van de grens van het plangebied naar omliggende woningen bedraagt ten minste 33 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden naar bestaande woningen.

In voorliggend plan komen de nieuw te realiseren woningen wel op kortere afstand van het gebouw met ontmoetingsruimte van Life. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 5.5 Geluid. Hieruit blijkt dat het onderdeel geluid geen belemmering vormt voor dit plan.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Liander heeft op 23 februari 2024 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het plangebied bestaat uit een op dit moment braakliggend terrein. De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepa

st. Hiervoor is een beplantingsplan opgesteld (zie Bijlage 9).

Het terrein wordt ingericht met een natuurlijke beplanting, bestaande uit bosplantsoen in combinatie met inheemse kruidachtigen. Het bosplantsoen bestaat uit inheemse heesters en boomvormers die geschikt zijn voor een lichtere grond. Deze planten zijn sterk en verhogen de biodiversiteit door hun aantrekkingskracht voor (bestuivende) insecten, vogels en kleine zoogdieren.

De plantvakken rond het gebouw en langs de rijbanen worden ingericht als heestervak. Hierin worden sierheesters aangebracht die goed dichtgroeien, weinig onderhoud vragen en rijk bloeien. Een deel van deze heesters is wintergroen en geven ook in de winter volume aan de beplanting.

In het gazon is gekozen voor Tetradium daniellii (bijenboom). Deze bladverliezende boom bloeit rijk en is, zoals de naam als zegt, aantrekkelijk voor bijen. De bloei wordt gevolgd door een rijke besdracht die vogels aantrekt. De boom heeft in het najaar een fraaie rode herfstkleur.

Conclusie
Vanuit natuur en landschap zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
De Brandweer Gelderland-Midden heeft de (bouw)plannen beoordeeld en aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen het afgeven van de omgevingsvergunning. Het plan voldoet aan de opkomstnormen van de brandweer en op de nieuw te realiseren weg aan de oostzijde van het plangebied is voldoende ruimte voor een opstelplaats voor de brandweer.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

De oostzijde van het bouwproject sluit aan op een door de gemeente te ontwikkelen gebied. In dit gebied wordt ook een wegverbinding gerealiseerd die deze ontwikkeling ontsluit op de Groote Elstweg. Daarnaast komen er in dit te ontwikkelen gebied openbare parkeerplaatsen (deels t.b.v. deze ontwikkeling) en een fietspad vanaf de Groote Elstweg richting het zuiden. De Groote Elstweg en aangrenzende wegen zijn geschikt om de toename van verkeer op te vangen.

Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is een parkeerberekening opgesteld. De 33 sociale huurappartementen hebben volgens de gemeentelijke parkeernota een parkeernorm van 1,2 per appartement voor bewoners en 0,3 per appartement voor bezoekers. Dit betekent een parkeerbehoefte van 33 x 1,5 = 49,5 parkeerplaatsen voor de appartementen.

In de parkeernota wordt bij het combineren van meerdere functies uitgegaan van een aanwezigheidspercentage. In dit geval is het maatgevende moment een werkdagavond. Hierbij geldt voor de appartementen een aanwezigheidspercentage van 90% voor bewoners en 80% voor bezoekers. Dit leidt tot een parkeernorm van 43,6 voor de appartementen.

Het gebouw met ontmoetingsruimte (religiegebouw) is geschikt voor maximaal 100 personen. Hiervoor geldt een parkeernorm van 100 x 0,2 = 20 parkeerplaatsen voor het gebouw met ontmoetingsruimte.

In totaal zijn er 64 parkeerplaatsen nodig.

In voorliggend plan wordt door initiatiefnemer 36 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt door de gemeente 60 parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal worden er dus 96 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is meer dan benodigd voor het plan. Het overschot aan parkeerplaatsen kan in de toekomst eventueel ingezet worden voor ontwikkelingen op naastgelegen percelen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft verkeer geen belemmeringen voor dit plan.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Het plan aan de Groote Elstweg te Voorthuizen betreft nieuw te bouwen 33 appartementen en een gebouw met ontmoetingsruimte. Voor deze ontwikkeling zal de te realiseren verharding het regenwater af laten wateren naar een infiltratiekrattenveld. Er moet ten minste 60mm per vierkante meter verhard oppervlak (zijnde terrein- en dakoppervlak) worden geborgen. Totaal hebben de infiltratiekratten een inhoud van 93,3 m3.

Voor deze voorziening moet ook een degelijke overstort worden gerealiseerd naar nabij gelegen sloot (oppervlaktewater).

Het vuilwater dient aangesloten te worden op gemeentelijk riolering. Hier zal een aanvraag vergunning gedaan moeten worden bij de rioolbeheerders voor een aansluiting.

Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit plan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

Voor het bouwen en in gebruik nemen van de appartementen en het gebouw met ontmoetingsruimte is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.

Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).

Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).

In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorieën 'Wonen' en 'Recreatieve en bijzondere doeleinden'. In deze laatste categorie gaat het om projecten voor recreatieve dan wel maatschappelijke doeleinden. Het gebouw met ontmoetingsruimte voor de kerkgemeenschap past binnen deze categorie.

Het moet hierbij gaan om projecten binnen stedelijk gebied. Onder stedelijk gebied vallen de gebieden binnen de bebouwde komgrenzen van de Wegenverkeerswet zoals op 27 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Het plangebied ligt binnen deze grenzen en dus binnen stedelijk gebied. Daarnaast mogen de projecten niet gesitueerd zijn op een bedrijventerrein. Ook aan deze voorwaarde wordt voldaan. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een gebouw met ontmoetingsruimte en 33 appartementen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Voor voorliggend plan is een kooprealisatieovereenkomst gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar. Hierin zijn afspraken vastgelegd over uitvoering van het plan en het verhalen van kosten. Hieronder vallen ook de kosten van tegoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade).

Doordat de tegemoetkoming kosten via deze kooprealisatieovereenkomst zijn verzekerd, hoeft bij dit plan geen expliotatieovereenkomst te worden opgesteld. De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.

Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van .. tot en met .. ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.

Tijdens deze zes weken zijn x reacties ingediend. Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan.